Covernota groenboek staatshervorming

advertisement
Departement Diensten voor het
Algemeen Regeringsbeleid
De heer Kris PEETERS
Minister-president van de Vlaamse Regering
Martelaarsplein 19
1000 BRUSSEL
Afdeling Kanselarij
Koolstraat 35
1000 Brussel
Tel. 02 553 26 00 - Fax 02 553 26 05
[email protected]
uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
vragen naar / e-mail
telefoonnummer
datum
Martin Ruebens
[email protected]
02 553 59 68
16 september 2013
bijlagen
Betreft: Groenboek implementatie zesde staatshervorming
Hierbij bezorg ik u, namens de administratieve taskforce zesde staatshervorming, het
groenboek met betrekking tot de implementatie van de bevoegdheidsoverdrachten in het
kader van de zesde staatshervorming.
I. TOELICHTING BIJ DE SCOPE EN METHODIEK VAN HET GROENBOEK
1. Opzet en werkwijze
Het groenboek is de tweede stap in de voorbereidingsfase van de implementatie van de
bevoegdheidsoverdrachten in het kader van de zesde staatshervorming en dit conform de
methodologie vastgelegd door de Vlaamse Regering op 10 november 2011 en op 7
september 2012.
In een eerste fase werd zoveel mogelijk informatie verzameld over de omvang en de
gevolgen van de bevoegdheidsoverdrachten. Dat resulteerde in 78 thematische fiches.
Op basis van de beschikbare informatie is nu een eerste denkoefening gemaakt rond de
keuzes – zowel operationeel als beleidsmatig - die Vlaanderen zal moeten maken na de
zesde staatshervorming.
Het groenboek heeft tot doel:
1° de inhoudelijke beleidsvragen te inventariseren:
Welke risico’s of uitdagingen zijn verbonden aan de bevoegdheidsoverdracht;
Welke nieuwe strategische beleidsvisies of nieuwe beleidsinstrumenten worden
mogelijk?
2° de effecten van mogelijke beleidskeuzes te onderzoeken:
De kosten en baten maar ook de latente en indirecte effecten van elke optie worden
in de mate van het mogelijke geïnventariseerd;
2
Er wordt onderzocht welke optie het meest bijdraagt tot een geïntegreerd sectoraal
beleid dat slagkrachtiger, eenvoudiger, transparanter, zuiniger, doelmatiger en
doeltreffender is t.a.v. burgers, ondernemingen en organisaties;
En er wordt nagegaan wat de beste manier is om de bevoegdheden organisatorisch
en procesmatig in te vullen binnen de Vlaamse overheid.
3° een reflectie- en consultatiedocument uit te werken als basis voor een bespreking van
de beleidsvragen en de mogelijke beleidskeuzes met het Vlaams Parlement en de
stakeholders.
-
De methodologie die werd gehanteerd bij het opstellen van het groenboek is gebaseerd
op elementen aangereikt door de strategische adviesraden en door de Commissie voor
Efficiënte en Effectieve Overheid.
Het groenboek is opgebouwd rond 7 thema’s:
Sociaal-Economisch beleid
Gezondheidsbeleid
Gezinsbeleid
Arbeidsmarktbeleid
Woonbeleid
Justitieel beleid
Operationele elementen
Voor elk thema werd een werkplatform samengesteld met personeelsleden van de
betrokken entiteiten van de Vlaamse overheid. In veel gevallen werden ook externen
betrokken bij de werkzaamheden (sociale partners, adviesraden, kabinetten,
koepelorganisaties, academische wereld, …) teneinde een zo volledig mogelijk beeld te
bekomen van de vragen en keuzes die zich aandienen.
Een taskforce van leidend ambtenaren van de betrokken beleidsdomeinen, onder
voorzitterschap van de secretaris-generaal van het departement DAR, zorgde voor de
coördinatie.
2. Het groenboek is opgesteld vóór de wetteksten tot uitvoering van het
institutioneel akkoord gestemd worden in het federale Parlement
Dat impliceert dat er hier en daar nog wijzigingen mogelijk zijn aan de tekst van de
voorstellen van bijzondere wet, bijvoorbeeld naar aanleiding van het advies van de Raad
van State of van de parlementaire bespreking.
Als de ingediende wetsvoorstellen en daarbij horende toelichtingen nog ruimte laten voor
interpretatie, wordt dat aangegeven in het groenboek, en, indien nodig en mogelijk,
worden beleidsopties geformuleerd voor verschillende interpretaties van de bepalingen:
van een beperkende tot een extensieve interpretatie van de omvang van de
bevoegdheidsoverdracht. Het is de bedoeling dat die resterende onduidelijkheden zo veel
mogelijk op ambtelijk niveau worden uitgeklaard binnen de interfederale thematische
werkgroepen (zie verder punt II.2)
3. Het groenboek heeft betrekking op alle bevoegdheidsoverdrachten maar niet op
het volledige institutionele akkoord
De bevoegdheidsoverdrachten vormen beleidsmatig de grootste uitdaging bij de
implementatie van de zesde staatshervorming, en het groenboek focust dan ook op die
www.vlaanderen.be
3
bevoegdheidsoverdrachten. Het institutioneel akkoord kondigt echter nog een aantal
andere hervormingen aan die implicaties hebben op de Vlaamse overheid, en die buiten
de scope van het groenboek vallen:
Voor de volledigheid worden de belangrijkste daarvan hieronder opgesomd:
De hervorming van het tweekamerstelsel1:
De Senaat wordt, voor het eerst bij de regionale verkiezingen van 2014, omgevormd tot
een Senaat van de deelstaten. De parlementen van de deelstaten zullen in de Senaat
vertegenwoordigd worden.
Dat heeft tot gevolg dat de deelstaten in de toekomst betrokken worden bij de herziening
van de Grondwet en de totstandkoming van de bijzondere en gewone institutionele
wetten.
De uitbreiding van de constitutieve autonomie2:
Het Vlaams Parlement zal bij bijzonder decreet de duur van de legislatuur en de datum
van zijn verkiezing kunnen regelen, en aanvullende regels betreffende de samenstelling,
de plaatsvervangers, het invoeren van een gewestelijke kieskring en het devolutieve
aspect van de kopstem kunnen vastleggen.
