Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid De heer Kris PEETERS Minister-president van de Vlaamse Regering Martelaarsplein 19 1000 BRUSSEL Afdeling Kanselarij Koolstraat 35 1000 Brussel Tel. 02 553 26 00 - Fax 02 553 26 05 [email protected] uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk vragen naar / e-mail telefoonnummer datum Martin Ruebens [email protected] 02 553 59 68 16 september 2013 bijlagen Betreft: Groenboek implementatie zesde staatshervorming Hierbij bezorg ik u, namens de administratieve taskforce zesde staatshervorming, het groenboek met betrekking tot de implementatie van de bevoegdheidsoverdrachten in het kader van de zesde staatshervorming. I. TOELICHTING BIJ DE SCOPE EN METHODIEK VAN HET GROENBOEK 1. Opzet en werkwijze Het groenboek is de tweede stap in de voorbereidingsfase van de implementatie van de bevoegdheidsoverdrachten in het kader van de zesde staatshervorming en dit conform de methodologie vastgelegd door de Vlaamse Regering op 10 november 2011 en op 7 september 2012. In een eerste fase werd zoveel mogelijk informatie verzameld over de omvang en de gevolgen van de bevoegdheidsoverdrachten. Dat resulteerde in 78 thematische fiches. Op basis van de beschikbare informatie is nu een eerste denkoefening gemaakt rond de keuzes – zowel operationeel als beleidsmatig - die Vlaanderen zal moeten maken na de zesde staatshervorming. Het groenboek heeft tot doel: 1° de inhoudelijke beleidsvragen te inventariseren: Welke risico’s of uitdagingen zijn verbonden aan de bevoegdheidsoverdracht; Welke nieuwe strategische beleidsvisies of nieuwe beleidsinstrumenten worden mogelijk? 2° de effecten van mogelijke beleidskeuzes te onderzoeken: De kosten en baten maar ook de latente en indirecte effecten van elke optie worden in de mate van het mogelijke geïnventariseerd; 2 Er wordt onderzocht welke optie het meest bijdraagt tot een geïntegreerd sectoraal beleid dat slagkrachtiger, eenvoudiger, transparanter, zuiniger, doelmatiger en doeltreffender is t.a.v. burgers, ondernemingen en organisaties; En er wordt nagegaan wat de beste manier is om de bevoegdheden organisatorisch en procesmatig in te vullen binnen de Vlaamse overheid. 3° een reflectie- en consultatiedocument uit te werken als basis voor een bespreking van de beleidsvragen en de mogelijke beleidskeuzes met het Vlaams Parlement en de stakeholders. - De methodologie die werd gehanteerd bij het opstellen van het groenboek is gebaseerd op elementen aangereikt door de strategische adviesraden en door de Commissie voor Efficiënte en Effectieve Overheid. Het groenboek is opgebouwd rond 7 thema’s: Sociaal-Economisch beleid Gezondheidsbeleid Gezinsbeleid Arbeidsmarktbeleid Woonbeleid Justitieel beleid Operationele elementen Voor elk thema werd een werkplatform samengesteld met personeelsleden van de betrokken entiteiten van de Vlaamse overheid. In veel gevallen werden ook externen betrokken bij de werkzaamheden (sociale partners, adviesraden, kabinetten, koepelorganisaties, academische wereld, …) teneinde een zo volledig mogelijk beeld te bekomen van de vragen en keuzes die zich aandienen. Een taskforce van leidend ambtenaren van de betrokken beleidsdomeinen, onder voorzitterschap van de secretaris-generaal van het departement DAR, zorgde voor de coördinatie. 2. Het groenboek is opgesteld vóór de wetteksten tot uitvoering van het institutioneel akkoord gestemd worden in het federale Parlement Dat impliceert dat er hier en daar nog wijzigingen mogelijk zijn aan de tekst van de voorstellen van bijzondere wet, bijvoorbeeld naar aanleiding van het advies van de Raad van State of van de parlementaire bespreking. Als de ingediende wetsvoorstellen en daarbij horende toelichtingen nog ruimte laten voor interpretatie, wordt dat aangegeven in het groenboek, en, indien nodig en mogelijk, worden beleidsopties geformuleerd voor verschillende interpretaties van de bepalingen: van een beperkende tot een extensieve interpretatie van de omvang van de bevoegdheidsoverdracht. Het is de bedoeling dat die resterende onduidelijkheden zo veel mogelijk op ambtelijk niveau worden uitgeklaard binnen de interfederale thematische werkgroepen (zie verder punt II.2) 3. Het groenboek heeft betrekking op alle bevoegdheidsoverdrachten maar niet op het volledige institutionele akkoord De bevoegdheidsoverdrachten vormen beleidsmatig de grootste uitdaging bij de implementatie van de zesde staatshervorming, en het groenboek focust dan ook op die www.vlaanderen.be 3 bevoegdheidsoverdrachten. Het institutioneel akkoord kondigt echter nog een aantal andere hervormingen aan die implicaties hebben op de Vlaamse overheid, en die buiten de scope van het groenboek vallen: Voor de volledigheid worden de belangrijkste daarvan hieronder opgesomd: De hervorming van het tweekamerstelsel1: De Senaat wordt, voor het eerst bij de regionale verkiezingen van 2014, omgevormd tot een Senaat van de deelstaten. De parlementen van de deelstaten zullen in de Senaat vertegenwoordigd worden. Dat heeft tot gevolg dat de deelstaten in de toekomst betrokken worden bij de herziening van de Grondwet en de totstandkoming van de bijzondere en gewone institutionele wetten. De uitbreiding van de constitutieve autonomie2: Het Vlaams Parlement zal bij bijzonder decreet de duur van de legislatuur en de datum van zijn verkiezing kunnen regelen, en aanvullende regels betreffende de samenstelling, de plaatsvervangers, het invoeren van een gewestelijke kieskring en het devolutieve aspect van de kopstem kunnen vastleggen. Het institutioneel akkoord voorziet in een versterkte coördinatie tussen de federale staat en de deelstaten3 In het bijzonder m.b.t. de verplichte internationale programma’s (zoals de Europese