ONDER DE LOEP >>Matthias De Cock De zesde staatshervorming VERDELING VAN DE MATERIËLE BEVOEGDHEDEN: BEGINSELEN EN PRAKTISCH VOORBEELD De zesde staatshervorming wijzigde ons grondwettelijk landschap aanzienlijk. Eén van de wijzigingen behelst – zoals we dat gewoon zijn – de overheveling van bepaalde federale materiële bevoegdheden naar de gewesten en de gemeenschappen.1 In dit artikel gaan wij in op de beginselen van de verdeling van de materiële bevoegdheden tussen de federale overheid enerzijds en de gewesten en gemeenschappen anderzijds. Vervolgens analyseren wij bondig een praktisch voorbeeld dat de lokale besturen aanbelangt, als eerste in een reeks die we opnemen in ons tijdschrift. Bovendien zullen wij in de volgende nummers ook een stand van zaken opmaken van enkele nieuwigheden die de zesde staatshervorming doorvoert en die een impact hebben op de Brusselse lokale besturen. BEGINSELEN VAN DE VERDELING VAN DE MATERIËLE BEVOEGDHEDEN De verdeling van de bevoegdheden is de basisregel van het federalisme. Uit die regel vloeien enkele essentiële beginselen voort, waarvan we er hier twee onder de loep nemen: de attributie en de exclusiviteit. HET ATTRIBUTIEBEGINSEL Alvorens te bepalen of een materie afhangt van de gemeenschappen of de gewesten, moet men nagaan of ze niet federaal gebleven is. Volgens de Belgische Grondwet beschikken de gemeenschappen en gewesten immers over de toegekende bevoegdheden (d.w.z. uitdrukkelijk bij wet toegekend) en behoudt de federale overheid de residuaire bevoegdheden. De situering van de residuaire bevoegdheden kan verschillen van de ene federale Staat tot de andere. Zo worden de federale bevoegdheden in de Verenigde Staten toegekende en beschikken de deelstaten (de ‘States’) over de residuaire. In Canada daarentegen beschikken zowel de federale Staat als de deelgebieden (de ‘provincies’) over toegekende bevoegdheden. Maar deze twee lijsten van toegekende bevoegdheden zijn zo gedetailleerd dat er weinig residuaire bevoegdheden overblijven (die aan de federale Staat toekomen). 38 NIEUWSBRIEF 2016 / 06 HET EXCLUSIVITEITSBEGINSEL Dit beginsel, dat voortvloeit uit het attributiebeginsel, betekent dat de bevoegdheden van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten elkaar uitsluiten: het is uitgesloten dat een wetgever een materie regelt die aan een andere overheid toekomt. Deze beginselen hebben tot gevolg dat, als we een materie niet bij de bevoegdheid van de gemeenschappen of de gewesten mogen rekenen op een wettelijke basis (indien nodig met behulp van de leer van de impliciete bevoegdheden of de dubbel-aspectleer, zie hierna), ze onder de federale bevoegdheid valt. Bovendien zijn de gewestelijke en de gemeenschapsbevoegdheden zeer specifiek. Ondanks bepaalde kritieken in de doctrine beschikken de gemeenschappen en de gewesten niet over homogene bevoegdheidspakketten (zelfs na de zesde staatshervorming, hoewel de situatie al verbeterd is). In het Belgisch grondwettelijk recht is er immers geen gemeenschaps- of gewestbevoegdheid van rechtswege. Er bestaat geen algemene bevoegdheidsclausule ten behoeve van de deelentiteiten.2 We kunnen dus bijvoorbeeld niet zeggen dat de gewesten bevoegd zijn voor alle aspecten die verband houden met tewerkstelling of dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor alle aspecten in verband met vorming. We moeten elke materie kunnen onderbrengen onder één of 1. Naast de materiële bevoegdheden zijn er ook de institutionele bevoegdheden, nl. de organisatie van de instellingen. Deze komen in dit artikel niet aan bod. 2. F. DELPÉRÉE, Le droit constitutionnel de la Belgique, Brussel, Bruylant, 2000, p. 585. 3.Ibid., 600. ONDER DE LOEP meer bevoegdheden vermeld in artikel 6 (voor de gewesten) of in artikel 4 of 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (BWHI) of in de artikelen 127 tot 130 van de Grondwet (voor de Gemeenschappen). Voor het Brussels Gewest moeten we ook rekening houden met de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (BWBI). eren op ium Smart Belgium Samen bouwen aan de oplossingen van morgen IMPLICIETE BEVOEGDHEDEN Zoals we reeds vermeldden, wordt de leer van de impliciete bevoegdheden, gebaseerd op artikel 10 van de BWHI, vaak gebruikt ter rechtvaardiging van de bevoegdheid van een gemeenschap of een gewest, terwijl er strikt genomen geen artikel in de bijzondere wet staat die dat mogelijk maakt. Artikel 10 van de BWHI stelt immers dat de decreten rechtsbepalingen kunnen bevatten in aangelegenheden waarvoor de deelstaatparlementen niet bevoegd zijn, voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid. Dan moeten we artikel 10 van de BWHI combineren met een ander artikel van diezelfde wet. Volgens het Grondwettelijk Hof kan zo het gebeuren dat een decreet een materie regelt die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Er moet ook rekening gehouden worden met het beginsel – vastgelegd door het Grondwettelijk Hof – dat de bevoegdheden die toegekend werden aan de deelentiteiten ruim geïnterpreteerd moeten worden en dat elke uitzondering op toegekende bevoegdheden restrictief geïnterpreteerd belfius.be/smartbelgium moet worden. Tegelijk mag een deelentiteit zijn bevoegdheden niet te buiten gaan, maar moet het zijn toegekende bevoegdheden wel ten volle benutten. 3 DE DUBBEL-ASPECTLEER Deze leer is andere manier om het exclusiviteitsbeginsel te nuanceren. Indien we niet kunnen bepalen wat de kern van een rechtsregel uitmaakt (zwaartepuntleer) om deze onder de bevoegdheid van een entiteit in te delen, biedt de dubbel-aspectleer de mogelijkheid ervan uit te gaan dat een aangelegenheid beschouwd wordt als een bevoegdheid van verschillende overheden, waardoor die vergelijkbare maatregelen kunnen nemen gebaseerd op verschillende bevoegdheden (wat deze leer onderscheidt van die van de parallelle bevoegdheden waar belfius.be/smartbelgium Laat u inspireren op belfius.be/smartbelgium eenzelfde bevoegdheid uitgeoefend wordt door verschillende overheden). PRAKTISCH VOORBEELD Om een voorbeeld te geven van heterogene bevoegdheden van de deelentiteiten in België nemen we het stelsel van alternerend leren. In dit stelsel wordt een praktijkopleiding op de werkvloer op alternerende wijze aangevuld met een opleiding in een onderwijs- of opleidingsinstelling. Deze aangelegenheid valt onder de bevoegdheid van de gemeenschappen (art. 4, 17° BWHI), terwijl de toekenning van premies aan de werkgevers en de leerlingen in het kader van dergelijke systemen een gewestelijke bevoegdheid is (art. 6, §1, IX, 7°, d BWHI). Op 24 oktober 2008 werd een kaderovereenkomst afgesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie. Via diverse besluiten van de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse regering en het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 en 18 juni 2015 is het samenwerkingsakkoord met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 september 2014. NIEUWSBRIEF 2016 / 06 39