Inleiding tot het recht 1 Samenvatting: Inleiding tot het recht Deel 1: het recht en zijn bronnen 1. Het begrip recht De term ‘recht’ kent verschillende definities. Een juiste en allesomvattende definitie geven is dus moeilijk. oorzaak hier is dat het recht steeds een product is van een bepaalde gemeenschap op een bepaald ogenblik. Alle gemeenschappen zijn daarbij ook verschillend ( andere graad ontwikkeling, andere structuren, andere sociale filosofie of politieke organisatie). Door dit tijds- en plaatsgebonden karakter is het quasi onmogelijk een definitie te geven die dit overstijgt en die voldoende precies is om het recht te onderscheiden van andere normensystemen (oa. De moraal). In alle definities komen wel een aantal gemeenschappelijke elementen naar voren: a) Het recht is een geheel van bindende regels ( verbods-, bevels-, verlofbepalingen). b) Het recht is bedoeld om de samenleving mogelijk te maken ( recht geldt voor de relatie burger-overheid, maar ook burger-burger). c) Het recht is verbonden met het begrip gezag ( het recht wordt opgelegd door de overheid en door haar afgedwongen). 1.1. Het recht is een geheel van bindende regels a) Algemeen geldende regels: dit zijn de gebodsbepalingen, verbodsbepalingen en verlofsbepalingen: - gebodsbepalingen houden voor eenieder een verplicht gedrag in. Ze kunnen zowel positief (binnen de 15 dagen verplichting geboorteaangifte) als neg. (verzuiming hulpverlening: gevangenisstraf/geldboete) omschreven worden - Verbodsbepalingen zin sommige gedragingen die in het algemeen verboden zijn: diefstal, doodslag, verkrachting,… - Verlofsbepalingen zijn regels die aan rechtssubjecten in het algemeen toelaten bepaalde handelingen te stellen zonder dat zij daar evenwel toe verplicht zijn. Vb: overspel eventuele scheiding b) Regels toepasbaar na keuze: vele rechtsregels zijn slechts toepasbaar wanneer de rechtssubjecten in een gegeven situatie een bepaalde keuze hebben gemaakt en een bepaalde activiteit wensen te ontplooien. Het recht verbindt gevolgen aan het gedrag van het individu, recht moeit zich niet met de keuze. vb: testament. c) Wilsaanvullende of suppletieve regels: het recht respecteert de vrijheid van het individu en laat hen toe bepaalde keuzes te maken. Ook in gevallen waar de betrokkenen geen oplossingen hebben gekozen of voorzien, moet het recht voor een duidelijke regeling zorgen. Zo wordt bv aan ieder die in het huwelijk treedt, de mogelijkheid gelaten vóór het huwelijk een huwelijksgoederenovereenkomst te sluiten, waarin de patrimoniale verhoudingen tussen de toekomstige echtgenoten wordt geregeld. Slechts een deel van de echtelingen maakt van deze mogelijkheid gebruik. Ander vb: een koop. d) Technische regels: er zijn ook een belangrijk aantal technische regels, die betrekking hebben op allerlei aspecten van het recht zoals akten en procedures,… Inleiding tot het recht 2 1.2. Het recht moet het samenleven mogelijk maken Zonder gemeenschap is geen recht mogelijk, zoals een gemeenschap zonder recht eveneens ondenkbaar is. In deze gemeenschap moet het recht orde scheppen. Het bekrachtigt toestanden en handelingen en verheft deze tot juridische norm. Het recht bekrachtigt niet alleen bestaande toestanden, maar schept ook nieuwe toestanden (bv: sociale wetgeving = creatie van het recht als uiting van een nieuw maatschappijbeleid dat een rechtvaardigere samenleving beoogt.) De rechtsregel schept ook nieuwe gezindheden. (In sommige gevallen zo krachtig dat het een nieuwe mentaliteit creëert en de ontwikkeling van andere –beteregedragingen bevordert. 1.3. het recht vereist gezag het recht is verbonden met het begrip gezag. Het recht wordt door de overheid opgelegd en door haar afgedwongen. Deze binding tussen recht en gezag dient te worden onderzocht vanuit twee standpunten: het probleem van het uitvaardigen van het recht en wie staat er in voor de naleving van de rechtsregels? a) het uitvaardigen van het recht gebeurt via de regelgevende organen die aangesteld worden dmv vrije verkiezingen en de democratische systemen. De wijze van totstandkoming van het recht is ook bepalend. Om rechtsgevolgen te hebben moet een regel niet alleen bestaan, hij moet bovendien rechtsgeldig zijn ontstaan. Niet alle regels van het recht hebben dezelfde waarde. Er bestaat een hiërarchie van hogere en lagere normen. Lagere normen mogen hogere niet tegenspreken. De regelgevende organen zijn gebonden door bevoegheidsregels ( = maken uit tav welke materies en personen ze regelgevend mogen optreden) en procedureregels (= bepalen op welke wijze en volgens welke pleegvormen de totstandkoming van de regel dient te geschieden). Rechtregels zijn dus slechts bindend indien zij op geldige wijze zijn tot stand gekomen met respect voor de voorgeschreven procedures en de hiërarchie der normen. b) Naleven van het recht: deze moet gewaarborgd worden. Het basisprincipe is afdwingbaar en laat toe het recht te onderscheiden van andere gedragsregels. Het recht is doorweven van allerlei sancties die afwijkend gedrag bestraffen. Meestal is de sanctie een vooraf vastgesteld dwangmiddel waarvan een intimidatie-effect wordt verwacht. Eigenrichting is verboden ( = het zichzelf recht verschaffen). Beslechten van conflicten via overleg of arbitrage kan wel en maakt een sterke opgang in de economische sfeer. De staat genereert nieuwe rechtsregels via wetgeving ( wetgevende macht), maakt de toepassing ervan mogelijk via regering en administratief apparaat ( uitvoerende macht) en past ze in zijn rechtbanken toe voor de beslechting van geschillen ( rechterlijke macht). 1.4. Besluit Het recht is een geheel van regels die worden vastgelegd op gezag van de gemeenschap voor dewelke ze gelden, door de organen die daarvoor bevoegd zijn, en hebben tot doel het leven in de maatschappij mogelijk te maken. 3 Inleiding tot het recht Verschilpunten: recht - godsdienst – moraal: Recht godsdienst Afdwingbaar sanctie door goddelijke bestraffing moraal sanctie ligt in wroeging vh zedelijke bewustzijn Wie: wetgever wie: geopenbaard wie: in geweten vd mens Vw: op verhouding tss de mens onderling vw: verhouding met god vw: verhouding met het individueel welzijn Handelt over rechten en plichten op zicht handelt over de wijze waarop van die rechten gebruik mag worden gemaakt. Raakpunten: tot doel een samenleving te organiseren en te ordenen. Tal van rechtsregels zijn ook morele regels. 2. Indeling van het recht 2.1. algemeen traditionele scheiding: publieksrecht regelt de verhouding tss burger-overheid privaatrecht regelt de verh tss burgers ongelijke verh omwille vd voorrang vh algemeen belang op het individueel belang bevinden zich op voet van gelijkheid. Doel: private belangen regelen bepalingen zijn van openbare orde en kunnen er niet van afgeweken worden beschikkingen dienen als leidraad en zijn doorgaans aanvullend recht grenzen vervangen omwille van de verwevenheid: vb: burgerlijk procesrecht kan tot het privaatrecht worden gerekend omdat de rechtsvordering private rechten betreft. Maar behoort toch tot het publieksrecht omdat het de inrichting van een openbare dienst ( de rechterlijke macht) omschrijft. grenzen wisselen voortdurend 2.2. Publieksrecht a) staatsrecht = geheel van regels mbt de inrichting, de werking en de onderlinge verhoudingen van de organen van de staat. b) Administratief recht = regels nodig voor de werking van organen van het staatsapparaat die noch tot de wetgevende , noch tot de rechterlijke macht behoren c) Strafrecht = geheel van regels die de strafbare gedragingen aangeven en sancties bepalen. Deze regels worden uitgevaardigd tot behoud van een aantal waarden, de openbare orde en de veiligheid. d) Strafprocesrecht = - bepalen op welke wijze en door wie de misdrijven worden vastgesteld en opgespoord Inleiding tot het recht - 4 bepalen door wie en voor welk rechtscollege de beklaagden zullen worden vervolgd bepalen hoe de rechtscolleges beslissen en hoe die beslissingen ten uitvoer worden gelegd e) fiscaal recht: - rechtsregels waardoor belastingen worden geregeld - wie: personen die op hun grondgebied wonen of er belangen hebben zodat er openbare dienstverlening van gefinancierd kan worden. 2.3. Privaatrecht a) burgerlijk recht: - familie recht: regels ivm de naam nationaliteit, bekwaamheid regels mbt familiale verhoudingen zoals huwelijk, afstamming,… regels mbt familiaal vermogensrecht - vermogensrecht: regelt de betrekkingen tss rechtssubjecten en goederen b) handelsrecht: regels mbt het statuut van handelaars en typische handelsverrichtingen. Vennootschapsrecht regelt het geheel van algemene en specifieke regels. c) Gerechtelijk privaatrecht = regels mbt de rechtelijke macht en haar bevoegdheid, de manier waarop in een burgerlijk geding geprocedeerd wordt, welke rechtsmiddelen kunnen aangewend worden en de tenuitvoerlegging van deze uitspraken. d) Internationaal privaatrecht = wanneer op dezelfde rechtstoestand verschillende rechtssystemen van toepassing zijn. 2.4. Bijzondere rechtstakken a) economisch recht = regels ivm reglementering & organisering van economische activiteiten. b) Financieel recht = geheel van maatregels die de bescherming van privé – spaarders beogen. c) Sociaal recht: - arbeidsrecht: regelt verhoudingen ontstaan bij het presteren van arbeid in een band van ondergeschiktheid - sociale zekerheidsrecht: normen die een vergelijkbare levensstandaard garanderen en anderzijds een minimaal inkomen garanderen d) intellectuele rechten = beschermen van creaties van de menselijke geest tegen namaak of misbruik 2.5. Internationaal recht a) het volkenrecht: - regels die betrekkingen regelen tussen de staten onderling en tussen de staten en internationale organisaties. - Zij regelen ook de inrichting en werking van die int. Organisaties - Komt tot stand via int. Verdragen b) supranationaal recht = regels uitgegeven door supranationale instellingen aan wie de lidstaten een deel van hun bevoegdheid hebben overgedragen. Inleiding tot het recht 5 2.6. Andere indelingen a) objectief recht vinden we in materiële wetten terug individu verkrijgt bep. Rechten b) materieel recht regels die rechten toekennen en plichten opleggen. c) Positief recht het vandaag werkelijk bestaand recht subjectief recht de rechten en bevoegdheden die personen ah objectief recht ontlenen. formeel recht beschrijving hoe en op welke Wijze de naleving vh mat. Recht kan worden verzekerd. natuurrecht het wenselijk ideaal recht 3. Bronnen van het recht 3.1. Algemeen Rechtsbron = materiële of formele wet Materiële bronnen verklaren de inhoud van de rechtsregel. Veel begrippen uit ons Burgerlijk Recht toe te schrijven aan het Romeins recht. Het Engels parlementair stelsel vormt de basis van een tal van principes die in onze wet zijn opgenomen. Formele bronnen hebben betrekking op de uiterlijke verschijningsvormen waarin het positieve recht zich voordoet. Het is evenwel bijzonder belangrijk in te zien dat de verschillende bronnen van het recht eigen specifieke functies hebben: er bestaat een zekere hiërarchie. 3.2. De wet 3.2.1. Materiële en formele wetten – normenhiërarchie Materiële wet: worden gekenmerkt door algemeenheid en duurzaamheid. De materiële wet is elk algemeen bindend voorschrift dat door een bevoegde overheid wordt uitgevaardigd ter bevordering van het algemeen welzijn. Deze is verplicht toepasselijk. Materiële wetten zijn de grondwet, de formele wetten die een algemeen bindend voorschrift inhouden, de decreten, de ordonnanties, de algemene, gewestelijke, provinciale & gemeentelijke verordeningen en besluiten en de internationale verdragen. Formele wet: iedere akte van de wetgevende macht die formeel de titel wet draagt. De grote meerderheid van formele wetten zijn ook wetten in de materiële zin van het woord. Zuiver formele wetten: hebben geen specifieke regels. Zij zijn niet algemeen en/of duurzaam. vb: wetten mbt de naturalisatie van buitenlanders. Zij moeten niet voorgelegd worden ad Raad van State. De normenhiërarchie: Niet alle materiële wetten hebben dezelfde waarde Inleiding tot het recht 6 a) de internationale normen - de internationale verdragen - de regels uitgevaardigd door internationale instanties b) de grondwet c) de wetgevende normen - de wet en het decreet - de besluitwetten d) de ordonnanties e) besluiten met kracht van wet f) de verordeningen (kb en besluiten van deelregeringen, min. besluiten) g) de normen uitgevaardigd door de gecentraliseerde besturen - provinciale verordeningen en besluiten - gemeentelijke verordeningen en besluiten van districtraden Materiële wetten uitgevaardigd door lagere organen mogen de wetten door hogere organen uitgevaardigd niet tegenspreken. 3.2.2. de grondwet De grondwet is de fundamentele wet die de inrichting en de onderlinge verhouding van de staatsmachten regelt, alsook de essentiële grondrechten en vrijheden van de burgers vastlegt. Het is de belangrijkste wet en de hoogste norm van de Belgische rechtsorde. De grondwet kan nooit worden opgeschort, noch geheel noch ten dele. Ze onderscheidt zich van de gewone wet door haar totstandkoming en haar starre karakter. De Belgische grondwet is het werk van de volksraad die in 1831 werd verkozen. Voor wo2 werd de grondwet tweemaal gewijzigd, in 1983 (vervanging van het cijnskiesrecht door AMS) en na wo1 (invoering AES). De grondwetsherzieningen vanaf de jaren ’60 hebben onze staatsinstellingen grondig gewijzigd. De procedure van de grondwetswijziging - omstandigheidvoorwaarden: De grondwet wijzigen is niet altijd mogelijk. Tijdens een regentschap mag er niets veranderd worden aan de grondwettelijke macht van de koning. Ook geen herziening van de grondwet in oorlogstijd of wanneer de kamers verhinderd zijn. - Verklaring tot grondwetswijziging De wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van grondwettelijke bepalingen. Het genomen initiatief krijgt de naam voorstel, ongeacht van wie het uitgaat. De wetgevende kamers worden nu preconstituante genoemd. Als het gaat om een reeds bestaand artikel, dan verklaren de kamers dat er reden bestond tot de herziening van het artikel van de GW. Als het gaat om de invoeging van een nieuw artikel dan wordt volledig omschreven waarop de invoeging betrekking heeft. De beslissing van de wetgevende macht wort niet in de vorm van een wet genomen. Zij ontstaat uit twee verklaringen van respectievelijk de Kamer en de Senaat enerzijds en de koning anderzijds. Deze verklaringen worden in het Belgische staatsblad bekend gemaakt en zijn afzonderlijk gedagtekend. - De ontbinding van de wetgevende kamers: het stemmen van de verklaring en de publicatie in het Belgisch staatsblad brengen van rechtswege de ontbinding van beide kamers mee. - De verkiezing van nieuwe wetgevende kamers: oproepen van kiezers gebeurt binnen de 40 dagen. De kamers worden binnen de 2m bijeen geroepen Inleiding tot het recht - 7 De taak van de nieuw verkozen wetgevende kamer: Zij worden de Constituante genoemd. Zij mogen overgaan tot de herziening van een deel of van alle artikels voorkomend in de verklaring tot herziening van de Grondwet, maar zijn daartoe niet verplicht. Bij de stemming van een grondwetswijziging is de aanwezigheid van minstens twee derden van de leden vereist en moet de wijziging tenminste twee derden van de stemmen krijgen. 3.2.3. Internationale verdragen = internationaal geschreven overeenkomsten, gesloten tss staten en beheerst door het volkenrecht. De staten mogen dus geen verdragen sluiten die in strijd zijn met het algemeen volkenrecht. Een verdrag bestaat uit een preambule (bevat de beweegredenen vh verdrag), de verdragtekst en eventueel bijlagen. Deze laatste hebben ook bindende kracht. Naargelang vh aantal verdragsluitende partijen maakt men een onderscheid tss bilaterale en multilaterale verdragen. De bevoegdheid om internationale verdragen te sluiten is in België verdeeld over: a) Verdragen inzake federale materies: worden gesloten dor de koning, onder ministeriële verantwoordelijkheid. De federale overheid is bevoegd om deze verdragen te onderhandelen, te ondertekenen, te ratificeren,… Het heeft geen voorafgaande machtiging van het parlement nodig, behalve voor de verdragen die het grondgebied wijzigen. Na de ondertekening moet het parlement zijn goedkeuring geven aan het verdrag onder de vorm van een wet. b) Verdragen inzake gemeenschaps- of gewestmateries: Gemeenschapsregeringen zijn bevoegd voor verdragen mbt communautaire materies. Gewestregeringen voor verdragen mbt regionale materies. De colleges van de Gemeenschapscommissies hebben deze bevoegdheid niet. De procedure van de totstandkoming van deze verdragen verloopt op een bijzondere wijze. De federatie kan zich immers tegen verdragsinitiatieven van de gemeenschappen en gewesten verzetten. Deze verdragen hebben pas gevolgen wanneer de betrokken gemeenschaps- of gewestraad ingestemd hebben onder de vorm van decreet of ordonnantie. c) Gemengde verdragen: worden onderhandeld door een gemengde delegatie, met vertegenwoordigers van de federatie, de G&G, onder leiding van de federale minister van buitenlandse zaken. Een gemengd verdrag vereist de goedkeuring van Kamer en Senaat en van de raden van de betrokken G&G. De weigering van één raad of kamer maakt de ratificatie onmogelijk. Niet alle internationale verdragen zijn een rechtsbron in de interne rechtsorde van de staten. Men moet een onderscheid maken tss verdragen: a) zonder directe werking: deze scheppen enkel rechten en verbintenissen tussen de staten of internationale organisaties die ze hebben afgesloten. Hier verplichten de partijen zich ertoe bepaalde maatregelen te nemen, ze hebben dus verdragsverplichtingen. b) Met directe werking: zij hebben een rechtstreekse uitwerking in de interne rechtsorde en zijn toepasselijk op de rechtssubjecten wanneer zij door een wet of decreet werden goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch staatsblad. Doorgaans wordt aangenomen dat internationale verdragsbepalingen met directe werking zelfs voorgaan op de nationale wet zodat deze zowel primeert op vroegere wetten maar ook op toekomstige wetten Inleiding tot het recht 8 3.2.4. Beslissingen van supranationale organisaties Supranationale organisaties hebben wel exclusieve bevoegdheden. Zij kunnen maatregelen nemen die bindend zijn voor de lidstaten en de rechtssubjecten van de lidstaten. Vb: Europese gemeenschappen. a) Verordeningen: deze worden uitgevaardigd door de raad van Europese Unie op voorstel van de Europese Commissie. Het zijn normen van algemene draagwijdte en zijn Europese wetten. Ze zijn rechtstreeks van toepassing op de rechtssubjecten b) Richtlijnen: deze zijn verbindend tav het te bereiken resultaat voor alle lidstaten tot wie zij gericht zijn. Aan de bevoegde instanties in de lidstaten wordt wel de bevoegdheid overgelaten vorm en middelen te kiezen. De vertolking van een richtlijn in het nationale recht vergt de tussenkomst van een bevoegde nationale overheid. Richtlijnen kunnen ook een rechtstreekse werking hebben. Dit is dan een verticale directe werking dwz de richtlijnen kunnen tegen de overheid worden ingeroepen. Tussen de burgers onderling kunnen de richtlijnen niet worden ingeroepen. 3.2.5. De wet De wet van de wetgevende macht ( formele wet), die naar inhoud tevens een wet is in materiële betekenis van het woord. De wetgevende macht = koning, de kamer van Volksvertegenwoordigers en de senaat. Naargelang van de meerderheid, die vereist is om bepaalde wetten te stemmen wordt een onderscheid gemaakt tussen: a) bijzondere meerderheidswetten: deze moeten door beide kamers worden goedgekeurd met de dubbel versterkte meerderheid. Om geldig te stemmen, moet in elke kamer de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig zijn. Het betreft hier vnl. regels mbt de begrenzing van taalgebieden en provincies. b) Gewone wetten: deze worden gestemd met een gewone meerderheid van de aanwezige leden. Drie soorten: - monocamerale wetten: deze worden enkel gestemd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers - bicamerale wetten: deze worden zowel in de Senaat bij gewone meerderheid gestemd. Het gaat om wetten die betrekking hebben op de organisatie van hoven en rechtbanken, de bijzondere meerderheidswetten,… - gedeeltelijke bicamerale wetten: goedkeuring in de Kamer, Senaat dient als reflextiekamer. Het tot stand brengen van een wet vereist de tussenkomst van Kamer, Senaat en koning. De wording van een wet gebeurt op verschillende wijze al naargelang het soort wet. Het initiatiefrecht om een voorstel of ontwerp van wet in te dienen bij de wetgevende kamers en eveneens om amendementen voor te stellen behoort toe aan de Koning en aan de leden van beide wetgevende Kamers. Het initiatief van de koning is een wetsontwerp, anders een wetsvoorstel. Voor een voorstel kan worden behandeld is er een stemming tot overwegingneming vereist. Dit dient als filter om voorstellen te weren. Aan een wetsontwerp gaat een voorontwerp vooraf dat voor beredeneerd (niet bindend) advies moet worden voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. Dit geldt enkel voor ontwerpen van materiële wetten. Gaat de afdeling wetgeving niet akkoord, dan Inleiding tot het recht 9 wordt het voorontwerp doorgezonden naar het overlegcomité. Deze kan de regering vragen het voorontwerp te verbeteren. De koning kan verplicht worden rekening te houden met het advies. Het voorontwerp wordt steeds bekend gemaakt. De minister neemt de verantwoordelijkheid van het ontwerp op zich en geeft uitleg over de draagwijdte van het ontwerp. Wetsontwerpen worden in beide landstalen ingediend. Het wetsontwerp wordt ingediend in de Kamer als het een monocamerale of gedeeltelijke bicamerale aangelegenheid betreft. Wetsontwerpen van bicamerale aangelegenheden worden in de Kamer of de Senaat neergelegd. Wetsontwerpen tot goedkeuring van verdragen worden eerst in de Senaat ingediend. De wetsvoorstellen dienen niet voor advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd. De voorzitter van de Kamer en van de Senaat kunnen wel de voorstellen aan beredeneerd advies onderwerpen. Ook ministers kunnen beredeneerd advies vragen. Naargelang het wetsvoorstel uitgaat van een kamerlid of een senator, wordt het neergelegd op het bureau van Kamer of Senaat, in de taal van de initiatiefnemer. De wetsvoorstellen worden door toelichting voorafgegaan. Na neerlegging of in overwegingneming van een voorstel, wordt het verwezen naar de bevoegde kamer of senaatcommissie. De initiatiefnemer licht de tekst toe, dan volgt de algemene bespreking, dan de bespreking artikelsgewijs, over de amendementen wordt artikelsgewijs gestemd en dan wordt er gestemd over het al dan niet gewijzigd artikel, dan volgt de stemming over het geheel van de tekst. Vervolgens maakt een lid van de commissie een verslag over het geheel en wordt er over dat verslag gestemd. De tekst wordt in de plenaire vergadering van de betrokken kamer besproken. De initiatiefnemer licht de tekst toe en de verslaggever geeft de samenvatting van het verslag. Na de algemene bespreking, volgt de bespreking artikelsgewijs. De plenaire vergadering kan de tekst wijzigen. De bespreking of stemming vh wetsvoorstel wordt weergegeven in een beknopt verslag en later gepubliceerd in de parlementaire handelingen: a) Moncamerale wetten: worden enkel in de kamer gestemd. Hier is de parlementaire handeling afgelopen en wordt het wetsontwerp overgemaakt aan de koning. b) Bijzondere wetten en gewone bicamerale wetten: deze moeten door beide kamers worden goedgekeurd. Als het door één van de kamers werd goedgekeurd, dan wordt het onder de benaming wetsvoorstel ingediend bij de andere kamer. Dan wordt het eerst verwezen naar één van de commissies en dan naar de plenaire vergadering. De eensluidende moet door beide kamers worden goedgekeurd en dan wordt het wetsontwerp overgemaakt aan de kamer. c) Gedeeltelijk bicamerale wetten: - Initiatief van de Kamer of Koning: het goedgekeurd wetsontwerp van de kamer wordt doorgezonden naar de Senaat. Deze kan evocatierecht ( ten minste 15 senatoren, binnen 15 dagen na ontvangst in Senaat) uitoefenen en aldus beslissen het wetsontwerp te bespreken. In dit geval gebeurt de totstandkoming van de wet volgens een omstandige procedure omschreven in de Grondwet. Laatste woord ligt bij de Kamer. - Initiatief van de Senaat: leden van de Senaat hebben het recht wetsvoorstellen in te dienen. Indien de Senaat een wetsvoorstel aanneemt, wordt het als wetsvoorstel overgezonden aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Indien de Kamer het wetsontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Senaat. Men kan ook vragen de procedure te schorsen. Als er binnen een bepaalde termijn geen oplossing komt, dan wordt het geschil aanhangig gemaakt bij de Senaat. De Senaat brengt Inleiding tot het recht 10 advies uit bij het overlegcomité. Wanneer het comité in consensus is, dan gaat de regering het ontwerp of voorstel amenderen. Is er geen consensus dat gaat de procedure verder in de betrokken wetgevende vergadering. Na de behandeling in het parlement moet het wetsontwerp worden goedgekeurd door de koning. Bekrachtiging houdt in dat de koning zich akkoord verklaart onder de verantwoordelijkheid van de ministers. De koning bevestigt het bestaan van de wet en beveelt dat ze in het Belgisch Staatsblad (zowel Frans als Nederlands) moet bekend gemaakt worden. Bekrachtiging en afkondiging worden onder éénzelfde handtekening gegeven, maar zijn juridisch twee onderscheiden handelingen. Er tekenen nog 2 ministers waaronder de minister van justitie. De wet treedt in werking de 10de dag na de bekendmaking. 