convergentieprogramma’s) waarvoor verschillende beleidsniveaus bevoegd zijn, zal de coördinatie versterkt worden: de rol en de werking van het overlegcomité zullen wettelijk worden verduidelijkt als centraal punt voor overleg; de werkingsprocedures zullen worden geformaliseerd de rol van de interministeriële conferenties wordt versterkt. - De uitbreiding van de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof4: In de toekomst zal het hof niet alleen kunnen toetsen aan het gelijkheidsbeginsel en aan de bevoegdheidsverdelende regels, maar ook aan het principe van de federale loyauteit. - De nieuwe procedure voor benoeming van de burgemeesters in de zes randgemeenten5 1 Voorstellen liggen momenteel ter bespreking voor in de Senaat Zie bijzondere wet van 19 juli 2012 tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreffende de uitbreiding van de constitutieve autonomie van de Vlaamse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap, B.S., 22 augustus 2012, voorstel tot herziening van de artikelen 117 en 118 GW 3 Zie wetsvoorstel mbt de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, St. Senaat, 2012-2013, nr. 2233 4 Zie voorstel van bijzondere wet mbt de Zesde Staatshervorming, St. Senaat, 2012-2013, nr; 2232 5 Zie bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende wijziging van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft, B.S., 22 augustus 2012 2 www.vlaanderen.be 4 De gezamenlijke decreten: Het akkoord voorziet de mogelijkheid van gezamenlijke decreten teneinde de samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus te vereenvoudigen. Het voorstel ligt momenteel ter bespreking voor in de Senaat,6. 4. Het groenboek formuleert beleidsopties maar maakt geen keuzes Het groenboek is opgevat als een reflectie- en consultatiedocument dat een analyse bevat van de bevoegdheidsoverdrachten naar aanleiding van de zesde staatshervorming, en de mogelijke beleidsopties die daaruit voortvloeien. Het bevat dus geen volledig uitgewerkte beleidsvoorstellen of standpunten. De effecten en de voor- en nadelen van elke beleidsoptie worden zoveel mogelijk in kaart gebracht, zonder dat daarbij een keuze voor een bepaalde optie gemaakt wordt. Bij het formuleren van de opties werd ook abstractie gemaakt van eventuele budgettaire beperkingen (zie ook infra punt II.4): niet alle opties zullen financieel haalbaar zijn en in ieder geval zullen prioriteiten moeten gesteld worden bij het verdelen van de overgedragen middelen over de verschillende bevoegdheidsdomeinen. Deze keuzes moeten gemaakt worden bij de aanvang van de volgende legislatuur. In de periode tussen de formele, juridische overdracht van de bevoegdheden op 1/7/2014 en de start van het begrotingsjaar 2015, waarbinnen de financiële middelen worden overgedragen, kunnen deze keuzes in de beleidsopties voorbereid worden. In dit Groenboek hechten we veel belang aan het behoud van de continuïteit in de dienstverlening. Dit willen we vanuit de administratie ook prioritair waarborgen. We formuleren in dit Groenboek ook in verschillende bevoegdheidsmateries de mogelijkheden en kansen om innovatief beleid te voeren, met een bijzondere aandacht voor administratieve vereenvoudiging. In de loop van de voorbereiding van dit Groenboek heeft de Vlaamse administratie heel wat achtergrondinformatie opgebouwd en bijeen gezameld rond de verschillende beleidsopties. Deze informatie is zeer evolutief. We werken hieraan voortdurend verder ondermeer op basis van de informatie die wordt uitgewisseld in de schoot van de Interfederale Taskforce Zesde Staatshervorming, haar interfederale ambtelijke werkgroepen en de diverse contacten met de betrokken, federale administraties. II. VOORAFGAANDE AANDACHTSPUNTEN BIJ DE ZESDE STAATSHERVORMING 1. De vijfde staatshervorming is nog niet volledig uitgevoerd Een aantal afspraken van de vijfde staatshervorming werd nog niet uitgevoerd, in het bijzonder werden sommige onroerende goederen nog niet overgedragen. Het gaat om : schoolgebouwen van de Hogere Zeevaartschool (voormalig federaal Ministerie van Verkeerswezen): 6 Zie voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetten van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, St. Senaat, 2012-2013, nr. 1815 www.vlaanderen.be 5 - gebouwen van het voormalige Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (voormalig federaal Ministerie van Middenstand en Landbouw) gebouwen van de Provinciale Gouvernementen. Zolang de overdrachten niet gerealiseerd zijn, blijft de federale overheid eigenaar van deze gebouwen en is zij dus ook verantwoordelijk voor de daaraan verbonden verplichtingen op het vlak van investeringen en onderhoud. De Vlaamse overheid is tot nu toe niet bevoegd om er voor te zorgen dat noodzakelijke investeringen kunnen worden gedaan. Tijdens de vergadering van het Overlegcomité van 6 maart 2013 werd beslist de ontwerpen van koninklijke besluiten tot overdracht van deze gebouwen aan een laatste nazicht te laten onderwerpen door de Regie der Gebouwen en door een interfederale werkgroep, vooraleer deze overdrachten te finaliseren. De diensten van de Vlaamse overheid volgen dit dossier nauwgezet op. 2. De samenwerking en informatie-uitwisseling met het federale niveau bij de voorbereiding van de bevoegdheidsoverdracht, loopt niet voor alle materies even vlot De kwaliteit van de voorbereiding van de bevoegdheidsoverdrachten is sterk afhankelijk van de transparantie en bereidheid tot informatiedeling van de federale overheid. Hoewel de federale overheid haar volledige medewerking heeft beloofd, blijft de kennisoverdracht in de praktijk een aandachtspunt. a) De beloofde “federale fiches” die een inventaris bevatten van alle wetgeving, opdrachten, activiteiten, processen, middelen, personeelsleden