INHOUDSOPGAVE Interpunctie 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 Punt ..................................................................................................................................… Komma ............................................................................................................................… Puntkomma ......................................................................................................................… Dubbele punt ....................................................................................................................… Aanhalingstekens .............................................................................................................… Trema ...............................................................................................................................… Apostrof ...........................................................................................................................… 1 2 2 3 4 4 5 5 2.1 Punt We zetten een punt: 1. achter een zin 2. achter een afkorting Voorbeelden: o.a.; m.b.v.; drs.; Mr. G. de Goede Let op ! Je plaatst geen punt: 1. achter titels en ondertitels van een tekst 2. bij maten en gewichten Voorbeelden: km; cm; kg 3. bij zogenaamde letterwoorden (afkortingen die je als woord uitspreekt) Voorbeelden: AVRO; HAVO; NAVO 2.2 Komma Voor het plaatsen van komma's bestaat geen waterdicht stelsel. Algemeen kun je zeggen dat je dit leesteken moet gebruiken waar je wilt dat de lezer bij goed hardop lezen een pauze houdt. Desondanks geven we een aantal regels als houvast. We zetten een komma: 1. tussen twee persoonsvormen Voorbeelden: Toen wij kwamen, gingen zij toevallig weg. Omdat het te hard waaide, moesten de zeilen gestreken worden. 2. tussen voltooid deelwoord en persoonsvorm (op de scheiding van hoofd- en bijzin) Voorbeelden: Wie dat heeft gedaan, is niet goed wijs geweest. Als je je aan de afspraak had gehouden, was er niets aan de hand geweest. 3. voor voegwoorden: want, als, wanneer, hoewel, enz. Voorbeelden: Ik kom niet, want dat gezelschap bevalt me niet. Ik kom graag, als je op kaviaar trakteert. Ik zal mijn best doen, hoewel ik niets kan beloven. Let op: voor en wordt als regel geen komma geplaatst. 4. tussen de delen van een opsomming: Voorbeeld: Hij mocht kiezen tussen de galg, de guillotine, het pistool of het zwaard. 5. voor en na een bijstelling Voorbeeld: Dracula, de ontaarde schurk, at met lange tanden. 6. bij een aanspreking, een uitroep en een tussenwerpsel Voorbeelden: Annie, waar ga je met die jongen naar toe? Verdikkeme, al weer mis geschoten! Zij kwam, verdorie, door het raam naar binnen. 2 Opmerking: vergelijk eens de volgende zinnen: a. De passagiers die gered waren, bleken er slecht aan toe te zijn. b. De passagiers, die gered waren, bleken er slecht aan toe te zijn. Zin a: niet alle passagiers waren gered; hier is sprake van een zogenaamde 'beperkende bijvoeglijke bijzin'. Zin b: alle passagiers waren gered; we spreken hier van een 'uitbreidende bijvoeglijke bijzin'. Dus: als de bijzin erbij moet: geen komma! Oefening 2.1 Zet in onderstaande zinnen punten en komma's 1. Als je doet wat ik zeg zal je niets overkomen. 2. Het derde racket dat ik u heb opgestuurd vertoont scheurtjes. 3. Het derde racket dat ik u heb opgestuurd vertoont scheurtjes. (andere mogelijkheid) 4. Zeg nou moet je eens goed naar mij luisteren. 5. De lezing van dr Ten Have was bijzonder interessant. 6. Ze is aardig kritisch en zeer deskundig. 7. Ze is aardig kritisch en zeer deskundig. (andere mogelijkheid) 8. In het café aangekomen ploften ze vermoeid op de stoelen neer. 9. Omdat iedereen al is vertrokken moet jij ook maar gaan. 10. Die tuin stond vol met bloemen: lelies zeepkruid anjers en salvia's vormden een bonte kleurenpracht. 11. Dat meisje is gek op dansen hoewel het de laatste tijd wat minder wordt. 12. Uw tweede klacht betreffende de accommodatie vinden wij onterecht. 13. Uw tweede klacht betreffende de accommodatie vinden wij onterecht. (andere mogelijkheid) 14. Vervolgens zijn er nog andere instanties zoals het RIAGG. 15. De soldaten die gewond waren werden in het hospitaal opgenomen. 16. De soldaten die gewond waren werden in het hospitaal opgenomen. (andere mogelijkheid) 2.3 Puntkomma We zetten een puntkomma: 1. tussen zinnen die een duidelijke samenhang vertonen (anders gezegd: tussen zinnen die net iets te veel samenhang vertonen om er een punt tussen te zetten) Voorbeeld: Jouw verhaal lijkt me erg onwaarschijnlijk; het zijne lijkt me geloofwaardiger. 