3.2.6. het decreet De drie gemeenschappen en het Vlaams en het Waals gewest oefenen hun normatieve bevoegdheden uit dmv decreet. Het Brussel Hoofstedelijk gewest doet dit dmv ordonnanties. De decreetgevende macht wordt uitgeoefend door de raden van de Gemeenschaps- en gewestregeringen. Decreten van G&G verschillen van elkaar. De decreten van het Vlaamse en Waalse gewest hebben enkel kracht van wet op de respectievelijke grondgebieden van deze instellingen. De decreten van de gemeenschappen overschrijden soms het taalgebied, soms reiken ze minder ver. Decreten kunnen bestaande wetten wijzigen, aanvullen of opheffen en is de nationale wetgever niet meer bevoegd. In de normenhiërarchie bevindt het decreet zich op hetzelfde niveau als de wet van de wetgevende macht. Een decreet is een wetskrachtige akte. Decreten gelden voor een deel van het Belgische grondgebied. Soorten: a) bijzondere meederheidsdecreten: Sommige hebben betrekking op de constitutieve autonomie. Ze moeten door 2/3 meerderheid worden goedgekeurd. Andere worden door de grondwet zelf voorzien. b) Gewone decreten: worden gestemd met een gewone meerderheid De wording van een decreet verloopt in grote trekken volgens dezelfde procedure als die van de totstandkoming van de wet. Het initiatiefrecht behoort toe aan enerzijds de regering van de Gemeenschappen of Gewesten = ontwerp, anderzijds de leden van de Raad = voorstel. De koning heeft op het vlak van G&G raden geen wetgevend initiatief. Aan het ontwerp van een decreet gaat een voorontwerp vooraf dat voor beredeneerd advies moet worden voorgelegd aan de Afdeling van de Raad van State. Vooraleer in plenaire vergadering te worden besproken, worden voorstellen en ontwerpen van decreet verwezen naar de bevoegde commissie van de betrokken Raad. Er is echter geen overwegingneming van voorstellen van decreet. Wat de deelname aan de stemmingen betreft, gelden in sommige raden specifieke regels. Zo mogen bvb de leden die verkozen zijn in het BHG niet deelnemen aan stemmingen in de Vlaamse Raad over ontwerpen en voorstellen van decreet die gewestelijke materies betreffen. Om de nadelen van het éénkamerstelsel te temperen, werd het systeem van de tweede lezing ingevoerd. Ieder lid van de G&G raad kan een tweede lezing vragen. Hierdoor wordt het ontwerp of de delen die werden aangewezen door betrokken regeringslid opnieuw ter Inleiding tot het recht 11 beschikking gesteld en ter stemming aan de Raad voorgelegd. Ook kan ieder Raadslid om een tweede lezing vragen indien een artikel verworpen werd of een amendement werd aangenomen. Decreten worden bekrachtigd en afgekondigd door de Regering van de betrokken G&G. De decreten zijn bindend. 3.2.7. De ordonnanties Het BHG heeft dezelfde bevoegdheden als het Vlaams en Waals Gewest. Er staan echter op ordonnanties een beperkt rechterlijk toezicht en een beperkt administratief toezicht. Dit heeft tot gevolg dat de ordonnanties niet gelijk gesteld mogen worden met decreten. Zij hebben weliswaar kracht van wet en kunnen ook geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. De wording van de ordonnantie komt op dezelfde wijze tot stand als de decreten. 3.2.8. De samenwerkingsakkoorden Samenwerking tussen federale overheid en G&G: vrijwillig of verplicht teneinde bepaalde diensten samen op te richten, bepaalde gemeenschappelijke initiatieven te nemen of een bepaalde eigen bevoegdheid samen uit te oefenen. De wijze van afsluiting is analoog met deze van internationale verdragen. In de normenhiërarchie bevindt ze zich onder de Grondwet en onder de bevoegdheidsverdelende regels van Bijzondere wetten. 3.2.9. Het wetkrachtig Koninklijk besluit Een bijzondere wet, die door de Grondwet wordt uitgevaardigd, kan aan de Koning andere machten toekennen, die reeds opgenomen zijn in de Grondwet. Deze bijzondere machtenwetten (= volmachtenwet) moet voldoen aan 4 vw: a) er moet sprake zijn van een sociale, economische of financiële crisissituatie. Het Parlement oordeelt over het al dan niet aanwezig zijn van zo’n situatie b) Deze wet zal heel nauwkeurig de materies moeten omschrijven waarvoor de Koning normerend zal mogen optreden. c) De aangeduide periode waarvoor deze wet zal gelden in beperkt in de tijd d) De wetgever zal bij het verlenen van deze extra machten moeten rekening houden met supranationale en internationale normen en tevens ook met de geldende regels inzake de verdeling van bevoegdheden tussen Federatie, Gemeenschappen en Gewesten. Een geldig genomen wetkrachtig kb kan een wet aanvullen, wijzigen of zelfs vervangen. Het kan wel nog gewijzigd worden maar enkel door een KB. Maar als de geldigheidsduur van de wet is verstreken kan alleen de wetgever dergelijk Koninklijk Besluit wijzigen. Dus een wetkrachtig KB kan bestaande wetten wijzigen. Wat de hoven en de rechtbanken kunnen doen is controleren of men binnen de bevoegdheidstoekenning van de opdrachtwet is gebleven en of men de voorgeschreven formaliteiten heeft nageleefd. Als men besluit een wetkrachtig besluit nietig te verklaren, moet dit beroep voor de Raad van State verschijnen. Dit kan niet voor het Arbitragehof. Deze besluiten zijn handelingen van de uitvoerende macht die de uitvoering van een wet mogelijk maken. Ze kunnen onderverdeeld worden in algemeen bestuurlijke maatregelen en Inleiding tot het recht 12 individuele overheidshandelingen. De bron van de reglementerende macht is de wet. Dus het reglement is aan de wet ondergeschikt en het reglement mag de wet niet tegenspreken. Het KB is meer dan het automatisch toepassen van de wet. De wet bestaat vaak uit algemene principes. Dan is het aan de Koning om de verdere gevolgen in te vullen die daaruit voortvloeien. De ontwerpen van reglementaire koninklijke besluiten moeten voor beredeneerd advies aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd. Wanneer hoogdringendheid wordt ingeroepen, waardoor er geen advies wordt ingeroepen, moet dit gebeuren op basis van gegronde redenen. Wanneer er achteraf zou blijken dat het onterecht werd ingeroepen, kan dit leiden tot de vernietiging van het koninklijk besluit. KB worden bekendgemaakt binnen 1 maand van hun dagtekening. Het besluit treedt in werking 10 dagen na hun publicatie. 3.2.10. de ministriële besluiten en besluiten van Staatssecretarissen Zij behoren tot de maatregelen van de uitvoerende macht. Zij zijn enkel te beschouwen als wetten in materiële zin. Enkel de koning beschikt over verordenende macht, en niet de Ministers. De ministers zijn in feite vertegenwoordigers van de Koning en worden belast met de technische modaliteiten van de uitvoering van de wetten en de uitvoering van de kb. De bekendmaking en inwerkingtreding gebeuren op dezelfde manier als KB Staatssecretarissen mogen enkel een verordenende bevoegdheid uitoefenen met instemming van de Minister, aan wie zij toegevoegd zijn. 3.2.11. De normen uitgevaardigd door gedecentraliseerde besturen De provinciale verordeningen en reglementen worden opgemaakt door een provincieraad. Zij treden in werking 8 dagen na hun bekendmaking ( tenzij er een andere termijn in het reglement staat). Zij worden gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie. De gemeentelijke verordeningen worden opgesteld door de gemeenteraad. Ze worden daarna bekendgemaakt bij wijze van aanplakking en worden opgenomen in een register. Ze treedt in werking 5 dagen na de bekendmaking. Onder deze verordeningen vinden we tenslotte nog de besluiten van districtraden die in sommige grootsteden zijn opgericht. 3.3. de algemene rechtsbeginselen De algemene rechtsbeginselen zijn principes die nergens zijn neergeschreven, maar die toch door iedereen als bindend worden ervaren. Er bestaat een soort van rechtsovertuiging dat een bepaalde regel een rechtsregel zou moeten zijn. De schending van een algemeen rechtsbeginsel is een grond voor een voorziening in vernietiging bij het Hof van Cassatie. Hoe ontstaan rechtsbeginselen? Als er ontdekt wordt dat er aan de veelheid van rechtsregels gemeenschappelijke basisoverwegingen ten grondslag liggen. Dit is het product vd verwetenschappelijking vh recht. Het rechtsbeginsel wordt maw door een wetenschappelijke benadering ontdekt door het recht. Men stelt zijn bestaan vast. ( niet gelijk aan gemaakt!) Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen algemene beginselen van behoorlijke rechtsbedeling (gericht tot de rechter), van behoorlijk bestuur (gericht tot de administratie) en Inleiding tot het recht 13 van behoorlijke wetgeving (gericht tot de wetgever). Ook voor de wetgever zijn de rechtsprincipes geldend. Als hij wilt afwijken moet hij dit op ondubbelzinnige wijze doen. Maar voor sommige beginselen kan hij niet afwijken. Maar via de omweg vh gelijkheidsbeginsel wordt door het Arbitragehof overgegaan tot de toetsing van wetten aan bepaalde rechtsbeginselen, waaraan zij als het ware een grondwettelijke waarde toekent. 3.4. De rechtspraak Het is niet de taak van de rechtspraak om algemene regels uit te vaardigen, maar wel om vonnissen en arresten uit te spreken. Zij moeten geschillen beslechten. Jurisprudentie ontstaat door dat gelijkaardige geschillen op gelijkaardige wijze worden beslecht! De rechters doen uitspraak op onafhankelijke wijze. De rechter is niet gebonden aan vroegere uitspraken van hoven en rechtbanken. Dit geldt echter niet voor tweede cassatie. De rechter moet recht spreken en binnen een redelijke termijn. Rechtsweigering kan strafrechterlijk vervolgd worden. De rechter mag geen algemene beslissing nemen maar moet een gepaste oplossing vinden voor elk afzonderlijk probleem. De rechter moet zijn beslissing motiveren, uitspraak doen volgens de wet en volgens de vereiste procedurevormen. Dit is een bescherming tegen willekeur van de rechter. De zittingen moeten openbaar zijn. Er bestaan wel enkele uitzonderingen. De interpretatie van de wet is het werk van de rechter. Het bestaat erin de betekenis ve onduidelijke wettekst te achterhalen. Vooral de vereiste van onduidelijkheid is hier van belang, aangezien niet tot interpretatie mag worden overgegaan wanneer een tekst duidelijk is en deze duidelijke wet indruist tegen hetgeen de wetgever eigenlijk gewild heeft. Verschillende technieken: a) vergelijken van de Ndlstalige en Frtalige tekst b) raadplegen van de voorbereidende werken teneinde de concrete bedoeling van de wetgever na te gaan. c) Tekstuele en grammaticale methode: er wordt enkel naar de tekst gekeken en waarbij begrippen in hun gebruikelijke betekenis worden beschouwd d) Historische methode: de voorgeschiedenis en de politieke context ten tijde van de totstandkoming worden onderzocht e) Systematische methode: de bepaling wordt in zijn globale context bekeken f) Analogische methode: peilen naar de abstracte bedoeling vd wetgever om een oplossing te vinden voor analoge problemen minder gebruikelijk Interpretatieregels: a) Uitzonderingsbepalingen moeten beperkend worden geïnterpreteerd b) Wanneer er aan een bepaling twee betekenissen knn worden gegeven, de voorkeur moet gaan naar die interpretatie waarbij de bepaling wel een betekenis krijgt c) … De authentieke interpretatie gebeurt door het orgaan dat de tekst zelf heeft opgesteld ( dus enkel de federale wetgever en decreetgever). De verduidelijking is voor iedereen bindend. Ordonnanties en algemene, provinciale en gemeentelijke besluiten knn door hun opstellers niet op authentieke wijze geïnterpreteerd worden. Als een wet verouderd zodat een letterlijke toepassing tot sociaal onaanvaardbare situaties zou leiden, kan deze aangepast worden aan gewijzigde omstandigheden. Inleiding tot het recht 14 In de wet vinden we vaak algemene begrippen: vaag, en evolueren in de tijd. Deze wet kan dan nog verfijnd worden in functie van de omstandigheden. Vben: a) Goede zeden: de familieleden worden nu anders bekeken dan vroeger. Het wordt vandaag gekenmerkt door een toenemend individualisme b) Openbare orde: wanneer een bedrijf winst zou maken door een schadevergoeding te stellen, is het beding strijdig met een aantal artikelen 3.5. De gewoonte De gewoonterecht bestaat uit niet-geschreven rechtsregels, die ontstaan zijn uit bepaalde feiten. Ze tonen aan hoe de mensen te handelen hebben en welke gedragingen hij zal volgen in zijn sociale betrekkingen. De gewoonte ontstaat dan door zijn herhaaldelijke toepassing. De gewoonte onderscheidt zich van het gebruik doordat zij bindend is. Onderscheid: a) gevallen waarin de wet zelf verwijst naar de gewoonte b) gewoonte naast de wet = hier kan het gewoonterecht primeren op het aanvullend recht c) contra legem: gewoonteregel gaat in tegen een wettelijke bepaling 3.6. De pseudo – wetgeving = allerlei documenten zoals dienstvoorschriften, ministeriële omzendbrieven, ed. die door de minister of het hoofdbestuur worden verzonden naar ambtenaren als doel ophelderingen te geven mbt de interpretatie of de toepassing van de wetten en verordeningen. Zij hebben geen kracht van wet en zijn dus niet bindend. Toch is er gehoorzaamheid van de ambtenaren van toepassing, waardoor ze dan ook vaak een feitelijk geldingskracht buiten het bestuur verkrijgen. Wanneer de omzendbrieven een veralgemeende toepassing hebben, kunnen ze door de rechtssubjecten als algemeen bindend worden ervaren. Door hun veelvuldige toepassing kunnen ze uiteindelijk een gerechtvaardigde verwachting tot stand brengen die omwille van rechtszekerheid geëerbiedigd moet worden. Als ze dus tot doel heeft een nieuw dwingende rechtsregel in te voeren, spreekt men over een verordenende omzendbrief. Het zijn bindende bepalingen die vaak aangetast zijn door machtsoverschrijding of door het niet naleven van de procedurevormen. 3.7. Paralegale normen Het zijn niet-juridische normatieve systemen die zich ontwikkelen in de rand van het recht en soms het niveau van een wet bereiken. Het gaat hier om technische (in de banksector nemen de technische normen een belangrijke plaats in bv standarisatie van een brief) of deontologische ( beoefenaars van een vrij beroep moeten zich conform gedragen met de objectieven van het beroep) normen. De juridische relevantie van de paralegale normen hangt af van talrijke omstandigheden: a) In sommige gevalle worden ze bij wet bekrachtigd. b) Anderen hebben slechts juridische relevantie binnen kring van betrokken beoefenaars. Deze deontologische normen kunnen in sommige gevallen opgelegd worden door de rechter 3.8. De rechtsleer Dit is het geheel van gepubliceerde opvattingen van de rechtsgeleerden, zoals die terug te vinden zijn in handboeken, artikels, ed. Inleiding tot het recht 15 De rechtsleer wordt wel beschouwd als een bron van het recht maar bezit geen bindende waarde. De rechtsleer zijn slechts opinies over het recht, gecreëerd door particulieren, ze heeft dus slechts een wetenschappelijke waarde. Toch is rechtsleer een belangrijke bron van informatie: ze heeft een coördinerende en verklarende functie. Ze heeft de taak op zich genomen om de bronnen van het recht te ordenen met het doel ze tot een overzichtelijk geheel te verwerken. Daarnaast draagt zij bij tot de verbetering van onze kennis van het recht, door het te verklaren, de onderlinge samenhang te schetsen, etc… 3.9. De billijkheid Onderscheid: a) algemene billijkheid: slaat op de rechtsregel zelf en is een moreel begrip dat verwijst naar rechtvaardigheid, eerlijkheid en redelijkheid b) individuele billijkheid: een externe factor die het geheel van algemene en abstracte regels matigt in hun toepassing op een individueel geval. Inleiding tot het recht 16 Deel 2: De instellingen 1. Algemene kenmerken van de Belgische staat 1.1. Een democratische staat De democratie streeft naar een regering van het volk door het volk. Dit gebeurt door middel van vrije verkiezingen. Deze impliceren: a) de vrijheid van het gesproken en van het geschreven woord b) vrije politieke groepsvorming c) het recht van vereniging en vergadering Democratie is niet noodzakelijk de meerderheid, uitgedrukt in het aantal kiezers. De rol en de macht van de meerderheid wordt beïnvloedt door het kiessysteem en het systeem van bijzondere meerderheden. 1.2. de scheiding der machten De grondwet kent geen echte scheiding van de staatsmachten, maar organiseert via haar structuur en bevoegdheidverdeling de machten: a) Wetgevende macht: De kamer, de senaat en de koning b) Uitvoerende macht: De koning en de Regering c) Rechtelijke macht: De koning is betrokken bij de benoeming van de leden De wetgevende en uitvoerende macht zijn verweven en de rechtelijke macht is sterk onafhankelijk. Toch heeft bv het parlement een parlementair onderzoeksrecht en beschikt de regering over een positief injunctierecht Alle machten moeten elkaar controleren en samenwerken. 1.3. Representatieve instellingen Het representatief stelsel impliceert dat het beleid over de staatszaken opgedragen wordt aan de organen van een door middel van vrije verkiezingen aangewezen meerderheid. Het volk regeert langs representatieve instellingen (kamer en senaat). Gezagdragers vertegenwoordigen de ganse natie gedurende een mandaat. 1.4. Een gerationaliseerd parlementair regime Men spreekt slechts over een parlementair regime als de regering verantwoordelijk is tegenover het parlement. In een klassiek parlementair regime (België vroeger) moet de regering steeds kunnen rekenen op de meerderheid van het parlement. Tijdens de grondswetswijziging van 1993 werd dit systeem gerationaliseerd. De politieke controle op de regering wordt enkel nog uitgeoefend door de Kamer van volksvertegenwoordigers. Deze kan de regering doen vallen dmv een constructieve motie van wantrouwen, waarbij een nieuwe premier aan de koning ter benoeming wordt voorgedragen. Inleiding tot het recht 17 1.5. Een rechtsstaat Een rechtsstaat is een staat waar de gezagsdragers gebonden zijn door het objectief recht waarvan zij de toepassing moeten verzekeren, waar hun machten door de individuele rechten vd burgers zijn beperkt en waar de rechtsregels afdwingbaar zijn voor een onafhankelijke rechter. De macht van de gezagsdragers is niet onbeperkt, ook zij moeten zich aan de eigen rechtsregels houden, kunnen een aantal fundamentele rechten van de burgers niet terzijde schuiven en moeten een effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter garanderen. 1.6. Een erfelijk grondwettelijke monarchie Aan het hoofd van het land staat de Koning, die niet door verkiezing wordt verkozen en die niet verantwoordelijk is. Deze monarchie is grondwettelijk dwz haar rechten zijn omschreven in de grondwet: “De koning der Belgen” en niet koning van België. 1.7. Een federale staat België is een federale staat samengesteld uit Gemeenschappen en Gewesten. Dit betekent dat de Federatie bestaat uit verschillende soorten instellingen met eigen bevoegdheden, waarvan de grondgebieden elkaar grotendeels, doch niet volledig, overlappen. Naast de federale overheid bestaan er nog 3 Gemeenschappen en 3 Gewesten met hun eigen exclusieve bevoegheid binnen een toegewezen territorium (ratione loci) en toegewezen materies (ratione materiae). Iedere G&G heeft een eigen Raad en Regering. De bevoegdheden van het Vlaams gewest worden uitgeoefend door de Vlaamse (gemeenschaps-) raad en de Vlaamse (gemeenschaps-) regering. Bepaalde bevoegdheden van de Franse gemeenschap worden gedeeltelijk uitgeoefend door de Raad en Regering van het Waals Gewest. Tenslotte heeft de Franse Gemeenschapscommissie een aantal bevoegdheden van de Franse Gemeenschap (dit voor het BHG). Exclusieve bevoegdheden = slechts één overheid is bevoegd voor een welbepaalde aangelegenheid. Gedeeltelijke exclusieve bevoegdheid = bevoegdheid toegewezen aan 1 overheid, met uitzondering evenwel van een aantal deelaspecten die aan een andere overheid worden voorbehouden. Vb.onderwijs Concurrerende bevoegdheid = verschillende overheden hebben de bevoegdheid om welbepaalde aangelegenheden te regelen, zodat er een hiërarchische verhouding tussen de normen ontstaat. Onderscheid: a) integraal concurrerende: zowel de federale overheid en de deelgebieden zijn bevoegd maar de deelgebieden verliezen hun bevoegdheid als de federale overheid een eigen regeling uitwerkt. b) Beperkt concurrerende: de basisregels worden door de federale overheid bepaald, maar andere overheden kunnen deze aanvullen of aanpassen. Parallelle bevoegdheden: verschillende overheden beschikken over dezelfde bevoegdheden: vben: wetenschappelijk onderzoek, int. Betrekkingen, infrastructuur. Inleiding tot het recht 18 De G&G beschikken enkel over toegewezen bevoegdheden. Het residu van de bevoegdheid, dwz de bevoegdheid om die aangelegenheden te regelen, die niet uitdrukkelijk aan een bepaalde overheid werden toegekend, komt in principe toe aan de G&G. Ze zijn ook bevoegd voor de toegewezen materies. Dergelijke impliciete bevoegdheden kunnen slechts uitgeoefend worden onder bijzonder strikte voorwaarden. De uitoefening ervan moet noodzakelijk zijn voor de zinvolle uitoefening van een aan een Instelling toegewezen bevoegdheid. De federale overheid, die aangetast wordt, moet zich bovendien tot een gedifferentieerde regeling leven en de weerslag op de Federale materie moet marginaal zijn. Complementaire of accessoire bevoegdheden = bevoegdheden die aan de G&G de middelen moeten geven om tav de materies die hun werden opgedragen een sluitend en coherent beleid te voeren bv: eigen infrastructuur oprichten. 1.8. Bronnen Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de grondwet bepaald. Naast de grondwet bestaan er andere bijzondere wetten die de organisatie, de bevoegdheid en de wijze van de bevoegdheidsuitoefening regelen. Vb: de gecoördineerde wetten op de Raad van State 2. De Federale overheid 2.1. Het federale parlement 2.1.1. Functioneel bicameralisme Het parlement bestaat uit 2 kamers: tijdens de grondwetswijziging van 1993 werd het functioneel bicameralisme ingevoerd: beide kamers kregen een verschillende rol en betekenis: Kamer van Volksvertegenwoordigers: vertegenwoordigt de bevolking. Zij maakt de wetten en oefent controle uit over de regering, zowel op politiek als financieel vlak Senaat: is de kamer van de G&G bevoegd voor de definitieve regeling van de belangenconflicten tussen de Federatie, de G&G en dient tevens als reflectiekamer voor het in de KvV gepresenteerde wetgevend werk. Dit functioneel bicameralisme zou na deze verkiezingen nog werden worden doorgedreven: zo zou de Senaat samengesteld worden uit elk 35 FR en Ndlstaligen en zou ze enkel nog op wetgevend vlak bevoegd zijn voor Grondwetswijzigingen, bijzondere meerderheidswetten en internationale verdragen. 