Het institutioneel akkoord voorziet in een versterkte coördinatie tussen de federale
staat en de deelstaten3
In het bijzonder m.b.t. de verplichte internationale programma’s (zoals de Europese
convergentieprogramma’s) waarvoor verschillende beleidsniveaus bevoegd zijn, zal de
coördinatie versterkt worden:
 de rol en de werking van het overlegcomité zullen wettelijk worden verduidelijkt als
centraal punt voor overleg;
 de werkingsprocedures zullen worden geformaliseerd
 de rol van de interministeriële conferenties wordt versterkt.
-
De uitbreiding van de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof4:
In de toekomst zal het hof niet alleen kunnen toetsen aan het gelijkheidsbeginsel en aan
de bevoegdheidsverdelende regels, maar ook aan het principe van de federale loyauteit.
-
De nieuwe procedure voor benoeming van de burgemeesters in de zes
randgemeenten5
1
Voorstellen liggen momenteel ter bespreking voor in de Senaat
Zie bijzondere wet van 19 juli 2012 tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot
hervorming der instellingen betreffende de uitbreiding van de constitutieve autonomie van de
Vlaamse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap, B.S., 22 augustus 2012,
voorstel tot herziening van de artikelen 117 en 118 GW
3
Zie wetsvoorstel mbt de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel
77 van de Grondwet, St. Senaat, 2012-2013, nr. 2233
4
Zie voorstel van bijzondere wet mbt de Zesde Staatshervorming, St. Senaat, 2012-2013, nr; 2232
5 Zie bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende wijziging van de wet van 9 augustus 1988 tot
wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende openbare
centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de
provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en
provincieraadsverkiezingen en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft, B.S., 22
augustus 2012
2
www.vlaanderen.be
4
De gezamenlijke decreten:
Het akkoord voorziet de mogelijkheid van gezamenlijke decreten teneinde de
samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus te vereenvoudigen. Het voorstel
ligt momenteel ter bespreking voor in de Senaat,6.
4. Het groenboek formuleert beleidsopties maar maakt geen keuzes
Het groenboek is opgevat als een reflectie- en consultatiedocument dat een analyse bevat
van de bevoegdheidsoverdrachten naar aanleiding van de zesde staatshervorming, en de
mogelijke beleidsopties die daaruit voortvloeien. Het bevat dus geen volledig uitgewerkte
beleidsvoorstellen of standpunten.
De effecten en de voor- en nadelen van elke beleidsoptie worden zoveel mogelijk in kaart
gebracht, zonder dat daarbij een keuze voor een bepaalde optie gemaakt wordt.
Bij het formuleren van de opties werd ook abstractie gemaakt van eventuele budgettaire
beperkingen (zie ook infra punt II.4): niet alle opties zullen financieel haalbaar zijn en in
ieder geval zullen prioriteiten moeten gesteld worden bij het verdelen van de
overgedragen middelen over de verschillende bevoegdheidsdomeinen.
Deze keuzes moeten gemaakt worden bij de aanvang van de volgende legislatuur. In de
periode tussen de formele, juridische overdracht van de bevoegdheden op 1/7/2014 en de
start van het begrotingsjaar 2015, waarbinnen de financiële middelen worden
overgedragen, kunnen deze keuzes in de beleidsopties voorbereid worden.
In dit Groenboek hechten we veel belang aan het behoud van de continuïteit in de
dienstverlening. Dit willen we vanuit de administratie ook prioritair waarborgen. We
formuleren in dit Groenboek ook in verschillende bevoegdheidsmateries de mogelijkheden
en kansen om innovatief beleid te voeren, met een bijzondere aandacht voor
administratieve vereenvoudiging.
In de loop van de voorbereiding van dit Groenboek heeft de Vlaamse administratie heel
wat achtergrondinformatie opgebouwd en bijeen gezameld rond de verschillende
beleidsopties. Deze informatie is zeer evolutief. We werken hieraan voortdurend verder
ondermeer op basis van de informatie die wordt uitgewisseld in de schoot van de
Interfederale Taskforce Zesde Staatshervorming, haar interfederale ambtelijke
werkgroepen en de diverse contacten met de betrokken, federale administraties.
II. VOORAFGAANDE AANDACHTSPUNTEN BIJ DE ZESDE STAATSHERVORMING
1. De vijfde staatshervorming is nog niet volledig uitgevoerd
Een aantal afspraken van de vijfde staatshervorming werd nog niet uitgevoerd, in het
bijzonder werden sommige onroerende goederen nog niet overgedragen. Het gaat om :
schoolgebouwen van de Hogere Zeevaartschool (voormalig federaal Ministerie van
Verkeerswezen):
6
Zie voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetten van 8 augustus 1980 tot
hervorming der instellingen en van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, St.
Senaat, 2012-2013, nr. 1815
www.vlaanderen.be
5
-
gebouwen van het voormalige Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (voormalig
federaal Ministerie van Middenstand en Landbouw)
gebouwen van de Provinciale Gouvernementen.
Zolang de overdrachten niet gerealiseerd zijn, blijft de federale overheid eigenaar van
deze gebouwen en is zij dus ook verantwoordelijk voor de daaraan verbonden
verplichtingen op het vlak van investeringen en onderhoud. De Vlaamse overheid is tot nu
toe niet bevoegd om er voor te zorgen dat noodzakelijke investeringen kunnen worden
gedaan.
Tijdens de vergadering van het Overlegcomité van 6 maart 2013 werd beslist de
ontwerpen van koninklijke besluiten tot overdracht van deze gebouwen aan een laatste
nazicht te laten onderwerpen door de Regie der Gebouwen en door een interfederale
werkgroep, vooraleer deze overdrachten te finaliseren. De diensten van de Vlaamse
overheid volgen dit dossier nauwgezet op.
2. De samenwerking en informatie-uitwisseling met het federale niveau bij de
voorbereiding van de bevoegdheidsoverdracht, loopt niet voor alle materies even
vlot
De kwaliteit van de voorbereiding van de bevoegdheidsoverdrachten is sterk afhankelijk
van de transparantie en bereidheid tot informatiedeling van de federale overheid.
