Op niveau onderbouw - Naslag In dit naslagdocument vind je de belangrijkste regels voor Schrijven op niveau die in Op niveau onderbouw, leerjaar 1 t/m 3, worden behandeld. Als je wilt weten welke regels in jouw editie (bijvoorbeeld 2 vmbo-t/havo) worden behandeld, kun je achter in het basisboek kijken. In het leerstofoverzicht en register kun je de leerstof van jouw editie terugvinden. Schrijven op niveau 1 Gebruik geen sms-taal in brieven en teksten. Niet iedereen begrijpt sms-taal. 2 Gebruik hoofdletters en leestekens. • Achter een mededelende zin komt een punt, achter een vragende zin een vraagteken en achter een uitroep een uitroepteken. Met een uitroepende zin kun je verbazing, bewondering, woede of een gebod (bevel) aangeven. • Zet nooit meer dan één vraagteken of uitroepteken per keer. Eén is genoeg. • Namen schrijf je met hoofdletters. • In goed verzorgde brieven en e-mails worden de aanhef en de groet aan het eind met een hoofdletter geschreven. • Je zet een komma voor of achter woorden als ach, hè, tja, helaas. 3 Neem een tekst of tekstgedeelte uit een bron niet zomaar over. Verander in ieder geval moeilijke woorden of zinnen en maak er je eigen tekst van. Schrijf altijd de bron op als je iets overneemt, ook als je de tekst in je eigen woorden schrijft. 4 Voor woorden als maar en want zet je een komma. 5 Als twee werkwoorden uit verschillende werkwoordelijke gezegdes naast elkaar staan, zet je een komma. 6 Bij formeel taalgebruik houd je je aan een aantal regels. Die regels zijn: • Je spreekt de ander aan met u. • Je maakt volledige zinnen. • Je gebruikt nette woorden. Je bent dus niet brutaal, maar beleefd. • Je zorgt ervoor dat je tekst er netjes uitziet. 7a Als je verwijswoorden gebruikt, moet je je aan de regels voor het gebruik ervan houden. Enkelvoud Meervoud Mannelijk (de-woord) Verwijswoorden hij, hem, zijn deze, die Vrouwelijk (de-woord) zij, ze, haar deze, die Onzijdig (het-woord) het, zijn dat, dit ze, hen, hun deze, die Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeeld Zie je Peter? Ja, ik zie hem. Welke ring kies je? Geef me die maar. Heb je de boeken van Mariska gekregen? Ja, ik heb die van haar gekregen. Wilde het poesje niet eten? Nee, ik heb het maar laten slapen. De leerlingen hebben een reclamefilmpje gemaakt. Ze waren er erg tevreden over. 1 7b Verwijs op een goede manier naar personen en zaken. 1 Bij woorden die zaken aanduiden en in het meervoud staan, gebruik je ze. 2 Bij personen gebruik je zij en ze als het om een onderwerp gaat. Hun mag je nooit als onderwerp gebruiken. 3 Bij personen gebruik je hen of ze als het om een lijdend voorwerp gaat. 4 Om naar personen te verwijzen, gebruik je aan wie, voor wie, met wie, voor wie enzovoort. 5 Om naar zaken te verwijzen, gebruik je waaraan, waarvoor, waarmee enzovoort. Jane heeft de boeken meegenomen en ze in de goede kast gezet. Zij komen morgen ook naar het feest van Achmed. Waarom heb je hen niet uitgenodigd? Het meisje aan wie ik het bioscoopkaartje heb gegeven, is mijn zusje. De auto waarin mijn broer reed, is van zijn baas. 8 Vermijd onbeleefd en grof taalgebruik. 9 Als je een uitspraak van iemand letterlijk wilt opschrijven (citeren), moet je dat volgens de regels doen. De regels zijn: • Als de aangehaalde woorden na een dubbele punt staan, schrijf je het zo: Gijs riep: 'Geef mij dat woordenboek eens aan, alsjeblieft!’ • Als de aangehaalde woorden vooraan staan, schrijf je ze als volgt: ‘Morgen moet ik dat spannende boek uithebben’, zei Nadia. • Als de aangehaalde woorden vooraan staan en verderop in de zin weer verder gaan, schrijf je het zo: ‘In de zomervakantie’, zei Sabine, ‘ ga ik vier weken naar Griekenland.’ 10 Tussen de delen van een opsomming zet je komma’s (of het woord en). Voorbeeld: Houd jij ook zo van kroketten, loempia’s en hamburgers? 11 Als vóór een opsomming één of meer samenvattende woorden staan, zet je achter die woorden een dubbele punt. Voorbeeld: De groentes die Yves niet lust zijn: witlof, spruitjes en broccoli. 12 Gebruik de juiste signaalwoorden tussen de delen van een zin of tussen zinnen. 