2.1.2. Samenstelling De KvV wordt rechtstreeks verkozen bij algemeen enkelvoudig stemrecht. Alle Belgen, die de volle leeftijd van 18 hebben bereikt zijn kiesgerechtigd. De verkiezingen verlopen volgens het systeem van de evenredige vertegenwoordiging. De stemming is verplicht en geheim. De kamer telt 150 leden die worden verkozen voor een termijn van 4 jaar. Om verkiesbaar te zijn moet men Belg zijn, volle 21 jaar, genot van zijn politieke rechten hebben en zijn woonplaats in België hebben Inleiding tot het recht 19 De Senatoren worden gedeeltelijk rechtstreeks, gedeeltelijk onrechtstreeks aangeduid, bovendien worden er een aantal gecoöpteerd en zijn er senatoren van rechtswege. De senaat bestaat uit 71 senatoren + senatoren van rechtswege, dit zijn de kinderen van de Koning: a) 40 rechtstreeks verkozen senatoren: Worden verkozen uit het Ndls (25) en Fr(15) kiescollege. Nederlands: stemgerechtigde inwoners van de Vlaamse kieskring en de kiezers van de kieskring Brussel – Halle – Vilvoorde. b) 21 gemeenschapssenatoren: worden gekozen door en uit de Gemeenschapsraden: elk 10 vd Raad van Ndl en Fr gemeenschap en 1 door de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. c) 10 gecoöpteerde senatoren: aangeduid door rechtstreeks verkozen senatoren en gemeenschapssenatoren (6N, 4F) Door de wet van 13 december 2002 wijzigingen: kiesdrempel van 5%, provinciale kiesomschrijvingen en zowel op kamer als Senaat kunnen staan ( toch voor de verkiezingen van 2003, maar sinds eind mei afgekeurd door de Raad van State). 2.1.3. bevoegdheden De KvV heeft een aantal exclusieve bevoegdheden en deelt er ook met de Senaat: a) Monocamerale: - moties van wantrouwen in de regering - de vervolging van federale ministers voor het Hof van Beroep - De wetten betreffende de Burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers - De begroting en de rekeningen van de staat - De vaststelling van het legercontingent - Het verlenen van de naturalisatie aan vreemdelingen Senatoren hebben geen initiatiefrecht voor deze aangelegenheden b) Bicamerale - De verklaring tot herziening en de herziening van de Grondwet - De aangelegenheden, die krachtens de grondwet door beide Kamers geregeld moeten worden - Wetten aan te nemen met een dubbel versterkte meerderheid - Overdracht van soevereine bevoegdheden naar supranationale internationale organisaties, de goedkeuring van internationale verdragen - De Raad van State en de rechtelijke macht - De wetten betreffende de samenwerking tss Federatie, G&G De senaat heeft eveneens een evocatierecht mbt de materies die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Kamer behoren. Anderzijds zijn ze ook bevoegd voor de regeling van de belangconflicten op het niveau van de wetgevende vergaderingen. 2.2. De Koning De koning is een constitutioneel staatshoofd: hij oefent enkel de functies uit die hem door de Grondwet worden verleend. De koning is onpartijdig, onafhankelijk (ommogelijk om zowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk te vervolgen), onschendbaar, onverantwoordelijk ( politiek onaantastbaarheid en geen politieke macht) en immuun. De koning heeft dan ook geen politieke macht; deze is in handen van de Ministers, die op politiek en eventueel strafrechtelijk vlak de verantwoordelijkheid dragen voor de daden van Inleiding tot het recht 20 het Staatshoofd die een politieke of strafrechtelijke betekenis hebben. Geschreven akten van de Koning hebben slechts gevolgen na medeondertekening door een minister. Volgens de Grondwet is hij bevoegd voor: a) de benoeming van ministers, staatssecretarissen, ambtenaren en rechters b) heeft de leiding over de buitenlandse betrekkingen c) kan hij de Kamer ontbinden, verdagen of in buitengewone zitting bijeenroepen d) maakt hij verordeningen en neemt hij de besluiten nodig voor de uitvoering vd Wetten e) voert hij vonnissen en arresten uit en kan hij straffen kwijtschelden of verminderen f) verleent hij de adeldom en de militaire orden g) onderhandelen met de politieke partijen en de aanduiding van een regeringsformateur met het oog op de vorming van een nieuwe regering 2.3. De Federale Regering 2.3.1. samenstelling De regering bestaat uit ministers en staatssecretarissen: Ministerraad: 15 ministers paritair samengesteld tussen ndls en Frs, de eerste minister. = belangrijkste beslissingsorgaan vd uitvoerende macht en een sterk juridische rol aangezien meer KB pas na beraadslaging in de ministerraad mogen worden aangenomen. worden door de Koning benoemd en ontslagen, zetelen niet in de Ministerraad. Zij worden aan minister toegevoegd, onder wiens verantw ze werken. Zij kunnen wel geen verordeningen nemen of wetsontwerpen indienen zonder medeondertekening door de hun toegevoegde minister. De Regering wordt geleid door de Eerste Minister. Hij is de voorzitter en woordvoerder van de regering bij het parlement. Samen met de vice- eerste minister vormt hij het kernkabinet. Dit is een informeel orgaan dat de belangrijkste politieke problemen vooraf doorneemt. 2.3.2. Statuut a) b) c) d) e) f) g) h) alleen Belgen leden van de koninklijke familie kunnen geen lid van de regering worden onverenigbaarheid tss het uitoefenen ve parlementair mandaat en het ambt v minister de ministers hebben zitting in elke kamer, zij hebben het recht er woord te voeren de ministers zijn politiek verantwoordelijk tegenover de KvV de koning kan de ministers niet van hun verantwoordelijkheid ontslaan de ministers zijn ook verantwoordelijk op strafrechtelijk vlak de KvV kan een minister in staat van beschuldiging stellen bij het Hof van Beroep wegens misdrijven die hij in de uitoefening van zijn ambt heeft gepleegd. 2.3.3. Bevoegdheden De regering heeft enkel bevoegdheden die haar zijn opgedragen, haar acties worden beheerst door het legaliteitsbeginsel = de werkelijke motor van het staatsbestel: a) ze voert het beleid vh land Inleiding tot het recht b) c) d) e) f) g) h) 21 ze voert de wetten uit en past ze toe ze bestuurt het land dmv een ambtenarencorps dat het beleid vd regering uitvoert ze is belast met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten ze voert de int betrekkingen en sluit de int verdragen in federale aangelegenheden ze staat in voor de handhaving vd inwendige orde en veiligheid ze is belast met de nationale defensie … edm 2.4. De Rechtsprekende organen 2.4.1. Algemeen Rechtelijke functies = in principe uitgeoefend door de rechtelijke macht, bestaande uit hoven en rechtbanken. Zij zijn niet de enige rechtsprekende organen. Er bestaan ook nog de administratieve rechtbanken (Raad voor de mededinging of de onderzoeksraad voor de zeevaart) en bijzondere rechtscolleges (Afdeling administratie vd Raad van State, het Arbitragehof en het Rekenhof) 2.4.2. Grondwettelijke principes De rechtelijke macht is in principe steeds bevoegd om te oordelen over geschillen ivm burgerlijke rechten. Uitsluitend voor geschillen ivm politieke rechten zijn in sommige gevallen administratieve rechtscolleges bevoegd. De rechtbanken kunnen alleen ingericht worden door de wet. Dit geldt ook voor de “met eigenlijke rechtspraak belaste organen”, dit zijn de andere rechtscolleges zoals de tuchtrechtscolleges en administratieve rechtbanken, die uitspraak doen over politieke rechten. Uitzonderingsrechtbanken (= gelegenheidsinstellingen, die in specifieke omstandigheden zoals politieke crisis, individueel bepaalde gevallen zouden behandelen) kunnen niet worden opgericht. 2.4.3. Fundamentele principes Oordelen over iemands schuld of onschuld en om sancties te treffen: eerlijk proces garanderen van de rechter. Het rechtspreken wordt daarom beheerst door een aantal fundamentele principes, opgenomen in de grondwet en het EVRM: a) onafhankelijkheid en onpartijdigheid: Onafh tov politieke macht en andere rechters. De rechter is niet gebonden aan vroegere uitspraken van andere hoven en rechtbanken, enkel en alleen als het Hof van Cassatie voor de tweede keer een beslissing in éénzelfde zaak vernietigd. De subjectieve onpartijdigheid veronderstelt effectief niet vooringenomen zijn vd rechter en zich alleen laten leiden door objectieve argumenten. De objectieve partijdigheid verwijst naar de schijn van partijdigheid die moet worden vermeden. b) Verplicht uitspraak te doen in een redelijke termijn c) Verbod algemene regels uit te spreken: iedere zaak afzonderlijk onderzoeken en geen algemene uitspraken doen. Voor elk geschil een gepaste oplossing vinden d) Motiveringsplicht: uitspraak motiveren. De partijen moeten kunnen nagaan hoe de rechter tot de uitspraak is gekomen. Hij moet de procedurevormen volgen en overeenkomstig de wet, zodat willekeur verhinderd wordt Inleiding tot het recht 22 e) Openbaarheid: zowel zitting en uitspraken, uitgezonderd in het kader van de goede zeden, de belangen van de minderjarigen en de rechtmatige bescherming vh privéleven. f) Mogelijkheid rechtsmiddelen in te stellen: hoger beroep uitgezonderd voor uitspraken van het assisenhof en vonnissen waar de inzet <1240 euro. Beslissingen waartegen geen hoger beroep kan aangetekend worden kunnen vernietigd worden door het Hof van Cassatie in geval van schending vd wet of niet naleving de pleegvormen. g) Recht zich te verdedigen: - Recht op advocaat - Recht om te weten wat hem ten last wordt gelegd - Recht om het dossier in te kijken - Recht voor het verkrijgen vd nodige tijd en faciliteiten om zijn verdediging te organiseren, ed… 2.4.4. Organisatie van de rechterlijke macht De rechterlijke macht is hiërarchisch georganiseerd vanuit een optrek van dubbele aanleg (mogelijkheid om zaak opnieuw voor te leggen aan een hogere rechtbank). Je hebt hoven en rechtbanken. Rechtbanken zijn rechtscolleges tegen wier beslissingen men normalerwijze hoger beroep kan aantekenen (dan is elke rechterlijke uitspraak een “gezag van gewijsde”), ze spreken zich uit bij wijze van vonnis. Hoven zijn rechtscolleges tegen wier beslissingen men geen hoger beroep kan aantekenen (dan heeft de beslissing “kracht van gewijsde”), ze spreken zich uit bij wijze van arrest. Zij hebben een veel ruimer territoriaal werkingsgebied. Op gerechtelijk vlak is België ingedeeld in 5 rechtsgebieden, 27 arrondissementen en 225 kantons. Op niveau van de kantons vindt men de: a) Vrederechter: - bevoegd om te beslissen in burgerlijke geschillen en handelsgeschillen waarvan het bedrag 1860 euro niet overschrijdt. - Indien de inzet van het geschil de 1240 euro niet overschrijdt, dan beslissen zijn in laatste aanleg ( er is geen hoger beroep meer mogelijk) - Toegewezen specifieke bevoegdheden ongeacht het bedrag van het geschil: inzake de verhuring van onroerende goederen, onderhoudsgelden,… - Niet bevoegd voor betwistingen mbt de staat van personen, geschillen ter zake van handelsvennootschappen tss vennoten, tss beheerders,… b) De politierechtbanken: neemt om kennis van de strafvordering ingesteld wegens: - overtredingen ( misdrijven met een gevangenisstrag van 1 – 7 dagen /geldboete van 1-25 euro) - de misdrijven omschreven in de wetten en reglementen op het wegverkeer - alle gevallen van slagen en verwondingen die veroorzaakt worden door een verkeersongeval, gevallen van een niet verzekering ve motorrijtuig,… - Op burgerlijk vlak is hij bevoegd voor de eisen tot schadevergoedingen - Tegen de vonnissen kan hoger beroep worden aangetekend Op niveau van de arrondissementen vindt men de: a) Rechtbank van eerste aanleg: zij kan opgedeeld worden in: 1. De burgerlijke rechtbank Inleiding tot het recht - 2. 3. - 4. 5. 6. 23 Neemt in eerste aanleg kennis van de burgerlijke geschillen boven de 1860 euro met uitzondering van die geschillen waarvoor de vrederechter bevoegd is ongeacht het bedrag, alsook van alle geschillen mbt de staat van de personen Bevoegd voor een reeks aangelegenheden waaronder om alle geschillen mbt de fiscale wet Neemt in laatste aanleg kennis van de beroepen ingesteld tegen de uitspraken mbt burgerlijke zaken, die door de vredesrechter in eerste aanleg zijn uitgesproken. De correctionele rechtbank Neemt in eerste aanleg kennis vd strafvordering ingesteld tegen wanmisdrijven (= misdrijven met een gevangenisstraf van 8d – 5j/ geldboete van 26 euro en meer) Neemt in eerste aanleg kennis van de gecorrectionaliseerde misdaden Neemt in laatste aanleg kennis van beroepen ingesteld tegen de uitspraak van de politierechter De vonnissen vd rechtbank uitgesproken in 1ste aanleg zijn vatbaar voor hoger beroep De jeugdrechtbank Heeft een bevoegheid in burgerlijke zaken die minderjarigen treffen Kan beschermingsmaatregelen uitspreken in het belang van minderjarigen tegen zijn ouders, zoals de ontzetting uit de ouderlijke macht Hij kan de minderjarige een beschermingsmaatregel opleggen Bij zware misdrijven gepleegd door een minderjarige van meer dan 15 j kan hij de zaak uit handen geven, en zal deze laatste gevolgd worden voor de gewone strafrechtbanken De beslagrechter: is belast met de controle vd geschillen ivm bewarend beslag en uitvoeringsmaatregelen De onderzoeksrechter: is een rechter in strafzaken, die tezelfdertijd onderzoeksmagistraat is. Deze voert alle onderzoeken uit, die hem worden voorgelegd, en vaardigt aanhoudingsbevelen uit De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg: hij heeft de bevoegdheid om, ten voorlopige titel alle zaken te behandelen, die zijn dringende tsskomst vereisen. Hij doet uitspraak bij wijze van ordonnantie. Zijn beslissingen treffen nooit de grond van de zaak b) De rechtbank van koophandel - beroepsmagistraten: worden rechtstreeks benoemd door de koning - rechters in handelszaken: vertegenwoordigen de handelsmilieus en worden door de koning benoemd op voordracht van de Ministers - Doet in eerste aanleg uitspraak over geschillen tss handelaars in handelszaken die niet tot de bevoegdheid van de vrederechter behoren wegens het bedrag - Doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep ingesteld tegen de vonnissen van de vrederechter in handelszaken die > 1240 euro - Tegen de vonnissen kan beroep worden aangetekend, tenzij het bedrag<1860 c) De arbeidsrechtbank - Is samengesteld uit beroepsrechters, en uit rechters in sociale zaken - De arbeidsrechtbank beslist steeds collegiaal. De kamers bestaan uit 3 rechters, waarvan de voorzitter een beroepsmagistraat is en de assessoren rechters in sociale zaken zijn - Neemt zonder beperking van het bedrag kennis van de arbeidsgeschillen en de geschillen inzake sociale zekerheid Inleiding tot het recht - 24 Arbeidsgeschillen betreffende de verhoudingen werkgevers – werknemers De sociale zekerheid heeft betrekking op beroepsziekten, ziekteverzekering, invaliditeit, werkloosheid,… De vonnissen zijn steeds voor hoger beroep vatbaar d) De arrondissementenrechtbank - Bestaat uit voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank van ieder arrondissement - Zij vormt een soort geïnstitutionaliseerd conferentie van de voorzitters van deze 3 rechtbanken, die zich uitspreekt tegen de betwistingen inzake bevoegdheid. - Tegen de ordonnanties van deze rechtbank kan geen hoger beroep worden aangetekend. België heeft 5 rechtsgebieden waarbij elk van hen bestaat uit: a) Hof van Beroep: - Bestaan uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren. Zij bestaan niet uit afdelingen maar uit kamers: de burgerlijke, correctionele en jeugdkamers - Nemen kennis van het beroep ingesteld tegen de uitspraken in eerste aanleg van de rechtbank van eerste aanleg (burg, corr, jeugdr)& de rechtbank van koophandel, alsook tegen de uitspraken in kort geding van hun respectievelijke voorzitters - Nemen kennis van de rechtsmiddelen ingesteld tegen diverse beslissingen - Doen rechtstreeks uitspraak over om de vervallenverklaring vd nationaliteit - Doen uitspraak over vervolgingen van misdrijven door ministers gepleegd tijdens hun ambtsuitoefening - Tegen de arresten van het Hof van Beroep kan geen beroep meer worden aangetekend, een voorziening in Cassatie blijft steeds mogelijk. b) Het arbeidshof - Zijn samengesteld uit beroepsmagistraten en uit raadsheren in sociale zaken. De Eerste voorzitter en de kamervoorzitter zijn steeds beroepsmagistraten. - Nemen kennis van de beroepen ingesteld tegen de vonnissen vde arbeidsrechtbanken en de uitspraken in kort geding van hun voorzitters Op niveau van de provincies vinden we de hoven van Assisen terug. In Brussel en elk van de 10 provincies is er 1 Hof van Assisen. Het zetelt in de hoofdplaats vd provincie, uitgezonderd in Limburg, waar het zetelt te Tongeren. Het is geen permanent gerechtshof. Ze is bevoegd voor: - het berechten van misdaden - het berechten van politieke misdrijven - het berechten van de persmisdrijven met uitzondering van persmisdrijven van racistische of xenofobe aard Zij worden om de drie maanden bijeengeroepen door de Eerste Voorzitter van het hof van beroep. Ze bestaat verder uit een jury die door loting wordt samengesteld op basis van de kieslijsten. De juryleden moeten een blanco strafregister hebben en oordeelt over de schuldvraag. De arresten van het Hof zijn definitief: geen beroep kan ingesteld worden. Zij zijn enkel vatbaar voor een voorziening in Cassatie. Op niveau van de natie vindt men het Hof van Cassatie die bestaat uit drie kamers: voor burgerlijke en handelszaken, voor strafzaken en voor sociale zaken Inleiding tot het recht 25 Dit is het hoogst rechtscollege belast met de éénvormige interpretatie van de wet. Het spreekt zich nooit uit over de grond van de zaak. Het beperkt zich tot een onderzoek naar de eventuele schending van de wet of de miskenning van substantiële of op straffen van nietigheid voorgeschreven vormen Een zaak wordt ingeleid door een voorziening van Cassatie: indien de wet juist werd toegepast en de vormvereisten werden nageleefd, dan zal het Hof bij arrest de voorziening verwerpen. Komt het hof tot een andere conclusie dan zal bij het arrest de aangevochten beslissing vernietigen: - de verwijzingsrechtbank is niet verplicht zich te schikken naar het oordeel vh HvC - Wanneer het hof voor de tweede maal een beslissing betreffende dezelfde aangelegenheid op dezelfde gronden vernietigt, dan moet de tweede verwijzingsrechter de beslissing van het HvC volgen 2.5. De administratieve rechtscolleges Deze zijn opgericht om uitspraak te doen over geschillen inzake politieke rechten. De Raad van State bestaat uit twee afdelingen: a) de afdeling administratie: - zij beslist over de verzoeken tot nietigverklaring gericht tegen de administratieve rechtshandeling: dit is een unilaterale bestuursbeslissing die een rechtstoestand scheppen, wijzigen of raken vb: kb, miniseriële besluiten, prov en gem. verordeningen,… Hetzelfde geldt voor de beslissing van publiekrechterlijke organen zoals de NMBS,etc… Deze moet binnen de 60 dagen ingediend worden.Er is een overtreding van de wet in drie gevallen: - vormgebrek: niet- eerbiediging van de voorgeschreven vormvereisten - machtsoverschrijding waartoe orgaan niet bevoegd is - machtsafwending: orgaan gebruikt zijn bevoegdheid om een ander doel na te streven Het vernietigingsarrest geldt: - erga omnes: uitspraak tav iedereen geldt waardoor de vernietigde verordening geacht wordt nooit te hebben bestaan - ex tunc: de beslissing gaat terug tot de dag waarop de vernietigde maatregel tot stand kwam. Een arrest waarbij de afdeling administratie van de RvS een vernietigingsberoep verwerpt, geldt niet erga omnes. Indien de RvS zich onbevoegd verklaart, kan Cassatie worden ingesteld. - oordeelt over de beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de lagere administratieve rechtscolleges - doet uitspraak over de eisen tot schadevergoeding voor schade veroorzaakt door een administratieve overheid indien geen ander rechtscollege bevoegd is (schorsen vd bestuursmaatregel om de belangen ve partij te vrijwaren) b) de afdeling wetgeving: verleent een beredeneerd advies over wetsontwerpen- en voorstellen, ontwerpen en voorstellen van decreet en ordonnantie, … De vernietigings en schorsingsbevoegdheid moet onderscheiden worden van de legaliteitscontrole die gewone hoven en rechtbanken toepassen op de algemene, provinciale en plaatselijke verordeningen. Deze regel heeft tot gevolg dat een alge, pro of pl besluit dat in Inleiding tot het recht 26 strijd wordt bevonden met een hogere norm niet zal worden toegepast. Er is dus geen vernietiging en de uitspraak vd rechter zal dan ook alleen tss de betrokken partijen gelden. 2.6. Bijzondere rechtscolleges 2.6.1. Het Arbitragehof Dit is een rechtscollege dat niet tot de rechterlijke macht behoort. Het hof bestaat voor de helft uit juristen en de andere helft uit politici. Het arbitragehof regelt de bevoegdheidsgeschillen tss de federatie, de G&G en kan eveneens wetten, decreten en ordonnanties toetsen aan bepaalde grondwetsartikelen. Zij heeft haar bevoegdheid uitgebreid door de toetsingsbevoegdheid aan art 10 (gelijkheid der Belgen) en art. 11 (het discriminatieverbod en bescherming van mj) heel ruim toe te passen. Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden wanneer andere grondwettelijke principes en regels in dat ene geval en zonder verantwoording niet worden nageleefd. Zij zijn wel niet bevoegd om wetten en decreten ah internationaal recht te toetsen. De procedures van arbitragehof: a) beroep tot nietigverklaring van een wet, decreet of ordonnantie wegens schending van art. 10, 11 of 24. Zij kunnen ingesteld worden door: - de ministerraad of regering van een G of G - de voorzitters van de wetgevende vergaderingen, op verzoek van 2/3 van hun leden - ieder natuurlijke of rechtspersoon die doet blijken ve belang Deze moet ingesteld worden binnen de 6 maanden. Als het gegrond is, vernietigt het Arbitragehof het of ten dele of geheel. Deze beslissingen zijn bindend voor de rechtscolleges. b) Schorsingsbevoegdheid: enkel als - ernstige middelen worden aangevoerd - ovd de onmiddellijke uitvoering vd bestreden bepaling een moeilijk te herstellen en ernstig nadeel kan berokkenen. c) Prejudiciële procedure: = een antwoord van een hoger rechtscollege op een lager inzake de interpretatie of geldigheid van een rechtsregel in een geschil Gevolgen voor de arresten van het Arbitragehof: erga omnes dwz: - de wet wordt vernietigd - alle rechterlijke uitspraken die op basis ervan worden genomen, worden nietig verklaard. 2.6.2. Het Rekenhof 3- voudige bevoegdheid: a) het rekenhof is belast met het nazien en vereffenen van de rekeningen vh algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn. b) Informeren van de KvV en Raden over de uitgaven en ontvangsten vd overheid in een jaarrapport. c) Bij wijze van arrest kan het uitspraken doen over rekeningen en geldelijke aansprakelijkheid van rekenplichtigen van de staat (=ambtenaren). Het kan de rekenplichtige veroordelen tot aanzuiveren vh tekort. Inleiding tot het recht 27 2.7. De Hoge Raad voor de Justitie Om de benoemingen en bevorderingen zo objectief mogelijk te laten verlopen, is dit opgericht. Het bestaat uit 44 leden (22N, 22F) : 22 magistraten die worden gekozen door magistraten en 22 niet-magistraten die benoemd worden door de Senaat. Bevoegdheden: a) draagt de meest geschikte kandidaat voor bij de benoeming tot rechter of parketmagistraat en voor de aanwijzing in hoogste functies b) adviseert over de algemene werking en organisatie van de rechterlijke orde c) houdt toezicht op het gebruik van de middelen d) behandelt ingediende klachten mbt de werking vd rechterlijke organen 3. De Gemeenschappen en Gewesten 3.1. Algemeen Naast de federale overheid bestaan er 3 G & 3 G, op grond van een territoriale opdeling in 4 taalgebieden: Nederlandse (Apen, Limburg, Oost-Vl, West-Vl en Vlaams Brabant), Franse (Henegouwen, deel Luik, Luxemburg, Namen en Waals Brabant), Duitse (9 gemeenten van het oostkanton) en het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad (19 gemeenten). De gemeenschappen zijn cultureel geïnspireerd. Maar men weet niet wie in het tweetalige gebied tot de Vlaamse of Franse Gemeenschap behoort. Daardoor kan er geen echte gemeenschapsbelasting zijn. De Gewesten hebben een duidelijke territoriale afbakening: Het Vlaamse, de Waalse en het BHG. De faciliteitsgemeenten rond Brussel behoren tot het Vlaams Gewest. 