Hoewel de federale overheid haar volledige medewerking heeft beloofd, blijft de
kennisoverdracht in de praktijk een aandachtspunt.
a) De beloofde “federale fiches” die een inventaris bevatten van alle wetgeving,
opdrachten, activiteiten, processen, middelen, personeelsleden en gebouwen die
verbonden zijn met de over te dragen bevoegdheden, werden nog niet ter beschikking
gesteld van de deelstaten.
Er is aangekondigd dat de federale fiches zullen gefinaliseerd worden tegen 16
september e.k. en dat de fiches daarna zullen bezorgd worden aan de leden van de
interfederale werkgroepen (zie verder).
b) In sommige sectoren werd het uitblijven van de federale fiches goedgemaakt door
bilaterale of multilaterale contacten op administratief niveau, maar de bereidheid tot
samenwerking is niet bij alle FOD’s even groot.
c) Een alternatieve werkwijze zou er in kunnen bestaan om aantal federale
personeelsleden die werkzaam zijn binnen de over te dragen bevoegdheden, in de
voorbereidingsfase al te detacheren naar de Vlaamse overheid, zodat hun expertise
maximaal kan aangewend worden bij de voorbereiding van de bevoegdheidsoverdracht
(een zgn. “voorhoede”). De concrete verwezenlijking daarvan moet nog worden aangevat.
d) Na overleg tussen de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen
werd beslist om een interfederale ambtelijke taskforce op te richten om de uitwisseling
van nuttige informatie mogelijk te maken en om de modaliteiten te organiseren voor het
sturen van de bovengenoemde “voorhoede” van federale ambtenaren.
Sinds haar installatievergadering op 6 februari 2013 komt de interfederale taskforce op
regelmatige basis samen en worden de verschillende bevoegdheidsoverdrachten
www.vlaanderen.be
6
thematisch besproken. Het overleg wordt verder uitgediept in thematische werkgroepen
waar ruimte is voor bespreking van alle concrete problemen en vragen die verband
houden met de overdracht (ict, know how, …). Dit gebeurt telkens onder het
voorzitterschap van de leidend ambtenaar van de betrokken federale overheidsdienst. Het
is ook de bedoeling dat binnen elke thematische werkgroep een protocol wordt voorbereid
dat afspraken vastlegt die gelden tijdens een eventuele transitieperiode.
De Vlaamse overheid heeft ook gevraagd om de opdracht en het mandaat van de leden
van de interfederale werkgroepen uit te breiden met het oog op het uitklaren van
eventuele
resterende
onduidelijkheden
m.b.t.
de
omvang
van
de
bevoegdheidsoverdrachten.
Hoewel de werking van de interfederale taskforce moet gezien worden als een
meerwaarde in het overleg tussen de verschillende overheden, wordt vastgesteld dat de
informatiedeling soms vrij stroef verloopt en dat sommige federale overheidsdiensten een
defensieve reflex aanhouden.
3. Aandachtspunten m.b.t. personeel, ict, vastgoed en facilitair management
Ook
m.b.t. de overdracht van het personeel, ICT/informatie, vastgoed/facilitair
management, is er nood aan meer en beter gecoördineerde federale
informatiedoorstroming. In het bijzonder zou informatie betreffende de ‘as is’ - situatie van
de organisatiestructuur en de processen meer en beter moeten doorstromen.
In de interfederale taskforce werd bij de federale overheid ook bepleit dat:
1)
2)
3)
4)
5)
6)
het personeelsbestand van de bij de bevoegdheidsoverdracht betrokken entiteiten
kwalitatief en kwantitatief (aantal, niveaus en competenties) intact zou gehouden
worden in vergelijking met de toestand op het moment van het afsluiten van het
Institutioneel akkoord;
de federale overheid blijft investeren in ICT, gebouwen, facilitair management zoals in
de periode net voor het Institutioneel akkoord;
de Vlaamse overheid de mogelijkheid geboden wordt om zich als werkgever aan
potentiële nieuwe Vlaamse ambtenaren voor te stellen;
de overheveling van personeelsleden correct gebeurt, zowel naar noodzakelijke
competenties als naar middelen, met inbegrip van ondersteunend personeel en
bijhorende middelen; daar waar Vlaanderen meer van het beleid afneemt, moet zich
dat ook vertalen in een proportioneel correct aantal personeelsleden en middelen;
werk gemaakt wordt van de overheveling van een “personeelsvoorhoede”, rekening
houdend met volgende principes: tijdigheid, voldoende kritische massa, inspraak
keuze personeelsleden, voorhoede in federale loondienst, sluitende regeling voor
deze voorhoede;
werk gemaakt wordt van een transparante overdrachtsprocedure op basis van
vrijwilligheid, competenties en waarden plus transparante regeling inzake behoud van
graad, bezoldiging, anciënniteit, toelagen, vergoedingen, premies of andere
voordelen voor de overgehevelde personeelsleden.
In specifieke (uitzonderlijke) gevallen is het wenselijk dat wel de personeelsmiddelen
maar niet de federale personeelsleden worden overgedragen omdat het gaat om
specifieke functieprofielen die momenteel niet bestaan bij de Vlaamse overheid en die ook
in de toekomst niet zullen gecreëerd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld over de functies
www.vlaanderen.be
7
van penitentiair beambte en aansluitende bevorderingsgraden in de federale gesloten
jeugdinstellingen.
4. Aandachtspunten m.b.t. de overdracht van financiële middelen
De zesde staatshervorming hertekent grondig de financiering van de gemeenschappen en
de gewesten: de bestaande financieringsmechanismen worden aangepast, de fiscale
autonomie van de gewesten wordt verruimd via uitgebreide opcentiemen en voor de
nieuwe bevoegdheden worden principes voor de overdracht van middelen vastgelegd.
Een overgangsmechanisme moet de overgang budgettair neutraal maken in het
aanvangsjaar 2015.