en gebouwen die verbonden zijn met de over te dragen bevoegdheden, werden nog niet ter beschikking gesteld van de deelstaten. Er is aangekondigd dat de federale fiches zullen gefinaliseerd worden tegen 16 september e.k. en dat de fiches daarna zullen bezorgd worden aan de leden van de interfederale werkgroepen (zie verder). b) In sommige sectoren werd het uitblijven van de federale fiches goedgemaakt door bilaterale of multilaterale contacten op administratief niveau, maar de bereidheid tot samenwerking is niet bij alle FOD’s even groot. c) Een alternatieve werkwijze zou er in kunnen bestaan om aantal federale personeelsleden die werkzaam zijn binnen de over te dragen bevoegdheden, in de voorbereidingsfase al te detacheren naar de Vlaamse overheid, zodat hun expertise maximaal kan aangewend worden bij de voorbereiding van de bevoegdheidsoverdracht (een zgn. “voorhoede”). De concrete verwezenlijking daarvan moet nog worden aangevat. d) Na overleg tussen de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen werd beslist om een interfederale ambtelijke taskforce op te richten om de uitwisseling van nuttige informatie mogelijk te maken en om de modaliteiten te organiseren voor het sturen van de bovengenoemde “voorhoede” van federale ambtenaren. Sinds haar installatievergadering op 6 februari 2013 komt de interfederale taskforce op regelmatige basis samen en worden de verschillende bevoegdheidsoverdrachten www.vlaanderen.be 6 thematisch besproken. Het overleg wordt verder uitgediept in thematische werkgroepen waar ruimte is voor bespreking van alle concrete problemen en vragen die verband houden met de overdracht (ict, know how, …). Dit gebeurt telkens onder het voorzitterschap van de leidend ambtenaar van de betrokken federale overheidsdienst. Het is ook de bedoeling dat binnen elke thematische werkgroep een protocol wordt voorbereid dat afspraken vastlegt die gelden tijdens een eventuele transitieperiode. De Vlaamse overheid heeft ook gevraagd om de opdracht en het mandaat van de leden van de interfederale werkgroepen uit te breiden met het oog op het uitklaren van eventuele resterende onduidelijkheden m.b.t. de omvang van de bevoegdheidsoverdrachten. Hoewel de werking van de interfederale taskforce moet gezien worden als een meerwaarde in het overleg tussen de verschillende overheden, wordt vastgesteld dat de informatiedeling soms vrij stroef verloopt en dat sommige federale overheidsdiensten een defensieve reflex aanhouden. 3. Aandachtspunten m.b.t. personeel, ict, vastgoed en facilitair management Ook m.b.t. de overdracht van het personeel, ICT/informatie, vastgoed/facilitair management, is er nood aan meer en beter gecoördineerde federale informatiedoorstroming. In het bijzonder zou informatie betreffende de ‘as is’ - situatie van de organisatiestructuur en de processen meer en beter moeten doorstromen. In de interfederale taskforce werd bij de federale overheid ook bepleit dat: 1) 2) 3) 4) 5) 6) het personeelsbestand van de bij de bevoegdheidsoverdracht betrokken entiteiten kwalitatief en kwantitatief (aantal, niveaus en competenties) intact zou gehouden worden in vergelijking met de toestand op het moment van het afsluiten van het Institutioneel akkoord; de federale overheid blijft investeren in ICT, gebouwen, facilitair management zoals in de periode net voor het Institutioneel akkoord; de Vlaamse overheid de mogelijkheid geboden wordt om zich als werkgever aan potentiële nieuwe Vlaamse ambtenaren voor te stellen; de overheveling van personeelsleden correct gebeurt, zowel naar noodzakelijke competenties als naar middelen, met inbegrip van ondersteunend personeel en bijhorende middelen; daar waar Vlaanderen meer van het beleid afneemt, moet zich dat ook vertalen in een proportioneel correct aantal personeelsleden en middelen; werk gemaakt wordt van de overheveling van een “personeelsvoorhoede”, rekening houdend met volgende principes: tijdigheid, voldoende kritische massa, inspraak keuze personeelsleden, voorhoede in federale loondienst, sluitende regeling voor deze voorhoede; werk gemaakt wordt van een transparante overdrachtsprocedure op basis van vrijwilligheid, competenties en waarden plus transparante regeling inzake behoud van graad, bezoldiging, anciënniteit, toelagen, vergoedingen, premies of andere voordelen voor de overgehevelde personeelsleden. In specifieke (uitzonderlijke) gevallen is het wenselijk dat wel de personeelsmiddelen maar niet de federale personeelsleden worden overgedragen omdat het gaat om specifieke functieprofielen die momenteel niet bestaan bij de Vlaamse overheid en die ook in de toekomst niet zullen gecreëerd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld over de functies www.vlaanderen.be 7 van penitentiair beambte en aansluitende bevorderingsgraden in de federale gesloten jeugdinstellingen. 4. Aandachtspunten m.b.t. de overdracht van financiële middelen De zesde staatshervorming hertekent grondig de financiering van de gemeenschappen en de gewesten: de bestaande financieringsmechanismen worden aangepast, de fiscale autonomie van de gewesten wordt verruimd via uitgebreide opcentiemen en voor de nieuwe bevoegdheden worden principes voor de overdracht van middelen vastgelegd. Een overgangsmechanisme moet de overgang budgettair neutraal maken in het aanvangsjaar 2015. Een correcte middelenoverdracht vormt een belangrijk aandachtspunt en is een complexe aangelegenheid die verschillende facetten bevat. In het groenboek wordt op een aantal risico’s en valkuilen gewezen. Zo neemt als gevolg van het vervangen van dotaties waarvan de evolutie en de verdeling eenduidig bepaald zijn in de huidige bijzondere financieringswet door regionale opcentiemen, voor de gewesten ook de