3.2. De bevoegdheden van de Gemeenschappen Exclusieve bevoegdheden: a) Culturele aangelegenheden: de bescherming van de taal, musea, bibliotheken, radioen tv- omroep, jeugdbeleid,… b) Onderwijs: de grondwet draagt aan de gemeenschappen nagenoeg de volledige bevoegdheid op over het onderwijs. Schoolvrede, onderwijsstructuur,… keuzevrijheid van ouders inzake onderwijs waarborgen. Inrichting van neutraal onderwijs waarbij de ideologische en godsdienstige opvattingen van ouders en leerlingen worden geëerbiedigd c) Persoonsgebonden aangelegenheden: gezondheidsbeleid en bijstand aan personen (gezinsbeleid, jeugdbescherming en beleid inzake mindervalide en bejaarden) d) Taalregeling: gebruik der talen is vrij maar Vlaamse en Franse Gemeenschap kunnen gebruik ervan regelen. De Duitse Gemeenschap heeft deze bevoegdheid niet e) Samenwerking tussen de gemeenschappen: ze kunnen onderlinge samenwerking inzake culturele, onderwijs en persoongebonden aangelegenheden regelen door bv sluiten van samenwerkingsakkoorden. 3.3. a) b) c) d) De bevoegdheden van de Gewesten ruimtelijke ordening leefmilieu en waterbeleid landinrichting en natuurbehoud huisvestiging Inleiding tot het recht 28 e) landbouw en zeevisserij f) economie g) energiebeleid h) ondergeschikte besturen i) tewerkstellingsbeleid j) openbare werken en vervoer Hiertussen worden wel uitzonderingen gemaakt, sommige bevoegdheden behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid 3.4. De organen van de Gemeenschappen en Gewesten 3.4.1. Het Vlaamse Parlement en de Vlaamse Regering Het Vlaams parlement is samengesteld uit 124 leden waarvan 118 rechtstreeks verkozen in het Vlaams Gewest en de 6 eerstgekozen Ndltalige leden vd Brusselse Hoofdstedelijke Raad, verkozen voor 5 jaar. Zij kan niet vroegtijdig worden ontbonden.Om verkiesbaar te zijn moet men wonen in het Vlaams Gewest. Het mandaat van Vlaams raadslid is onverenigbaar met dat van federaal parlementslid of met lidmaatschap van een andere gemeenschapsraad. De Vlaamse Regering bestaat uit ten hoogste 11 leden waarvan tenminste 1 zijn woonplaats heeft te Brussel Hoofdstad. De leden worden verkozen door de Vlaamse Raad. Zij worden beëdigd door de Voorzitter van de Vlaamse Raad. Ze kiezen in hun midden een Voorzitter (=Minister President) die door de koning wordt beëdigd. Zij collectief maar ook individueel verantwoordelijk voor de Vlaamse Raad. De Raad kan constructieve motie van wantrouwen goedkeuren tegen de regering maar ook tegen één van haar leden. De Raad kan de regering doen vallen, maar de Regering kan de Raad niet ontbinden. 3.4.2. De raad en regering van de Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschapsraad bestaat uit 94 leden, samengesteld uit 75 leden van de Waalse Gewestraad en 19 leden verkozen door en uit de Franse taalgroep van het Brussel Hoofdstedelijk Gewestraad. De duur van een mandaat is 5 jaar. De Franse gemeenschapsregering is samengesteld uit ten hoogste 8 leden , waarvan ten minste 1 zijn woonplaats heeft in Brussel –Hoofdstad. Zij worden verkozen door de Franse Gemeenschapsraad. De leden kiezen hun voorzitter, die beëdigd wordt door de koning. De leden zijn individueel en collectief verantwoordelijk voor de Franse Gemeenschapsraad. Hun lidmaatschap is onverenigbaar met dat van de Federale regering. 3.4.3. De raad en regering van de Duitstalige Gemeenschap De Raad van de Duitstalige Gemeenschap bestaat uit 25 leden die rechtstreeks verkozen worden door de kiezers van de gemeenten die deel uitmaken van het Duitse taalgebied. De senatoren, gewestraadsleden en Europese parlementsleden en provincieraadsleden die hun woonplaats in het Duitse taalgebied en de grondwettelijke eed in het Duits hebben afgelegd, zetelen ook in de Raad, maar alleen met raadgevende stem Zij oefent dezelfde functies uit als de Raden van de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Ze heeft wel minder bevoegdheden: de bevoegdheid taalgebruik te regelen en inzake onderwijs zijn beperkter. Inleiding tot het recht 29 De Regering is samengesteld uit 3 leden die door de raad worden verkozen. 3.4.4. De raad en regering van het Waals Gewest De Raad is samengesteld uit 75 leden die rechtstreeks verkozen worden door de kiezers van het Waals gewest (di het Fr en Dtse taalgebied samen). De kies- en verkiesbaarheidvoorwaarden zijn dezelfde als bij de federale verkiezingen, de kiezers en verkiesbaren moeten hun woonplaats dus in het Waals gewest hebben. De verkiezingen hebben plaats op dezelfde dag als die voor het Europees parlement en de duur van het mandaat is 5 jaar. De Regering is samengesteld uit 7 leden die door de Waalse Gewestraad worden verkozen. Deze duiden een voorzitter aan waarvan de benoeming door de koning wordt beëdigd. 3.5. De Brusselse instellingen De Brusselse Hoofdstedelijke Raad is samengesteld uit 75 leden onderverdeeld in een Nederlandse taalgroep en een Franse taalgroep al naargelang zij verkozen werden op een Ndlse of Frse lijst. Na de volgende verkiezingen worden het 89 leden. Zij worden verkozen door de stemgerechtigde inwoners van het BHG, die 2 kiescolleges vormen. Deze duiden 17 Ndlse en 72 Frse aan. (door staatshervorming van 2001) De taalgroepen zijn van belang voor de aanduiding van de Brusselse leden in de Vlaamse Raad en de Franse Gemeenschapsraad alsook voor de samenstelling van de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie. Bevoegdheden: a) Ratione materiae: ze oefent bevoegdheden uit van verschillende instelling nl. - het BHG - de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie - de provincie voor wat betreft het grondgebied vh administratief arrondissement Brussel - De Brusselse agglomeratie b) BHG beschikt over dezelfde bevoegdheden ratione materiae als het Waalse en Vlaamse Gewest maar beschikt niet over de constitutieve autonomie c) Gewestelijke materies te Brussel worden geregeld bij Ordonnantie & niet bij decreet (= zij kunnen aan een beperkt rechterlijk en administratief toezicht onderworpen worden) De Brusselse Hoofdstedelijke Regering is samengesteld uit 4 leden die door de BHR worden verkozen. Ze zijn paritair samengesteld, uitgezonderd de minister. Er zijn 3 gewestelijke staatssecretarissen, waarvan minstens 1 tot de kleinste taalgroep moet behoren, zij maken formeel geen deel uit van de BHRegering maar worden toegevoegd aan een regeringslid dat tot dezelfde taalgroep behoort. De Regeringsleden worden verkozen indien ze voorgedragen worden op een lijst ondergetekend door een volstrekte meerderheid van de leden van de Raad, daarin begrepen de volstrekte meerderheid van de leden van elke taalgroep. Het eerst voorgedragen lid oefent het voorzitterschap uit. 3.6. De samenwerking tussen Federatie, G&G a) federale loyauteit: een composiete staatsstructuur liet niet toe dat de autonome entiteiten elk hun bevoegdheden zouden uitoefenen zonder rekening te houden met de andere. De componenten vd staat moeten samenw en belangen- en bevoegdheidsconflicten regelen Inleiding tot het recht 30 b) Samenwerking: dit verloopt volgens diverse procedures zoals samenwerkingsakkoorden, interministeriële conferenties, diverse overlegprocedures, het overlegcomité, de samenwerkingscommissie voor Brussel om te informeren, overleg te plegen of tot een akkoord te komen c) Belangenconflicten: ontstaan uit overwegingen inzake opportuniteit van maatregelen, die door een overheid worden genomen binnen haar bevoegdheid. Het ontstaat wanneer de leden ve taalgroep zeggen dat een federale wet de belangen ve gemeenschap in het gedrang brengen of wanneer de belangen ve andere overheid worden geschaad. Regelingen verlopen volgens een specifieke procedure. Instellingen kunnen niet gedwongen worden consensus te respecteren. d) Bevoegdheidsconflicten: hebben betrekking op de schending van de regels die de bevoegdheidsverdeling tss de instellingen regelen. Voorkoming wordt opgedragen aan de afdeling wetgeving van de RvS. Beslechting vd geschillen gebeurt door het Arbitragehof. 4. De Gemeenten en provincies 4.1. algemeen Deze zijn gecentraliseerde besturen = centrale overheid heeft bepaalde bevoegdheden overgedragen aan lagere autonome overheden. Zij kunnen vrij beslissen maar otv administratief toezicht. Zij gaan na of beslissingen wel in overeenstemming zijn met de wet en of zij het algemeen belang niet schaden. Dwz: a) miskenning van het behoorlijk bestuur b) strijdigheid met het algemeen beleid c) strijdigheid met de belangen van de hogere overheid Er bestaan gemeenteraden en provincieraden ( ook fiscale bevoegdheid). Door de staatshervorming van 2001 zijn de Gewesten bevoegd voor de regels ivm de samenstelling, organisatie, de bevoegdheid en werking van de gemeentelijk en provinciale instellingen. Vb: invulling van de gemeentewet. 4.2. de provincies Sinds 1993 zijn er in ons land 10 provincies. Het administratief arrondissement Brussel Hoofdstad werd aan de indeling in provincies onttrokken. Voor deze 19 gemeenten worden de provinciale bevoegdheden uitgeoefend door het Brussels Gewest. De provincies hebben een relatieve autonomie. 4.2.1. De provincieraad (tss de 47 en 84 leden) (normgevend orgaan) Zij kunnen niet vroegtijdig ontbonden worden en kunnen niet tegelijkertijd volksvertgws en senator zijn. De provincieraden worden samen met de gemeenteraden rechtstreeks verkozen voor een periode van 6 jaar. De provincieraden zijn bevoegd voor zaken van provinciaal belang die niet aan andere provinciale organisaties zijn toegewezen en moeten de bevoegdheid van de gemeente respecteren. De provinciale reglementen mogen geen betrekking hebben op materie die door een hogere overheid worden geregeld.(= Provinciewet) 4.2.2. De Bestendige Deputatie Deze worden verkozen door en onder de provincieraadsleden. Ze bestaat uit de provinciegouverneur, die de voorzitter is en 6 leden. Zij is het uitvoerend orgaan van de Inleiding tot het recht 31 provincie en neemt deel aan het administratief toezicht over de gemeenten en oefent een rechtsprekende functie uit. (verkiezingen) 4.2.3. De provinciegouverneur Hij wordt benoemd en ontslagen door de Koning. Hij is de afgevaardigde van de centrale overheid bij de provincie en het orgaan van provinciale macht. Hij is wel geen lid van de provincieraad, maar zit wel de bestendige deputatie voor. Hij heeft een rol in het administratief toezicht op gemeentelijk als provinciaal vlak, een coördinerende rol en zijn taak bestaat erin de handhaving vd veiligheid en de rust binnen de provincie te bewaren. 4.3. De Gemeenten Zij tellen 589 leden. Gemeenten beschikken over rechtspersoonlijkheid en over eigen rechtstreeks verkozen organen. 4.3.1. De gemeenteraad (7 – 55 leden) (normgevend orgaan) Zij worden om de 6 jaar verkozen dmv rechtstreekse verkiezingen. Zij beslissen over alle aangelegenheden van gemeentelijk belang en aangelegenheden die hen door de hiërarchische overheid werden opgedragen (= volheid van bevoegdheid). Een exclusieve bevoegdheid is het opmaken en bijhouden van akten en registers van de burgerlijke stand en zij hebben ook een reglementaire fiscale bevoegdheid. Daarnaast houdt zij toezicht over de beslissingen van de ondergeschikte organen. Zij kunnen een volksraadpleging organiseren, het resultaat is niet bindend voor de gemeenteraad. 4.3.2. Het College van de Burgemeester en Schepenen (2 – 10) Zij worden verkozen uit en door de gemeenteraad. De bevoegdheden worden collegiaal uitgeoefend dwz dat geen enkel lid beschikt over persoonlijke bevoegdheden. Het is belast met het dagelijks bestuur en kan niet ten val worden gebracht door de gemeenteraad. Het college is het uitvoerend orgaan dat instaat voor de uitvoering van wetten, decreten en ordonnanties op gemeentelijk vlak. Zij leidt ook de gemeentelijke administratie. 4.3.3. De Burgemeester Hij wordt benoemd door de koning onder de gemeenteraadsleden. Hij is agent van het centraal gezag en orgaan van gemeentelijke macht. Hij staat aan het hoofd van de gemeentelijke administratie en zit de gemeenteraad voor. Daarnaast is hij ambtenaar van Burgerlijke Stand. Hij staat in voor openbare rust en veiligheid in de gemeente. Hij heeft ook een verregaande bevoegdheid inzake politie. Hij staat in voor de uitvoering vd normen vd hogere overheden in zijn gemeente. 4.3.4. De Districtraden In gemeenten met meer dan 100000 inwoners kunnen zgn binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht, dit zijn de rechtstreeks verkozen districtraden. a) Organen: Het districtbestuur omvat een raad, een bureau en een voorzitter. De taken van deze laatste zijn vergelijkbaar met het college en de burgemeester. De verkiezingen Inleiding tot het recht 32 ervoor vallen samen met die van de gemeenteraad. Men kan niet tegelijkertijd gemeenteraadslid en lid van de districtsraad zijn. b) De bevoegdheden: zij hebben de bevoegdheden die hen door de gemeenteraad worden toegekend en die rechtstreeks door de wet worden toegekend. Zij hebben geen bevoegdheid in personeelsaangelegenheden, politie en de begroting en belasting. 5. De Europese instellingen 5.1. De Europese Gemeenschap en de Europese Unie De huidige EU heeft zijn oorsprong in 1950 met de oprichting van: a) De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal b) De Europese Economische Gemeenschap c) De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie Tenslotte is er het verdrag van Nice van 2000: betreffende de toetreding v bijkomende leden Bevoegdheden: a) De traditionele bevoegdheden van de EEG en waarin de instellingen over supranationale bevoegdheden beschikken. Dit zijn exclusieve bevoegdheden die aan de lidstaten werden afgestaan bij de oprichting van deze organisaties om bepaalde materies zelf te regelen, zonder dat de lidstaten afzonderlijk nog over die mogelijkheid beschikken b) Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid c) De samenwerking op gebied van justitie en binnenlandse aangelegenheden Voor deze twee laatste peilers is de Raad van de Ministers bevoegd. Zij nemen beslissingen bij unanimiteit. 5.1.1 De Europese raad Deze bestaat uit staats- en regeringshoofden van de lidstaten van de Europese Gemeenschap. De voorzitter van de Europese Commissie worden bijgestaan door hun ministers van buitenlandse zaken en door een lid van de Commissie die belast is met het buitenlands beleid. Zij ontmoeten elkaar minstens 2 keer per jaar met het oog op besprekingen over de politieke samenwerking onder hen. Deze bijeenkomsten kregen al vlug de naam Europese raad, hoewel het geen communautair orgaan is. 5.1.2. De Raad Dit is het belangrijkste beslissingsorgaan. De Raad bestaat uit 1 vertegenwoordiger op ministerieel niveau per lidstaat maar bij stemmingen varieert het gewicht van de stemmen ifv het gewicht van de lidstaten. Ze heeft vier soorten bevoegheden: a) Normatieve bevoegdheid: kan regels uitvaardigen met volstrekte meerderheid, gekwalificeerde meerderheid en unaniem b) Coördinatie: neemt maatregelen om coördinatie vd politiek vd lidstaten te bevorderen c) Beschikkingsrecht: individuele maatregelen nemen in belangrijke aangelegenheden d) Internationale betrekkingen: voert de externe relaties van de gemeenschap en treed op voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid 5.1.3. De Commissie De commissie is de prefiguratie ve toekomstige Europese regering. Ze bestaat uit 20 leden en hun mandaat duurt 5 jaar en is hernieuwbaar. Inleiding tot het recht 33 Haar samenstelling moet goedgekeurd worden door het Europese Parlement. Haar bevoegdheden zijn: a) Controlemacht: eerbiediging van Europese verdragen en de toepassing ervan dmv adviezen of het Hof van Justitie b) Normatieve macht: normatief optreden via uitvoeringsmaatregelen en initiatiefrecht inzake verordeningen en richtlijnen, die deze uitwerkt in ontwerpteksten. c) Beslissingsrecht: beslissingen nemen ter uitvoering van verdragsbepalingen d) Uitvoerende macht: uitvoering van beslissingen van de Gemeenschap 5.1.4. Het Europees Parlement (626 leden, vrij beperkte bevoegdheden) Het wordt om de 5 jaar rechtstreeks verkozen volgens een procedure, die eigen is aan elke lidstaat. Haar bevoegdheden zijn: a) grondwetgevende functie: advies tot herziening van Europese verdragen, zonder ze zelf te kunnen wijzigen b) politieke controle: instemmingsrecht over de aanstelling van leden van de commissie en mogelijkheid ze af te zetten c) wetgevende functie: medebeslissingsrecht in Eur wetgevig in e beperkt aantal gevallen d) budgettaire controle: weigeren van voorgelegde budgetten van de Gemeenschappen 5.1.5. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Het Hof zetelt in Luxemburg en bestaat uit 15 rechters, die worden bijgestaan door 9 advocaat-generaal. a) Het Hof verzekert eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van het verdrag. b) Het neemt maatregelen bij de schending van het verdrag en houdt toezicht over de geldigheid van akten gesteld door overheden van de gemeenschappen c) Het houdt toezicht over de interpretatie van verdragen en akten vd gemeenschappen dmv prejudiciële procedure. Deze worden ingezet op vraag van rechtscolleges in lidstaten. Bij beslechting is het rechtscollege verplicht rek te houden met de uitspraak d) In sommige gevallen heeft het hof volledige rechtsmacht e) Het doet uitspraken over beroepen in cassatie ingesteld tegen vonnissen van de Rechtbank van Eerste aanleg van de gemeenschappen. 5.1.6. Het Gerecht van Eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen Deze bestaat uit 21 rechters, die in gemeenschappelijk akkoord door de lidstaten worden benoemd voor een duur van 6 jaar. Zij worden bijgestaan door Advocaten-generaal. a) Neemt kennis van geschillen tss gemeenschappen en haar ambtenaren b) Kennis van beroepen tegen beschikkingen inzake concurrentieregels voor ondern. c) Vorderingen ter vergoeding van schade aangericht in hoger vermelde gevallen. Bijna alle zaken verschijnen voor deze rechtbank. Hoger beroep wordt aangetekend bij het Hof van Justitie (bv: heffingen, marktafspraken, prijzen, productiequota’s) Inleiding tot het recht 34 Deel 3: De Verschillende Rechtstakken en hun basisbegrippen 1. Het Staatsrecht 1.1. Begrip Het staatsrecht is een publiekrecht en omvat het geheel van regels mbt de inrichting, werking en de onderlinge verhouding van de organen van de Staat, alsmede de fundamentele rechten van de burgers tegenover die staat en zijn organen. 1.2. De grondwettelijke rechten en vrijheden 1.2.1. Algemeen Grondrechten van de Belgen: Belgen = a) Belgische nationaliteit omwille vd afstamming b) Door huwelijk c) Nationaliteitskeuze d) Naturalisatie: wettig verblijf van minimaal 3 jaar op het Belg. Grondgebied Vreemdelingen beschikken evenzeer over de bescherming van personen en goederen als onderdanen. Het grondwetsartikel voor “elke Belg” geldt ook voor de in BelgiË verblijvende vreemdelingen. 1.2.2. Gelijkheid der Belgen a) Principe: Het gelijkheidsbeginsel is het grondwettelijk principe. “De Belgen zijn gelijk voor de wet” =uitvloeisel van “er is in de Staat geen onderscheid der standen” b) Betekenis: Hiermee bedoelt men de juridische gelijkheid. Ongelijke toestanden kunnen bij wet in het leven geroepen worden om feitelijke ongelijkheden recht te zetten. Feitelijke gelijkheid omvat de gelijkheid in de wet (= alles identiek behandelen ook wanneer de toestanden fundamenteel verschillen) en gelijkheid door de wet (= gelijkheid die het resultaat zou zijn van de toepassing van de norm). Allen die in dezelfde toestand verkeren worden op dezelfde wijze behandeld. Die regels sluiten niet uit dat er een onderscheid wordt gemaakt voor bepaalde categorieën van personen, mits dit onderscheid niet willekeurig is, maar kan verantwoord worden in het licht van het doel en de aard en de gevolgen van de norm. Indien het onderscheid niet verantwoord is, dan kan men spreken van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Niet alleen de personen die zich in dezelfde toestand verkeren moeten gelijk behandelt worden, men is ook verplicht om een verschil in behandeling te maken voor toestanden die fundamenteel verschillend zijn. Iedereen feitelijk behandelen kan maw op zich het juridische gelijkheidsbeginsel schenden. Dus er mag geen onderscheid gemaakt worden op basis van ras, nationaliteit, geslacht,…. Toch kunne 2 gelijkaardige gevallen verschillend bestraft of niet bestraft worden. Ondanks het in de grondwet geponeerde gelijkheidsprincipe heeft het lang geduurd vooraleer er men de huidige betekenis aan heeft toegekend. Oorspronkelijk volstond het dat het verschil in behandeling “objectief” was. (= het criterium waarmee een onderscheid werd gemaakt moest algemeen, duidelijk en onpersoonlijk zijn.) vb: belasting op ongehuwde mannen ouder Inleiding tot het recht 35 dan 35 jaar. Pas in de jaren 70 begon de rechtspraak te stellen dat differentiatiecriteria verantwoord moesten zijn in de optiek vd aard en het doel vd betwiste norm: a) Redelijke verantwoording: - er hoeft geen absolute verantwoording te zijn met het doel vd maatregel - rechter moet knn nagaan of het verschil in behandeling daadwerkelijk kan verantwoord worden door het doel dat de wetgever beoogt. b) Kennelijke verantwoording: - het feit dat redelijke verantwoording volstaat - verantwoording moet blijken uit de wetgeving op de bijhorende documenten. De rechter moet nagaan of de ongelijkheid verantwoord is. 1.2.3. De vrijheid van de persoon De vrijheid van de persoon waarborgen: a) bewegingsvrijheid (komen/gaan) b) vrijheid om woonplaats en verblijfplaats te kiezen De vrijheid wordt gewaarborgd in Art 12 GW, het EVRM en Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO – Verdrag) 1.2.4. Het Recht op Privacy a) De onschendbaarheid van de woning: Geen huiszoeking kan plaats hebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die ze voorschrijft. Dit is echter geen absoluut recht. De wetgever kan oordelen dat er voldoende redenen zijn om een beperking op de onschendbaarheid te kunnen verantwoorden. Vb om de openbare veiligheid te beschermen. Huiszoekingen zijn slechts toegelaten onder de vorm die de wet toeschrijft en in de gevallen die de wet voorschrijft. Noodzaak: de rechter moet toelating geven. Gemeenschappen en gewesten kunnen het geval bepalen, maar niet de vorm. b) De onschendbaarheid van het briefgeheim: Alleen de onderzoeksrechter mag brieven in beslag nemen en openen, in het kader van een strafrechterlijk onderzoek. Het is tevens verboden voor de ambtenaren en bedienden van de post om brieven te openen, maar brieven waarvan men vermoedt dat ze een verboden inhoud bevatten mogen wel door de post geopend worden. c) De eerbiediging van het privé-leven: Art. 22 werd ingevoerd door de grondwetswijziging van 1994 en bepaalt dat eenieder het recht heeft op de eerbiediging van zijn privé- leven en gezinsleven. Hierop werd een draagwijdte gepreciseerd. Omvat: - recht op geheimhouding van informatie uit het persoonlijk leven - recht om een privé-leven te hebben - bescherming van de fysieke integriteit tegen vb verplichte medische onderzoeken. In 2000 werd er een wet ingevoerd mbt de kinderen: het recht op de eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. 1.2.5. De bescherming van het eigendomsrecht Art 19 GW: niemand kan van zijn eigendom ontzet worden dan ten algemene nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. Inleiding tot het recht 36 Onrechtstreeks waarborgt de onschendbaarheid van de woning, de persoonlijke vrijheid. Naast art 16 (waarborgen inzake onteigening), bevat het EVRM een aantal bepalingen inzake de bescherming van het eigendomsrecht en de algemene bepaling die het ongestoord genot vh eigendom toekent. 