Laagland H14 Paragraaf 14.1: Politieke macht lag bij de regenten

advertisement
Laagland H14
Paragraaf 14.1:
Politieke macht lag bij de regenten.
Middelstand = de gegoede burgerij (hierbij horen bv. winkeliers, onderwijzers, etc.). Deze hadden
een sociaal en economisch belang.
In de 2e helft van de 18e eeuw raakt de Republiek erg verdeeld in:


Oranjegezinden: adel, leger, etc.
Deze stonden achter de stadhouders van oranje.
Patriotten: waren tegen Oranje als stadhouder.
o Aristocratische: kozen voor regentenmaatschappij
o Democratische: wilden de macht van regenten verbreken en de middelstand meer
politieke invloed en posities in de regering geven.
Vanaf ongeveer 1780 kregen de patriotten steeds meer macht. Oranje aanhangers kregen hulp van
Pruisen om de orde te herstellen.
1789  Franse Revolutie brak uit. Burgerij was tegen de macht van de vorst/adel/hoge
geestelijkheid.
18 januari 1795  Den Haag wordt binnengevallen door de Fransen.
De Bataafse Republiek ontstond. Deze was er van 1795-1806. Tegelijkertijd kwam Napoleon
Bonaparte in Frankrijk aan de macht.
Napoleon  1804 keizer van Frankrijk
Lodewijk  1806-1810 koning van Holland
Vanaf 1810 hoorde Nederlandse gebieden bij Frankrijk. Na de val van Napoleon waren we pas weer
onafhankelijk geworden.
Paragraaf 14.2:
In de 18e eeuw was er een standenmaatschappij. Deze bestond uit:
1. Adel/regenten/geestelijken
2. Middelstand (gegoede burgerij)
3. Boeren/arbeiders
De 2e stand zette zich af tegen de regenten en stadhouders.
Aan het einde van de 18e eeuw gaat het economisch slecht. Banken gingen failliet en de industrie
kromp. In Vlaanderen ging het ook slecht met de economie.
Paragraaf 14.3:
Vanaf 1700 ontstond er grote interesse voor theoretische geschriften.
Men ging weer terugkijken op de Renaissance/Klassieken. Toonaangevend was hiervoor de kunst en
literatuur uit Frankrijk.
Dichtgenootschappen propageerden de klassieke regels en normen geïnspireerd op het FransClassicisme. Bekendste dichtgenootschap: Nil Volentibus Arduum.
Er was ook literatuur die niet gebaseerd was op de klassieken. Deze werd vooral beïnvloed door
rationalisme, het empirische en het ideeëngoed van de Verlichting.
Aan het eind van de 18e eeuw was vooral het gevoel belangrijk.
Rationalisme en empirisme:
Descartes en Locke waren twee filosofen. Het rationalisme en het empirische staan in de
belangstelling.
Rationalisme  kwam vooral van Descartes. Je moest vooral je verstand gebruiken.
Empirische  empirische en kennis wordt afgeleid uit zintuigelijke ervaring en waarneming.
Verlichting:
Empirisme en rationalisme samen leidde tot de Verlichting.
Verlichtingsfilosofen wilden:




Kennis verschaffen;
Voorlichting geven;
Mondig maken;
Vooroordelen die de mens onmondig maakten, bestrijden.
De mens moest zich ontwikkelen  wijzer en beter worden.
De komst van de encyclopedie speelde hierbij een rol.
Immanuel Kant (een filosoof) benadrukte vooral het mondig maken.
Denkers in de Verlichting wilden voor al dat er tolerantie, redelijkheid, gelijkheid en vrijheid was. Ze
wilden dit op aantrekkelijk vormen uiten en gebruikten daarvoor romans, essays of imaginaire
reisverhalen.
Om de mens te verbeteren was ook de opvoeding erg belangrijk. Je moest daarbij niet alleen leren
verantwoordelijkheid voor jezelf te dragen, maar ook voor een ander. Dat was vooral belangrijk bij
vriendschappen.
Rousseau meende dat de maatschappij vernieuwd moest worden. Hij vond ongelijkheid niks dat door
eigendom zou zijn ontstaan. Hij vond dat de mens terug moest naar vroeger, de natuur in. Hij
gebruikte hiervoor vooral zijn gevoel.
Het was erg belangrijk dat verstandelijke en emotionele krachten van de mens in evenwicht waren.
Aan het eind van de 18e eeuw ontstond ook het sentimentalisme (= er wordt grote waarde gehecht
aan subtiele gevoelens en verfijnde emotionele vatbaarheid).
Paragraaf 14.4:
Frans-Classicisme:
Deze stroming van literatuur werd vooral gepropageerd door ‘Nil Volentibus Arduum’ (= niets is
onmogelijk voor hen die willen). Het literaire regels werden ‘gemaakt’ door Horatius en Boileau en de
dichtgenootschap keek veel naar voorbeelden uit Franse literatuur. In de Nederlandse literatuur
komt classicisme vooral voor in de tragedie en de komedie.
De belangrijkste schrijver van blijspelen was Pieter Langendijk.
Classicistisch blijspel bestond uit vijf bedrijven en moest een wijze les bevatten  het moest zeden
verbeteren.
Spectatoriale tijdschriften:
Er bestonden al nieuwsbladen, geleerdentijdschriften en satirische weekbladen. Hierbij kwamen de
spectatoriale tijdschriften (= een moraliserend weekblad van acht pagina’s tekst). Deze ontstonden
rond 1710. De bekendste in de Republiek was De Hollandsche Spectator.
In de anonieme tijdschriften werden problemen op eenvoudige manier voor burgers aan de orde
gebracht. De emanciperende burgerij wilde in deze tijd namelijk ook hulp bij ontwikkeling. In de
bladen werden problemen beschreven die men in het dagelijks leven tegen kon komen. Er werd
vooral aandacht geschonken aan deugdzaamheid. Om aandacht te trekken, werden vooral
lezersbrieven geschreven.
De spectatoriale tijdschriften kon men vooral in koffiehuizen lezen. Dit waren de
ontmoetingsplaatsen voor de burgerij in deze tijd. Hiermee probeerden ze de idealen van de
Verlichting naar voren te brengen. Belangrijk is dat de spectatoriale tijdschriften geen politieke
blaadjes waren.
Kinderliteratuur:
Opvoeding en onderwijs waren in de Verlichting belangrijke thema’s. Belangrijke onderwerpen in
deze literatuur zijn studie-ijver, vlijt, ouder-kindrelatie, en deugden als oprechtheid of
gehoorzaamheid. De gedichtjes waren goed te begrijpen door kinderen, maar ze konden ook een
wijze les zijn voor de ouders.
Imaginaire reisverhalen:
Avonturenverhalen, schelmenverhalen en liefdesverhalen waren erg populair. Het zijn verhalen in
proza met veel handelingen en de psychologische uitwerkingen bij personages ontbrak. Bij deze
verhalen zijn het geen werkelijk gebeurde reizen. Het had een ander doel: de schrijver wilde
maatschappijkritiek leveren. Door een denkbeeldig land te beschrijven kunnen daarmee o.a.
problemen in eigen land bekritiseerd worden. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn: opvoeding,
religie en staatsbestuur.
Opvoedkundige zedenroman:
Aan het eind van de 18e werden de imaginaire reisverhalen minder populair. Er ontstond een nieuw
type roman: de opvoedkundige zedenroman. Het ging niet alleen meer om de gebeurtenissen, maar
ook over de psychologie en daarbij het innerlijk van de personages dat ook kon veranderen. De
opvoeding en het volwassen worden kwamen veel aan bod. De zedenroman maakte duidelijk wat
goed en slecht gedrag was.
Er werden later ook romans in briefvorm geschreven. Dit vergrootte de echtheid en de illusie van de
verhalen.
Het Verlichtingsideaal over tolerantie op godsdienst kwam bij deze romans erg naar voren. Deze
romans speelden zich ook af in herkenbare omgevingen. Alles moest ook op het werkelijke lijken en
stap voor stap gebeuren. Daarmee bereikten de schrijvers het best het bedoelde effect op de lezer:
de lezer via ontwikkeling van personages over laten komen wat de schrijver over wilde brengen.
Sentimentalisme:
Bij sentimentele romans gaat het om verfijning van gevoelens. De personages hebben subtiele
gevoelens en ligt de nadruk op beleving en gewaarwordingen. Het was de bedoeling om lezers
emotioneel te raken. Wat de mensen uit de Verlichting niet aan deze romans accepteerden was dat
er alleen naar eigen gevoelens werd gekeken en niet naar interesse voor de maatschappij.
Download