Met woorden werken Auteur: Wilma Stegeman De leerlijn woordenschat is enigszins ‘verstopt’ De nadruk ligt op leren lezen in de materialen en activiteiten van Veilig leren Binnen Veilig leren lezen ligt de nadruk op het leren lezen. Het is voor alle kinderen immers van groot belang dat zij in leerjaar 1 een goede start maken als lezer. Kinderen die achterblijven in hun leesontwikkeling hebben problemen met het volgen van het onderwijs in de komende leerjaren. Zij houden jarenlang moeite met het technisch lezen, niet alleen bij het leesonderwijs, maar ook bij de teksten voor taal, rekenen en de zaakvakken. Het is dus belangrijk dat de methode de leerkrachten in staat stelt om in leerjaar 1 intensief en effectief leesonderwijs te geven. lezen. Daardoor kunt u op een vanzelfsprekende en speelse manier aandacht geven aan woordenschat, maar bestaat tevens het gevaar dat u door de diversiteit van het aanbod het zicht op de woordenschatuitbreiding verliest. Dit artikel laat de doorgaande lijn zien van de woordenschataanpak binnen Veilig leren lezen en biedt daarnaast enkele praktische tips. Geïntegreerde leerlijnen Betekenisvolle contexten In Veilig leren lezen zijn de leerlijnen voor lezen en taal geïntegreerd. Mondelinge taal bestaat uit de volgende leerlijnen: mondelinge communicatie, boek-oriëntatie, verhaalbegrip en woordenschat. Woordenschat is een essentieel onderdeel van een taal-leesmethode. Kinderen moeten voldoende woorden kennen om met succes te leren lezen. Dit geldt met name voor het begrijpend lezen. Kinderen die afkomstig zijn uit een taalarme omgeving zijn meestal in staat om met effectief leesonderwijs een gemiddeld tot goed niveau in technisch lezen te behalen. Maar om uit te groeien tot een lezer die ook in staat is om de betekenis uit een tekst te halen, is een ruime woordenkennis onontbeerlijk. Het niveau van begrijpend lezen is afhankelijk van het niveau van begrijpend luisteren (met name de passieve woordenschat) en technisch lezen. De woordenschat in Veilig leren lezen wordt altijd in de context van een thema aangeboden. We weten immers dat daardoor de onbekende woorden beter beklijven. De twaalf kernen hebben elk een eigen thema met een aansluitend anker en ankerverhaal. De platen van het anker zijn een visuele ondersteuning bij het voorlezen en laten de tekst nog meer leven. Bij sommige ankers zijn extra praatplaten gevoegd om bepaalde themawoorden met de kinderen uit te diepen en af te bakenen. Als kinderen er met elkaar over praten ervaren zij steeds beter wat karakteristiek is voor de betekenis van een woord en leren zij de betekenisrelaties tussen woorden kennen. Zo kunnen zij hun eigen invulling bijstellen en aanscherpen. De thema-activiteiten zijn dan ook nadrukkelijk bedoeld voor alle kinderen, ongeacht 1 Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be hun leesniveau. Een goede tip in dit verband is, om de kinderen gematigd heterogeen te groeperen: zonkinderen werken samen met de goede lezers (de kinderen die het raketmateriaal aan kunnen), deze goede lezers kunnen samenwerken met de gemiddelde lezers, die weer kunnen samenwerken met de zwakke lezers. De laatste groep zal waarschijnlijk wat extra aansturing van de leerkracht nodig hebben. Geef de zwakke lezers de kans om zich op te trekken aan kinderen die wat sterker zijn; laat ze niet wegzakken in een groep die alleen uit zwakke leerlingen bestaat. de kinderen, zodat u vanuit bekende woorden kunt werken aan het verdiepen ervan. Semantiseren Semantiseren is het verduidelijken van de woordbetekenis. Dit gebeurt