1.2.6. Vrijheid van mening Art 19 GW beschrijft het principe van de vrijheid van meningsuiting. Wel wordt er beklemtoond dat misdrijven die gepleegd worden door het toepassen van die vrijheden, worden bestraft. Dit recht is van fundamenteel belang voor een vrije en democratische samenleving. Daarom vermeldt/ beschermd de Grondwet nog 3 bijzondere toepassingsgevallen voor de vrijheid van meningsuiting: a) Vrijheid van eredienst: Het verbieden in een preventiemaatregel wordt verboden. De staat mag zich niet inmengen met de benoeming van dienaren. Wanneer een eredienst plaatsvindt in open lucht of op straat, is dit onderworpen aan de politiediensten. Ten laatste kan niemand gedwongen worden om deel te nemen of rustdagen te onderhouden. b) Vrijheid van drukpers: de drukpers in vrij, uitgevers, schrijvers of drukkers kunnen geen borgstelling eisen. Deze principes worden niet automatisch toegepast op de audiovisuele media. Zij zijn tevens onderworpen aan strenge controlemaatregelen. Het regime van de pers wordt beheerst door 3 grondwettelijke beginselen: - Verbod van censuur: = iedere preventieve maatregel, uitgaande van de overheid, om de verspreiding van meningen of berichten via de drukpers te belemmeren, te voorkomen of te verbieden, is verboden - De getrapte verantwoordelijkheid of wel de Cascadeverantwoordelijkheid: toch is de persvrijheid niet absoluut. Zij mag niet geïnterpreteerd worden dat de journalist alles zou mogen schrijven. Nadat het drukwerk is bekend gemaakt, kan de verantwoordelijke, op burgerlijk als op strafrechterlijk vlak, aansprakelijk gesteld worden. De eerste verantwoordelijke is de schrijver. De tweed is de uitgever en de derde pas de drukker en vervolgens de verspreider. - De bevoegdheid van het Hof van Assisen voor persmisdrijven: zij moeten beslecht worden want houden verband met de openbare opinie. De juryleden doen uitspraak, als vertegenwoordiger van de natie. Persmisdrijven ivm racisme en xenofobie vallen onder de bevoegdheid van de gewone strafrechter. Het is zeer moeilijk om persmisdrijven ook effectief te bestraffen, daar het begrip beperkt interpreteerbaar is. Het moet gaan om een strafbare gedachte, die via de drukpers openbaar wordt. c) Vrijheid van onderwijs: (art 24 GW) Het geven van onderwijs mag door iedereen vrij gebeuren. Zonder toelating kan een school worden opgericht of zonder blijk te geven van enige bekwaamheid. Pas achteraf kunnen misbruiken bestraft worden. Nadat het recht op onderwijs opgenomen werd in het UNO-pact over de burgerlijke en politiek rechten en in het EVRM, heeft de Belgische grondwet dit recht opgenomen (1988). Het onderwijs is: - kosteloos - tot het einde van de leerplicht - verleent een religieuze of morele opvoeding - de rechten en vrijheden van eenieder te eerbiedigen - gelijkheid binnen het onderwijs: alle leerlingen, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet Inleiding tot het recht 37 De inrichting, erkenning en subsidiëring wordt geregeld door de Gemeenschappen, bij wet of decreet. Deze bepaling beperkt de mogelijkheid tot delegatie van bevoegdheden aan de uitvoerende macht. d) De vrijheid van vergadering: (art 26 GW) Voor vergaderingen in gesloten ruimten is geen voorafgaande machtiging nodig. De bijeenkomsten in open lucht blijven onderworpen aan de politiewetten. Ook het betogingrecht is daaraan onderworpen. e) De Vrijheid van Vereniging: (art 27 GW) Dit artikel omvat: - recht vereniging te stichten en er lid van te worden - vrijheid om niet tot vereniging toe te treden Dit laatste is op de helling gezet daar bijvoorbeeld vakbonden, die via financiële voordelen aan de leden over dwangmiddelen beschikken om tot aansluiting tot de vakbond over te gaan. De wet heeft toch het lidmaatschap van sommige verenigingen verboden ondanks het verbod op preventieve maatregelen. ( vb racistische ver.) 1.2.7. De economische, sociale en culturele grondrechten In art 23 GW wordt benadrukt dat iedereen recht heeft op een menswaardig bestaan, dat door eco, soc en cult rechten moet gegarandeerd worden. Deze omvatten: a) Het recht op arbeid en de vrije beroepskeuze in het raam van het algemene werkgelegenheidsbeleid. Dat moet zorgen voor een stabiel werkgelegenheidspeil, billijke arbeidsvw, billijke beloning, recht op info, overleg en collectief onderhandelen b) Recht op sociale zekerheid, bescherming vd gezondheid en recht op soc, geneeskundige en juridische zekerheid c) Recht op huisvestiging d) Recht op gezond leefmilieu en de bescherming ervan e) Recht op cult en maatschappelijke ontplooiing Het gaat hier om programmarechten, die een politiek beginselverklaring afleggen. Ze scheppen een plicht voor de overheid om een beleid te voeren op soc, eco en cult vlak. De overheid zal dit beleid moeten omzetten en concretiseren in wetten en decreten. 1.2.8. Andere grondrechten a) b) c) d) 2. Recht van petitie Vrijheid van het gebruik van de in België gesproken talen Het inzagerecht in bestuursdocumenten Het recht om zonder verlof vervolging in te stellen tegen openbare ambtenaren omwille van hun bestuursdaden. Het Bestuursrecht 2.1. Algemeen Het administratief recht is één van de onderdelen van het staatsrecht, net zoals het grondwettelijk recht. Het omvat: a) De voorschriften die de bestuurlijke bedrijvigheid regelen van organen die noch tot de wetgevende, noch tot de rechterlijke macht behoren. b) Het is een uitzonderingsrecht wat wil zeggen dat termen een nadere betekenis hebben dan bv die in het burgerlijk recht Inleiding tot het recht 38 c) 1 van de fundamentele kenmerken van het bestuursrecht is de ongelijkheid tss de overheid (die het algemeen belang moeten prevaleren) en de burger (die zijn persoonlijk belang behartigt). Men moet het algemeen belang bevorderen, waarvoor desnoods het particulier belang moet wijken. De behoefte aan rechtsbescherming tegenover het overheidsoptreden is sterker geworden. Er gaat meer aandacht uit naar de rechtsbescherming tegenover het bestuur. Dit is uitgemond in het uitwerken van juridische concepten rond bv overheidsaansprakelijkheid… 2.2. Bevoegdheden van de administratie De administratie beschikt over een toegewezen macht. Dat wil zeggen dat haar rechtshandelingen beperkt zijn. Toch zijn haar bevoegdheden uitgebreid: a) Verordenende bevoegdheid: de administratie staat in voor de KB of de ministeriële besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van de wetten. De volgende instellingen hebben tevens een verordenende bevoegdheid: - de Gemeenschaps- en Gewestregeringen - de provincieraden - de gemeenteraden - de gouverneurs - de burgemeesters - in bepaalde gevallen vb Commissie voor Bank- en Financiewezen b) Vorderingsrecht: dit is het recht waarover de overheid in uitzonderlijke omstandigheden beschikt om bepaalde onderdanen op te eisen dwz met bepaalde taken te belasten of zich bepaalde goederen toe te eigenen. c) Onteigeningsrecht: dit is een middel van de overheid om voor de uitvoering van werken of voor andere doeleinden de beschikking te krijgen over zaken, wanneer de normale middelen tot eigendomsverkrijging niet tot deze middelenoverdracht kan leiden. Maar een viervoudige bescherming: - Een billijke vergoeding is verschuldigd aan de onteigende - Onteigening enkel mogelijk voor doeleinden van algemeen belang - Schadeloosstelling moet voorafgaande worden uitbetaald - Naleving van de bij wet vastgestelde procedures d) het recht uitvoerbare beslissingen te treffen: de privé-persoon moet zich wenden tot de rechter. Hij moet zijn vordering bewijzen en de rechter zal een beslissing nemen. Wanneer de beslissing luidt: tenuitvoerlegging dan kan de persoon overgaan tot de uitvoering. Maar de overheid kan zelf een administratieve beslissing nemen met bindend karakter, zonder dat de toestemming van de betrokkene vereist is. Deze persoon kan zich wenden tot de rechter om te bewijzen dat de administratieve rechtshandeling onrechtmatig is. e) Het recht administratieve sancties op te leggen: bevoegd om de niet-naleving ve publieksrechterlijk voorschrift te bestraffen met administratieve sancties. Deze sancties komen niet in het strafregister, kunnen gecumuleerd worden met strafsancties en komen vaak in aanmerking voor een minnelijke schikking. Adm. Sancties voor: - het niet naleven van wettelijke en reglementaire bepalingen - personeelsleden vd adm. Dienst, deze sancties zijn van disciplinaire aard Inleiding tot het recht 39 2.3. Enkele basisbegrippen van het administratief recht 2.3.1. De formele motiveringsplicht Materiële motiveringsplicht: de beslissing van de uitvoerende macht moeten ondersteund zijn door motieven, die rechtens en feitelijk aanvaarbaar zijn. Deze motieven moeten, naar aanleiding vh legaliteitstoezicht, gecontroleerd kunnen worden. Formele motiveringsplicht: het is verplicht om de redenen waarop een beslissing met individuele sterking steunt, kenbaar te maken. De motivering moet gebeuren met goede argumenten. Uitzonderingen: - als de veiligheid van de staat in gevaar komt te staan - als het de privacy kan schenden 2.3.2. De openbaarheid van het bestuur Art 32 GW houdt in dat iedereen recht heeft om een bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen. Een bestuursdocument is elke informatie waarover de administratieve overheid beschikt. De openbaarheid omvat: a) passieve: bestuursdocumenten raadplegen en er een afschrift van krijgen b) actieve: in elke briefwisseling zijn gegevens aanwezig over diegene die meer informatie kan verstrekken. En elke beroepsinstantie en beroepstermijn wordt vermeld bij elke individuele administratieve beslissing 2.3.3. De ombudsman Dit is een onafhankelijke instantie die klachten behandelt omtrent onbehoorlijk optreden van de overheid. Hij heeft een adviserende en bemiddelende rol. Zijn voornaamste drukkingmiddel bestaat uit het openbaar maken van zijn bevindingen en aanbevelingen in jaarlijkse verslagen over de werking vd administraties. 2.3.4. De openbare dienst a) het orgaan, opgericht door de openbare macht, waaraan een taak van algemeen belang is opgedragen. b) De openbare dienst geniet een eigen rechtsstatuut dat inhoudt: - de taken vh personeel vd openbare dienst kunnen steeds gewijzigd worden ifv de noden vh algemeen belang (= veranderlijkheid van de OD) - een openbare dienst moet steeds blijven bestaan & functioneren (= continuïteit) - de openbare dienst aan allen die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, op gelijke wijze & tegen een zelfde vergoeding moet worden toegekend (=benuttigingsgelijkheid) 2.3.5. De overheidsopdrachten Dit is een overeenkomst die wordt afgesloten door een publiekrechterlijke persoon met als doel werken, leveringen of diensten te laten uitvoeren. Het is verboden voor een ambtenaar of een openbaar gezagsdrager bij een toewijzing van een gunning tss te komen. Inleiding tot het recht 40 2.3.6. Domeingoederen Om de werking van openbare diensten goed te laten verlopen, zijn er gebouwen en gronden nodig waar de taken van algemeen nut kunnen uitgevoerd worden. De goederen die voor een goed administratief beheer noodzakelijk zijn, zijn niet-belastbaar, niet vatbaar voor beslag maw genieten een speciale rechtsbescherming. 2.3.7. Beginselen van behoorlijk bestuur Dit zijn beginselen die fundamenteel zijn voor onze huidige samenleving. Zij moeten dienen om de bevoegdheden ve administratieve overheid binnen te perken te houden van wat algemeen rechtmatig wordt bevonden. Procedurele beginselen: a) motiveringsplicht b) beginselen van fair play: het bestuur mag zich niet bedienen van onfatsoenlijke middelen om de burger te hinderen in het verkrijgen van zijn rechten. c) onpartijdigheid d) recht van verdediging Inhoudelijke beginselen a) Verbod van machtsafwending: de adm. Overheid mag de bevoegdheid om een bepaald doel te bereiken niet aanwenden voor het bereiken van een ander doel b) De zorgvuldigheidsnorm: het bestuur moet zich informeren over alle relevante feiten en omstandigheden alvorens een beslissing te nemen c) De rechtszekerheid: de burger kan op de overheid vertrouwen voor de eerbiediging van de gerechtvaardigde verwachting die veroorzaakt wordt door een vaste gedragslijn d) De rechtsgelijkheid: het bestuursorgaan moet voor gelijke gevallen op éénzelfde wijze beslissen e) De redelijkheid: de overheid moet in alle redelijkheid tot haar beslissing zijn gekomen, dus verbod op willekeur 3. Strafrecht en strafprocesrecht 3.1. Begrip Definitie strafrecht: het geheel van de normen die zorgen voor het behoud vd openbare orde en veiligheid en worden gesanctioneerd door straffen ( strafbare feiten). Deze strafsanctie is essentieel en betekent dat de overheid over de vrijheid en rechten van de delinquent kan beschikken: opsluiting, hechtenis, ontzetting uit rechten, verbod bepaalde beroepen uit te oefenen, internering, ed Het strafrecht behoort tot de publiekrechterlijke sfeer. De Gemeenschap is hier het belangrijkste en niet het individu. De verhouding tss staat en delinquent is er één van ondergeschiktheid. Bij strafrechterlijke sanctie staat het belang van de gemeenschap centraal. Strafrecht is van openbare orde, privé-overeenkomsten zijn bijgevolg niet aan de orde. 3.2. Grondwettelijke beginselen Inleiding tot het recht 41 3.2.1. Strafrechterlijk legaliteitsbeginsel De wet (art 12 GW) bepaalt dat iemand kan vervolgd worden iemand kan gestraft worden op basis van de wet. EVRM art 7 stelt dat niemand kan gestraft worden voor iets dat niet strafbaar was op het ogenblik dat ze gesteld wordt. Art 2 van het Strafwetboek meent dat geen enkel misdrijf gestraft kan worden met straffen die bij wet niet waren bepaald voordat het misdrijf gepleegd werd. a) De formele betekenis van het strafrecht = de rol van de formele wetgever b) De materiële betekenis van het strafrecht = de noodzaak om te omschrijven wat strafbaar is. Er is geen verplichting tot strikte interpretatie. De strafrechterlijke teksten moeten uitgelegd worden zoals wetteksten uit andere rechtstakken maar behalve analoge interpretatie van de straffen en strafbaarstelling niet. Dwz dat er geen handeling strafbaar mag worden gesteld als die zich niet op een wettekst baseert of als de wetgever het niet zo bedoelde cfr werkelijke wil. 3.2.2. Grondwettelijke regeling van het aanhoudingsbevel Zonder aanhoudingsbevel van de rechter met redenen kan niemand aangehouden worden. Het bevel moet binnen de 24 u of bij aanhouding getekend worden. 3.2.3. Grondwettelijke regeling van de procedure van de vervolging a) Enkel vervolging volgens de wet en vorm die zijn voorschrijft b) Recht op behoorlijke rechtsbedeling: - gelijke behandeling: volgens dezelfde regels worden berecht - wetgever kan geschil niet verhinderen om tot een rechter te wenden 3.2.4. Grondwettelijke bepalingen ivm sancties Art 17 en 18 GW: Niet terug invoering van: a) de straf van verbeurdverklaring der goederen: kan niet alle goederen verliezen maar kan wel als bijkomende straf worden genomen waardoor bv alle vermogensvoordelen uit een misdrijf kunnen ontnomen worden. b) De burgerlijke dood: de veroordeelde wordt uit het rechtsleven worden geschrapt en als overledene beschouwd 3.3. Enkele basisbegrippen van het strafrecht 3.3.1. Soorten misdrijven Elk misdrijf kan omschreven worden als elke menselijke gedraging, handeling of onthouding waaraan door de wet een strafsanctie verbonden werd. De misdrijven bevatten: a) materiële elementen: dat is de strafbaar gestelde daad of onthouding b) morele elementen: de intentie om een verboden handeling te stellen of de doelbewustheid van een handeling. Om een misdrijf te zijn moet deze 2 samen voldaan zijn. Volgens art 1 vh Strafwetboek kunnen misdrijven in 3 cat. worden ingedeeld: a) Misdaad: misdrijf gestraft met een criminele straf ( beoordeeld door een jury) b) Wanmisdrijf: misdrijf gestraft met een correctionele straf door corr. Rechtbank Inleiding tot het recht 42 c) Overtreding: misdrijf gestraft met een politiestraf door een politierechter Maar het misdrijf krijgt pas zijn definitieve kwalificatie met de opgelegde straf want verzwarende en verzachtende omstandigheden kunnen de aard vh misdrijf wijzigen. De indeling heeft niet alleen banden met de strafmaat en de beoordeelde rechter maar heeft ook gevolgen op de grondregels vh strafrecht. Vb poging tot misdaad is steeds strafbaar maar de poging tot een wanmisdrijf niet altijd en de poging tot een overtreding nooit. Andere classificaties: a) volgens aard: vb politiek misdrijven, drukpersmisdrijven,… b) volgens uitvoeringswijze: - aflopende vb diefstal tov voortdurende misdrijven vb bouwmisdrijf - enkelvoudige vb diefstal en bouwmisdrijf tov voortgezette (= meerdere misdrijven verbonden door eenheid van opzet) Deze onderverdelingen zijn ook van belang voor de strafmaat, de verjaring, ed 3.3.2. Toepassing van het strafrecht in de tijd en de ruimte Door de evolutie van de samenleving wordt ook het strafrecht aangepast in de tijd. Er bestaat een regel dat een strengere wet niet met terugwerkende kracht wordt toegepast maar dat een versoepelde wet wel terugwerkt. Het strafrecht is van toepassing op alle misdrijven gebaseerd op het Belgisch grondgebied, ongeacht de nationaliteit van de dader. In sommige gevallen kan ons strafrecht worden toegepast op in het buitenland gepleegde misdrijven. Er bestaan enkele immuniteiten voor de toepassing vh strafrecht, zoals voor de Koning, diplomaten, vreemde staatshoofden. 3.3.3. Poging en deelneming Poging tot misdaad en wanbedrijven wordt enkel bestraft als het zich heeft geopenbaard door uitwendige daden die een begin van uitvoering inhouden. Bijkomende vw is dat de uitvoering moet gestaakt zijn of onvrijwillig wegens omstandigheden zijn uitwerking heeft gemist. Ook de deelneming is strafbaar. Het wetens en willens bijdragen tot een misdaad of wanmisdrijf op een door de wet bepaalde wijze: a) mededaders als eigenlijke daders bestraffen b) medeplichtigen iets minder 3.3.4. Verzwarende en verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden Wanneer de rechter strafmaat moet bepalen, zal hij rekening houden met allerlei omstandigheden, die niet in de wet zijn bepaald. Bij verzachtende omstandigheden zal de straf dichtbij of zelfs onder de min. Straf gelegen zijn. Bij verzwarende omstandigheden wordt er vaak de wettelijke max. straf uitgesproken. Let wel, de max.straf mag niet overschreden worden. In de wet zijn wel verzwarende omstandigheden voorzien die automatisch leiden naar een verzwaring van de sanctie. Vb. herhaling van een misdrijf Dan zijn er nog de verschoningsgronden (= strafontheffing van de dader vb diefstal tss familieleden): het zijn de omstandigheden die door de wet zijn voorzien, die het strafbaar karakter van de handeling of verzuim wegnemen. Andere vb: zelfverdediging Inleiding tot het recht 43 3.3.5. Straftoemeting en opcentiemen 3 soorten wetten: a) de criminele straffen worden opgelegd voor misdaden ( gevangenisstraf van 5 jaar en langer b) de correctionele straffen opgelegd voor wanbedrijven ( gevangenisstraf van 8 dagen tot 5jaar. Boete van meer dan 25 euro) c) de politiestraffen opgelegd voor overtredingen ( 1-8 dagen opsluiting/ geldboete <25) De wet van 24 juli 1921 voerde de opcentiemen in, om de repressieve kracht van de strafrechtelijke geldboeten te herstellen die verloren was gegaan door de geleidelijke muntontwaarding. Veroorzaken een vermenigvuldiging van de in geld uitgedrukte strafmaat met 5. Maar naast de gevangenisstraf en de geldstraffen kunnen ook nog bijkomende sancties getroffen worden, zoals het verlies van burgerlijke en politieke rechten, intrekking rijbewijs De rechter kan ook opteren voor de voorwaardelijke opschorting van de uitspraak al dan niet gekoppeld aan probatievoorwaarden zoals vrijwillige dienstverlening. 3.3.6. Voorwaardelijke invrijheidstelling Dit is de vervroegde vrijlating van de veroordeelde ovd hij de hem gedurende een proeftijd opgelegde verplichtingen nakomt. Het betrefr de reïntegratie in de mij. En men bezit geen rechten. Wanneer: a) 1/3 van de straf is gedaan b) 10 jaar igv levenslang c) moet reclasseringsplan voorleggen d) mogen geen aanwijzingen zijn die een ernstig risico voor de samenleving opleveren De Commissie van de VI oordeelt op advies van het personeelcollege vd strafinrichting en nadat de veroordeelde is gehoord. De VI die door de minister van justitie wordt bevolen wegens buitengewone omstandigheden (vb ziekte) of in het kader van een genademaatregel 3.4. Enkele basisbegrippen van het strafprocesrecht 3.4.1. Begrip Dit is het geheel van rechtsregels die bepalen op welke wijze en door wie de misdrijven zullen opgespoord en vastgesteld worden, door wie de delinquenten zullen vervolgd worden, voor welke rechtscolleges zij verantwoording zullen moeten afleggen, op welke wijze deze rechtscolleges zullen beslissen, op welke wijze hun beslissingen zullen ten uitvoer gelegd/ gebracht worden. De verschillende rechtsmiddelen, beroep, verzet, voorziening in Cassatie worden in deze regels behandeld. 3.4.2. Organen betrokken bij het strafproces a) Openbaar Ministerie: gelast met de uitoefening van de strafvordering. Zij beslist om al dan niet te vervolgen. Deze is hiërarchisch georganiseerd: - Minister van Justitie: bepaalt de richtlijne vh strafrechterlijk beleid en oefent gezag uit op de procureur-generaal bij het - Hof van Cassatie: houdt toezicht op de procureur-generaal bij Inleiding tot het recht - 44 Hoven en Rechtbanken: toezicht en leiding op leden van zijn parket-generaals en procureurs des Konings en hun substituten. b) Onderzoeksrechter: rechter met gespecialiseerde opleiding die als onderzoeksrechter wordt aangewezen. Het is een magistraat die het gerechtelijk onderzoek leidt c) Onderzoeksgerechten: mn de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling. De eerste beslist over de uitslag vh gerechtelijk onderzoek vd onderzoeksrechter en beslist over er vervolg wordt aan gegeven. De tweed behandelt de beroepen tegen de beslissing van de raadkamer en beslist over doorverwijzingen naar het Hof van Assisen. 3.4.3. De verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde a) Verdachte: persoon tegen wier er bewijzen zijn b) Inverdenkinggestelde: aan wie de rechter bekendmaakt dat er bezwarende bewijzen zijn gevonden c) Beklaagde: aan wie vervolging is ingesteld na verwijzing door de onderzoeksgerechten d) Beschuldigde: persoon die naar het Hof van Assisen is verwezen. 3.4.4. De voornaamste onderzoeksverrichtingen a) Gerechtelijk onderzoek = geheel van handelingen om de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen, de nodige maatregelen te nemen om de rechter toe te laten met kennis van zaken uitspraak te doen (olv en gezag van onderzoeksrechter) b) Plaatsbezoek: ter plaatste van de misdrijf en elke plaats waar nuttige informatie kan gevonden worden c) Afluisteren van telefoongesprekken (beperkte termijn) d) Inbeslagname van bevoegde overheid om waarheid te achterhalen, tbv het gerecht e) Huiszoekingen: om bewijzen ve voorheen gepleegde misdrijf te verzamelen. Enkel mogelijk door onderzoeksrechter, maar niet als men op heterdaad betrapt wordt. 3.4.5. Overzicht van de strafprocedure Onderverdeeld in vooronderzoek en vonnisgerechten Vooronderzoek bestaande uit: a) opsporing van feiten en eventuele daders b) al naargelang de ernst en complexiteit van de zaak wordt ze geleidt door: - Openbaar Ministerie = opsporingsonderzoek - Onderzoeksrechter = gerechtelijk onderzoek c) Op het einde van het opsporingsonderzoek beslist het OM over het verdere gevolg van de strafprocedure: - Ofwel beter geen vervolging owv haalbaarheid of opportuniteit - Ofwel dagvaardt het OM de vermoedelijke daders van het misdrijf voor strafrechter d) Als het een gerechtelijk onderzoek wordt op het einde het verdere verloop van de strafprocedure beslist door de Raadkamer. Dit onderzoeksgerecht moet zich beraadslagen over de vraag of het voldoende bezwaren heeft opgeleverd. Is dit niet zo dan volgt een buitenvervolgingstelling, indien wel dan verwijst de Raadkamer de verdachte naar het bevoegde vonnisgerecht Vonnisgerechten bestaande uit: a) politierechtbank Inleiding tot het recht 45 b) correctionele rechtbank c) het Hof van Assisen Na een onderzoek ter terechtzitting volgen de vordering van het OM en de pleidooien vd verdachte en desgevallend de burgerlijke partij. Het vonnisgerecht kan de beklaagde vrijspreken (bij gebrek aan bewijs) of veroordelen (bij afdoende bewijs). Enkel in dit laatste geval wordt uitspraak gedaan over de eventuele ingestelde burgerlijke vorderingen. 