Thema 10 - Dearkbunschoten

advertisement
Woordenschat
Les 1
Thema 10
Aan de grens.
aanvragen
Officieel iets vragen, vaak schriftelijk.
De douane
De grenswacht. Mensen die de grenzen van een
land bewaken. Ze zien toe op de in- en uitvoer
van een land.
De douanebeambte
Mensen die controleren of alle papieren in orde
zijn.
De grensovergang
Het punt waar je van het ene land naar het
andere land gaat.
De grenspaal
Een paal die precies op de grens tussen twee
landen staat.
De pas
Een kaartje of een dun boekje met een foto van
je gezicht erop of erin, je naam en de plaats
waar je geboren bent.
De verblijfsvergunning
De toestemming om langer in een land te blijven
of om er voor altijd te gaan wonen.
De vergunning
De toestemming.
Het visum
Papier of stempel in je paspoort dat je nodig
hebt om sommige landen in te komen. Je moet
het officieel aanvragen.
Woordenschat
Les 2
Thema 10
Naar Canada.
De autochtoon
Iemand die woont in het land waar hij is
geboren.
De emigrant
Iemand die vanuit zijn geboorteland verhuist
naar het buitenland.
De immigrant
Iemand die vanuit het buitenland in een land
komt wonen.
Het reisbureau
Winkel waar je reizen kunt kopen.
Het rijbewijs
Een vergunning om een auto, motor te mogen
besturen.
De route
De weg die je moet volgen.
De slaaptrein
Een trein waarin je een bed kunt huren.
Het tijdsverschil
Een andere tijd. Als het hier dag is is het aan de
andere kant van de wereld nacht
Woordenschat
Les 3
Thema 10
Wonen in Bahrein.
Het badhuis
Gebouw waar je een bad kunt nemen.
Het gebed
Het bidden.
De islam
De godsdienst van de moslims, volgelingen van
Mohammed.
islamitisch
Volgens de islam.
overeenkomsten
Afspreken. Samen afspreken en het ermee eens
zijn.
De ramadan
Periode waarin de moslims niet eten en drinken
vanaf het moment dat de zon opkomt tot aan
het moment dat de zon onder is.
reinigen
Wassen.
vasten
Periode waarin je niet of heel weinig eet.
Het verschil
Onderscheidt, afwijken, onenigheid.
Woordenschat
Les 4
Thema 10
Op de vlucht.
De asielzoeker
De vluchteling. Iemand die snel ergens weg
gaat, omdat het er niet meer veilig is.
bepakken
Heel veel meenemen, zoveel als je kunt dragen.
De binnenzak
Zak aan de binnenkant van een jas.
klaarstaan
Gereed staan, alles is gereed om weg te gaan.
De kofferbak
Bagageruimte van een auto.
overstuur
Bang en in de war.
De vlucht
Het weggaan. De troep vogels. Het vliegen.
De vluchteling
Iemand die snel ergens weg gaat, omdat je bang
bent.
Woordenschat
Les 5
Thema 10
Internationaal vervoer.
exporteren
Uitvoeren. Spullen die je vanuit je land naar het
buitenland brengt.
importeren
Invoeren.
De invoer
De goederen die naar Nederland gebracht
worden vanuit het buitenland.
invoeren
Goederen vanuit het buitenland naar Nederland
brengen, voeren.
De uitvoer
De export. De handel om spullen naar het
buitenland te brengen.
uitvoeren
Naar het buitenland brengen. Doen.
volgestouwd
Zo volgestopt dat er niets meer bij kan.
De wereldwinkel
Winkel waar producten verkocht worden die
gemaakt zijn in een ontwikkelingsland. Ze
worden ingevoerd in Nederland om hier verkocht
te worden.
Woordenschat
Les 6
Thema 10
De familie Kaya
De bevolking
De mensen die in een plaats, streek of land
wonen.
De gezinshereniging
Als de vrouw en kinderen ook naar het land
komen, het gezin is dan weer bij elkaar.
huis en haard
Je huis en haard verlaten. Haard staat dan
symbool voor warmte, voor vertrouwd zijn.
omarmen
Met je armen om iemand heen.
onbekend
Niet bekend. On- is niet.
De taalcursus
Lessen om te leren de Nederlandse taal te leren
verstaan, spreken, lezen en schrijven.
zich vermannen
Als een man gedragen, dus niet kinderachtig.
Flink zijn.
vooruitsturen
Eerst gaan, later komen er anderen.
Download