onzekerheid toe over het realiseren van een bepaald niveau aan ontvangsten. Dit is uiteraard de consequentie van een verhoogde autonomie voor de gewesten om zelf tarieven vast te stellen. Bij de verdeling van de federale middelen over de gemeenschappen en de gewesten zullen bovendien diverse verdeelsleutels gehanteerd worden. Het is belangrijk dat de verdeelsleutels van de middelen de reële toestand in de ontvangende deelstaat reflecteren. Elke verdeelsleutel die afwijkt van de reële consumptie of het reële uitgavenpatroon leidt tot maatschappelijk delicate situaties en impliceert politieke keuzes om de onderfinanciering op te vangen. De nieuwe bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten worden in belangrijke mate gefinancierd onder de vorm van dotaties. De regionale opdeling van de referentie-uitgaven in het startjaar speelt tijdens de overgangsperiode een cruciale rol. Deze opdeling heeft immers een rechtstreekse impact op de grootte van het egalisatiebedrag dat voor elke gemeenschap en gewest zal worden vastgesteld. Het voorstel van bijzondere financieringswet voorziet namelijk dat tekorten of overschotten gecompenseerd worden door een egaliseringsmechanisme dat ervoor moet zorgen dat elke deelstaat in het aanvangsjaar van het nieuwe financieringsmodel over financiële middelen beschikt die minstens gelijk zijn aan die van de huidige bijzondere financieringswet. Budgettaire verschillen worden uitgevlakt via een egalisatiebedrag. Dat egalisatiebedrag wordt 10 jaar nominaal constant gehouden en vanaf het elfde jaar lineair over 10 jaar afgebouwd. De vaststelling van de opdeling van de referentie-uitgaven heeft bijgevolg gedurende 20 jaar gevolgen voor de middelen van de gemeenschappen en de gewesten, dit zowel ten goede of ten kwade indien dit afwijkt van de realiteit Naast en los van het “mechanisme” zelf van de financieringswet, voorziet het voorstel van bijzondere financieringswet7 dat aan alle deelstaten samen een bijdrage in de budgettaire sanering wordt gevraagd om de financiën van de gezamenlijke overheid tegen 2016 in evenwicht te brengen. Deze bijdrage is gelijk aan: 7 Voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, St. Kamer, 2012-2013, 2974/1 www.vlaanderen.be 8 - - 0,25 miljard euro in 2014. Deze bijdrage is eenmalig en is opgenomen als een eenmalige negatieve term in het voorstel van bijzondere financieringswet (nieuw artikel 81quinquies); 1,25 miljard euro in 2015, oplopend tot 2,5 miljard euro vanaf 2016. De bijdrage wordt vanaf 2015 in mindering gebracht van de voorziene middelen in de financieringswet, meer bepaald: voor wat de gewesten betreft: van de dotatie tewerkstellingsbeleid; voor wat de gemeenschappen betreft: van de globale PB-dotatie; voor wat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreft: van de specifieke dotatie (artikel 65 bijzondere financieringswet van 16 januari 1989). De deelstaten zullen bij het opstellen van hun begrotingen onmiddellijk met deze context rekening dienen te houden. Ze zullen m.a.w. deze saneringsinspanningen niet kunnen spreiden in de tijd door het tekort tijdelijk te financieren via het aangaan van bijkomende schulden. Dit is conform het stabiliteitsprogramma 2013 -2016, voorgelegd en gemonitord door de Europese Commissie. België ressorteert immers sinds 2 december 2009 onder de procedure voor buitensporige tekorten, dat een stipt opvolgen van de engagementen inzake tekort- en schuldinperking voorziet. De Europese Commissie heeft binnen dit stabiliteitsprogramma gevraagd dat België het begrotingskader zou aanpassen om te garanderen dat de begrotingsdoelstellingen bindend zijn op federaal én subfederaal niveau, waardoor de lastenverdeling over en de verantwoordingsplicht van de diverse geledingen van de overheid transparanter worden. De inschrijving in het voorstel van bijzondere financieringswet van de inhouding geeft deze bijdrage van elk van de entiteiten transparant weer. De vooropgestelde sanering is aanzienlijk, maar doenbaar (zij bedraagt ca. 5 % van de totale middelen, waarover Vlaanderen zal beschikken). Het groenboek geeft niet weer, waar deze aanzienlijke besparing zal gebeuren: aangezien de besparing grotendeels in de periode 2015-2016 zal moeten gerealiseerd worden, is het de volgende Vlaamse Regering die hierin keuzes moet maken. Teneinde elke entiteit van de Vlaamse overheid te informeren over de gevraagde inspanningen, zal het beleidsdomein Financiën en Begroting een transparant rekenmodel uitwerken en ter beschikking stellen dat toelaat de mechanismen van het voorstel van bijzondere financieringswet te becijferen. 5. Lasten van het verleden In het kader van de zesde staatshervorming zal er ook voldoende aandacht moeten zijn voor de rechtsopvolging. De meeste problemen m.b.t. rechtsopvolging situeren zich op het vlak van de “verbintenisrechtelijke” en de “procesrechtelijke” opvolging, m.n. de mate waarin de gemeenschappen en gewesten de burgerlijke rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de uitoefening van een overgedragen bevoegdheid, en de rechtsgedingen die daarop betrekking hebben, overnemen van de Staat. Het principe van de “integrale rechtsopvolging” dat sinds de derde staatshervorming in 1988 wordt toegepast, houdt in dat op de datum van de bevoegdheidsoverdracht alle rechten en verplichtingen overgaan naar de gemeenschappen en gewesten, met inbegrip www.vlaanderen.be 9 van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hangende en toekomstige gerechtelijke procedures. Dus: de Staat behoudt alleen de rechten en verplichtingen als er een definitieve en in kracht van gewijsde gegane eindbeslissing is vóór de datum van de bevoegdheidsoverdracht. En de Staat blijft ook gehouden tot de op de datum van de