zo concreet mogelijk; niet alleen door uitleggen, maar waar mogelijk door het laten zien en uitbeelden van het nieuwe woord. Het ankerverhaal Voor, tijdens en soms ook na het voorlezen van het ankerverhaal krijgt u de eerste keer gelegenheid om themawoorden te semantiseren. Doelen van woordenschatuitbreiding Elke kern bevat ongeveer 20 doelwoorden voor de woordenschatuitbreiding. Deze zogenaamde themawoorden staan steeds vermeld in de handleiding, op de pagina’s met doelstellingen. In kern 1 en 2 zijn de auteurs terughoudend geweest met woordenschatuitbreiding. Door de vernieuwde didactiek van Veilig leren lezen moeten de kinderen in de eerste kernen grotere denkstappen maken dan voorheen. Voor de beginnende lezers wordt in de 2e maanversie meteen duidelijk wat lezen eigenlijk is: lettertekens verklanken tot letterklanken en deze via auditieve synthese koppelen tot een (betekenisvol) woord. Zij moeten zich dus meteen richten op de technische deelvaardigheden zoals letterkennis, de auditieve synthese en klankpositie. De kinderen kunnen niet meer in de waan verkeren dat lezen gelijk staat aan het uit je hoofd leren van woorden. Om de kinderen in de eerste weken niet te veel te belasten, blijft de woordenschatuitbreiding in kern 1 grotendeels beperkt tot begrippen die aan bod komen tijdens de leesinstructie, zoals: de eerste, de middelste, de laatste, vooraan, achteraan, in het midden. Bij het structureerwoord ‘aan’ worden de diverse betekenissen van dit woord geïntroduceerd: iets ophangen aan, iets geven aan, een brief schrijven aan, kleren aanhebben, bovenaan en onderaan de bladzijde. Leerkrachten besteden in deze kern ook aandacht aan woorden als: het boek, het schrift, de bladzijde, de pen, het potlood, het krijtje en dergelijke. In kern 2 kunt u met de platen uit het reuzenleesboek woorden rond ziek zijn, pijn hebben, de dokter, de schooldokter of de dierenarts behandelen. De platen 16 t/m 19 bieden de mogelijkheid om de overeenkomsten en de verschillen bij de lichaamsdelen van mensen en dieren met de kinderen te bespreken. Veel van deze begrippen zullen al enigszins bekend zijn bij Vóór het lezen Bij de voorbespreking worden de kinderen in de sfeer van het ankerverhaal gebracht, worden hun eigen ervaringen geactiveerd en worden sommige woorden besproken. Vaak zijn het de themawoorden die niet zo makkelijk zijn af te beelden. Laat de kinderen vooral ook over hun eigen ervaringen met deze begrippen vertellen. Tijdens het lezen Tijdens het voorlezen vindt u in de marge van het verhaal aanwijzingen om de onbekende woorden kort en effectief toe te lichten. De pictogrammen verwijzen naar de diverse manieren om de woorden te verduidelijken. Waar mogelijk worden de themawoorden gevisualiseerd op de platen van het anker. Waar geen afbeelding gegeven kan worden of uitbeelden onmogelijk is, vindt u in de kantlijn een kernachtige omschrijving waarmee u het woord kort kunt uitleggen. Het is belangrijk dat u onderscheid maakt tussen de verhaalwoorden en de themawoorden. De verhaalwoorden zijn niet bestemd voor woordenschatuitbreiding, maar overbruggen de afstand tussen de taal van het ankerverhaal en de taalvaardigheid van de kinderen. De taal van de ankerverhalen is afgestemd op kinderen met een gemiddelde taalontwikkeling, zodat kinderen met een lager taalniveau zich daaraan kunnen optrekken. Door interventies voor, tijdens en na het voorlezen worden zij ondersteund bij het begrijpen van het verhaal. Het is raadzaam om, vóórdat u gaat voorlezen, even in de handleiding te kijken. De themawoorden