Samenvatting blok 6 TAAL groep 5 de aardbeving het bejaardenhuis het kerkhof klappertanden de olielamp de overgrootmoeder de sterrenkijker het vergrootglas vliegensvlug de vloedgolf de brandnetel het kippenvel de koorddanser de oostenwind de stiefmoeder het vasteland de verslaggever de vuursteen de waterleiding de westenwind het achterhoofd jarenlang de schatkist de schroevendraaier de speurtocht het spiegelbeeld stofzuigen de vechtpartij de verlanglijst de waakhond in de aarde botsten stukken tegen elkaar een huis waar oudere mensen wonen plek waar mensen worden begraven als ze dood zijn je tanden klapperen tegen elkaar van de kou een lamp die brand op olie de moeder van je oma een verrekijker om mee naar de sterren te kijken een glas waardoor je alles groter ziet heel erg snel een hele hoge golf groene plant die prikt bobbeltjes op je huid, komt door de kou iemand die op een touw loopt wind vanuit het oosten nieuwe vrouw van je vader geen eiland iemand die verslag doet voor de krant steen waarmee je vuur kunt maken leidingen onder de grond waar water door gaat wind uit het westen de achterkant van je hoofd meerdere jaren achter elkaar kist waar een schat (geld, waardevolle spullen) in zit gereedschap waar je schroeven mee vast draait een zoektocht het beeld dat je in de spiegel ziet het stof weg zuigen met een stofzuiger het vechten, slaan en schoppen een lijst waarop staat wat je graag wilt krijgen een hond die een huis bewaakt In een gesprek praat je samen over hetzelfde onderwerp. Je kunt zeggen wat je ervan vindt, dan geef je jouw mening. Je wisselt met elkaar van gedachten over een onderwerp. Smoesjes verzin je als je ergens geen zin in hebt, of omdat je geen straf wilt krijgen. Het is beter om gewoon de waarheid te vertellen. Je kunt op veel plaatsen informatie vinden. Bijvoorbeeld in de krant, op internet, op een poster, op een foto of in een boek. Die informatie kun je verzamelen in een woordweb. Van de woorden uit je woordweb kun je zinnen maken. Soms weet je niet wat een woord betekent. Kijk dan in de tekst of het daar wordt uitgelegd. Zo niet, probeer het dan eens in een woordenboek, informatieboek of op internet. Als je het dan nog niet kunt vinden, vraag je het aan iemand. Doe-woorden In een zin staat altijd “wie het doet”. “Wie het doet” kan uit meer woorden bestaan. Naast “wie het doet” staat altijd een doe-woord. Worden het er meer? Dan verandert ook de vorm van het doe-woord. Doe-woorden vertellen wat er in een zin gebeurt. Doe-woorden kunnen verschillende vormen hebben. Ik loop. Ik liep. Hij loopt. Hij liep. Wij liepen. Zij hebben gelopen. E-mail In een e-mail kun je informatie zetten. Meestal begin je de e-mail met iets persoonlijks. Dan zeg je iets over jezelf of de ander. Bijvoorbeeld: hoe gaat het met je? Daarna schrijf je de informatie. Net als bij een brief zet je je naam eronder.