Een correcte middelenoverdracht vormt een belangrijk aandachtspunt en is een complexe
aangelegenheid die verschillende facetten bevat. In het groenboek wordt op een aantal
risico’s en valkuilen gewezen. Zo neemt als gevolg van het vervangen van dotaties
waarvan de evolutie en de verdeling eenduidig bepaald zijn in de huidige bijzondere
financieringswet door regionale opcentiemen, voor de gewesten ook de onzekerheid toe
over het realiseren van een bepaald niveau aan ontvangsten. Dit is uiteraard de
consequentie van een verhoogde autonomie voor de gewesten om zelf tarieven vast te
stellen. Bij de verdeling van de federale middelen over de gemeenschappen en de
gewesten zullen bovendien diverse verdeelsleutels gehanteerd worden. Het is belangrijk
dat de verdeelsleutels van de middelen de reële toestand in de ontvangende deelstaat
reflecteren. Elke verdeelsleutel die afwijkt van de reële consumptie of het reële
uitgavenpatroon leidt tot maatschappelijk delicate situaties en impliceert politieke keuzes
om de onderfinanciering op te vangen.
De nieuwe bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten worden in
belangrijke mate gefinancierd onder de vorm van dotaties. De regionale opdeling van de
referentie-uitgaven in het startjaar speelt tijdens de overgangsperiode een cruciale rol.
Deze opdeling heeft immers een rechtstreekse impact op de grootte van het
egalisatiebedrag dat voor elke gemeenschap en gewest zal worden vastgesteld. Het
voorstel van bijzondere financieringswet voorziet namelijk dat tekorten of overschotten
gecompenseerd worden door een egaliseringsmechanisme dat ervoor moet zorgen dat
elke deelstaat in het aanvangsjaar van het nieuwe financieringsmodel over financiële
middelen beschikt die minstens gelijk zijn aan die van de huidige bijzondere
financieringswet. Budgettaire verschillen worden uitgevlakt via een egalisatiebedrag. Dat
egalisatiebedrag wordt 10 jaar nominaal constant gehouden en vanaf het elfde jaar lineair
over 10 jaar afgebouwd. De vaststelling van de opdeling van de referentie-uitgaven heeft
bijgevolg gedurende 20 jaar gevolgen voor de middelen van de gemeenschappen en de
gewesten, dit zowel ten goede of ten kwade indien dit afwijkt van de realiteit
Naast en los van het “mechanisme” zelf van de financieringswet, voorziet het voorstel
van bijzondere financieringswet7 dat aan alle deelstaten samen een bijdrage in de
budgettaire sanering wordt gevraagd om de financiën van de gezamenlijke overheid tegen
2016 in evenwicht te brengen. Deze bijdrage is gelijk aan:
7
Voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de
gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de
nieuwe bevoegdheden, St. Kamer, 2012-2013, 2974/1
www.vlaanderen.be
8
-
-
0,25 miljard euro in 2014. Deze bijdrage is eenmalig en is opgenomen als een
eenmalige negatieve term in het voorstel van bijzondere financieringswet (nieuw
artikel 81quinquies);
1,25 miljard euro in 2015, oplopend tot 2,5 miljard euro vanaf 2016.
De bijdrage wordt vanaf 2015 in mindering gebracht van de voorziene middelen in de
financieringswet, meer bepaald:
voor wat de gewesten betreft: van de dotatie tewerkstellingsbeleid;
voor wat de gemeenschappen betreft: van de globale PB-dotatie;
voor wat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreft: van de
specifieke dotatie (artikel 65 bijzondere financieringswet van 16 januari 1989).
De deelstaten zullen bij het opstellen van hun begrotingen onmiddellijk met deze context
rekening dienen te houden. Ze zullen m.a.w. deze saneringsinspanningen niet kunnen
spreiden in de tijd door het tekort tijdelijk te financieren via het aangaan van bijkomende
schulden. Dit is conform het stabiliteitsprogramma 2013 -2016, voorgelegd en gemonitord
door de Europese Commissie. België ressorteert immers sinds 2 december 2009 onder
de procedure voor buitensporige tekorten, dat een stipt opvolgen van de engagementen
inzake tekort- en schuldinperking voorziet. De Europese Commissie heeft binnen dit
stabiliteitsprogramma gevraagd dat België het begrotingskader zou aanpassen om te
garanderen dat de begrotingsdoelstellingen bindend zijn op federaal én subfederaal
niveau, waardoor de lastenverdeling over en de verantwoordingsplicht van de diverse
geledingen van de overheid transparanter worden. De inschrijving in het voorstel van
bijzondere financieringswet van de inhouding geeft deze bijdrage van elk van de entiteiten
transparant weer.
De vooropgestelde sanering is aanzienlijk, maar doenbaar (zij bedraagt ca. 5 % van de
totale middelen, waarover Vlaanderen zal beschikken). Het groenboek geeft niet weer,
waar deze aanzienlijke besparing zal gebeuren: aangezien de besparing grotendeels in
de periode 2015-2016 zal moeten gerealiseerd worden, is het de volgende Vlaamse
Regering die hierin keuzes moet maken.
Teneinde elke entiteit van de Vlaamse overheid te informeren over de gevraagde
inspanningen, zal het beleidsdomein Financiën en Begroting een transparant rekenmodel
uitwerken en ter beschikking stellen dat toelaat de mechanismen van het voorstel van
bijzondere financieringswet te becijferen.
5. Lasten van het verleden
In het kader van de zesde staatshervorming zal er ook voldoende aandacht moeten zijn
voor de rechtsopvolging.
De meeste problemen m.b.t. rechtsopvolging situeren zich op het vlak van de
“verbintenisrechtelijke” en de “procesrechtelijke” opvolging, m.n. de mate waarin de
gemeenschappen en gewesten de burgerlijke rechten en verplichtingen die voortvloeien
uit de uitoefening van een overgedragen bevoegdheid, en de rechtsgedingen die daarop
betrekking hebben, overnemen van de Staat.
Het principe van de “integrale rechtsopvolging” dat sinds de derde staatshervorming in
1988 wordt toegepast, houdt in dat op de datum van de bevoegdheidsoverdracht alle
rechten en verplichtingen overgaan naar de gemeenschappen en gewesten, met inbegrip
www.vlaanderen.be
9
van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hangende en toekomstige
gerechtelijke procedures.
Dus: de Staat behoudt alleen de rechten en verplichtingen als er een definitieve en in
kracht van gewijsde gegane eindbeslissing is vóór de datum van de
bevoegdheidsoverdracht.