4. Fiscaal Recht 4.1. Begrip Het fiscaal recht is het geheel van rechtsregels die de belastingen regelen. De grondwettelijke gemachtigde overheid legt prestaties op aan personen die op het grondgebied wonen of er belangen hebben. Met dit geld wordt de openbare dienstverlening gefinancierd. Men noemt dit tevens een eenzijdige verplichting omdat er niet vd overheid verwacht wordt dat ze een tegenprestatie zou leveren. Zo kan er een onderscheid gemaakt tussen belastingen en retributies, want bij retributies spreekt men ve vergoeding voor het gebruik van specifieke overheidsdiensten waaruit de betrokkenen een individueel voordeel halen. De federale overheid, de gemeenten, de provincies en de gewesten kunnen belastingen heffen. In het tweetalig gebied Brussel weet men niet welke persoon tot welke gemeenschap behoort. Dit heeft tot gevolg dat de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap geen belastingenbevoegdheid kunnen hebben. Ook de Brusselse agglomeratie heeft beperkt belastingsbevoegdheid, die wordt uitgeoefend door het Brusselse Gewest. Belastingsontduiking veronderstelt een fiscale bepaling overtreden met de bedoeling zich aan de belastingen te onttrekken of met bedrieglijk opzet en is verboden. Dit is niet hetzelfde als belastingsontwijking dat veronderstelt dat een belastingplichtige de minst belaste weg neemt dmv wettelijke constructies, waarvan hij alle consequenties aanvaard en respecteert en dit wel toegelaten is. 4.2.Grondwettelijke beginselen 4.2.1. Fiscaal legaliteitsbeginsel Een belasting kan ingevoerd worden door een wet, decreet, beslissing vd provincieraad, beslissing van de raad van de agglomeratie, de federatie van gemeenten of door de gemeente. Gevolgen: a) De wetgever heeft maw de exclusieve bevoegdheid voor het vaststellen van alle elementen die van aard zijn het bedrag vd individuele belastingsschuld te beïnvloeden. Alleen voor niet-essentiële elementen zoals de vorm van de aangifte is een bevoegdheidsdelegatie nodig b) De gebonden bevoegdheid van de administratie: de belastingsadministratie is verplicht om de fiscale vorm toe te passen zonder ervan te mogen afwijken c) Er wordt vermeden dat de uitvoerende macht op eigen initiatief belastingen zou kunnen invoeren. En er wordt een verbod opgelegd aan het Federaal Parlement, de G&Graad, de provincie- of gemeenteraad om haar bevoegdheden te delegeren naar een ander domein. d) Alleen datgene wat de wetgever daadwerkelijk belastbaar heeft gesteld is en moet belast worden (“No taxation without legislation”) Inleiding tot het recht 46 4.2.2. Fiscaal gelijkheidsbeginsel In de grondwet staat: “ geen voorrechten kunnen ter zake van belastingen worden verleend” Dit impliceert de gelijkheid van alle burgers op het vlak van fiscaal recht. Hier worden weer de artikelen 10 en 11 ingeroepen, zodat het Arbitragehof zich kan uitspreken over de schending van het gelijkheidsbeginsel in belastingsnormen. Vrijstellingen of verminderingen van belastingen kunnen slechts worden toegestaan door de wet. Bepaalde personen kunnen worden vrijgesteld van belastingen, mits eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel (vb. Diplomaten). Dit kan alleen toegekend worden bij wet, dus federale wet, decreet of ordonnantie. Niet door de uitvoerende macht. Verschillen moeten objectief zijn, alsook kennelijk en redelijkerwijze verantwoord in het licht vd aard, het doel en de gevolgen van de belasting. 4.2.3. Fiscaal éénjarigheidsbeginsel De belastingen worden elk jaar bij stemming vastgelegd, dus zijn ze geldig voor 1 jaar. Dit beginsel was bedoeld om de macht vd Koning aan banden te leggen en om de rol van het verkozen orgaan te beklemtonen. Want de rol vh verkozen orgaan zou beperkt worden wanneer de Koning belastingen zou kunnen invoeren en de termijn voor onbepaalde duur zou gelden. De wetgever verlengt dan de toepassing van de belastingen voor 1 jaar zonder dat er inhoudelijk op alle regels wordt ingegeven. In praktijk wordt de geldingsduur van alle belastingen samen voor het jaareinde verlengt voor het volgende kalenderjaar. 4.3. Enkele basisbegrippen van het materieel fiscaal recht 4.3.1. Indeling der belastingen Onderscheid tussen: a) de federale belastingen b) de gewestelijke belastingen c) de provinciale belastingen d) de gemeentelijke belastingen Ander onderscheid: a) rechtstreekse belastingen: betreft de duurzame toestand of een reeks van verrichtingen in hun geheel vb belasting op het inkomen b) onrechtstreekse belastingen: betreft kortstondige feiten en handelingen vb belasting op de toegevoegde waard, de successierechten Derde onderscheid: technische heffingsvorm: a) Opcentiemen: belastingen met als grondslag het bedrag van een, tbv een hogere overheid, verschuldigde belasting en die geheven wordt in de vorm van een verhoging van die oorspronkelijke of hoofdbelasting met een bepaald percentage b) Omslagbelastingen: door de overheid vooraf bepaalt hoeveel een welbepaalde belasting moet opbrengen. Dit bedrag wordt omgeslagen ( verdeeld) over de verschillende belastingplichtigen ifv welbepaalde criteria. Inleiding tot het recht 47 c) Aandeelbelastingen: belastingen worden op een bepaald berekeningsgrondslag of belastbare massa een bepaalde tarief toegepast om de verschuldigde belasting vast te stellen. 4.3.2. Inkomensbelasting Een jaarlijkse personenbelasting en dit op hun wereldwijd inkomen, moet betaald worden door natuurlijke personen die hun hoofdverblijf in België of hun voornaamste zetel van fortuin in België hebben. Die inkomsten bestaan uit: a) onroerende goederen vb verhuur van gebouwen b) roerende goederen vb interesten c) beroepsinkomsten vb winsten d) diverse inkomsten vb onderhoudsgelden Het netto-inkomen wordt belast: bepaalde kosten in vermindering brengen van de respectievelijke inkomsten. Men kan kiezen tussen: a) forfaitaire aftrek berekend ifv het beroepsinkomen b) aftrek van de werkelijke beroepskosten: dit moet bewezen kunnen worden waarbij bepaalde kosten niet of slechts beperkt aftrekbaar zijn Bij de personenbelasting lopen de tarieven schijfsgewijs (25%, 30%, 40%, 45%, 50%) op dit is maw een progressieve belasting. (Jaarlijkse indexering) Toch zijn er bepaalde inkomsten die niet progressief worden belast maar onderworpen aan vaste tarieven. Bij de personenbelasting zijn er diverse aftrekken mbo de financiering van de eigen woning, pensioenvoorziening, ed Het aanslagjaar is het jaar waarvoor de personenbelasting verschuldigd is (dus 2003). De belastingen worden berekend op basis van de inkomsten verkregen in het belastbaar jaar ( dus 2002). De belastingen verschuldigd voor het aanslagjaar 2003, worden berekend op basis van de inkomsten van 2002. 4.3.3. Vennootschapsbelasting Onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting voor haar wereldwijd inkomen: a) vereniging, vennootschap of instelling die rechtspersoonlijkheid bezit b) haar administratieve hoofdzetel in België c) zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard Het inkomen van een vennootschap wordt beschouwd als beroepsinkomsten (alles en ongeacht hun aard of oorsprong) want is opgericht met als doel winst te maken. Voor het bepalen van de winst wordt met de gegevens van de jaarrekening en met de boekhouding gewerkt. Winst afkomstig uit het buitenland wordt vrijgesteld ingevolge dubbelbelastingverdragen. Deze bilaterale verdragen die de bevoegdheid tot belastingheffing verdelen ifv het soort inkomen. Het tarief van de vennootschapsbelasting is 33 procent. Voor vennootschappen met een beperkte winst, is er een verlaagd opklimmend tarief waarbij er nog bepaalde aftrekken worden toegepast. Inleiding tot het recht 48 4.3.4. Indirecte belastingen a) Belasting op de toegevoegde waarde (BTW): dit is in wezen een Europees belastingssysteem. Het is de belasting op goederen en diensten in het kader van een economische activiteit. De beoefenaar van de economische activiteit is de belastingplichtige. Hij moet BTW doorrekenen aan de klanten en deze aan de staat betalen. Het normale tarief bedraagt 21%. Toch zijn er sommige beroepen die vrijgesteld zijn van de BTW, zoals notarissen, geneesheren, onderwijs, ed. Hij kan dan wel niet de aan hem gefactureerde BTW recupereren. Voor basisproducten is het 6%. b) Successierechten: dat zijn belastingen die geheven worden op de overdracht van patrimonium die plaatsvindt, door het overlijden van een inwoner van België. Zo bestaat er ook ‘het recht van overgang’, dat wordt toegepast op in België nagelaten goederen die toebehoorden aan een niet-inwoner. Successierechten zijn een gewestelijke belasting. Elk gewest kent zijn eigen tarieven en regels. Waar de overledene het langst heeft gewoond de laatste 5 jaar, bepaalt welke gemeente successierechten mag heffen en welke wetgeving van toepassing is. Het tarief verloopt schijfsgewijs, het staat dus niet vast. Het hangt af van: - de graad van verwantschap met de overledene - In Vlaanderen: onderscheid tss roerend en onroerend goed voor de toep vd tarieven c) registratierechten: worden geheven op een registratieformaliteit ( het overschrijven van een acte in een daartoe bestemd register. Als men het heeft over een registratieplicht, dan heeft men het over een verplichte registratieformaliteit voor bepaalde handelingen en overdrachten. Vb bij de verkoop van onroerend goed, is er een registratierecht van 12,5% verschuldigd dat op de verkoopprijs wordt berekend. De registratierechten zijn eveneens een gewestbelasting. Gevolg is dat de tarieven en heffingen sterk kunnen verschillen al naargelang het gewest waar het goed gelegen is. In Vlaanderen heeft men bij de verkoop op onroerend goed de registratierechten verlaagd tot 10% en het systeem van meeneembaarheid van registratierechten ingevoerd. 4.4. Enkele basisbegrippen van het formeel fiscaal recht 4.4.1. De vestiging van de belasting Dit is een procedure die de fiscale administratie moet toelaten het juiste bedrag van de belastingsschuld van elke belastingplichtige te bepalen a) De aangifte: dit is een plicht. Het is een geschrift waardoor de belastingplichtige aan de belastingsadministratie de nodige gegevens meedeelt waarmee het bestaan en het bedrag vd belastingsschuld kunnen worden vastgesteld. De aangifte heeft een bewijswaarde want de administratie kan er op steunen om de belasting te heffen en zij mag niet zomaar van de afgifte afwijken. b) De onderzoeksmachten: gaan de juistheid van de aangifte controleren. Zij hebben inzagerecht. Zij mogen mondelinge of schriftelijke vragen stellen en hebben toegang tot gebouwen waar beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend. Maar zij hebben wel geen recht tot huiszoeking en zijn voor welbepaalde belastingen bevoegd. c) Bewijsmiddelen: de belastingsadministratie draagt de bewijslast vh bestaan vd belastingsschuld en het bedrag van de belastingsschuld. Dit zijn gemeenrechtelijke Inleiding tot het recht 49 bewijsmiddelen. Daarnaast beschikt hij ook over wettelijke vermoedens, die toelaten om uit bepaalde gekende gegevens gevolgtrekkingen te doen die worden geacht juist te zijn. De vergelijkingsmethode houdt in om bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens een vergelijking met drie soortgelijke belastingplichtigen met een soortgelijke activiteit in soortgelijke omstandigheden te doen. De belastingsheffing op grond van tekenen en indiciën betekent dat wanneer een belastingplichtige meer inkomen heeft dan hij heeft aangegeven, belast wordt op het verschil tussen zijn aangegeven inkomen en een afrekening van zijn uitgaven in het betrokken jaar. 4.4.2. De invordering van de belastingen a) De kohierbelastingen die voor directe belastingen wordt gebruikt: de berekende belastingschuld wordt opgenomen in een kohier. Dit is een boek waarin alle belastingsschulden van alle belastingplichtigen worden opgenomen. Het heeft de waarde van een authentieke akte en het te betalen belastingsbedrag kan worden afgedwongen. Op basis van de kohier wordt het aanslagbiljet opgesteld en verstuurd naar de belastingplichtigen. De aanslagtermijnen zijn hier van groot belang. Dit is de termijn waarbinnen de administratie een uitvoerbaar verklaard kohier moet hebben bekomen opdat de belastingsaanslag rechtsgeldig zou zijn. Anders moeten alle reeds betaalde voorheffingen terugbetaald worden. b) Het dwangbevel wordt voor indirecte belastingen gebruikt: zij worden uitgevaardigd dat als uitvoerbare titel geldt wanneer de belastingplichtige niet overgaat tot spontane betaling. 4.4.3. De betwisting van de belasting a) Bevoegdheid van de rechter: alle geschillen mbt de toepassing van de belastingswet is een bevoegdheid van een gewone rechter. De bevoegde rechtbank is de Rechtbank van Eerste Aanleg van de plaats waar ook het hof van beroep zetelt. Als voorkoming van overrompeling werd voor sommige belastingen een voorafgaand administratief beroep voorzien. Dit is een bindende voorwaarde, in die zin dat het nietinstellen van het beroep tot gevolg heeft dat de vordering bij de rechtbank van eerste aanleg niet ontvankelijk is. De wet voorziet tenslotte dat de vordering bij de rechtbank van eerste aanleg bij verzoekschrift wordt ingesteld, en dit ten vroegste zes maanden vanaf het instellen van het administratief bezwaar en uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing van het administratief beroep. Er kan Cassatie ingesteld worden. b) Administratief beroep in de inkomensbelasting: Door middel van een bezwaarschrift dat binnen een termijn van 3 maanden vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet moet worden ingediend bij de bevoegde gewestelijke directeur met redenen. Men kan vragen om gehoord te worden en kan ook inzage in het dossier krijgen. De directeur der belastingen doet uitspraak dmv een gemotiveerde beslissing. De kennisgeving gebeurd per aangetekend schrijven en de beslissing is onherroepelijk wanneer niet tijdig een vordering wordt ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. 5. Het Burgerlijk Recht Inleiding tot het recht 50 5.1. Begrip Het Burgerlijk Recht regelt de verhoudingen tussen de staatsburgers onderling. De burgerlijke activiteit is de wezenlijke juridische activiteit, daarom bevat het burgerlijk recht de algemene en essentiële begrippen van het recht. Het burgerlijk recht is werkelijk het gemeenrecht dat de verhoudingen tussen de leven van de civitas bepaalt. Nu regelt het burgerlijk recht niet meer de volledige menselijke activiteit. Toch blijft het burgerlijk recht het basisrecht voor de regeling vd private betrekkingen tussen de rechtsonderhorigen van de Staat. Het Burgerlijk Recht vindt men voor een belangrijk deel terug in het Burgerlijk Wetboek: a) Eerst boek heeft betrekking op de personen b) Het tweede handelt over de goederen en de verschillende beperkingen vh eigendom c) En de derde heeft betrekking op eigendomsverwerving 5.2. Disciplines van het Burgerlijk Recht Burgerlijk recht kan ingedeeld worden in a) Familierecht: regelingen die inherent zijn aan de persoon (onafscheidelijk verbonden met) zoals de naam, nationaliteit, bekwaamheid en woonplaats.De regels mbt de familiale verhoudingen tussen personen zoals huwelijk, echtscheiding, ed. Binnen het familierecht is er ook nog het familiaal vermogensrecht en heeft betrekking op de vermogensrechtelijke gevolgen van de familieband. b) Vermogensrecht: is de ruime betekenis van het woord. Regelt de betrekkingen tussen rechtssubjecten en goederen (hieronder vallen de zakelijke rechten zoals eigendom en vruchtgebruik) of tussen subjecten mbt goederen (hieronder rekent men het verbintenissenrecht, het aansprakelijkheidsrecht en schenkingen- en testamentenrecht) 5.3. enkele basisbegrippen van het familierecht 5.3.1. personenrecht a) het begrip persoon of rechtssubject is elk wezen hetzij fysiek of juridisch dat geacht wordt rechten en plichten te kunnen hebben. Er kan dus een onderscheid gemaakt worden tss: - fysieke of natuurlijke personen: alle menselijke wezen (van geboorte tot aan overlijden is de mens een rechtssubject) - rechtspersonen: abstracte juridische constructies die door of krachtens een wet of decreet over een zelfstandig vermogen beschikken en een eigen juridisch bestaan leiden en als zodanig eigen rechten en verplichtingen hebben. Binnen de rechtspersonen kan een onderscheid gemaakt worden tussen: - rechtspersonen naar privaat recht (bv VZW’s) - Publiekrechtelijke rechtspersonen (bv staat of gewest) b) Attributen van de persoonlijkheid: = geheel van hoedanigheden die de juridische toestand van een persoon in de maatschappij en in zijn familie bepalen, en die toelaten hem juridisch te identificeren of maw te onderscheiden van andere personen. De attributen zijn: - de naam: niets anders dan het woord waarmee een persoon wordt aangeduid. Specifieke regels bepalen hoe de naam wordt verkregen en kan worden gewijzigd. Ook rechtspersonen hebben een naam = maatschappij benaming Inleiding tot het recht 51 - de woonplaats: plaats waar men zijn hoofdverblijf heeft gevestigd en wordt gekenmerkt door eenheid en bestendigheid. Men wordt geacht aanwezig te zijn voor het uitoefenen van zijn rechten en het vervullen van zijn plichten. Voor rechtspersonen is de woonplaats de maatschappelijke zetel, de ligging van deze zetel bepaalt de nationaliteit van de rechtspersoon. - Het geslacht - De nationaliteit - De afstamming 5.3.2. Familierecht stricto sensu Hieronder worden de rechtsverhoudingen tss personen binnen éénzelfde familie bedoeld. a) Huwelijk = plechtige overeenkomst waarbij man en vrouw zich verbinden tot een langdurige samenleving gericht op hun wederzijds en gezamenlijk welzijn. Om geldig te zijn moet het huwelijk voldoen aan een aantal vereisten: - Men moet de vereiste leeftijd hebben - Hun toestemming verlenen - Ze mogen niet reeds gehuwd zijn - Geen te nauwe bloed of aanverwant van elkaar zijn - En de vijfde die sinds dit jaar is vervallen, dat men van verschillend geslacht moet zijn De echtgenoten zijn tot samenwoning verplicht en zijn elkaar ook trouw, hulp en bijstand (= morele steun) verschuldigd. Wanneer één van beide zijn plichten ernstig verzuimt of wanneer de verstandhouding verstoord is, dan kan de vrederechter op verzoek van één van de echtgenoten dringende en voorlopige maatregelen nemen. Bv: verbod goederen te verkopen, hoederecht en bezoekrecht van de kinderen, ed b) Echtscheiding: het huwelijk kan slecht op drie manieren ontbonden worden: de dood, de vernietiging van het huwelijk en de echtscheiding. De echtscheiding is de ontbinding van een geldig huwelijk voor de toekomst en tijdens het leven van de echtgenoten. De echtscheiding wordt als een uitzonderingstoestand beschouwd en is aan strikte procedureregels onderworpen. Echtscheiding is mogelijk op basis van bepaalde gronden ( bv niet eerbiedigen van de huwelijksplichten) door feitelijke toestemming en na feitelijke toestemming van minstens 2 jaar. De scheiding van tafel en bed heeft niet tot gevolg dat het huwelijk wordt ontbonden maar perkt de huwelijksplichten in tot deze van trouw en hulp. Een scheiding van tafel en bed die 3 jaar heeft geduurd, kan worden omgezet in een echtscheiding. c) Afstamming (Kind ~ ouder): Dit is de band die het kind verbindt met de ouder en die kan ontstaan door een: - Huwelijk - Een al dan niet vrijwillige erkenning - Adoptie= een plechtig door de wet geregeld contract dat tussen de partijen een verwantschapsband schept, zonder de geadopteerde aan zijn persoonlijke familie te onttrekken. - Kunstmatige bevruchting Het Belgisch afstammingsrecht werd eind jaren tachtig grondig gewijzigd om alle kinderen op voet van gelijkheid te plaatsen van wie zij ook mogen afstammen. Inleiding tot het recht 52 Voor kinderen geboren tijdens het huwelijk bestaat een vermoeden van vaderschap. Kinderen geboren buiten het huwelijk hebben als moeder de persoon vermeld in de geboorteakte. Buiten vermogensrechtelijke gevolgen veroorzaakt afstamming een reeks van rechten en plichten. De noemt men ouderlijke plichten (= plicht van huisvesting en levensonderhoud en de plicht hun kinderen een opvoeding en een passende opleiding te geven) en ouderlijke rechten (= hebben betrekking op het wettelijk beheer en genot van de goederen van hun minderjarige kinderen en op het ouderlijk gezag) d) Samenlevingscontract: deze regelt op contractuele wijze de relatie tussen 2 personen van hetzelfde geslacht of van verschillend geslacht en die al dan niet aan elkaar verwant zijn, en heeft tot doel de praktische financiële en vermogensproblemen op te lossen die nav het samenleven ontstaan. Deze vereist een schriftelijke overeenkomst die wordt overhandigd aan de ambtenaar van burgerlijke stand van de Gemeenschappelijke woonplaats waarna het contract wordt vermeld in een samenlevingsregister. 5.3.3. Familiaal vermogensrecht a) Huwelijksvermogensstelsel: regelt de vermogensrechtelijke belangen tussen de echtgenoten en tegenover derden en dit zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan. De wetgever laat toe de echtgenoten vrij in de keuze van het stelsel. Meest gebruikelijke zijn deze van: - de algehele gemeenschap - de scheiding van goederen - de beperkte gemeenschap Er is wel contractuele vrijheid, binnen bepaalde voorwaarden kan het huwelijkscontract ook worden gewijzigd tijdens het huwelijk. Indien de echtgenoten dmv een huwelijkscontract geen eigen huwelijksvermogensstelsel hebben uitgewerkt, geldt het wettelijk stelsel. Daarbinnen heeft men 3 vermogens: - De eigen vermogens van man en vrouw: bevatten om de roerende en onroerende goederen die ze hadden op de dag van het huwelijk - Het gemeenschappelijk vermogen omvat om de inkomsten uit de beroepsactiviteiten b) Het niet – testamentair erfrecht: indien de overledene ( erflater) geen testament heeft opgesteld, is voor de erfopvolging een wettelijke regeling voorzien. = wettelijk erfrecht. Daarbinnen steunt de toewijzing van de nalatenschap op bepaalde criteria van verwantschap: - de orde: is een groep erfgenamen dia als groep andere erfgenamen uitsluiten. Er zijn vier orden: de kinderen, de ouders, broers en zusters, de andere ascendenten en ten laatste de zijverwanten ( ooms en tantes). - de graad: is de afstand in bloedverwantschap waarbij elke generatie een graad vormt - de lijn: is de opeenvolging van graden Bij verdeling van het nalatenschap volgens het wettelijk erfrecht zijn de belangrijkste regels dat de: - erfgenamen van een bepaalde orde die van een volgende orde uitsluiten - dat binnen een orde een naaste in graad, een verdere in graad uitsluit behoudens plaatsvervulling - erfgenamen van eenzelfde graad, een gelijk deel krijgen De langstlevende echtgenoot die in samenloop komt met erfgenamen van de eerste orde, verkrijgt het vruchtgebruik over de ganse nalatenschap. Komt de langstlevende echtgenoot Inleiding tot het recht 53 in samenloop met erfgenamen van de andere orden, dan verkrijgt deze de volle eigendom van het nagelaten deel van het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik over het nagelaten eigen vermogen. De persoon die door de wet als erfgenaam wordt aangeduid, is uiteraard niet verplicht de erfenis te aanvaarden. Hij heeft de keuze tussen: - een eenvoudige aanvaarding - een verwerping - een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving 5.4. Enkele basisbegrippen van het vermogensrecht 5.4.1. Zakelijke rechten a) Het actief gedeelte van het vermogen van een persoon bestaat uit: - zakelijke rechten: verlenen een rechtstreekse zeggenschap over een zaak zonder tussenkomst van een andere persoon. Hierbinnen onderscheidt men nog zakelijke hoofdrechten zoals eigen vruchtgebruik en bijrechten zoals hypotheken - vorderingsrechten: verlenen het recht om van een ander persoon een zekere prestatie bestaande uit een geven, een doen of een laten te eisen. b) Eigendomsrecht: Is het recht om op de meest volstrekte wijze ve zaak het genot te hebben en erover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten. Eigendomsrecht is het meest volledige recht dat vandaag nog kan bestaan en dat zowel betrekking heeft op het recht van genot, het recht van gebruik en het recht om te beschikken. c) Vruchtgebruik: Is het recht andermans zaak te gebruiken en er genot van te hebben, onder de verplichting om de zaak zelf in stand te houden. Door het instellen van het vruchtgebruik wordt het volle eigendomsrecht opgesplitst in een naakte eigendom en een vruchtgebruik. Vruchtgebruik kan zowel door de wet als door de wil van de volle eigenaar ontstaan. Het verdwijnt bij: - de dood van de vruchtgebruiker - het beëindigen van de duur waarvoor het was toegekend - door een bevrijdende verjaring van 30 jaar d) Erfdienstbaarheden: Is een last die op een onroerend goed gelegd is ten voordele van een ander onroerend goed dat aan een andere eigenaar toebehoort. 