2. tussen lange delen van een opsomming Voorbeeld: In het park stonden eeuwenoude eiken, die er langzamerhand slecht aan toe waren; jonge frisse berken, die nog vele jaren te leven hadden en talloze coniferen. Let op: een puntkomma is meestal te vervangen door het voegwoord en of maar. 3 2.4 Dubbele punt We zetten een dubbele punt: 1. wanneer iemands woorden of gedachten letterlijk worden weergegeven Voorbeeld: De trainer zei: "Wie zich niet voor de volle honderd procent inzet, kan onmiddellijk vertrekken!" 2. voor een opsomming Voorbeeld: Er was in een wip van alles op tafel: vleespasteitjes, gebraden kippetjes, gerookte paling en diverse salades. 3. Voor een verklaring of uitleg (vaak kun je daar het voegwoord want voor in de plaats denken) Voorbeeld: Marisca was niet op school: zij was ziek. Oefening 2.2 Zet in onderstaande zinnen puntkomma's en dubbele punten: 1. Te veel drinken is erg ongezond bovendien erg kostbaar. 2. Het is vreemd iedere keer geeft hij zo'n dom antwoord. 3. De leraar zei cynisch werk vooral niet te hard, hoor! 4. Zijn kinderen zijn volgens hem echte genieën ze kunnen goed parachutespringen, waarin ze erg veel schik hebben diepzeeduiken, wat ze minder leuk vinden en bovendien beoefenen ze nog een tiental andere takken van sport. 5. We gaan dit jaar niet op vakantie onze financiële positie laat dit niet toe. 6. De oude man liep kreupel hij was door een fietser aangereden. 7. De volgende dag waarschuwt Vera de dokter op diens advies gaan ze foto's bekijken, maar Maarten herkent niemand meer. 8. De jubilaris werd overladen met cadeaus ook werd hij door velen toegesproken. 9. Het meisje vroeg kom je ook op mijn feest? 10. Ik heb daar verscheidene bezwaren tegen ten eerste bevalt het gezelschap me niet en ten tweede wordt het me veel te laat. 2.5 Aanhalingstekens We zetten aanhalingstekens: 1. voor en na een letterlijke aanhaling van iemands woorden (directe rede) Voorbeeld: "Het is tijd om naar huis te gaan," zei hij om vijf uur. "Het is tijd," zei hij met een blik op de klok, "om naar huis te gaan." Mijn chef zei: "Morgen is er weer een dag." "Ga je mee?" vroeg mijn vriend opgewekt. Let op ! Leestekens plaats je altijd binnen de aanhalingstekens “Als je dat doet,” zei Arne, “kijk ik je nooit meer aan.” 2. als je een titel (bijvoorbeeld van een boek) letterlijk aanhaalt Voorbeeld: Ik heb "Van de koele meren des doods" van Frederik van Eeden gelezen. 3. voor en na een woord dat op een bijzondere manier (bijvoorbeeld ironisch) gebruikt wordt Voorbeeld: Van omgangsvormen heeft hij nog nooit gehoord: hij is een echte 'heer'. 4 2.6 Trema We zetten een trema: op de eerste klinker van een nieuwe lettergreep (als dat nodig is om een verkeerde uitspraak te voorkomen) Voorbeelden: beïnvloeden; poëzie Let op de uitzonderingen. Je plaatst geen trema: 1. bij de uitgangen -eum; -ien; - iee Voorbeelden: lyceum; opticien; industrieel; dieet; gevarieerd 2. bij de dubbele i Voorbeelden: voltooiing, verdraaiing 3. in samenstellingen. Daar gebruik je in plaats van een trema een koppelteken (een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee of meer andere woorden die ook los van elkaar kunnen voorkomen) Voorbeelden: na-apen; zo-even 2.7 Apostrof We zetten een apostrof: 1. op de plaats waar één of meer letters zijn weggelaten Voorbeelden: 's Winters is zij meestal nogal depressief. 'k Geloof er niets van. Ik heb 't al honderd keer verteld. Ken je z'n broer al? 2. voor de meervouds-s van woorden met de uitgang -a; -o; -u; -i; -y Voorbeelden: collega's; auto's; accu's; taxi's; baby’s Maar: Jantjes fiets 3. na een woord dat op een sisklank eindigt Voorbeelden: Frans' jas ; Max' fiets Oefening 2.3 Zet in onderstaande zinnen zo nodig aanhalingstekens, trema, apostrof of liggend streepje: 1. Zij rook de weeige geur van de bokking. 2. In het museum werd de tentoonstelling van Frans Hals schilderijen officieel geopend. 3. De oude ruine gaat bijna geheel schuil in de weelderige begroeiing. 4. Morgen kom ik, zei de oude man, als ik me tenminste goed voel. 5. Hij rookt een pakje per dag en drinkt iedere avond te veel, kortom: een echte sportman. 6. Jij hebt veel te irreele eisen gesteld. 7. Jans ideeen zijn sterk beinvloed door die van zijn vader. 8. De tweeeiige tweeling mocht met de medeeigenaren meeeten.. 9. Koos verjaardag is al over twee weken. 10. Die omroepvereniging brengt gevarieerde programmas, die ze zal moeten beeindigen als de financiele situatie niet verandert. 5