En de Staat blijft ook gehouden tot de op de datum van de bevoegdheidsoverdracht
vaststaande vaste uitgaven of andere vaststaande schulden waarvan de betaling op
regelmatige wijze werd aangevraagd. Dat impliceert, dat er - los van de
middelentoewijzing, waarbij uitgegaan wordt van de courante noden – extra uitgaven
kunnen opduiken, waarvan de oorsprong ligt bij het federaal handelen, maar waarbij de
finale gevolgen moeten gedragen worden door de Gewesten en Gemeenschappen.
Daarom is het ook logisch dat de Vlaamse Gemeenschap van begin 2014 - in
samenspraak met de Federale Overheidsdiensten - preventief opvolgt hoe de
begrotingsuitvoering in de over te dragen bevoegdheden zich ontwikkelt. In het voorstel
van bijzondere financieringswet is een mechanisme ingeschreven dat Federale Staat
beschermt tegen besluitvormingen van de deelstaten die nog repercussies zouden
hebben op de federale begroting: gebeurlijke tekorten worden immers ingehouden op de
middelen die in 2015 aan die entiteit worden gestort. Evenmin als in het verleden bestaat
er een overeenkomstig beschermingsmechanisme voor de gewesten en
gemeenschappen. Daarom zal de Vlaamse Gemeenschap een analyse doorvoeren over
het verloop van de transities in het verleden, nagaan of en hoe extra-lasten zijn ontstaan
tijdens de transitiefase en hiervoor preventieve maatregelen ontwikkelen.
Op dit ogenblik bestaat er in de Vlaamse Gemeenschap reeds een instrument om de
lasten van het verleden over de beleidsdomeinen heen te solidariseren, met name het
Vlaams Fonds voor de Lastendelging (VFLD), dat gecreëerd werd naar aanleiding van de
incidentele lasten, voortkomende uit de lasten van het verleden, bij de Staatshervorming
van 1988-1989.
Op voorwaarde dat een beleidsdomein de last heeft gemeld aan het Fonds, kan het
Fonds volgens welbepaalde regels, een deel van de last dragen.
Het VFLD wordt zelf gefinancierd vanuit de algemene uitgavenbegroting. Dus op die
manier bekomt men een solidarisering.
Volgens de definitie van lasten in het oprichtingsdecreet zal dit mechanisme ook van
toepassing zijn voor de lasten van het verleden die voortvloeien uit de
bevoegdheidsoverdrachten naar aanleiding van de zesde staatshervorming.
Nu luidt de definitie immers als volgt:
“Onder lasten wordt verstaan:
1° de lasten uit het verleden zijnde de verbintenissen die de Vlaamse Gemeenschap of
het Vlaamse Gewest moeten betalen hoewel deze verbintenissen dateren van voor de
bevoegdheidsoverdracht van de federale staat naar de gemeenschappen en de
gewesten;
2° de lasten die ontstaan zijn na 31 december 1988 en door de Vlaamse regering worden
aangeduid.”
De administratie pleit ervoor om, gezien de grote onzekerheden rond de lasten van het
verleden, dit mechanisme zeker te continueren, in de eerste overgangsjaren, na de
overdracht.
www.vlaanderen.be
10
III. AANDACHTSPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE NIEUWE
BEVOEGDHEDEN IN DE VLAAMSE OVERHEID
1. Het implementatietraject
Bij het plannen van de inkanteling van de nieuwe bevoegdheden moeten in de eerste
plaats de belangen van burgers, ondernemingen en organisaties voor ogen gehouden
worden. Dat heeft ook tot gevolg dat de beste manier om de transitie te organiseren,
verschilt van sector tot sector.
In veel domeinen zullen burgers erbij gebaat zijn dat de federale beleidsinstrumenten en
processen in een eerste fase ongewijzigd overgenomen worden. Dat is bijvoorbeeld het
geval voor de meeste prestatiestelsels (gezinsbijslag, dienstencheques, …). Op die
manier wordt gezorgd voor rechtszekerheid: rechthebbenden kunnen er op vertrouwen
dat de bestaande regelingen niet overhaast afgeschaft worden en dat de dienstverlening
op een zelfde kwaliteitsniveau gehandhaafd wordt.
De kans is ook reëel dat federale personeelsleden en organisatorische middelen niet
zullen overgedragen zijn op het moment dat de bevoegdheidsoverdrachten in werking
treden. Daartoe zijn immers nog koninklijke besluiten vereist en moeten praktische
maatregelen genomen worden door de Vlaamse overheid. Vooral voor de omvangrijke
bevoegdheidspakketten kan het dus nodig zijn dat federale personeelsleden de
dienstverlening verder blijven verzorgen in naam en voor rekening van de Vlaamse
Gemeenschap of het Vlaamse Gewest.
Het is belangrijk dat de afspraken, en de rechten en plichten van beide overheden in deze
transitiefase worden vastgelegd in protocollen.
Naast continuïteit biedt zo’n overgangsperiode ook het voordeel dat de Vlaamse
personeelsleden expertise kunnen opbouwen in de materie, en dat tijd kan genomen
worden om grondig te onderzoeken of het beleid moet worden aangepast aan de
Vlaamse beleidsprioriteiten.
Anderzijds mag de overgangsperiode niet te lang duren. Burgers, ondernemingen en
organisaties moeten binnen een aanvaardbare termijn na de bevoegdheidsoverdracht
zekerheid krijgen over de vraag of de Vlaamse overheid al dan niet nieuwe opties zal
nemen. Een lange transitieperiode is ook nadelig voor de betrokken federale
personeelsleden die tijdelijk aan twee overheden verantwoording moeten afleggen en die
hun loopbaanperspectieven bevroren zien.
Voor minder omvangrijke bevoegdheidspakketten kan het haalbaar zijn om zonder
transitiefase van start te gaan, en om al in de voorbereidingsfase voldoende expertise op
te bouwen om te kunnen beoordelen of de bestaande beleidsopties en -instrumenten
ongewijzigd kunnen overgenomen worden en desgevallend een nieuw beleid te
ontwikkelen. Het ter beschikking stellen van een “voorhoede” van federale
personeelsleden tijdens de voorbereidingsfase kan hierin een belangrijke rol spelen.