5.4.2. Verbintenissenrecht a) begrip: een verbintenis is een rechtsband tussen twee of meerdere personen waar de ene een prestatie verschuldigd is aan de andere. Die prestatie kan bestaan uit een doen, een niet doen of een geven. Verbintenissen kunnen ontstaan uit de wet, uit eenzijdige rechtshandelingen, uit oneigenlijke overeenkomsten en uit onrechtmatige daden. Bij verbintenissen kan een onderscheid gemaakt worden tussen: - Resultaats- en middelenverbintenissen: bij resultaatsverbintenissen verplicht de schuldenaar er zich toe een welbepaald resultaat te bereiken ( bvb de verplichting van de uitbater van een parkeergarage of van een carwash) Bij de middelverbintenissen is aan de schuldenaar alleen maar verplicht o de nodige middelen aan te wenden om in de mate Inleiding tot het recht 54 van het mogelijke een bepaalde uitslag te bekomen ( bvb verplichting van de geneesheer) - Samengevoegde en hoofdelijke verbintenissen: er zijn voor één en dezelfde verbintenis meerdere schuldeisers en/of schuldenaars. Een samengevoegde verbintenis houdt in dat elk van hen slechts schuldeiser of schuldenaar is voor zijn eigen deel. Een hoofdelijke verbintenis houdt in dat elk van de schuldeisers de totale uitvoering van de verbintenis van de schuldenaar kan vorderen. De verbintenis zelf dient maar éénmaal te worden uitgevoerd. b) Totstandkoming van verbintenissen: - Uit de wet: sommige verbintenissen ontstaan rechtstreeks uit de wet, zoals bvb de fiscale verplichtingen of de verplichtingen aan ouders en kinderen - Uit eenzijdige rechtshandelingen: de eenzijdige wilsuiting vormt de bron van de verbintenis, zoals bij het aanbod. Een persoon doet dus een voorstel tot prestatie aan een ander persoon. Hij doet die om aanvaarding van deze andere persoon uit te lokken, zodat er een overeenkomst kan ontstaan. Ook wanneer er nog geen aanvaarding is gebeurd, is het aanbod bindend. - Uit oneigenlijke overeenkomsten: de verbintenis veroorzaakt door bepaalde feiten, zoals bvb een zaakwaarneming. De zaakwaarneming bvb bij brand meubels redden en doen opslaan. Het is een noodsituatie waarbij iemand vrijwillig en belangeloos de belangen van een ander behartigt. - Uit onrechtmatige daad: het is een foutieve daad waardoor een persoon schade toebrengt aan een ander. Die persoon moet dan een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer c) Uitdoven van verbintenissen: de normale wijze waarop een verbintenis uitdooft is door de uitvoering van de schuldenaar van de prestatie die het voorwerp van de verbintenis is. De verbintenissen kunnen ook uitdoven door: - Schuldvernieuwing: dit is een overeenkomst waarbij een verbintenis door een andere verbintenis wordt vervangen. Met vervanging van schuldeiser, schuldenaar of schuld. - Schuldvergelijking: waarbij de schulden van twee personen die elkaars schuldenaar zijn worden uitgedoofd tot beloop van het kleinste bedrag - Schuldvermenging: wanneer de hoedanigheden van schuldenaar en schuldeiser in éénzelfde persoon verenigd zijn ( bvb door erfopvolging) - Kwijtschelding van de schuld: een overeenkomst ten kostenloze titel waarbij de schuldeiser geheel of gedeeltelijk aanzijn recht op betaling verzaakt. - De onmogelijkheid de verbintenis uit te voeren wegens een vreemde oorzaak, toeval of overmacht - De bevrijdende verjaring: tijdsverloop waardoor men van een verbintenis wordt bevrijdt. Verjaring is een middel om, door verloop van een zekere tijd en onder voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden. De techniek van verjaring werd ingevoerd omwille van rechtszekerheid. Daarenboven kan men vermoeden dat degene in wiens nadeel de verjaring is, daarentegen geen bezwaar heeft, anders had hij wel iets van zich laten horen. Er zijn 2 soorten verjaring: - Verkrijgende: wordt na beloop van tijd een goed of een recht verkregen. Het gaat zowel om onroerende als roerende goederen Inleiding tot het recht 55 - Bevrijdende: de schuldenaar wordt bevrijd door het niet uitvoeren van de verschuldigde prestatie gedurende een zekere tijd De verjaringstermijn kan uiteraard gestuit of geschorst worden. Stuiting houdt in dat de reeds verlopen termijn verdwijnt en een volledig nieuwe verjaringstermijn start vanaf de stuitende handeling ( bvb aanmaning, inbeslagname). Bij schorsing wordt de verjaringstermijn bevroren tijdens de schorsing. Maar de termijn loopt verder als de schorsing niet meer bestaat ( bvb schorsing = minderjarigheid) 5.3.4. Overeenkomsten a) begrip: = wilsuiting tussen twee of meer partijen die erop gericht is tss hen verbintenissen te doen ontstaan, te wijzigen of teniet te doen. Het is wel niet mogelijk om bij overeenkomst afbreuk te doen aan de wetten en de openbare orde en de goede zeden. Evenmin kan een overeenkomst aangegaan uit een ongeoorloofde oorzaak, di een oorzaak in strijd met de goede zeden of de openbare orden, gevolgen hebben. b) Soorten overeenkomsten: - eenzijdige overeenkomsten ( wanneer er slechts voor één partij verbintenissen uit vloeien bv schenking) en wederkerige overeenkomsten ( vb koop, huur) - overeenkomsten onder bezwarende titel (= overeenkomst waarbij beide partijen voordeel uit halen vb koop) en overeenkomsten om niet ( slechts één partij heeft voordeel vb schenking of bruikleen) - vergeldende contracten ( contracten waarbij elke partij zich verbindt om iets te geven, te doen of niet te doen, waarbij de prestaties als gelijkwaardig worden beschouwd) en kanscontracten ( de gelijkwaardigheid is gelegen in de kans op winst of verlies, die voor elke partij afhankelijk is van een zekere gebeurtenis) - Consensuele (wilsovereenstemming van beide partijen), plechtige ( bepaalde formaliteiten) en zakelijke overeenkomsten ( ontstaan door de afgifte van de zaak die het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst) - Contracten intuitu personae: contracten waarin de identiteit en de hoedanigheden van een partij van essentieel belang zijn. Ze eindigen met de dood van de partij waarvan de identiteit beslissend was. Het kan zich niet laten vervangen of bijstaan zonder toestemming van de tegenpartij - Contracten onder opschortende ( realisatie van de voorwaarde intreden van de rechtsgevolgen van de overeenkomst vb testament) en ontbindende voorwaarde ( vervullen van de voorwaarde maakt een eind aan de rechtsgevolgen. c) Totstandkoming van de overeenkomst: wanneer er een aanbod wordt gedaan, dat vervolgens wordt aanvaard. De wetgever heeft aan de aanbieder diverse informatieverplichtingen opgelegd teneinde de consument te beschermen. De rechtspraak kan gebruik maken van het gemeenrecht om enerzijds gebrek aan informatie te sanctioneren en anderzijds een werkelijke informatieverplichting in het leven te roepen. Drie juridische technieken: - techniek van de toestemmingsgebreken: de toestemming is niet geldig wanneer deze het gevolg is van dwaling of bedrog - de culpa in contrahendo: dit betreft de fout begaan bij gelegenheid vh afsluiten van het contract, zelfs wanneer er uiteindelijk geen overeenkomst tot stand kwam - de goede trouwverplichting: men moet ter goeder trouw onderhandelen en derhalve een behoorlijke informatie verstrekken. Inleiding tot het recht 56 d) De geldigheidsvoorwaarden van een overeenkomst: (kan mond als schr zijn) - de toestemming van de partij die zich verbindt: uitdrukkelijk of stilzwijgend. Gaat het om een overeenkomst tussen verwijderde personen dan komt de overeenkomst tot stand op het ogenblik en de plaats dat de aanbieder de aanvaarding van het aanbod verneemt. De gegeven toestemming is niet altijd geldig: kan door wilsgebrek aangetast zijn. Benadeling di schade ontstaan uit wanverhouding tussen haar verbintenis en deze van de medecontractant is geen oorzaak voor vernietigbaarheid - haar bekwaamheid om contracten te sluiten: wet ter bescherming van minderjarigen en onbekwaamverklaarden. Houdt in dat alleen de onbekwame of zij wettelijk vertegenwoordiger de geldigheid van het contract kan aanvechten en dat de bekwame medecontractant kan zich niet op de onbekwaamheid van de andere beroepen - een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis: geven, doen of niet doen het voorwerp moet bestaan of kunnen bestaan in de handel zijn, bepaald of bepaalbaar. Het doen of een onthouding moet mogelijk zijn, geoorloofd en persoonlijk aan de schuldenaar. - een geoorloofde oorzaak van deze verbintenis: de oorzaak betreft de reden waarom men zich verbindt, terwijl het voorwerp datgene is waartoe men zich verbindt. e) De bindende kracht van de overeenkomst: onmiddellijke uitwerking tenzij de partijen er anders hebben over beslist. f) De overeenkomst en de derden: de bindende kracht van de overeenkomst geldt in principe alleen tussen de partijen die de overeenkomst hebben afgesloten. De overeenkomst heeft enkel kracht van wet voor de betrokken partijen. De Derde kan dus normaal noch rechten putten, noch verplichtingen opgelegd krijgen. Uizonderingen: - het beding ten behoeve van een derde: een partij in eigen naam ten last van de tegenpartij bepaalt een voordeel ten behoeve van een derde, die hiervoor een recht op een bepaalde prestatie bekomt. Vb levensverzekering - de rechtstreekse vordering: persoon treedt in eigen naam op tegen de schuldenaar van zijn eigen schuldenaar - de zijdelingse vordering: vordering waarmee een schuldeiser in de plaats van zijn nalatige schuldenaar diens schuldvorderingen laat gelden, maar handelt in naam van zijn debiteur. - de pauliaanse vordering: vordering waarmee een schuldeiser een rechtshandeling die zijn schuldenaar heeft gesteld met bedrieglijke benadeling van zijn rechten, door de rechter kan laten herroepen. Dit kan slechts gebeuren indien de schuldenaar zich bedrieglijk heeft verarmd en indien degene met wie de schuldenaar heeft gehandeld op de hoogte was van het abnormaal karakter van de rechtshandeling. Wanneer een derde op de hoogte is of moet zijn van het bestaan van een overeenkomst waarin hij geen partij was en deelneemt aan de miskenning door één van de contracterende partijen van de daaruit voortvloeiende contractuele verbintenissen, begaat hij een fout in de zin van art 1382 – 1383 BW g) De koopovereenkomst: - begrip: de koop is een overeenkomst waarbij de verkoper zich ertoe verbindt een zaak of een recht over te dragen aan de koper, zodat de zaak of het recht eigendom wordt van de koper. De koper betaalt hiervoor wel een prijs in geld aan de verkoper. Als er geen geld betaald wordt, is er geen sprake van koop maar van ruil. De verkochte zaak kan zowel lichamelijk als een onlichamelijk goed zijn (= verkoop van Inleiding tot het recht 57 een handelszaak die vooral betrekking heeft op de overdracht van cliënteel). In ons recht is er overeenkomst als de partijen het eens zijn over het betrokken goed en de prijs. Het ogenblik van de eigendomsoverdracht is van belang om te weten, omdat als er iets gebeurd en het goed wordt vernietigd, we moeten weten wie het risico draagt. - verbintenissen van de verkoper: de verkoper moet de verkochte zaak leveren. Verder mag de verkoper niets doen wat het genot van de koper over de verkochte zaak gaat aantasten. Als er ernstige gebreken zijn aan de zaak op het ogenbik van de koop, en de koper die niet wist, dan met de verkoper ofwel de zaak terugnemen ofwel een deel van de prijs teruggeven. - verbintenissen van de koper: de koper moet de levering van de zaak aanvaarden en moet de prijs betalen. Bij niet-betaling mag de verkoper de levering weigeren of de geleverde zaak terugvorderen, of aan de rechter de ontbinding van de koop vragen h) De huurovereenkomst: - begrip: de huur is een overeenkomst waarbij de ene partij zich ertoe verbindt om de andere partij een goed te laten gebruiken voor een zekere tijd, tegen een bepaalde prijs. Een huur kan zowel van roerende als van onroerende goederen zijn en zelfs op rechten waarvan men titularis is (bvb jachtrecht) - verbintenissen van de verhuurder van een onroerend goed: de verhuurder moet het verhuurde goed in goede staat van onderhoud aan de huurder leveren. De verhuurder moet het goed onderhouden en moet de huurder een rustig genot verzekeren. - verbintenissen van de huurder: de huurder moet het goed gebruiken als een goed huisvader dwz met de voorzichtigheid van een normaal redelijk persoon. De huurder moet de huurprijs betalen, hij moet het goed onderhouden en moet het goed na afloop teruggeven in de oorspronkelijke staat. Hij moet tevens het huurcontract laten registreren. 5.3.5. Aansprakelijkheidsrecht Als je iemand schade toebrengt, moet je het slachtoffer vergoeden. Ook buiten elke overeenkomst om, is iedereen aansprakelijk voor zijn onrechtmatige daden. Het kan ook zijn dat je voor de fout van iemand anders moet opdraaien (bv ouders voor hun minderjarige kinderen) of voor hetgeen je dieren of je zaken veroorzaken. a) De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door eigen fout Elke daad van een mens, waardoor je aan een ander schade veroorzaakt moet je vergoeden. Schadevergoeding kan er pas zijn, wanneer er sprake is van schade, schuld en een oorzakelijk verband tussen beide. Er is slechts sprake van fout of schuld wanneer men niet handelt zoals een goede huisvader in dezelfde omstandigheden zou handelen. De foutieve daad kan ook uit iets anders dan handelen bestaan, bvb door nalatigheid of onvoorzichtigheid. Het begrip schade wijst elk verlies, elk nadeel, elke achteruitgang door de fout. Schade is het negatieve verschil tussen de actuele toestand van het slachtoffer en de toestand van het slachtoffer moest er niets gebeurd zijn. Ook toekomstige schade zoals geen inkomen wegens arbeidsongeschiktheid, komt in aanmerking. Tussen de schuld en de schade moet er een oorzakelijk verband bestaan: de fout moet de oorzaak van de schade zijn. Als de schade er niet was zonder de fout, dan is de dader volledig aansprakelijk. Zijn er verschillende fouten de oorzaak van de schade, dan wordt de aansprakelijkheid ( evenredig met de fout) gedeeld onder de verschillende daders. Inleiding tot het recht 58 b) De aansprakelijkheid voor de daden van een ander De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. De onderwijzers en de ambachtslieden zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun leerlingen gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. Werknemers en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun werknemers en aangestelden in de uitoefening van hun functie. c) De aansprakelijkheid voor zaken Men is aansprakelijk voor zaken die men heeft op voorwaarde dat deze zaken zijn aangetast door een gebrek. Het is degenen die de zaak houdt ( dus niet noodzakelijk de eigenaar) die aansprakelijk is. De aansprakelijkheid steunt dus op gebrek aan de zaak. Een gebrek is alles wat de zaak ongeschikt maakt om ze normaal, zonder schadelijke gevolgen, te gebruiken. Het gebrek in de zaak moet worden bewezen. Met betrekking tot bepaalde zaken ( dieren, gebouwen) wordt de eis van gebrek zelfs niet gesteld: - de eigenaar van een dier of hij die het gebruikt, is aansprakelijk voor de schade die het dier aanbrengt, ook al is het verdwaald of ontsnapt. - de eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade door de instorting van het gebouw, als de instorting te wijten is aan het niet onderhouden van het gebouw of aan een gebrek in de bouw d) Gevallen van vergoedingsplicht zonder fout In uitzonderlijke gevallen wordt een persoon of een verzekeraar aansprakelijk gesteld voor schade zonder dar er fout is of vermoeden van fout: - in de wet op arbeidsongevallen is de werkgever altijd aansprakelijk - een voetganger, fietser of passagier die gewond raakt bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is, heeft recht op een volledige vergoeding van de verzekeraar van de automobilist, zonder dat diens fout moet bewezen worden. Alleen wanneer het slachtoffer zelf door een onverschoonbare fout ( die de enige oorzaak van het ongeval is) aan de basis ligt van het ongeval, zal de automobilist geen schadevergoeding moeten betalen. 6. Het gerechtelijk privaatrecht 6.1. Begrip Het omvat het geheel van regels met betrekking tot: - de rechtelijke macht en haar bevoegdheden - de manier waarop in een burgerlijk geding geprocedeerd wordt - de rechtsmiddelen die tegen aldus verkregen uitspraken kunnen aangewend worden - de tenuitvoerlegging van deze uitspraken Het is privaat recht omdat: - het initiatief, het verloop en de inhoud wordt geregeld door de partijen - de bepaling van het burgerlijk procesrecht zijn de regels die bepalen bij wie en op welke wijze subjectieve rechten kunnen worden afgedwongen. Inleiding tot het recht 59 6.2. Belangrijke beginselen Wij hebben reeds gewezen op de beginselen van de rechtspraak: - de rechter moet zich uitspreken - de rechter mag geen beslissing treffen die een algemene draagkracht zou hebben - hij moet zijn beslissing motiveren - de zittingen en de vonnissen zijn openbaar - de beslissingen worden meestal door een collega van rechters getroffen - de beslissingen zijn meestal vatbaar voor hoger beroep Hieraan kunnen nog enkele basisprincipes van het burgerlijk procesrecht toevoegen: - de neutraliteit van de rechter: het initiatief en de inhoud wordt aan de partijen overgelaten - het tegensprekelijk debat: het horen van beide partijen - de vormelijkheid in de procedure: de verplichting pleegvormen en termijnen na te leven 6.3. Rechterlijke organisatie Naast de rechters en de partijen zijn er nog andere organen waarvan de functie in het gerechtelijk recht nader wordt omgeschreven: - Openbaar ministerie: in burgerlijke zaken treedt hij op telkens de wet dit verlangt bv jeugdzaken of wanneer een toestand die openbare orde in gevaar brengt verholpen moet worden. - Griffiers en hoofdgriffiers: vindt men in elk rechtscollege. - bewaren van waarden en documenten die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd - het bewaren van rechtsdocumentatie tbv de rechters - het bewaren van registers en akten van het gerecht - bijstand aan de rechters: bereid de taken van de rechter voor, aanwezig op terechtzitting, notuleert hij het verloop vd zitting en uitspraken, ed - Gerechtsdeurwaarders: benoemd door de Koning en aanwezig in elk arrondissement. Hun taken hebben betrekking op het betekenen van gerechtelijke akten, de gedwongen tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen, het vaststellen van zuivere materiële feiten, ed - Advocaat: licentiaat in de rechten en ingeschreven in de Balie. Ze mogen pleiten voor alle gerechten en hebben pleitmonopolie in die zin dat alleen zij het recht hebben voor alle gerechten te pleiten, behoudens wettelijke uitzondering. Bv arbeidsrechtbanken. Maar in principe kan men wel steeds voor zichzelf optreden. Bij elke balie (plaatselijke orde van advocaten) vindt men ook een bureau voor juridische bijstand die zorgt voor gedeeltelijke of volledig kosteloze tweedelijnsbijstand (= de juridische bijstand onder de vorm van omstandig advies bij het voeren ve procedure of bij een geding) voor natuurlijke personen. De advocaat wordt dan door de overheid betaald. 6.4. Verloop van een gerechtelijke procedure Een gerechtelijke procedure wordt doorgaans opgestart door vrijwillige verschijning, met een verzoekschrift of een dagvaarding. Deze dagvaarding bevat, naast de identificatie van de eiser en verweerder (= de gedaagde), een korte omschrijving van het geschil, de bevoegde rechter en de plaats, dag en uur van de terechtzitting. Tijdens deze terechtzitting kan de zaak: - worden aangehouden en reeds bepleit of verdaagd (=uitstellen) naar een welbepaalde dag Inleiding tot het recht 60 - worden toegewezen aan een welbepaalde kamer en verdaagd zonder bepaalde datum Vervolgens worden door de partijen conclusies opgesteld. Deze worden neergelegd ter griffie en aan de tegenpartij toegezonden. Nadat de conclusies werden uitgewisseld, kunnen de partijen samen een rechtsdag aanvragen. Vervolgens en indien de partijen niet tot een schriftelijke rechtspleging hebben besloten, wordt er gepleit tijdens een openbare zitting. Na deze zitting sluit de rechter de debatten en neemt de zaak in beraad. Binnen de maand na het sluiten van de debatten doet de rechter uitspraak. Als dit niet kan, moet de oorzaak van vertraging op het zittingsblad worden vermeld. Het vonnis wordt tijdens een openbare zitting uitgesproken. Binnen de acht dagen na de uitspraak van het vonnis zendt de griffier een niet ondertekend afschrift van het vonnis aan elke partij of aan hun advocaten. Een eerste vonnis is evenwel nooit definitief wat betekent dat er rechtsmiddelen kunnen worden ingeroepen. De gewone rechtsmiddelen zijn het verzet (= de zaak moet voor dezelfde rechter helemaal opnieuw worden behandeld. Is enkel mogelijk wanneer de verwerende partij niet is komen opdagen zodat er verstekvonnis werd bekomen) en het hoger beroep ( Moet binnen de maand vanaf de betekening worden ingesteld). Deze twee hebben een schorsende werking, waardoor de uitspraken dus niet kunnen worden uitgevoerd. De buitengewone rechtsmiddelen zijn om de voorziening in Cassatie en de herroeping. 6.5. Bewijsregeling Elke partij moet het bewijs leveren van de feiten die ze zelf aanvoeren. De rechter moet de regels van de bewijslast respecteren en mag niet op louter beweringen steunen. De rechter speelt een passieve rol: hij kan aan elke partij bevelen het bewijsmateriaal over te leggen of bevelen dat een stuk bij het dossier wordt gevoegd als men denkt dat zij het in hun bezit hebben. Gemeenrechtelijke bewijsmiddelen: - Schriftelijk bewijs: belangrijkste bewijsmiddel en is voor meeste rechtshandelingen vereist. Onderscheid: - Onderhandse akten: worden door één of meerdere personen opgesteld en ondertekend - Authentieke akten: worden in een door de wet voorziene vorm opgesteld door welbepaalde ambtenaren, zoals notarissen. Deze documenten zijn tegenstelbaar aan derden. - Getuigbewijzen: kunnen enkel voor burgerlijke verbintenissen met een beperkte waarde en kunnen niet ingaan tegen een schriftelijk bewijs. - Vermoedens: gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit. Onderscheid: - Feitelijke vermoedens: gevolgtrekkingen die logischerwijze kunnen worden afgeleid uit vaststaande en zekere feiten. De rechter oordeelt soeverein of de bekende feiten een bepaalde gevolgtrekking toelaten. Wanneer de gevolgtrekkingen onmogelijk kan de rechter worden teruggefloten. - Wettelijke vermoedens: vertrekken ook vanuit vaststaande en zekere feiten maar het is de wet die aan een bepaald feit een bepaald vermoeden verbindt, zodat de rechter door dit vermoeden gebonden is. Een verdere onderdeling is mogelijk tussen weerlegbare vermoedens (= de tegenpartij mag het tegenbewijs leveren) en onweerlegbare vermoedens. Inleiding tot het recht - - 61 Bekentenissen: buitenrechterlijke en gerechtelijke bekentenissen ( = zijn in rechte gedane verklaringen, die in principe niet herroepen kunnen worden en die een volledig bewijs leveren tegen de partij die de bekentenis heeft gedaan. Eed: gedingbeslissende eed (= eed die door de ene partij aan de andere wordt opgelegd en waarvan de beslissing van de zaak uiteindelijk afhangt. Weigert hij de eed af te leggen, dan verliest hij de zaak, tenzij hij de eed terugwijst naar de partij die de gedingbeslissende eed het eerst heeft voorgesteld) en de ambtshalve opgelegde eed die door de rechter aan de partijen wordt opgelegd. 7. Het ondernemingsrecht 7.1. Begrip = verzamelingterm voor alle rechtsregels die de economische activiteit reglementeren, te beginnen bij de handelaar en eindigen bij de consument. Onderscheid - Handelsrecht: omvat de regels mbt het statuut en de verplichtingen van de handelaars en de meest typische handels verrichtingen en handelsdocumenten - Vennootschapsrecht = geheel van algemene en specifieke regels die van toepassing zijn op respectievelijk alle en welbepaalde vennootschappen - Het economisch recht = regels die betrekking hebben op de toegang tot de markt, de economische expansie, de eerlijke handelspraktijken en de bescherming vd consument. 