zijn de doelwoorden van de woordenschatuitbreiding. Op de pagina met de doelen van de kern ziet u wat de 20 themawoorden zijn. U kunt de themawoorden tijdens het voorlezen iets meer aandacht geven dan de gewone verhaalwoorden. Na het lezen Het nagesprek dient vooral om de kinderen op het verhaal te laten reflecteren. Ook woordenschat komt hier een enkele keer aan bod. De praatplaten in de leesboekjes 1 t/m 6 De tweede gelegenheid om themawoorden te semantiseren krijgt u bij de praatplaat op pagina 2-3 van leesboekje 1 t/m 6. Deze plaat is bedoeld om de kinderen te laten praten rond het thema. Hierbij komen tevens de themawoorden aan de orde die nog niet zijn behandeld in het ankerverhaal. Verderop in de leesboekjes vindt u een tweede praatplaat waarmee u een bepaald cluster van de themawoorden nog een keer aandacht kunt geven. De twee praatplaten en het stripverhaal voor verhaalbegrip komen voor in de leesboekjes voor maan én zon. Mondelinge taal is een sociaal gebeuren waar alle kinderen met plezier aan meedoen! De thematafel De thematafel is een geschikte vorm om woorden te consolideren voor kinderen die nog niet zo leesvaardig zijn. Op de tafel staan concrete voorwerpen rond een bepaald cluster van themawoorden. De thematafel komt voor vanaf kern 3, waar hij wordt gevuld met verpakkingsmaterialen die dicht bij de leesvaardigheid van de kinderen liggen: de doos, de zak, het pak, de fles, het blik enzovoort. U start met een brainstorm of een woordveld om de kinderen op ideeën te brengen wat ze van huis kunnen meenemen. Wanneer u de tafel inricht, laat u de kinderen vertellen welk voorwerp ze hebben meegenomen en waarom het bij dit thema hoort. Daarna schrijft u het woord samen met het lidwoord op een kaart en legt u de kaart naast het voorwerp op de thematafel. U schrijft de namen van de voorwerpen bij voorkeur zo dat die door de kinderen gelezen kunnen worden: in het enkelvoud, geen verkleinwoorden. Er zullen natuurlijk ook woorden bij zijn die boven het leesniveau van de kinderen liggen. Dat is bij zo’n thema-activiteit niet erg. Veel kinderen kennen al meer letters dan de methode tot dan toe heeft aangeboden; voor de betere lezers vormen woorden met medeklinkerclusters (de fles, Consolideren Na het semantiseren verankert (consolideert) u de themawoorden via herhaling en verdieping. Deze woorden blijven bij voorkeur gedurende de hele kern zichtbaar in de klas. Tijdens de kern praat u regelmatig met de kinderen over de themawoorden, zodat zij zich de nieuwe betekenissen eigen kunnen maken en die kunnen koppelen aan reeds bekende begrippen. Het is een belangrijke leerkrachtvaardigheid om hierbij niet te veel zelf aan het woord te zijn, maar de kinderen te laten praten over hun eigen ervaringen rond de nieuwe woorden. Door het stellen van open vragen stimuleert u de kinderen om zelf iets te vertellen. Open vragen worden gekenmerkt door de woorden: hoe, wat, waar, wie. Het gesprek geeft u vorm op een woordveld: een groep woorden rond een of meer themawoorden. U 2 Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken schrijft het woordveld op (de achterkant van) het bord of op een groot vel papier, zodat u het erbij kunt pakken wanneer u het wilt uitbreiden of wanneer u het nodig heeft. De kinderen mogen bij hun schrijfactiviteiten ook op het woordveld kijken om te zien hoe een woord geschreven moet worden. Bij beginnende lezers moet het woordbeeld nog ondersteund worden door voorwerpen en/of afbeeldingen; een woord-en-beeldveld is dan een goede werkvorm. In Veilig leren lezen werkt u met twee