bevoegdheidsoverdracht vaststaande vaste uitgaven of andere vaststaande schulden waarvan de betaling op regelmatige wijze werd aangevraagd. Dat impliceert, dat er - los van de middelentoewijzing, waarbij uitgegaan wordt van de courante noden – extra uitgaven kunnen opduiken, waarvan de oorsprong ligt bij het federaal handelen, maar waarbij de finale gevolgen moeten gedragen worden door de Gewesten en Gemeenschappen. Daarom is het ook logisch dat de Vlaamse Gemeenschap van begin 2014 - in samenspraak met de Federale Overheidsdiensten - preventief opvolgt hoe de begrotingsuitvoering in de over te dragen bevoegdheden zich ontwikkelt. In het voorstel van bijzondere financieringswet is een mechanisme ingeschreven dat Federale Staat beschermt tegen besluitvormingen van de deelstaten die nog repercussies zouden hebben op de federale begroting: gebeurlijke tekorten worden immers ingehouden op de middelen die in 2015 aan die entiteit worden gestort. Evenmin als in het verleden bestaat er een overeenkomstig beschermingsmechanisme voor de gewesten en gemeenschappen. Daarom zal de Vlaamse Gemeenschap een analyse doorvoeren over het verloop van de transities in het verleden, nagaan of en hoe extra-lasten zijn ontstaan tijdens de transitiefase en hiervoor preventieve maatregelen ontwikkelen. Op dit ogenblik bestaat er in de Vlaamse Gemeenschap reeds een instrument om de lasten van het verleden over de beleidsdomeinen heen te solidariseren, met name het Vlaams Fonds voor de Lastendelging (VFLD), dat gecreëerd werd naar aanleiding van de incidentele lasten, voortkomende uit de lasten van het verleden, bij de Staatshervorming van 1988-1989. Op voorwaarde dat een beleidsdomein de last heeft gemeld aan het Fonds, kan het Fonds volgens welbepaalde regels, een deel van de last dragen. Het VFLD wordt zelf gefinancierd vanuit de algemene uitgavenbegroting. Dus op die manier bekomt men een solidarisering. Volgens de definitie van lasten in het oprichtingsdecreet zal dit mechanisme ook van toepassing zijn voor de lasten van het verleden die voortvloeien uit de bevoegdheidsoverdrachten naar aanleiding van de zesde staatshervorming. Nu luidt de definitie immers als volgt: “Onder lasten wordt verstaan: 1° de lasten uit het verleden zijnde de verbintenissen die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest moeten betalen hoewel deze verbintenissen dateren van voor de bevoegdheidsoverdracht van de federale staat naar de gemeenschappen en de gewesten; 2° de lasten die ontstaan zijn na 31 december 1988 en door de Vlaamse regering worden aangeduid.” De administratie pleit ervoor om, gezien de grote onzekerheden rond de lasten van het verleden, dit mechanisme zeker te continueren, in de eerste overgangsjaren, na de overdracht. www.vlaanderen.be 10 III. AANDACHTSPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE NIEUWE BEVOEGDHEDEN IN DE VLAAMSE OVERHEID 1. Het implementatietraject Bij het plannen van de inkanteling van de nieuwe bevoegdheden moeten in de eerste plaats de belangen van burgers, ondernemingen en organisaties voor ogen gehouden worden. Dat heeft ook tot gevolg dat de beste manier om de transitie te organiseren, verschilt van sector tot sector. In veel domeinen zullen burgers erbij gebaat zijn dat de federale beleidsinstrumenten en processen in een eerste fase ongewijzigd overgenomen worden. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de meeste prestatiestelsels (gezinsbijslag, dienstencheques, …). Op die manier wordt gezorgd voor rechtszekerheid: rechthebbenden kunnen er op vertrouwen dat de bestaande regelingen niet overhaast afgeschaft worden en dat de dienstverlening op een zelfde kwaliteitsniveau gehandhaafd wordt. De kans is ook reëel dat federale personeelsleden en organisatorische middelen niet zullen overgedragen zijn op het moment dat de bevoegdheidsoverdrachten in werking treden. Daartoe zijn immers nog koninklijke besluiten vereist en moeten praktische maatregelen genomen worden door de Vlaamse overheid. Vooral voor de omvangrijke bevoegdheidspakketten kan het dus nodig zijn dat federale personeelsleden de dienstverlening verder blijven verzorgen in naam en voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest. Het is belangrijk dat de afspraken, en de rechten en plichten van beide overheden in deze transitiefase worden vastgelegd in protocollen. Naast continuïteit biedt zo’n overgangsperiode ook het voordeel dat de Vlaamse personeelsleden expertise kunnen opbouwen in de materie, en dat tijd kan genomen worden om grondig te onderzoeken of het beleid moet worden aangepast aan de Vlaamse beleidsprioriteiten. Anderzijds mag de overgangsperiode niet te lang duren. Burgers, ondernemingen en organisaties moeten binnen een aanvaardbare termijn na de bevoegdheidsoverdracht zekerheid krijgen over de vraag of de Vlaamse overheid al dan niet nieuwe opties zal nemen. Een lange transitieperiode is ook nadelig voor de betrokken federale personeelsleden die tijdelijk aan twee overheden verantwoording moeten afleggen en die hun loopbaanperspectieven bevroren zien. Voor minder omvangrijke bevoegdheidspakketten kan het haalbaar zijn om zonder transitiefase van start te gaan, en om al in de voorbereidingsfase voldoende expertise op te bouwen om te kunnen beoordelen of de bestaande beleidsopties en -instrumenten ongewijzigd kunnen overgenomen worden en desgevallend een nieuw beleid te ontwikkelen. Het ter beschikking stellen van een “voorhoede” van federale personeelsleden tijdens de voorbereidingsfase kan hierin een belangrijke rol spelen. 