7.2. Enkele basisbegrippen van het recht 7.2.1. Handelaar De objectieve daden van koophandel worden beperkend opgesomd en betreffen om: - de aankoop van voedingsmiddelen en koopwaren met het oog op wederverkoop of verhuur al dan niet na bewerking en de verkoop of verhuur die daarvan het gevolg is - de huur van roerende goederen met het oog op onderverhuur en de onderverhuur die daar het gevolg van is - dienstprestaties die gepaard gaan met de levering van koopwaar - de aankoop van een handelszaak om ze te exploiteren - … Een daad van koophandel is niet alleen het kopen en verkopen maar omvat ook dienstprestaties en productieactiviteiten met uitzondering van de landbouwproductie 7.2.2. Voorafgaande voorwaarden Vooraleer een handelszaak te beginnen, moet de handelaar zich inschrijven in het handelsregister. Dit bevindt zich op de griffie van de rechtbank van koophandel en kan door iedereen worden ingezien. Dit veroorzaakt een weerlegbaar vermoeden van de hoedanigheid van handelaars. Zij moeten een boekhouding voeren en moeten tevens een professionele bankrekening hebben. Soms moet je ook een bewijs van beroepsbekwaamheid voorleggen 7.2.3. Bewijsregeling. Alle bewijsmiddelen, eveneens getuigverklaringen en de eed toepasbaar. Ook de opnames in de eigen boekhouding kunnen soms als bewijs gelden Inleiding tot het recht 62 7.2.4. Aan het handelsrecht eigen contracten a) een professionele makelaar: handelaar die zijn opdrachtgever in contact brengt met particuliere medecontractanten die hij heeft opgespoord, zodat de eerste met deze derden een overeenkomst kan afsluiten b) Een commissionair: handelt voor rekening van zijn opdrachtgever maar doet dit in eigen naam of onder een maatschappelijke naam aangezien het de bedoeling is de identiteit van de opdrachtgever niet bekend te maken. c) Een handelsagent: hij wordt door de opdrachtgever permanent en tegen vergoeding belast met het bemiddelen en afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de opdrachtgever (= of principaal). Hij staat niet onder het gezag van de principaal. d) Een verkoopsconcessie: = overeenkomst waarbij de producent of de invoerder van producten aan een of meer concessiehouders het recht toekent en voorbehoudt om in eigen naam en voor eigen rekening zijn producten te verkopen. Is niet hetzelfde als franchising(= overeenkomst waarbij een zelfstandige handelaar tegen vergoeding het recht krijgt het distributiesysteem en een merknaam van de medecontractanten te gebruiken bij zijn handel) e) Wisselbrief: waardepapier waarbij de opsteller (= trekker) ervan aan een ander persoon de onvoorwaardelijke opdracht geeft om een bepaalde som te betalen aan een begunstigde of aan diens order op een welbepaalde vervaldag. Diegene die moet betalen is de betrokkene. f) Een orderbriefje: waardepapier dat een onvoorwaardelijke belofte inhoudt om op een vervaldag een bepaalde som geld te betalen aan de nemer van de titel of aan diens order g) Leasingovereenkomst 7.2.5. Het belang van de schuldeiser dient te worden vrijwaard. Vrij essentieel in het handelsrecht is ook dat het belang van de schuldeiser gewaarborgd wordt, in die zin dat alleen een uitdrukkelijk bedongen hoofdelijkheid aanvaard wordt, aangenomen dat handelaar s die tot eenzelfde verplichting zijn verbonden, hoofdelijk aansprakelijk zijn. Specifieke regels voor het gerechtelijk akkoord. Dit is een procedure die erop gericht is het faillissement te voorkomen van een handelaar die geen rechtstreekse schuld heeft aan de precaire toestand waarin hij zich bevindt. Het kan worden toegestaan aan de schuldenaar die tijdelijk zijn schulden niet kan voldoen of indien de continuïteit van zijn onderneming bedreigd wordt door moeilijkheden die op min of meer korte termijn leiden tot het ophouden van betalen 7.3. Enkel basisbegrippen van het vennootschapsrecht 7.3.1. Algemeen Een vennootschap wordt opgericht door een contract op grond waarvan twee of meer personen overeenkomen iets in gemeenschap te brengen met als doel één of meer nauwkeurig omgeschreven activiteiten uit te oefenen, teneinde aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen. Er zijn ook vennootschappen opgericht door één persoon die geen vermogensvoordeel aan de vennoten bezorgen. Drie kenmerken: - inbreng in gemeenschap: kan bestaan uit geld, in natura ( roerende of onroerende goederen) of uit een werkzaamheid Inleiding tot het recht 63 - affectio societatis: =de wil van vennoten om als gemeenschap en op voet van gelijkheid samen te werken met het oog op het verwezenlijken vh my doel - Winstoogmerk: dit is een sociaal oogmerk Onderscheid ifv het doel van de vennootschap: - Burgerlijke venootschappen: diegene die geen handelsvorm hebben aangenomen hebben geen rechtspersoonlijkheid en vallen onder het burgerlijk recht. Dit heeft om een invloed op de bewijsregeling - Handelsvennootschappen: hebben rechtspersoonlijkheid en vallen onder handelsrecht 7.3.2. Vennootschappen met of zonder rechtspersoonlijkheid Handelsvennootschappen hebben rechtspersoonlijkheid op de dag waarop het uittreksel van de oprichtingsakte van de vennootschap wordt neergelegd bij de griffie van de rechtbank van koophandel. Daardoor beschikt de vennootschap over een afzonderlijk eigendom, een eigen naam en een my zetel en over een volledige rechtsbekwaamheid. Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid hebben bovenstaande karakteristieken niet. Zij zijn van contractuele aard en kunnen zonder specifieke pleegvormen worden opgericht. 7.3.3. Soorten vennootschappen a) Personenvennootschappen: vennoten als individuen, die een vennootschap afsluiten tss bekenden en worden derhalve intuiti personae afgesloten bvb VOF: Vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap. b) Kapitaalvennootschappen: persoon heeft minder belang. De redenen voor oprichting is het samenbrengen van goederen. Vb naamloze vennootschap of commanditaire vennootschap op aandelen c) De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA) en de coöperatieve vennootschap met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid (CVBA of CVOA) zijn hybride vormen die zowel karakteristieken hebben van personen als kapitaalvennootsch. De deelbewijzen in personenvennootschap zijn onoverdraagbaar, vereist de statutenwijziging unanimiteit, heeft het overlijden van een vennoot de ontbinding van de vennootschap tot gevolg en zijn vennoten onbeperkt aansprakelijk voor de verbintenissen van de vennootschap. Kenmerken van de verschillende vennootschappen: a) Vennootschap onder Firma: deze wordt aangegaan tss hoofdelijk aansprakelijke vennoten en die tot doel heeft onder gemeenschappelijke naam een handelsactiviteit uit te oefenen b) Gewone commanditaire vennootschap: vennootschap aangegaan tss één of meer hoofdelijk aansprakelijke vennoten(= beherende vennoten) en één of meer geldschieters (= stille vennoten), teneinde handel te drijven c) Naamloze vennootschap: aandeelhouders hebben een beperkte inbreng. Ze wordt opgericht bij authentieke akte die een aantal minvermeldingen moeten bevatten, telt minstens 2 vennoten en moet een minkapitaal hebben van 61500 euro d) De commanditaire vennootschap op aandelen: is een commanditaire vennootschap maar de meeste bepalingen van een naamloze vennootschap zijn eveneens van toepassing e) Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: opgericht door één of meer personen die zich slechts tot hun inbreng verbinden en waarin de rechten van de Inleiding tot het recht 64 vennoten alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden overgedragen. Het my kapitaal bedraagt minstens 18500 euro f) De coöperatieve vennootschap: samengesteld uit een veranderlijk aantal vennoten met veranderlijke inbrengen, opgericht door minstens 3 personen. 7.4. Enkele basisbegrippen van het economisch recht 7.4.1. Handelspraktijken en bescherming van de consument Deze heeft tot doel de eerlijke concurrentie te vrijwaren en te bevorderen en hiermee zowel de handelaars als de consumenten te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, onvolledige informatie en agressieve verkoopstechnieken. Vben: reglementeringen tav informatieplicht over prijs, hoeveelheid, samenstelling; tav verkoopmethodes van verkoop met verlies, prijsverminderingen,… 7.4.2. Economische mededinging Deze hebben drie doelstellingen. Het verbieden van: a) afspraken die de mededinging beperken: deze kunnen betrekking hebben op het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de aankoop en verkoopprijzen, het verdelen van de markten, het controleren van de productie, de afzet of de technische ontwikkelingen, het hanteren van ongelijke vw voor gelijkwaardige prestaties van verschillende handelspartners b) Misbruik van machtspositie: bv het opleggen van aankoop en verkoopprijzen, het beperken van de productie, de afzet c) Concentratie van ondernemingen: waarbij onafhankelijke ondernemingen fuseren of waarbij ondernemingen al dan niet door de verkrijging van aandelen de controle verwerven over een of meer andere ondernemingen. Deze moeten namelijk goedgekeurd worden. 8. Het sociaal recht 8.1. Begrip Het art 23 GW geeft aan het sociaal recht een grondwettelijke verankering. Het sociaal recht bestaat uit: - het arbeidsrecht: in dit recht wordt het presteren van arbeid geregeld in een relatie van ondergeschiktheid. Het houdt in: de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsreglementering, de arbeidsrechtbanken en hoven, het syndicaal recht en de ondernemingsraden. - Het sociaal zekerheidsstelsel: in dit recht wordt het recht op de bestaanszekerheid georganiseerd. Het garandeert hem het behoud van een vergelijkbare levensstandaard. In tijden van armoede wordt er een minimuminkomen voorzien. 8.2. Enkele basisbegrippen van het arbeidsrecht 8.2.1. Arbeidsovereenkomstenrecht Dit is een overeenkomst waarbij de werknemer verklaart zich te verbinden aan de werkgever, om tegen betaling van een loon arbeid te verrichten en dit in relatie van Inleiding tot het recht 65 ondergeschiktheid.Er bestaan arbeidsovereenkomsten voor verschillende beroepen en verschillen op vlak van: a) duurheid van de overeenkomst: de periode waarvoor de overeenkomst is afgesloten. Normaal is dit één van onbepaalde duur en heeft ze betrekking op de voltijdse betrekking. Ze kan wel niet voor het leven worden afgesloten. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur moeten schriftelijk worden vastgelegd uiterlijk op het tijdstip van indiensttreding. Wanneer zij de overeenkomst willen verder zetten, worden zij verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde duur aan te gaan. Ook overeenkomsten voor deeltijdse arbeid, ie overeenkomsten mbt arbeid die regelmatig en vrijwillig wordt verricht gedurende een kortere periode dan normaal, moeten ze schriftelijk worden aangegaan met vermelding van het aantal uren. b) Proefperiode: deze wordt individueel bepaald en is een opgenomen periode die max 14 dagen, 6 of 12 maanden duurt. Dan is het beëindigen van de overeenkomst veel eenvoudiger. Ook is er een opzegging met termijn verplicht. c) Niet- concurrentiebeding ingeschreven: beding waarbij de werknemer zich verbindt om bij zijn vertrek uit de onderneming gedurende een zekere termijn geen soortgelijke activiteiten uit te oefenen waardoor hij de onderneming nadeel kan berokkenen ingevolge de verworven kennis op industrieel of handelsgebied d) Aansprakelijkheidsregeling: werknemer kan slechts aansprakelijk zijn voor de schade die opzettelijk of door een zware fout tijdens de beroepsuitoefening is veroorzaakt e) Schorsing: onderbrekingen van de overeenkomst, zonder dat deze evenwel eindigen, omwille van bep omstandigheden vb: bevallingsverlof, jaarlijkse vakantie,… f) Ontslagrecht: Er bestaan een aantal regels die bij een ontslag moeten gevolgd worden zoals om de kennisgeving van het ontslag, de opzegging die altijd schriftelijk moet gebeuren en steeds aangetekend, de opzegperiode ( verschilt naargelang de opzegging uitgaande van de werknemer of werkgever en wordt bepaald door de anciënniteit voor werknemers en het loon voor bedienden), de ontslagvergoeding, de gevolgen van een onrechtmatig ontslag, ed 8.2.2. Arbeidsbescherming Houdt in dat de arbeid onder menswaardige omstandigheden moet verricht worden. Dit houdt in de bescherming van het leven, de gezondheid en de fysieke integriteit van de werknemer, ook de beperkingen van de arbeidstijd, het toekennen van jaarlijks betaald verlof, ed. (Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming) Er zijn tevens specifieke beschermde maatregelen opgenomen voor vrouwen ( geen arbeid die schadelijk is voor de gezondheid) en kinderarbeid ( geen arbeid die de zedelijkheid van de kinderen in gevaar brengt) De arbeidstijd: het EVRM erkent het recht op rust en vrije tijd, een beperking op de arbeidsduur en het recht op periodiek betaald verlof. In onze wetgeving wordt de arbeidsduur, de zondagrust, de betaalde feestdagen en de jaarlijkse vakantie behandeld. In dit kader moet elke werkgever ook een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk hebben. Inleiding tot het recht 66 8.2.3. Loon Het derde onderdeel van het arbeidsrecht heeft betrekking op het loon. Dit houdt in: a) een gewaarborgd loon: het recht op loon gedurende een zekere periode ondanks het niet verrichten van arbeid in een aantal gevallen van schorsing en van arbeidsongeschiktheid. b) Regels mbt de bescherming van het loon: bepalen om dat het loon in geld moet worden betaald. Alleen bepaalde goederen in natura ( vb maaltijden, verwarming,…) kunnen worden uitbetaald. Dit loon moet regelmatig worden uitbetaald. c) Aantal bepalingen inzake minimumloon 8.2.4. Begrippen van het collectief arbeidsrecht Een collectieve arbeidsovereenkomst is een akkoord gesloten tussen één of meerdere werknemers en werkgeversorganisaties. Daarin worden de individuele en collectieve betrekkingen geregeld tussen werkgevers en werknemers in ondernemingen of in een bedrijfstak. Zowel de rechten als de verplichtingen van deze contractanten worden geregeld. Deze CAO’s kunnen betrekking hebben op alle domeinen van het sociaal recht. CAO’s kunnen ook door een KB algemeen bindend worden verklaard, voor alle werknemers en werkgevers die onder de werksfeer van de CAO vallen, ook als deze niet bij de onderhandelingen betrokken waren. Het formeel collectief overleg op nationaal vlak gebeurt door de Nationale Arbeidsraad. Zij kan advies geven over algemene vraagstukken van sociale aard en kan collectieve arbeidsovereenkomsten afsluiten. Paritaire comités zijn per bedrijfstak of sector opgericht door de overheid en hebben een wettelijk georganiseerde bevoegdheid en werking. Hier kunnen CAO’s worden afgesloten De ondernemingsraad is een orgaan samengesteld uit werkgevers en werknemersvertegenwoordigers. Zij heeft een adviserende bevoegdheid omtrent alle maatregelen inzake arbeidsorganisatie en de arbeidsvoorwaarden en een beslissingsbevoegdheid voor bv het opstellen van een arbeidsreglement. Zij moeten ook geïnformeerd worden over de financiële en economische toestand van het bedrijf. 8.3. Enkele basisbegrippen van het sociaal zekerheidsstelsel 8.3.1. Diverse socialezekerheidsregelingen Drie categorieën hebben elk hun regels: a) Werknemers: er bestaat een sociale verzekering voor arbeidsongevallen, beroepsziekten, ziekte en invaliditeit, werkloosheid, pensioen en gezinsbijlagen b) Zelfstandigen: enkel het dekken van ziekte en invaliditeit, pensioen en gezinsbijlagen en een faillissementsverzekering c) Overheidspersoneel: specifieke regeling 8.3.2. Sociale verzekering en sociale bijstand Een sociale verzekering verleent een vervangingsinkomen of inkomens aanvullende uitkeringen in het geval van: Inleiding tot het recht - 67 als gevolg van sociale risico’s, individuen te maken hebben met een afwezigheid van een arbeidsinkomen voor een bepaalde periode of voor altijd als gevolg van sociale risico’s, individuen met bijkomende uitgaven worden geconfronteerd De sociale bijstandsuitkering wordt toegekend aan gerechtigden die zich in een staat van behoefte bevinden. Vb: het bestaanmin, een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, en tegemoetkomingen voor gehandicapten. Dit veronderstelt een onderzoek naar de bestaansmiddelen en dit itt het sociale verzekeringssysteem waar de vermogenstoestand van de rechthebbende in beginsel geen belang heeft. 8.3.3. Arbeidsongeval, beroepsziekte, ziekte en invaliditeit Een arbeidsongeval is een ongeval dat plaatsvindt bij de werknemer of de ambtenaar tijdens of door het uitvoeren van de arbeidsovereenkomst of ambt. Het betreft een gebeurtenis die een fysische of psychologische letsel veroorzaakt. Ook een ongeval dat plaatsvindt tijdens de woonwerkverplaatsing behoort hierbij. De verzekering voorziet een vervangingsinkomen om het verlies te compenseren en tevens een inkomensaanvullende vergoeding om bepaalde uitgaven te dekken. De beroepsziekte is een ziekte die werd opgelopen tijdens de uitoefening van het beroep als werknemer of als ambtenaar. Er is sprake van een beroepskarakter wanneer het risico op een bepaalde ziekte in een bepaalde beroepsuitoefening veel groter is dan het risico voor de algemene bevolking. De verzekering voorziet een vervangingsinkomen om het verlies te compenseren en tevens een inkomensaanvullende vergoeding te dekken. De ziekte- en invaliditeitsverzekering verzekert alle kosten voor de geneeskundige verzorging en de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid. Ook de begrafeniskosten en de moederschapverzekering zijn hierin inbegrepen. Arbeidsongeschiktheid betekent dat de werknemer alle werkzaamheden heeft onderbroken wegens een letsel of een functionele stoornis. Zijn vermogen om te verdienen is tot 1/3de herleid. De moederschapuitkering is een vervangingsinkomen voor zwangere of bevallen werknemers tijdens een periode van moederschapbescherming. 8.3.4. Gezinsbijlagen Dit zijn verschillende vormen van toelagen zoals kraamgeld, adoptiepremie, die het inkomen van de werknemer of de zelfstandige aanvullen. Dit is om de kosten van adoptie of bevalling voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen te financieren. De kinderbijslag is afhankelijk van het aantal kinderen, de leeftijden en de hoedanigheid van de kinderen. Er wordt tevens rekening gehouden met de hoedanigheid van de rechthebbende ouder. 8.3.5. Werkloosheid De werkloosheidsreglementering bestrijdt het inkomensverlies die rechtstreeks het gevolg is van onvrijwillige werkloosheid. Zij mag zonder reden een passende dienstbetrekking niet verlaten en mag niet wegens foutief gedrag ontslagen zijn, en mag evenmin een nieuwe passende dienstbetrekking weigeren. Langdurige werklozen kunnen gesanctioneerd worden omdat men vermoedt dat ze vrijwillig werkloos zijn. Inleiding tot het recht 68 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor werkloosheidsuitkering zijn: - men moet in de periode voorafgaand aan de werkloosheid een aantal werkdagen of studies kunnen aantonen - men moet zonder werk en zonder loon zijn - de werkloosheid moet onvrijwillig zijn - men moet voor de arbeidsmarkt beschikbaar zijn en blijven - men moet als werkzoekende ingeschreven zijn en blijven - In België verblijven - Aan werklozencontrole onderwerpen Het bedrag varieert naargelang de betrokkene een werknemer met gezinslast, samenwonend of alleenstaand is en afhankelijk van de duur van de werkloosheid. 8.3.6. Sociale Bijstand a) Gewaarborgd inkomen voor bejaarden: waarborgt alle bejaarden met ontoereikende bestaansmiddelen een mininkomen ten laste van de staat. Toegewezen aan mannen en vrouwen die tenminste 65 jaar zijn, EU-onderdaan zijn en hun werkelijke verblijfplaats in België hebben. Het bedrag verschilt naargelang de aanvrager al dan niet gehuwd is. b) Tegemoetkomingen aan gehandicapten: inkomensvervanging wanneer het verdienvermogen tot 1/3de is herleid. Daarnaast het integratietegemoetkoming wanneer en verminderde zelfredzaamheid is vastgesteld en een tegemoetkoming voor de hulp aan bejaarden. Deze veronderstellen een onderzoek naar inkomen en een medisch onderzoek c) Bestaansminimum: toegekend aan degene zonder toereikende bestaansmiddelen die zich daarenboven in de onmogelijkheid bevindt deze te verwerven. Het bedrag wordt door OCMW toegekend van de gemeente waar de betrokkene verblijft en hangt af vd gezinssituatie. 9. Internationaal Recht 9.1. Begrip - - Volkenrecht: bevat de normen die in de internationale my de betrekkingen regelen tss de staten onderling en tss staten en internationale organisaties, en die tevens de inrichting en de werking van die internationale organisaties regelt Supranationaal recht: bevat de regesl die worden uitgevaardigd door supranationale instellingen aan wie de lidstaten een deel van hun bevoegdheid hebben afgestaan. 9.2. Enkele begrippen van het internationaal recht Met het toenemend internationaal verkeer en de behoefte om een internationaal antwoord te geven op problemen zoals oorlog, honger, economische en sociale problemen en de milieuproblemen is de behoefte gegroeid om niet alleen rechten af te bakenen maar ook om verplichtingen te aanvaarden die voortvloeien uit gemeenschappelijke afspraken. Deze vindt men in bilaterale en multilaterale verdragen (= hebben ook organisaties opgericht met een doorgaans intergouvernementeel karakter maar geen bindende regels kunnen uitvaardigen) 9.2.1. Intergouvernementele en supranationale organisaties a) Intergouvernementele: beschikken niet over exclusieve bevoegdheden. Zij kunnen door hun beraadslagingen de staten niet binden en hebben enkel een coördinerende rol. Toch Inleiding tot het recht 69 belangrijk forum voor het maken van nieuwe internationale afspraken. Vb VN, WTO, de wereldbank, het IMF, Raad van Europa b) Supranationale: wel exclusieve bevoegdheden. De lidstaten hebben bevoegdheden overgedragen om bepaalde materies te regelen. Hier is dus een transfer van soevereiniteit van de lidstaten naar de organisatie. Bv: Europese Unie, NATO 9.2.2. Bilaterale en Multilaterale verdragen a) Bilaterale: worden afgesloten tussen twee of een zeer beperkt aantal partijen, waarvan de identiteit van determinerend belang is. b) Multilaterale verdragen worden afgesloten tussen een groot aantal partijen.Verdragen worden aangenomen met een meerderheid van 2/3de van de aanwezige staten en treden in werking nadat een bepaald minimum aantal ratificaties werden neergelegd. Er kunnen ook reserves worden gemaakt voor bepaalde aspecten van het verdrag. Doorgaans bestaat een verdrag uit preambule, die de beweegredenen van het verdrag bevat, de verdragstekst zelf en eventuele bijlagen. Zij is niet bindend, maar de verdragtekst zelf wel, die in artikelen is onderverdeeld. Bijlagen met technische materies zijn ook bindend. 9.2.3. De Verenigde Naties Is de belangrijkste int. organisatie die als doel heeft de handhaving vd internationale vrede en veiligheid moet bewaren, het bevorderen van de internationale samenwerking op economisch, sociaal, cultureel en humanitair gebied en het stimuleren van de eerbied voor de rechten van de mens en voor fundamentele vrijheden zijn de twee andere doelen. Belangrijkste organen zijn: a) De Algemene vergadering: hoofdorgaan van de VN. Alle lidstaten zijn er in vertegenwoordigd. Zij behandelt algemene aangelegenheden, neemt resoluties aan die evenwel geen bindend karakter hebben en beslist over de toelating van nieuwe lidstaten. Zij keurt tevens het budget van de organisatie goed. b) De Veiligheidsraad: telt 15 leden, waarvan 5 permanente (VK,FR, VS, Rsl en China) en 10 leden die door de Algemene Vergadering worden gekozen voor een periode van 2 jaar. Zij treedt op in de beslechting van internationale verschillen en kan zelfs dwangmaatregelen nemen om een einde te stellen aan agressie of aan bedreiging of verbreking van de vrede. De permanente leden beschikken over een vetorecht c) Het Secretariaat: bestaat uit corps van internationale ambtenaren, geleid door de Secretaris-generaal. Deze laatste is de hoogste VN functionaris, die naast administratieve ook belangrijke politieke taken uitoefent. Hij vertegenwoordigt de organisatie, beschikt over initiatiefrecht en is bij machte diplomatieke besprekingen te voeren. d) Het Internationaal Gerechtshof: zetelt in Den Haag en telt 15 rechters van verschillende nationaliteit. Is bevoegd voor de beslechting van geschillen tussen staten en kan ook adviezen geven aan de andere organen van de VN ivm vragen van het int. Recht e) De Economische en Sociale Raad Inleiding tot het recht 70 Inleiding tot het recht 71 Inleiding tot het recht 72 Inleiding tot het recht 73 Inleiding tot het recht 74