variaties op een woord-en-beeldveld: de thematafel en de woordenmuur. De thematafel en de woordenmuur keren bijna in iedere kern terug. Wanneer u veel nadruk legt op woordenschatuitbreiding is het sterk aan te bevelen om de thematafel en de woordenmuur aantrekkelijk vorm te geven en bij elke kern te gebruiken, ook wanneer dat bij een kern niet in de handleiding voorkomt. Vanaf kern 7 kunnen de kinderen hun lees- en schrijfvaardigheid toepassen in gevarieerde lees- en schrijfactiviteiten rond het thema. Dan zijn zij in staat de nieuwe woorden ook op die manier te verankeren. Naast de methode kunt u gevarieerde oefeningen aanbieden om de woorden in te prenten. 3 © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be het blik) geen groot probleem. De aanwezigheid van de voorwerpen vergemakkelijkt het ontcijferen van de moeilijke woorden. De sterke kinderen stimuleren en ondersteunen hierbij de zwakkeren. Wanneer u een woordenmuur opstart, heeft u van tevoren bedacht op welk cluster van themawoorden u wilt inzoomen. U heeft ter voorbereiding een startwoord of startzin op een strook papier geschreven. In kern 4 is dat bijvoorbeeld ‘het bos’ of ‘het verkeer’; in kern 6 zijn dat de twee zinnen ‘ik kom uit een ei’ en ‘ik kom niet uit De thematafel is niet alleen een tentoonstelling van alles wat met het thema heeft te maken, maar kan ook een Functionele lees- en schrijfactiviteiten In elk thema kan een uitdaging worden gevonden voor het zelf schrijven (en laten lezen!) van eenvoudige teksten. Zo worden de kinderen in kern 2 gestimuleerd om een recept te bedenken, in kern 3 om een boodschappenlijstje te maken en in kern 4 om een speurtocht te maken. Vanaf kern 7 biedt de lees- en schrijfvaardigheid van de kinderen meer mogelijkheden. een ei’. U kunt zelf natuurlijk ook andere startwoorden belangrijke rol spelen bij de mondelinge taalontwikkeling. De voorwerpen op de tafel lokken de kinderen uit hun eigen ervaringen te verwoorden, vragen te stellen en de nieuwe woorden actief toe te passen in hun taal. Laat kinderen daarom regelmatig een voorwerp van de thematafel pakken waarover ze mogen vertellen. Tip: Wanneer u geen tafel vrij hebt, kunt u de bovenkant van een lage kast als thematafel gebruiken, of een gedeelte van een brede vensterbank. Ook kunt u een smalle tafel (laten) timmeren van een brede boekenplank met tafelpoten die u bij de doe-het-zelver koopt. of -zinnen bedenken rond een thema. Laat de kinderen bij elk startwoord of elke startzinwoorden bedenken. Schrijf deze woorden op stroken en hang ze bij het startwoord of de startzin. Ter afsluiting mogen de kinderen tekeningen maken bij de verzonnen woorden. Zo ontstaat er een collage met woorden en afbeeldingen over het thema. Het woordweb Wanneer u de onderlinge samenhang van een groepje woorden uit het woordveld wilt verduidelijken, kunt u met de kinderen een woordweb maken. Aan een startwoord worden woorden gekoppeld die vervolgens weer startwoord kunnen zijn van andere begrippen. In het begin zult u kinderen moeten leren hoe ze vanuit een woord op andere woorden rondom dat begrip moeten komen. Bij de stramienkaarten van Feestneus vindt u kaart 3 en 4 met lege woordvelden en kaart 5 met een leeg woordweb. Met de voor- en achterkant van kaart 6.10 laat u de kinderen ervaren hoe ze van een woordveld naar een gestructureerd woordweb gaan. Hierdoor worden de betekenisrelaties tussen sommige woorden verduidelijkt. De woordenmuur De woordenmuur is een variant op de thematafel. Rond een kernwoord worden kaarten met woorden, tekeningen en