Geneeskunde, leergezag en ethiek De relatie tussen geneeskunde en ethiek verandert snel. Vooreerst is er de medische evolutie. Vroeger was pre-implantatie genetische diagnostiek (PIGD) onbekend. Nu kan men bij verhoogd risico proefbuis-verwekte embryo’s onderzoeken op chromosomale of moleculair-genetische afwijkingen om enkel gezonde embryo’s te selecteren voor inplanting. Ook de ethiek is dynamisch. Paul Schotsmans getuigt en reflecteert vanuit 30 jaar engagement. De christelijke biomedische ethiek heeft vorm gekregen na het Tweede Vaticaans Concilie. Schotsmans (°1950) kan “een kind van het concilie” worden genoemd. Als jonge seminarist groeide hij op in de verademing van het aggiornamento. Gestuwd door de geest van openmindedness werkten hoogleraren het Leuvense personalisme uit. Dit leidde tot de oprichting van het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht aan de KULeuven. Schotsmans is een drijvende kracht. Verder heeft de Ethische Commissie van de Faculteit Geneeskunde belangrijke adviezen uitgewerkt. Tenslotte zijn de adviezen van Zorgnet Vlaanderen, verspreid in alle christelijke ziekenhuizen en voorzieningen, gedragen door het personalisme. Christelijke zorgverstrekkers staan in een ambivalente positie. Er is de radicale secularisatie. In christelijke ziekenhuizen zijn veel patiënten en personeelsleden niet meer vertrouwd met de christelijke levensvisie. Christelijke ziekenhuizen fusioneren met openbare instellingen. En er is de onduidelijkheid in het ethische discours: het leergezag en de moraaltheologen komen soms tot verschillende conclusies. Een voorbeeld is in-vitrofertilisatie. De kerkelijke leer wijst deze vruchtbaarheidstechniek af omwille van de loskoppeling van voortplanting en huwelijksdaad en het afsterven van niet-ingeplante embryo’s. In de Romaanse en Angelsaksische landen volgt men de richtlijnen van Rome meestal strikt op. In de Lage Landen reageert men open en kritisch op de kerkelijke standpunten. In Vlaanderen is IVF een veel toegepaste techniek. Waar heeft dit verschil mee te maken? Het is naïef te stellen dat er een concurrentiële ethische reflectie zou bestaan. Alsof de moraaltheologen betweterig ingaan tegen het leergezag of het leergezag niets liever doet dan op de vingers tikken. Maar er zijn ernstige meningsverschillen. De discussie Humanae vitae uit 1968 die kunstmatige anticonceptie veroordeelde, is tekenend. In 2007 waren er de gesprekken in Rome met de KULeuven en de UCL over embryonaal onderzoek. Elk christelijk ethisch denken stelt de menselijke persoon als beeld van God centraal. In zekere zin is Thomas van Aquino een personalist avant-la-lettre. Hij baseerde de ethische basisnorm – het goede moet gedaan worden en het kwade vermeden – op een rationeel doordachte mensvisie. Het eigenlijke personalisme is in de twintigste eeuw sterk sterk verspreid: Maritain, Mounier, Blondel en Ricoeur in Frankrijk; de Duitsers Von Hildebrand, Pesch, Scheler en Guardini; de Nederlandstaligen Schillebeeckx, Janssens en Dondeyne, maar ook de Oosteuropeanen Woytyla, Mazowiecki, Patocka en Havel. Volgens Schotsmans heeft de spanning te maken met de afdwingbaarheid van de normen. Over de fundamenten en de waarden bestaat meestal eensgezindheid. Maar men moet verschillende waarden afwegen om ze concreet te kunnen realiseren. Hier zijn normen nodig. Een voorbeeld is de wetgeving over orgaanprelevatie bij een overledene: moet de mogelijke donor vooraf zijn toestemming geven (Nederland) of volstaat een weigering (België)? De wettelijke norm is de realisatie van de waarden solidariteit en autonomie. Het leergezag hanteert vaak absolute normen en gaat er van uit dat bepaalde handelingen voor eeuwig en altijd intrinsiek slecht zijn. Als Leuvens personalist is Schotsmans van oordeel dat normen relatief en historisch zijn. Een goede keuze kiest deze gedragingen die het beste in de concrete context de waarde van de menselijke persoon bevorderen. De handelingsnorm is niet absoluut maar gerelateerd aan de betrokken persoon. Dit blijkt volgens de auteur een onoverbrugbare kloof te zijn. Er is ook een verschillende interpretatie van het geweten. De eerste optie leidt tot een regelethiek die omschrijft wat kan en niet kan. De tweede optie kent de vrijheid aan het verantwoordelijke en goed gevormde geweten toe om de keuze te maken. Over sommige domeinen bestaat er grote eensgezindheid: orgaandonatie en –tranplantatie, toegang tot de zorg, verzet tegen therapeutische verbetenheid en palliatieve zorg. Schotsmans is bijwijlen lyrisch en spreekt over het christelijk geloof als tempel van medemenselijkheid. De meningsverschillen situeren zich rond het levensbegin en bepaalde aspecten van de zorg bij het levenseinde (bv. patiënten in een persisterend vegetatieve toestand). De bespreking van alle thema’s volgt een duidelijke structuur: een levensverhaal, de bredere geneeskundige en maatschappelijke realiteit, een getrouwe weergave van het kerkelijke standpunt en een oriëntatie voor het concrete handelen. Aangrijpend is het verhaal van een onvruchtbaar koppel met een intense kinderwens dat na een grondig moreel beraad met een rooms-katholieke ethicus beslist tot IVF. Wegens de waarde die ze hechten aan de bevruchte eicellen, beslissen ze alle eicellen te laten inplanten en vormen nu een gezin met twee kinderen. De auteur schetst als gelovige en als theoloog vrijmoedig en eerlijk de spanningen die binnen de christelijke benadering in Vlaanderen van biomedische kwesties bestaat. Het boek in allicht niet toevallig in de reeks ‘Enerzijds-Anderzijds’ verschenen. De confrontatie van het moraaltheologische denken met de kerkelijke standpunten is een blijvende opgave. Luc Anckaert Paul Schotsmans, In goede handen. Geneeskunde en ethiek binnen de kerk vandaag, Lannoocampus, 2012, 145 blz., isbn 978 90 209 9877 1