2. Afstemming met interne staatshervorming
Eén van de uitgangspunten van het groenboek is dat de interne Vlaamse en de externe
federale staatshervorming zoveel mogelijk op elkaar moeten worden afgestemd. Er moet
www.vlaanderen.be
11
steeds gestreefd worden naar een geïntegreerd sectoraal beleid, zonder evenwel de
noodzaak aan een transversale en horizontale coördinatie uit het oog te verliezen. Er
moet worden vermeden dat de staatshervorming leidt tot een te grote diversiteit op het
vlak van beleidsvisie, aanpak en regelgeving.
Het beleidsdomein Bestuurszaken bestudeert momenteel de interferentie tussen de zesde
(federale) staatshervorming en de interne (Vlaamse) staatshervorming.
De staatshervorming mag niet leiden tot een verdere versnippering van het beleid over de
verschillende bestuurslagen. Het uitgangspunt van de interne staatshervorming, met
name dat een bestuurlijk proces tot de bevoegdheid van maximaal twee bestuursniveaus
mag behoren, moet altijd worden gerespecteerd.
De interferentie met de lokale en provinciale besturen heeft potentieel een grote
organisatorische impact, zeker als er voor gekozen wordt om de subsidiariteit te laten
spelen en bepaalde nieuwe bevoegdheden met de bijhorende middelen deels of volledig
door te geven aan de lokale besturen met het oog op een grotere beleidsvrijheid.
Er moet telkens nagegaan worden welke optie het meest bijdraagt tot een geïntegreerd
sectoraal beleid: het overdragen van bevoegdheden aan het lokale en/of provinciale
niveau of het terugbrengen van lokale en/of provinciale bevoegdheden naar het Vlaamse
beleidsniveau.
Daar waar mogelijk moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van reeds bestaande
regelgeving zoals het gemeentedecreet of het decreet intergemeentelijke samenwerking.
Voorts moet bij de implementatie van de zesde staatshervorming zoveel mogelijk gebruik
gemaakt worden van bestaande interbestuurlijke informatiestromen met respect voor
principes zoals de eenmalige gegevensopvraging.
3. Belanghebbendenmanagement
Een belangrijk aandachtspunt bij de overdracht van bevoegdheden is de bepaling van de
rol en de wijze van invulling van overleg en advisering (sociale partners, middenveld, ,
derden) ten aanzien van de overgedragen materies.
Op niveau van de Vlaamse overheid is momenteel participatie van belanghebbenden
voorzien in verschillende gradaties. Belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in
overlegorganen, zoals VESOC en het Overlegforum Vlaamse Regering - Verenigde
Verenigingen, in (strategische) adviesraden, in raadgevende comités van intern
verzelfstandigde agentschappen (IVA’s) en raden van bestuur van Extern
Verzelfstandigde agentschappen (EVA’s).
Bij een aantal over te dragen bevoegdheden is er momenteel op federaal niveau
participatie van de betrokkenen voorzien. Na de overdracht zal per beleidsdomein moeten
geëvalueerd worden in hoever participatie wenselijk is, op welke manier die het best kan
worden georganiseerd (overleg, advies, projectmatig,…), wie betrokken moet worden,
enzovoort.
Het is ook belangrijk dat daarover op korte termijn keuzes worden gemaakt en dat alle
actoren snel duidelijkheid hebben over hun rol en de daaraan gekoppelde
verantwoordelijkheid.
Wellicht zal in de toekomst moeten worden gezocht naar een nieuwe vorm van
belanghebbendenmanagement
en
is
een uitbreiding
van
de
bestaande
participatiemodellen nodig:
www.vlaanderen.be
12
-
-
-
De werking van de strategische adviesraden zou bijvoorbeeld kunnen verbeterd
worden door de SAR al te betrekken in de conceptfase van strategische regelgeving
en niet pas op het moment dat het ontwerpdecreet klaar is.
Overleg zou efficiënter kunnen georganiseerd worden, bijvoorbeeld misschien op
basis van een projectmatige aanpak of op basis van periodieke hoorzittingen.
De samenstelling van overlegfora zou moeten herbekeken worden. Bijvoorbeeld: in
veel overlegfora in de sector gezondheidszorg is het onlogisch dat de gebruikers niet
vertegenwoordigd zijn.
In sommige sectoren, bijvoorbeeld het arbeidsmarktbeleid, is het aangewezen dat de
rol van de sociale partners wordt versterkt, zowel ten aanzien van de huidige als ten
aanzien van de over te dragen bevoegdheden.
Eén van de belangrijkste aandachtspunten is de vertegenwoordiging van de sociale
partners in de raad van bestuur van EVA’s.
De SERV pleit er in zijn “akkoord over de uitvoering van de zesde staatshervorming” voor
om alle middelen die aan Vlaanderen zullen worden overgedragen naar aanleiding van de
overdrachten van sociale materies (gezinsbijslagen, gezondheidszorg en hulp aan
personen, arbeidsmarkt) in te brengen in een EVA “Beheer Sociaal Beleid” die de
middelen zal alloceren over de uitvoeringsstructuren. De entiteit “Beheer Sociaal Beleid”
zou volgens de SERV tripartiet moeten worden samengesteld uit vertegenwoordigers van
de Vlaamse overheid en van de in de SERV vertegenwoordigde werkgevers- en
werknemersorganisaties.
Er zijn belangrijke argumenten voor een structurele betrokkenheid van de sociale partners
bij het beleid:
De sociale partners hebben door hun terreinkennis en ervaring een belangrijke
toegevoegde waarde voor het beleid;
De sociale partners hebben door hun representatief karakter een breed draagvlak, en
zijn hierdoor een stabiliserende factor voor het beleid;
De over te dragen middelen op het vlak van arbeidsmarkt, gezinnen en
gezondheidszorg worden grotendeels gefinancierd vanuit de sociale zekerheid;
En er zijn ook domeinintrinsieke argumenten voor het arbeidsmarktbeleid: een groot
gedeelte van het arbeidsmarktbeleid maakt op dit ogenblik reeds het voorwerp uit van
sociaal overleg, én dit zowel federaal (Groep van 10, de Nationale Arbeidsraad
(NAR), het paritair medebeheer binnen de openbare instellingen van sociale
zekerheid), als Vlaams (SERV, VESOC, het paritair medebeheer via de EVA’s van
publiek recht).