2. Afstemming met interne staatshervorming Eén van de uitgangspunten van het groenboek is dat de interne Vlaamse en de externe federale staatshervorming zoveel mogelijk op elkaar moeten worden afgestemd. Er moet www.vlaanderen.be 11 steeds gestreefd worden naar een geïntegreerd sectoraal beleid, zonder evenwel de noodzaak aan een transversale en horizontale coördinatie uit het oog te verliezen. Er moet worden vermeden dat de staatshervorming leidt tot een te grote diversiteit op het vlak van beleidsvisie, aanpak en regelgeving. Het beleidsdomein Bestuurszaken bestudeert momenteel de interferentie tussen de zesde (federale) staatshervorming en de interne (Vlaamse) staatshervorming. De staatshervorming mag niet leiden tot een verdere versnippering van het beleid over de verschillende bestuurslagen. Het uitgangspunt van de interne staatshervorming, met name dat een bestuurlijk proces tot de bevoegdheid van maximaal twee bestuursniveaus mag behoren, moet altijd worden gerespecteerd. De interferentie met de lokale en provinciale besturen heeft potentieel een grote organisatorische impact, zeker als er voor gekozen wordt om de subsidiariteit te laten spelen en bepaalde nieuwe bevoegdheden met de bijhorende middelen deels of volledig door te geven aan de lokale besturen met het oog op een grotere beleidsvrijheid. Er moet telkens nagegaan worden welke optie het meest bijdraagt tot een geïntegreerd sectoraal beleid: het overdragen van bevoegdheden aan het lokale en/of provinciale niveau of het terugbrengen van lokale en/of provinciale bevoegdheden naar het Vlaamse beleidsniveau. Daar waar mogelijk moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van reeds bestaande regelgeving zoals het gemeentedecreet of het decreet intergemeentelijke samenwerking. Voorts moet bij de implementatie van de zesde staatshervorming zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande interbestuurlijke informatiestromen met respect voor principes zoals de eenmalige gegevensopvraging. 3. Belanghebbendenmanagement Een belangrijk aandachtspunt bij de overdracht van bevoegdheden is de bepaling van de rol en de wijze van invulling van overleg en advisering (sociale partners, middenveld, , derden) ten aanzien van de overgedragen materies. Op niveau van de Vlaamse overheid is momenteel participatie van belanghebbenden voorzien in verschillende gradaties. Belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in overlegorganen, zoals VESOC en het Overlegforum Vlaamse Regering - Verenigde Verenigingen, in (strategische) adviesraden, in raadgevende comités van intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s) en raden van bestuur van Extern Verzelfstandigde agentschappen (EVA’s). Bij een aantal over te dragen bevoegdheden is er momenteel op federaal niveau participatie van de betrokkenen voorzien. Na de overdracht zal per beleidsdomein moeten geëvalueerd worden in hoever participatie wenselijk is, op welke manier die het best kan worden georganiseerd (overleg, advies, projectmatig,…), wie betrokken moet worden, enzovoort. Het is ook belangrijk dat daarover op korte termijn keuzes worden gemaakt en dat alle actoren snel duidelijkheid hebben over hun rol en de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheid. Wellicht zal in de toekomst moeten worden gezocht naar een nieuwe vorm van belanghebbendenmanagement en is een uitbreiding van de bestaande participatiemodellen nodig: www.vlaanderen.be 12 - - - De werking van de strategische adviesraden zou bijvoorbeeld kunnen verbeterd worden door de SAR al te betrekken in de conceptfase van strategische regelgeving en niet pas op het moment dat het ontwerpdecreet klaar is. Overleg zou efficiënter kunnen georganiseerd worden, bijvoorbeeld misschien op basis van een projectmatige aanpak of op basis van periodieke hoorzittingen. De samenstelling van overlegfora zou moeten herbekeken worden. Bijvoorbeeld: in veel overlegfora in de sector gezondheidszorg is het onlogisch dat de gebruikers niet vertegenwoordigd zijn. In sommige sectoren, bijvoorbeeld het arbeidsmarktbeleid, is het aangewezen dat de rol van de sociale partners wordt versterkt, zowel ten aanzien van de huidige als ten aanzien van de over te dragen bevoegdheden. Eén van de belangrijkste aandachtspunten is de vertegenwoordiging van de sociale partners in de raad van bestuur van EVA’s. De SERV pleit er in zijn “akkoord over de uitvoering van de zesde staatshervorming” voor om alle middelen die aan Vlaanderen zullen worden overgedragen naar aanleiding van de overdrachten van sociale materies (gezinsbijslagen, gezondheidszorg en hulp aan personen, arbeidsmarkt) in te brengen in een EVA “Beheer Sociaal Beleid” die de middelen zal alloceren over de uitvoeringsstructuren. De entiteit “Beheer Sociaal Beleid” zou volgens de SERV tripartiet moeten worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid en van de in de SERV vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties. Er zijn belangrijke argumenten voor een structurele betrokkenheid van de sociale partners bij het beleid: De sociale partners hebben door hun terreinkennis en ervaring een belangrijke toegevoegde waarde voor het beleid; De sociale partners hebben door hun representatief karakter een breed draagvlak, en zijn hierdoor een stabiliserende factor voor het beleid; De over te dragen middelen op het vlak van arbeidsmarkt, gezinnen en gezondheidszorg worden grotendeels gefinancierd vanuit de sociale zekerheid; En er zijn ook domeinintrinsieke argumenten voor het arbeidsmarktbeleid: een groot gedeelte van het arbeidsmarktbeleid maakt op dit ogenblik reeds het voorwerp uit van sociaal overleg, én dit zowel federaal (Groep van 10, de Nationale Arbeidsraad (NAR), het paritair medebeheer binnen de openbare instellingen van sociale zekerheid), als Vlaams (SERV, VESOC, het paritair medebeheer via de EVA’s van publiek recht). Maar er zijn ook tegenindicaties: Artikel 