Filosofie, Periode 4

advertisement
Filosofie, Periode 4.4,
TOETS 15 APRIL → samenvatting van de powerpoints.
Wat moet je kennen?
1. Begrippen: waarde, norm, ethiek, moraal, deugd, ethisch dilemma
2. 5 imbecielen van Savater
3. Ethische posities (1 t/m 10)
4. Gevolgenethiek: utilisme (mensbeeld, ethisch principe, bezwaren tegen utilisme)
5. Libertarisme: het recht op zelfbeschikking / rechten van het individu
6. Plichtethiek: Kant (mensbeeld, categorische imperatief, plicht  neiging, autonomie
 heteronomie, categorisch  hypothetische imperatief)
7. Deugdethiek: Aristoteles (mensbeeld, teleologie, deugd, hoe spoor je een deugd op?,
juiste midden en extremen, training.
Deugd
 Een voortreffelijke eigenschap (zoals bijv. moed), die blijkt uit de juiste houding
(tegen bijvoorbeeld emoties en handelingen), die je kunt vormen door training,
waarbij je steeds kiest voor het juiste midden.
Hoe spoor je een deugd op?
 Kijken naar goede voorbeelden
 Ga op zoek naar de extremen
ongastvrij – gastvrij – opdringerig
Kardinale deugden
 Wijsheid
 Matigheid
 Moed
 Rechtvaardigheid
 Geloof
 Hoop
 Liefde
De 7 ondeugden
* 1. Hoogmoed
* 2. Hebzucht
* 3. Lust
* 4. Jaloezie
* 5. Gulzigheid
* 6. Woede
* 7. Luiheid
Categorisch imperatief
 Het morele principe van Kant waarmee je kunt toetsen of een motief/regel van je
handeling goed of fout is.
 Categorische imperatief I: Kun je willen dat het motief van je handelingen een
algemene wet is?
 Categorische imperatief II: Behandel mensen niet alleen als middel, maar ook altijd als
doel (als iets wat in zichzelf waarde heeft)
Naturalistische drogreden
 Een slechte redenering waarbij uit een feit een waardering wordt afgeleid. Omdat je
geniet (feit) is het ook goed dat je geniet (waarde). Bijv. ik geniet ervan om nagels uit
te trekken >> is dat dan ook goed?
Moreel dilemma
 Het gaat om een keuze waarbij aan alle opties nadelen kleven.
 Het gaat om de juiste keuze.
(wat is belangrijk? wat is goed?)
 Je moet kiezen.
Waarde
 Waarden: zijn zaken die je belangrijk vindt, geven richting aan je handelen.
 aan een waarde hecht je
Geluk, gezondheid, trouw, rijkdom, vriendschap, enz
Norm
 Normen zijn concrete gedragsregels die voorschrijven hoe je waarden verwezenlijkt.
 Aan normen houd je je (of niet)
Waarde
Vriendschap
→
Norm
→ Vriend in nood helpen
→
Gedrag
→ Vriend belt op, jij neemt niet op.
Moraal & Ethiek
 Moraal: de opvattingen over wat goed en slecht is in een bepaalde groep of
maatschappij.
 Ethiek: de systematische en kritische bestudering van moraal.
Ethiek
1. Descriptieve ethiek
 Descriptief = beschrijvend
2. Normatieve ethiek
 Prescriptief = voorschrijvend (richtlijnen)
Ethische positie
 Kunnen we een criterium vinden voor ethische dilemma’s?
 Wat is goed?
Bijv. ‘Goed is datgene wat mijn intuïtie mij vertelt’ (intuïtionist)
Jeremy Bentham (1748-1832)
• Grondlegger van het utilitarisme.
Bezwaren tegen het utilisme
1. Het slaagt er niet in om rechten van individuen of minderheden te respecteren.
2. Kun je alles uitdrukken in één, enkele maat (bijv. geld)?
▼ De mens wordt geleid door 2 meesters, Genot ↑ en Pijn ↓
▼ Hoogste ethische principe = Zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen.
Libertarisme
 Mensen hebben een fundamenteel recht op vrijheid
 Ieder mens bezit zichzelf
(deze rechten van het individu kun je nooit schenden)
Minimale staat
1. Géén paternalistische wetgeving.
 wetten die je tegen jezelf beschermen (autogordels)
2. Géén morele wetgeving.
 wetgeving die je een morele overtuiging oplegt (prostitutie)
3. Géén belasting heffen voor het herverdelen van het inkomen.
Waarom mag je geen belasting heffen?
 Belasting = afnemen van inkomsten (vruchten van je arbeid)
 Afnemen van inkomsten = dwangarbeid (= slavernij)
 Slavernij = schending van het recht op het bezit van je zelf.
Immanuel Kant (1724-1804)
Mensbeeld: Vrijheid & redelijkheid
Vrijheid #1
 Determinisme (alles wat er gebeurt is veroorzaakt door eerdere gebeurtenissen => de
mens heeft dus geen vrije wil):
1. Natuur (bijv. genen)
2. Cultuur (bijv. opvoeding)
 Vrijheid = autonomie (zelf bepalen wat je doet) = verantwoordelijkheid
Vrijheid #2
 Zelf weten wat je doet
 Doen en laten wat je wilt, zonder dat je er problemen mee krijgt.
 Leven zonder gebonden te zijn aan regels en wetten die andere mensen je opleggen.
 Het zelf beslissen in je leven, zonder dat iemand anders zicht met je bemoeit.
Redelijkheid
 Je kunt bedenken wat goed/fout is (ideaal)
>> categorische imperatief
1. Handel zó dat je kunt willen dat het motief van je handeling een algemene wet is.
2. Behandel mensen nooit alleen als middel, maar altijd ook als doel.
Wat is het verschil tussen autonomie en heteronomie?
 vrijheid
Wat is het verschil tussen plicht en neiging?
 moraal
Wat is het verschil tussen een categorische en hypothetische imperatief?
 Rede
Wat is een goed mens?
 Iemand die optimaal verwezenlijkt wat een mens bij uitstek kan.
(leven, waarnemen, denken)
 Die een activiteit uitvoert, waarin het verstand een rol speelt.
Hoe wordt je een goed mens?
…zal kiezen wat gegeven de situatie of omstandigheden het verstandigst is
Doel (het goede)
Beste middelen (om dat doel te bereiken)
Download