Maar er zijn ook tegenindicaties:
Artikel 11, §3, van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 verzet zich
tegen het oprichten van EVA’s zonder dat een verregaande autonomie en
onafhankelijkheid in de uitvoering van een bepaalde beleidsmaterie noodzakelijk is
Dat zou in strijd zijn met één van de uitgangspunten van het kaderdecreet, nl. dat het
overheidsbeleid moet worden bepaald door de politiek verantwoordelijken zelf en niet
door een raad van bestuur. Verzelfstandiging van overheidstaken kan in de filosofie
van het kaderdecreet alleen voor beleidsuitvoerende taken, niet voor
beleidsondersteuning of beleidsevaluatie.
Er is een risico van belangenvermenging als belanghebbende actoren
vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur van een EVA, in het bijzonder als ze
voordelen (bv. erkenning, subsidies) hebben bij de beslissingen van die raad van
bestuur.
Domeinintrinsiek argument voor het gezondheidsbeleid: Een tripartiete samenstelling
sluit een aantal belanghebbenden uit, in het bijzonder de gebruikers en patiënten.
www.vlaanderen.be
13
-
Het argument dat de overgedragen middelen gefinancierd worden uit de sociale
zekerheid is betwistbaar omdat de overgedragen middelen juridisch eigenlijk een
dotatie zijn;
Conclusie lijkt te zijn dat de mate van betrokkenheid van de sociale partners, en in het
bijzonder hun vertegenwoordiging in beheerorganen van Vlaamse instellingen, voor elk
beleidsdomein afzonderlijk moet getoetst worden.
4. Overdracht regelgevende bevoegdheid
Als algemeen principe geldt dat overgedragen aangelegenheden geregeld blijven door de
federale regelgeving tot die gewijzigd of opgeheven wordt bij Vlaams decreet of besluit.
Dat principe is vastgelegd in artikel 94, §1, BWHI:
“§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 83, § 2 en 3, blijven de overheden die door de
wetten en verordeningen met bevoegdheden belast zijn die onder de Gemeenschappen
en de Gewesten ressorteren, die bevoegdheden uitoefenen volgens de procedures door
de bestaande regels bepaald, zolang hun Parlementen en hun Regeringen die regels niet
hebben gewijzigd of opgeheven.”
Dus als de regelgevende bevoegdheid in een bepaalde aangelegenheid overgedragen
wordt, is het juridisch niet noodzakelijk dat (onmiddellijk) nieuwe Vlaamse regelgeving
geschreven wordt. Het is ook een optie om de federale regelgeving te behouden en
eventueel te wijzigen. Een autonome Vlaamse regeling ter vervanging van de federale is
vooral wenselijk als er volledig nieuwe beleidsopties genomen worden.
5. Hoe gaan we om met Brussel-problematiek?
Bijzondere aandacht wordt ook gevraagd voor de impact van de zesde staatshervorming
op het Vlaamse beleid in Brussel.
Er worden een aantal persoonsgebonden aangelegenheden overgedragen naar de
gemeenschappen.
Indien het gaat om unicommunautaire aangelegenheden, worden in Brussel ofwel de
Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap ofwel de Vlaamse Gemeenschap
en de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) bevoegd. De Franse Gemeenschap
heeft immers, op basis van artikel 65 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met
betrekking tot de Brusselse instellingen, de uitoefening van een deel van haar
decreterende bevoegdheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad overgedragen
aan de COCOF; de Vlaamse Gemeenschap heeft geen gelijkaardige regeling getroffen
met de VGC.
Indien het gaat om bicommunautaire aangelegenheden is de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie (GGC) bevoegd. De GGC is bevoegd voor de zogenaamde
“bipersoonsgebonden” of bicommunautaire instellingen en ten aanzien van de fysieke
personen in Brussel-Hoofdstad. De bicommunautaire instellingen zijn de instellingen die
wegens hun organisatie, namelijk wegens hun tweetalige karakter, niet kunnen worden
beschouwd als behorend tot de ene of de andere gemeenschap. Het gaat dan
bijvoorbeeld om de OCMW’s en hun diensten (bijvoorbeeld ziekenhuizen), maar ook om
private instellingen die niet voor een unicommunautair statuut hebben gekozen.
www.vlaanderen.be
14
Wat de nieuwe gemeenschapsbevoegdheden op vlak van gezondheidszorg en bijstand
aan personen betreft is het duidelijk dat, in zoverre de bevoegdheden –voor wat personen
betreft- verplichtingen of rechten op een tegemoetkoming of toelage inhouden, of in de
mate dat het om bicommunautaire instellingen gaat, in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de bevoegde overheid zal
zijn.
Bij het uitwerken van Vlaamse beleidsmaatregelen is het daarom belangrijk om, in het
licht van deze nieuwe bevoegdheidscontext, blijvende aandacht te hebben voor de wijze
waarop deze bevoegheidsmateries in Brussel worden uitgeoefend.
6. Aandachtspunten m.b.t. personeel, ict, vastgoed en facilitair management
Op operationeel niveau is de zesde staatshervorming een gigantische operatie. Het is
belangrijk dat het nodige budget, personeel en project- en veranderingsmanagement
voorzien wordt binnen de Vlaamse overheid om deze operatie professioneel uit te voeren.
Er moet ook aandacht worden besteed aan de mogelijke meerkost die gepaard gaat met
de nieuwe bevoegdheden door noodzakelijke investeringen in extra personeel, opleiding,
nieuwe ICT, nieuwe huisvesting, nieuwe regelgeving, … . En er zal werk moeten
gemaakt worden van professioneel onthaal en correcte inschaling van nieuwe
personeelsleden.
Bij de overdracht personeel zal rekening moeten gehouden worden met de lopende
MOD/MOF-rationaliseringsoefeningen en de bredere toepassing van Vlimpers.
Er wordt voorgesteld om, waar nodig, te werken met een opvangstructuur voor de nieuwe
personeelsleden en hen pas in een tweede fase toe te wijzen aan een bestaande of nieuw
op te richten entiteit, in functie van de kwaliteit van de dienstverlening en de homogeniteit
van de takenpakketten.