11, §3, van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 verzet zich tegen het oprichten van EVA’s zonder dat een verregaande autonomie en onafhankelijkheid in de uitvoering van een bepaalde beleidsmaterie noodzakelijk is Dat zou in strijd zijn met één van de uitgangspunten van het kaderdecreet, nl. dat het overheidsbeleid moet worden bepaald door de politiek verantwoordelijken zelf en niet door een raad van bestuur. Verzelfstandiging van overheidstaken kan in de filosofie van het kaderdecreet alleen voor beleidsuitvoerende taken, niet voor beleidsondersteuning of beleidsevaluatie. Er is een risico van belangenvermenging als belanghebbende actoren vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur van een EVA, in het bijzonder als ze voordelen (bv. erkenning, subsidies) hebben bij de beslissingen van die raad van bestuur. Domeinintrinsiek argument voor het gezondheidsbeleid: Een tripartiete samenstelling sluit een aantal belanghebbenden uit, in het bijzonder de gebruikers en patiënten. www.vlaanderen.be 13 - Het argument dat de overgedragen middelen gefinancierd worden uit de sociale zekerheid is betwistbaar omdat de overgedragen middelen juridisch eigenlijk een dotatie zijn; Conclusie lijkt te zijn dat de mate van betrokkenheid van de sociale partners, en in het bijzonder hun vertegenwoordiging in beheerorganen van Vlaamse instellingen, voor elk beleidsdomein afzonderlijk moet getoetst worden. 4. Overdracht regelgevende bevoegdheid Als algemeen principe geldt dat overgedragen aangelegenheden geregeld blijven door de federale regelgeving tot die gewijzigd of opgeheven wordt bij Vlaams decreet of besluit. Dat principe is vastgelegd in artikel 94, §1, BWHI: “§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 83, § 2 en 3, blijven de overheden die door de wetten en verordeningen met bevoegdheden belast zijn die onder de Gemeenschappen en de Gewesten ressorteren, die bevoegdheden uitoefenen volgens de procedures door de bestaande regels bepaald, zolang hun Parlementen en hun Regeringen die regels niet hebben gewijzigd of opgeheven.” Dus als de regelgevende bevoegdheid in een bepaalde aangelegenheid overgedragen wordt, is het juridisch niet noodzakelijk dat (onmiddellijk) nieuwe Vlaamse regelgeving geschreven wordt. Het is ook een optie om de federale regelgeving te behouden en eventueel te wijzigen. Een autonome Vlaamse regeling ter vervanging van de federale is vooral wenselijk als er volledig nieuwe beleidsopties genomen worden. 5. Hoe gaan we om met Brussel-problematiek? Bijzondere aandacht wordt ook gevraagd voor de impact van de zesde staatshervorming op het Vlaamse beleid in Brussel. Er worden een aantal persoonsgebonden aangelegenheden overgedragen naar de gemeenschappen. Indien het gaat om unicommunautaire aangelegenheden, worden in Brussel ofwel de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap ofwel de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) bevoegd. De Franse Gemeenschap heeft immers, op basis van artikel 65 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, de uitoefening van een deel van haar decreterende bevoegdheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad overgedragen aan de COCOF; de Vlaamse Gemeenschap heeft geen gelijkaardige regeling getroffen met de VGC. Indien het gaat om bicommunautaire aangelegenheden is de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) bevoegd. De GGC is bevoegd voor de zogenaamde “bipersoonsgebonden” of bicommunautaire instellingen en ten aanzien van de fysieke personen in Brussel-Hoofdstad. De bicommunautaire instellingen zijn de instellingen die wegens hun organisatie, namelijk wegens hun tweetalige karakter, niet kunnen worden beschouwd als behorend tot de ene of de andere gemeenschap. Het gaat dan bijvoorbeeld om de OCMW’s en hun diensten (bijvoorbeeld ziekenhuizen), maar ook om private instellingen die niet voor een unicommunautair statuut hebben gekozen. www.vlaanderen.be 14 Wat de nieuwe gemeenschapsbevoegdheden op vlak van gezondheidszorg en bijstand aan personen betreft is het duidelijk dat, in zoverre de bevoegdheden –voor wat personen betreft- verplichtingen of rechten op een tegemoetkoming of toelage inhouden, of in de mate dat het om bicommunautaire instellingen gaat, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de bevoegde overheid zal zijn. Bij het uitwerken van Vlaamse beleidsmaatregelen is het daarom belangrijk om, in het licht van deze nieuwe bevoegdheidscontext, blijvende aandacht te hebben voor de wijze waarop deze bevoegheidsmateries in Brussel worden uitgeoefend. 6. Aandachtspunten m.b.t. personeel, ict, vastgoed en facilitair management Op operationeel niveau is de zesde staatshervorming een gigantische operatie. Het is belangrijk dat het nodige budget, personeel en project- en veranderingsmanagement voorzien wordt binnen de Vlaamse overheid om deze operatie professioneel uit te voeren. Er moet ook aandacht worden besteed aan de mogelijke meerkost die gepaard gaat met de nieuwe bevoegdheden door noodzakelijke investeringen in extra personeel, opleiding, nieuwe ICT, nieuwe huisvesting, nieuwe regelgeving, … . En er zal werk moeten gemaakt worden van professioneel onthaal en correcte inschaling van nieuwe personeelsleden. Bij de overdracht personeel zal rekening moeten gehouden worden met de lopende MOD/MOF-rationaliseringsoefeningen en de bredere toepassing van Vlimpers. Er wordt voorgesteld om, waar nodig, te werken met een opvangstructuur voor de nieuwe personeelsleden en hen pas in een tweede fase toe te wijzen aan een bestaande of nieuw op te richten entiteit, in functie van de kwaliteit van de dienstverlening en de homogeniteit van de takenpakketten. De nieuw opgerichte of nieuw-samengestelde entiteiten