illustraties gehangen die uitdagen tot het verkennen van de betekenis van dat woord binnen de context. Wanneer de kinderen de meeste letters kennen wordt de woordenmuur voor hen een interessante routine om woorden in te prenten. Geef de woordenmuur dan ook vanaf kern 4 een vaste plaats in uw klas. Probeer ruimte op het prikbord of de wand vrij te maken: hang werk van de kinderen zo nodig aan een touw of een raam, hang informatie voor de ouders aan de deur van het lokaal. Feestneus kaart 6.10 Een woordweb maakt u met de hele groep; het is belangrijk dat de kinderen een grote inbreng hebben in het gesprek. Zij mogen vragen stellen en hun ervaringen verwoorden, zodat zij de nieuwe begrippen kunnen verbinden aan voor hen bekende. Het web kan ook dienen om de thematafel of de woordenmuur op te starten. U brainstormt met de kinderen welke woorden er allemaal op de tafel of de muur kunnen komen. Vervolgens geeft u de brainstorm weer in een woordweb. Vanuit dit eerste web kiest u bijvoorbeeld de startwoorden voor de themamuur. Zoals ook voor de andere thema-activiteiten geldt: schrijf de woorden zo eenvoudig mogelijk op (enkelvoud, zo nodig een synoniem). Maak u niet te veel zorgen over woorden die iets te moeilijk zijn. De woorden die binnen het leesniveau liggen bieden een succeservaring; de woorden die nog te moeilijk zijn vormen een uitdaging. 4 Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken In kern 7 t/m 12 vindt u suggesties voor diverse taalactiviteiten rond het thema. Deze activiteiten zijn veelal gericht op het verdiepen van de themawoorden. Zo ervaren de kinderen in kern 8 aan den lijve de betekenis van een aantal themawoorden: zij voelen wat het is om zenuwachtig te zijn wanneer je als artiest op het podium of het toneel staat om een gedicht voor te dragen en met een buiging te danken voor het applaus. De kinderen passen hun lees- en schrijfvaardigheid ook toe in die context: zij maken samen een uitnodiging of een affiche om publiek te trekken. Raadspelletjes Kortdurende raadspelletjes zijn zinvol om dagelijks, naast de activiteiten van de methode, bepaalde themawoorden extra in te oefenen. Er zijn veel raadspelletjes die geschikt zijn om te spelen, zoals de vijf-minutenoefeningen uit het praktijkboek Met woorden in de weer van Dirkje van den Nulft en Marianne Verhallen (Coutinho, Bussum 2002). Een aantal varianten: • Een woord laten raden op basis van een omschrijving. • Een woord uitbeelden en dan laten raden. • Eén kind de klas uit. De groep kiest een woord en het 5 © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be teruggekomen kind mag vragen stellen om het woord te raden. • Een (kort) woord in losse letters geven en de kinderen via auditieve synthese het woord laten raden. • Het spel ‘galgje’ op het bord spelen; doe dit wel met een themawoord dat valt binnen de leesvaardigheid van de kinderen. Het woord van de dag Wanneer u een woord extra aandacht wilt geven, maakt u er het ‘woord van de dag’ van. U bespreekt het woord aan het begin van een schooldag. De kinderen hebben een grote inbreng in het gesprek en verwoorden hun ervaringen. U schrijft het woord op een gekleurd vel papier en hangt dat op de deur. Zo betrekt u ook de ouders bij het onderwijs aan hun kinderen. Controleren In Veilig leren lezen zijn geen methodegebonden toetsen rond de woordenschatuitbreiding opgenomen. Bij de Lentesignalering na kern 8 kunt u desgewenst een woordenschattoets naar keuze af nemen. 6 Veilig leren lezen Artikel: - Artiekl: Met woorden werken © Uitgeverij Zwijsen - www.veiliglerenlezen.be