De nieuw opgerichte of nieuw-samengestelde entiteiten moeten van bij aanvang fors
inzetten op risicomanagement, procesmanagement en veranderingsmanagement.
De generieke basis ICT-infrastructuur (netwerk, servercapaciteit, ..) kan, technisch gezien,
vlot aangereikt worden binnen de Vlaamse overheid. Over de specifieke applicaties zal
een strategie moeten uitgewerkt worden. Dit kan het bouwen van een eigen applicatie
zijn, het kopiëren van de bestaande federale toepassing, of het blijven gebruiken van de
bestaande federale toepassing. Ook de ICT-uitrusting van de nieuwe ambtenaren moet
worden voorzien. Telkens zijn de nodige middelen, opleiding en fasering te voorzien.
Huisvesting en facilitair management zullen in het geval van gedeeltelijk over te dragen
goederen en gebouwen ongetwijfeld gefaseerd moeten worden aangepakt. Na een
overgangsfase moet de facilitaire dienstverlening die mee overkomt worden geïntegreerd
in de bestaande facilitaire dienstverlening.
Er mag niet uit het oog verloren worden dat niet alleen bijkomende personeelsinzet vereist
is voor het uitoefenen van de over te dragen bevoegdheden, maar ook voor het
uitoefenen van taken die indirect voortvloeien uit de bevoegdheidsoverdrachten.
Dat geldt in de eerste plaats voor de managementondersteunende taken (personeel,
logistiek, ict, boekhouding, …) en voor het opstellen van regelgeving, maar ook voor
dienstverlening die organisatiebreed aangeboden wordt, bijvoorbeeld centrale budgettaire
controle, Infolijn, facilitair management, ondersteuning van de Vlaamse Regering en het
regelgevingsproces, internationale vertegenwoordiging, enzovoort.
www.vlaanderen.be
15
7. Samenwerking met het federale niveau en met andere gemeenschappen en
gewesten
Na de zesde staatshervorming zal Vlaanderen beschikken over belangrijke nieuwe
bevoegdheden. In heel wat domeinen zorgt de bevoegdheidsoverdracht voor een
toenemende homogenisering van de beleidsvelden. Dat is bijvoorbeeld zo bij landbouw,
economisch beleid, energie en het arbeidsmarktbeleid. In andere domeinen blijft
homogenisering een aandachtspunt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor onderdelen van
het gezondheidsbeleid.
De wijze waarop de gemeenschappen en de gewesten invulling geven aan hun nieuwe
beleid wordt voor een aantal materies mee bepaald door samenwerkingsakkoorden en
door federale en Europese regelgeving die rechtstreeks impact heeft op het Vlaamse
beleid:
In het institutioneel akkoord worden 25 samenwerkingsakkoorden opgesomd, , die
tussen de federale staat en de deelstaten of tussen de deelstaten onderling moeten
of kunnen worden afgesloten.
Het akkoord bevat ook tal van afspraken die één of andere vorm van samenwerking
onder de vorm van een samenwerkingsovereenkomst of protocol lijken te impliceren
zonder dat dit expliciet zo wordt gesteld. Zo vermeldt het institutioneel akkoord
bijvoorbeeld dat de gemeenschappen bevoegd worden voor de normering van de
studentenmigratie om er aan toe te voegen dat dit minstens afstemming tussen
gemeenschappen vereist om “legal shopping” te vermijden.
Het toekomstige federale en Europese beleid zal in sterke mate het Vlaamse beleid
beïnvloeden, ook voor de nieuwe bevoegdheden. Zo zullen bijvoorbeeld de in het
kader van de fiscale autonomie aan het Vlaamse Gewest toegekende uitgebreide
opcentiemen geheven worden op een belastbare basis die exclusief wordt
vastgesteld door de federale overheid. Federaal beleid beïnvloedt dus regionale
ontvangsten. Belangrijke onderdelen van het landbouwbeleid en mobiliteitsbeleid
worden begrensd door Europees en internationaal beleid en regelgeving.
Afstemming tussen het Vlaamse beleid enerzijds en het federale en Europese beleid
anderzijds is onvermijdelijk, en vooral noodzakelijk in een aantal minder
gehomogeniseerde domeinen.
Maar er moet over gewaakt worden dat samenwerkingsakkoorden alleen afgesloten
worden als dat echt noodzakelijk is. De procedure voor het afsluiten van een
samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis BWHI is immers omslachtig. Er zal
telkens moeten worden nagegaan of andere vormen van samenwerking niet meer
opportuun zijn en meer kansen bieden voor het voeren van een efficiënt beleid: protocol,
overleg, parallelle decreten, afsprakenkader,…, of eventuele nieuwe vormen van
samenwerking.
Ook moet bij het afsluiten van samenwerkingsakkoorden afgewogen worden of het, in het
licht van de bevoegdheidsverdeling, noodzakelijk is dat de Federale Staat partij is of dat
de Federale Staat een coördinerende rol opneemt. Soms kan samenwerking tussen
deelstaten onderling efficiënter of meer opportuun zijn.
8. Internationale en Europese aspecten
De zesde staatshervorming voorziet in een ruime overdracht naar de deelstaten van
materiële bevoegdheden inzake (o.a.) arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg,
www.vlaanderen.be
16
gezinsbijslagen, justitie, landbouw, economie, energie, mobiliteit, en fiscale autonomie.
Die bevoegdheden worden in principe overgeheveld met inbegrip van de externe
dimensie ervan. Veel van deze overdrachten worden tegelijk begrensd door internationaal
en Europees beleid en regelgeving, en impliceren derhalve ook internationale
verplichtingen.
Deze overdracht van nieuwe wetgevende bevoegdheden zal verder leiden tot een
toename van het aantal (gemengde) internationale verdragen dat voor instemming aan
het Vlaams Parlement moet worden voorgelegd en een nood aan de opvolging door de
Vlaamse overheid van een groter aantal internationale initiatieven en internationale
organisaties die beleid ontwikkelen in de overgehevelde beleidsdomeinen.
Graag ben ik, samen met mijn collega’s, bereid om dit Groenboek toe te lichten en om
onze ondersteuning te geven aan het vervolgtraject.
Martin RUEBENS
Secretaris-generaal
www.vlaanderen.be
Download