moeten van bij aanvang fors inzetten op risicomanagement, procesmanagement en veranderingsmanagement. De generieke basis ICT-infrastructuur (netwerk, servercapaciteit, ..) kan, technisch gezien, vlot aangereikt worden binnen de Vlaamse overheid. Over de specifieke applicaties zal een strategie moeten uitgewerkt worden. Dit kan het bouwen van een eigen applicatie zijn, het kopiëren van de bestaande federale toepassing, of het blijven gebruiken van de bestaande federale toepassing. Ook de ICT-uitrusting van de nieuwe ambtenaren moet worden voorzien. Telkens zijn de nodige middelen, opleiding en fasering te voorzien. Huisvesting en facilitair management zullen in het geval van gedeeltelijk over te dragen goederen en gebouwen ongetwijfeld gefaseerd moeten worden aangepakt. Na een overgangsfase moet de facilitaire dienstverlening die mee overkomt worden geïntegreerd in de bestaande facilitaire dienstverlening. Er mag niet uit het oog verloren worden dat niet alleen bijkomende personeelsinzet vereist is voor het uitoefenen van de over te dragen bevoegdheden, maar ook voor het uitoefenen van taken die indirect voortvloeien uit de bevoegdheidsoverdrachten. Dat geldt in de eerste plaats voor de managementondersteunende taken (personeel, logistiek, ict, boekhouding, …) en voor het opstellen van regelgeving, maar ook voor dienstverlening die organisatiebreed aangeboden wordt, bijvoorbeeld centrale budgettaire controle, Infolijn, facilitair management, ondersteuning van de Vlaamse Regering en het regelgevingsproces, internationale vertegenwoordiging, enzovoort. www.vlaanderen.be 15 7. Samenwerking met het federale niveau en met andere gemeenschappen en gewesten Na de zesde staatshervorming zal Vlaanderen beschikken over belangrijke nieuwe bevoegdheden. In heel wat domeinen zorgt de bevoegdheidsoverdracht voor een toenemende homogenisering van de beleidsvelden. Dat is bijvoorbeeld zo bij landbouw, economisch beleid, energie en het arbeidsmarktbeleid. In andere domeinen blijft homogenisering een aandachtspunt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor onderdelen van het gezondheidsbeleid. De wijze waarop de gemeenschappen en de gewesten invulling geven aan hun nieuwe beleid wordt voor een aantal materies mee bepaald door samenwerkingsakkoorden en door federale en Europese regelgeving die rechtstreeks impact heeft op het Vlaamse beleid: In het institutioneel akkoord worden 25 samenwerkingsakkoorden opgesomd, , die tussen de federale staat en de deelstaten of tussen de deelstaten onderling moeten of kunnen worden afgesloten. Het akkoord bevat ook tal van afspraken die één of andere vorm van samenwerking onder de vorm van een samenwerkingsovereenkomst of protocol lijken te impliceren zonder dat dit expliciet zo wordt gesteld. Zo vermeldt het institutioneel akkoord bijvoorbeeld dat de gemeenschappen bevoegd worden voor de normering van de studentenmigratie om er aan toe te voegen dat dit minstens afstemming tussen gemeenschappen vereist om “legal shopping” te vermijden. Het toekomstige federale en Europese beleid zal in sterke mate het Vlaamse beleid beïnvloeden, ook voor de nieuwe bevoegdheden. Zo zullen bijvoorbeeld de in het kader van de fiscale autonomie aan het Vlaamse Gewest toegekende uitgebreide opcentiemen geheven worden op een belastbare basis die exclusief wordt vastgesteld door de federale overheid. Federaal beleid beïnvloedt dus regionale ontvangsten. Belangrijke onderdelen van het landbouwbeleid en mobiliteitsbeleid worden begrensd door Europees en internationaal beleid en regelgeving. Afstemming tussen het Vlaamse beleid enerzijds en het federale en Europese beleid anderzijds is onvermijdelijk, en vooral noodzakelijk in een aantal minder gehomogeniseerde domeinen. Maar er moet over gewaakt worden dat samenwerkingsakkoorden alleen afgesloten worden als dat echt noodzakelijk is. De procedure voor het afsluiten van een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis BWHI is immers omslachtig. Er zal telkens moeten worden nagegaan of andere vormen van samenwerking niet meer opportuun zijn en meer kansen bieden voor het voeren van een efficiënt beleid: protocol, overleg, parallelle decreten, afsprakenkader,…, of eventuele nieuwe vormen van samenwerking. Ook moet bij het afsluiten van samenwerkingsakkoorden afgewogen worden of het, in het licht van de bevoegdheidsverdeling, noodzakelijk is dat de Federale Staat partij is of dat de Federale Staat een coördinerende rol opneemt. Soms kan samenwerking tussen deelstaten onderling efficiënter of meer opportuun zijn. 8. Internationale en Europese aspecten De zesde staatshervorming voorziet in een ruime overdracht naar de deelstaten van materiële bevoegdheden inzake (o.a.) arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg, www.vlaanderen.be 16 gezinsbijslagen, justitie, landbouw, economie, energie, mobiliteit, en fiscale autonomie. Die bevoegdheden worden in principe overgeheveld met inbegrip van de externe dimensie ervan. Veel van deze overdrachten worden tegelijk begrensd door internationaal en Europees beleid en regelgeving, en impliceren derhalve ook internationale verplichtingen. Deze overdracht van nieuwe wetgevende bevoegdheden zal verder leiden tot een toename van het aantal (gemengde) internationale verdragen dat voor instemming aan het Vlaams Parlement moet worden voorgelegd en een nood aan de opvolging door de Vlaamse overheid van een groter aantal internationale initiatieven en internationale organisaties die beleid ontwikkelen in de overgehevelde beleidsdomeinen. Graag ben ik, samen met mijn collega’s, bereid om dit Groenboek toe te lichten en om onze ondersteuning te geven aan het vervolgtraject. Martin RUEBENS Secretaris-generaal www.vlaanderen.be