Taal Blok 6 - Jozefschool Hillegom

advertisement
Samenvatting blok 6 TAAL groep 5
de aardbeving
het bejaardenhuis
het kerkhof
klappertanden
de olielamp
de overgrootmoeder
de sterrenkijker
het vergrootglas
vliegensvlug
de vloedgolf
de brandnetel
het kippenvel
de koorddanser
de oostenwind
de stiefmoeder
het vasteland
de verslaggever
de vuursteen
de waterleiding
de westenwind
het achterhoofd
jarenlang
de schatkist
de schroevendraaier
de speurtocht
het spiegelbeeld
stofzuigen
de vechtpartij
de verlanglijst
de waakhond
in de aarde botsten stukken tegen elkaar
een huis waar oudere mensen wonen
plek waar mensen worden begraven als ze dood zijn
je tanden klapperen tegen elkaar van de kou
een lamp die brand op olie
de moeder van je oma
een verrekijker om mee naar de sterren te kijken
een glas waardoor je alles groter ziet
heel erg snel
een hele hoge golf
groene plant die prikt
bobbeltjes op je huid, komt door de kou
iemand die op een touw loopt
wind vanuit het oosten
nieuwe vrouw van je vader
geen eiland
iemand die verslag doet voor de krant
steen waarmee je vuur kunt maken
leidingen onder de grond waar water door gaat
wind uit het westen
de achterkant van je hoofd
meerdere jaren achter elkaar
kist waar een schat (geld, waardevolle spullen) in zit
gereedschap waar je schroeven mee vast draait
een zoektocht
het beeld dat je in de spiegel ziet
het stof weg zuigen met een stofzuiger
het vechten, slaan en schoppen
een lijst waarop staat wat je graag wilt krijgen
een hond die een huis bewaakt
In een gesprek praat je samen over hetzelfde onderwerp. Je kunt zeggen wat je ervan vindt,
dan geef je jouw mening. Je wisselt met elkaar van gedachten over een onderwerp.
Smoesjes verzin je als je ergens geen zin in hebt, of omdat je geen straf wilt krijgen.
Het is beter om gewoon de waarheid te vertellen.
Je kunt op veel plaatsen informatie vinden.
Bijvoorbeeld in de krant, op internet, op een poster, op een foto of in een boek.
Die informatie kun je verzamelen in een woordweb.
Van de woorden uit je woordweb kun je zinnen maken.
Soms weet je niet wat een woord betekent. Kijk dan in de tekst of het daar wordt uitgelegd.
Zo niet, probeer het dan eens in een woordenboek, informatieboek of op internet.
Als je het dan nog niet kunt vinden, vraag je het aan iemand.
Doe-woorden
In een zin staat altijd “wie het doet”.
“Wie het doet” kan uit meer woorden bestaan.
Naast “wie het doet” staat altijd een doe-woord.
Worden het er meer?
Dan verandert ook de vorm van het doe-woord.
Doe-woorden vertellen wat er in een zin gebeurt.
Doe-woorden kunnen verschillende vormen hebben.
Ik loop.
Ik liep.
Hij loopt.
Hij liep.
Wij liepen.
Zij hebben gelopen.
E-mail
In een e-mail kun je informatie zetten.
Meestal begin je de e-mail met iets persoonlijks.
Dan zeg je iets over jezelf of de ander.
Bijvoorbeeld: hoe gaat het met je?
Daarna schrijf je de informatie.
Net als bij een brief zet je je naam eronder.
Download