13 Als je een signaalwoord voor tegenstelling, oorzaak-gevolg, of reden in een zin gebruikt, zet je er meestal een komma voor. • Morgen kan ik je niet met je folderwijk helpen (=uitspraak), maar mijn broertje kan je wel helpen (=tegenstelling). • De uitgaande mail werd gisteravond door de provider geblokkeerd (=oorzaak), daardoor kon ik je het bestand niet sturen (=gevolg). • Ik kwam te laat op school (=uitspraak), omdat ik mijn computerspel wilde uitspelen. 14 a b Als je twijfelt aan de betekenis van een woord, controleer je altijd de betekenis ervan. Het kind komt in aanmerking met verkeerd taalgebruik. Het kind komt in aanraking met verkeerd taalgebruik. In aanmerking komen voor iets betekent dat iemand aan de eisen voldoet. In aanraking komen met iets betekent dat iemand in contact komt met iets. In zin a is dus een verkeerd woord gebruikt. Het gevolg hiervan is dat de lezer de zin niet direct begrijpt. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 2 15 Als een werkwoord of een werkwoordsgroep een vast voorzetsel heeft, moet je dat voorzetsel altijd in de zin gebruiken. Voorbeeld 1 Vertrouwen op Je schrijft dus: Stefan vertrouwt er altijd op dat mijn oordeel goed is. Voorbeeld 2 Je bewust zijn van Je schrijft dus: Sjoerd is er zich heel goed van bewust. 16 Zorg ervoor dat het onderwerp en de persoonsvorm congruent zijn (het getal van onderwerp en persoonsvorm is hetzelfde) Voorbeeld De inwoners hebben allemaal hun huis versierd. Ze verwacht dat we kampioen worden (niet juist (incongruent)). In de tweede zin verwijst ze naar inwoners. Dit woord is een meervoudsvorm. Ze is dan ook meervoud. De persoonsvorm moet zijn: verwachten. 17 Probeer lijdende (passieve)zinnen zo veel mogelijk te herschrijven tot bedrijvende (actieve) zinnen. Voorbeeld Passieve zin: De tweedehands kleding wordt door mijn tante verkocht. Actieve zin: Mijn tante verkoopt de tweedehands kleding. 18 Als de tautologie of het pleonasme geen meerwaarde heeft, gebruik je deze stijlfiguren niet in een zakelijke tekst. Voorbeeld 1 De aanwezige bezoekers kregen allemaal een presentje. Het pleonasme heeft in deze zin geen meerwaarde. Je gebruikt het woord bezoekers voor personen die aanwezig zijn. Voorbeeld 2 Ook geef ik je daarnaast een paar voorbeelden van goede zinnen. De tautologie heeft in deze zin geen meerwaarde. Het woord Ook geeft al aan dat er sprake is van een opsomming. Daarnaast is overbodig. 19 Houd je aan de regels voor de volgorde van onderwerp en persoonsvorm en voorkom foutieve inversie. Voorbeeld: a De zanger geeft een concert in de sporthal (normale volgorde). b In de sporthal geeft de zanger een concert (ander zinsdeel aan het begin, persoonsvorm daarna = inversie) c In de sporthal de zanger geeft een concert (ander zinsdeel aan het begin, ander zinsdeel daarna = foutieve inversie). 20 Schrijf de woorden die samen een zinsdeel vormen, ook bij elkaar op. Voorbeeld: a Alle deelnemers aan de wedstrijd komen bijna uit Maastricht. (niet juist) b Bijna alle deelnemers aan de wedstrijd komen uit Maastricht. (juist) Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 3 21 Gebruik je kennis over de opbouw van samengestelde zinnen bij het schrijven. Zie de naslag Grammatica. 22 a Zet een komma áchter de beperkende bijvoeglijke bijzin. Voorbeeld: De twee honden die geen halsband omhebben, lopen aan de waterkant. Uitleg: Er zijn meer honden. Alleen de twee honden zonder halsband lopen aan de waterkant. De bijvoeglijke bijzin geeft aan dat je alleen de honden zonder halsband bedoelt. b Zet een komma vóór en áchter de uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Voorbeeld: De twee honden, die geen halsband omhebben, lopen aan de waterkant. Uitleg: Er zijn maar twee honden. De bijvoeglijke bijzin is extra informatie. 23 Vermijd taalfouten als dubbele ontkenningen en contaminatie. Voorbeeld 1 Stijn kijkt nooit geen soaps. Uitleg: In deze zin staat twee keer een ontkenning nooit en geen. Er staat dus dat Stijn soaps kijkt. Voorbeeld 2 Je werkstuk is onvoldoende. Maak het maar overnieuw. Uitleg: In het woord overnieuw zijn de synoniemen opnieuw maken en overmaken met elkaar verward. Juist zijn: Maak het maar over of Maak het maar opnieuw. 24 Pas de regels voor het schrijven van beknopte bijzinnen en samentrekkingen toe. Zie de naslag Grammatica. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 4