Samenvatting blok 8 TAAL groep 5 aarzelen achterom eeuwigheid de elektriciteit de kazerne lijkbleek modern nabij komen het slot (kasteel) de vorst (koning) dromerig fantaseren de keizer de koetsier de lakei de luxe opgroeien de ruiter de waarheid zeldzaam beledigd ernstig de horizon de kust languit langzamerhand de oogst rotsachtig de situatie vruchtbaar nog even nadenken, nog niet zeker weten door de achterdeur, achterlangs heel erg lang de stroom gebouw waar militairen in wonen zo bleek als een lijk van nu, tegenovergestelde van ouderwets dichterbij komen ander woord voor kasteel ander woord voor koning, majesteit met je gedachten ergens anders zijn / aan denken iets verzinnen wat niet echt is, dingen die niet waar zijn in je gedachten bedenken baas van een land of rijk iemand die voor op de koets zit om de paarden te sturen bediende van de koning wat niet echt nodig is, maar wel fijn of lekker ouder worden iemand die op een paard rijdt iets wat echt zo is er zijn er niet veel van, het komt bijna niet voor, als iets weinig voor komt boos/gekwetst, als je niet serieus genomen wordt serieus, zonder grapjes de lijn in de verte, waar lucht en aarde elkaar raken strook land langs de zee helemaal gestrekt als iets steeds een beetje duidelijker wordt, wat langzaam maar zeker gebeurt wat er op de akker groeit met veel rotsen wat er beurt, wat er aan de hand is waar veel kan groeien op de akker Woorden kun je leren en onthouden: met een zin met een woord dat hetzelfde betekent met een woord dat het tegenovergestelde betekent met een plaatje aan het woord zelf opzoeken vragen woordkaart tekst woordweb raadspel woordparen Als je naar mensen luistert, let je op hoe de spreker praat, waar het over gaat, wat er gebeurt, bewegingen en houding van de spreker, of je het begrijpt, of je het er mee eens bent. In een gesprek praat je samen over hetzelfde onderwerp. Je kunt zeggen wat je ervan vindt, dan geef je jouw mening. Je wisselt met elkaar van gedachten over een onderwerp. Zet je gedachten in een woordweb, kies wat jij belangrijk vindt. Stel vragen als je iets niet begrijpt. Doe- woorden kunnen verschillende vormen hebben: loop- loopt- lopen liep- liepen- gelopen Naamwoorden kunnen ook verschillende vormen hebben. Boom- boompje- bomenboompjes. ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij kun je in plaats van het naamwoord zetten. Je kunt op veel plaatsen informatie vinden. Bijvoorbeeld in de krant, op internet, op een poster, op een foto of in een boek. Die informatie kun je verzamelen in een woordweb. Van de woorden uit je woordweb kun je zinnen maken. Met die zinnen maak je een weettekst. Bij die tekst kun je een plaatje met bijschrift maken. Je kunt op verschillende manieren praten. Let op met wie je praat, hoe je praat, waarover je praat, wat er gebeurt, hoe je kijkt en beweegt. Komma Als je van 2 zinnen 1 zin maakt, zet je er een komma tussen. Ook bij een opsomming gebruik je een komma. Voor een opsomming staat een dubbele punt. Als er het woord en staat, gebruik je geen komma. Een voorbeeld is: Ik ken de volgende leestekens: de punt, de komma, het vraagteken en het uitroepteken. Achter zinnen die je met nadruk zegt, komt een uitroepteken. Achter vraagzinnen staat een vraagteken. Gewone zinnen eindigen met een punt. Namen schrijf je met een hoofdletter en ieder zin begint met een hoofdletter. Een toneelstuk bestaat uit verschillende scènes. Die maken duidelijk waar of wanneer het toneelstuk zich afspeelt. Ze zorgen voor de volgorde. Bij het schrijven van een tekst let je op de soort tekst (weettekst, verhaaltekst, gedicht of toneelstuk), de volgorde, de titel en het plaatje