Geschiedenis essayopdracht ‘onderwijs in theorie en praktijk’ Ruth en Lidia MA4E In steden in de 19e eeuw kwam een betere infrastructuur, er werden bijvoorbeeld wegen en kanalen aangelegd. In deze tijd was sprake van de industriële revolutie; er kwamen meer fabrieken en meer banen. De volksklasse werd aan het werk gezet in de fabrieken. De werkdagen in deze fabrieken waren erg lang, ook voor kinderen. Het loon was er zeer laag: te laag om van te leven maar te hoog om van te sterven. Door een mislukte oogst midden in de 19e eeuw was alle basisvoeding van de volksklasse vernietigd. Duizenden mensen stierven als gevolg van uitputting en honger. Vele mensen van de gegoede burgerij zakten af naar de volksklasse. Tot overmaat van ramp brak er ook nog een dodelijk choleraepidemie uit. De werkeloosheid nam met grote maten toe. De gemiddelde Nederlander werd niet ouder dan 38 jaar. In de onhygiënische Hollandse steden, met hun smerige grachten, was de levensverwachting nog lager. Amsterdam stond zelfs bekend als ‘het graf van Europa’. Het grootste deel van de gegoede burgerij merkte echter niets van honger of epidemieën. Aan het begin van de 19e eeuw zagen de scholen er heel anders uit dan nu. Klassen waren toen drie keer zo groot; soms wel 100 leerlingen per klas dus er was veel onrust in de lessen. Er waren weinig goed opgeleide onderwijzers en de lesmethode was dingen uit het hoofd leren waar de leerlingen vrijwel weinig van opstaken. Op armere scholen was ook de hygiëne in de lokalen erg slecht en er werden veel lijfstraffen gebruikt. Er was een groot onderscheid tussen de gegoede burgerij en de volksklasse. De gegoede burgerij kreeg beter onderwijs, de volksklasse had het vele malen slechter. Hierdoor kreeg de volksklasse geen kans op een hogere baan of opleiding en hadden geen inbreng bij verkiezingen terwijl de volksklasse het grotere deel van de Nederlandse bevolking was. Dit was ook de reden waarom Verlichters kritiek hadden op de samenleving. De verlichte denkers vonden goed onderwijs, onderwijs dat bestond uit goed opgeleide onderwijzers en goed verstand. Lijfstraffen moesten alleen worden gebruikt wanneer echt nodig. Er moesten geen straffen meer worden uitgedeeld voor niets en er moest geleerd worden van de gegeven straf. Bijvoorbeeld: een lijfstraf vervangen door extra huiswerk. Ook moesten de leerlingen zelfstandig leren denken en niet alles blindelings aannemen wat de onderwijzers hun vertelden. John Locke, Engelse filosoof uit deze tijd, zei: ´Met goed onderwijs konden kinderen tot goede en verstandige mensen uitgroeien.’ Doordat de republiek een eenheidsstaat werd kwamen er algemene schoolregels. In 1801 kwam de eerste algemene schoolwet. Hierin stond dat scholen geïnspecteerd moesten worden op of ze de regels naleefden, en iedereen moest leren lezen in ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands). School was echter nog niet verplicht in deze tijd, de armere bevolking zag het nut van het onderwijs niet in en bleef aan de arbeid. Rijken leerden naast lezen ook schrijven en rekenen tegen extra betaling. Ook werden lijfstraffen voor een groot deel afgestraft. Tijdens de industriële revolutie ontstonden er discussies ronde de kwesties kinderarbeid en leerplicht. Kinderarbeid: Moet kinderarbeid worden afgeschaft of verminderd? De liberalen vonden van niet. Die waren namelijk tegen inperking van vrijheid. Rond 1870 ontstond er een liberale groepering die sociale wetten wou invoeren om vrouwen en kinderen te beschermen. Leerplicht: Moet onderwijs verplicht worden voor kinderen? Hierover waren de meningen verdeeld. Aan de ene kant moest de vrijheid niet worden geschaad, vonden de liberalen, maar aan de andere kant is onderwijs erg belangrijk, zeiden de socialisten. Met de leerplichtwet van 1900 werd de leerlicht ingesteld en kwam er een einde aan kinderarbeid. Geschiedenis essayopdracht ‘onderwijs in theorie en praktijk’ Ruth en Lidia MA4E De schoolwetten 1806 Klassikaal lesgeven werd verplicht en het hoofdelijk en leerstellig onderwijs werd verboden. Deze wet moest het onderwijs democratiseren, moderniseren en controleren. Democratiseren betekend in dit geval dat zoveel mogelijk kinderen uit de volksklasse naar school moesten. Met controleren werd bedoeld dat er een landelijke inspectie kwam die de scholen in de gaten moest houden. Onderwijs werd niet gratis en er kwam geen leerplicht. Ook werd er bijzonder onderwijs benoemd. Daarmee werden geen christelijke scholen aangeduid, maar scholen die uitingen van particulier initiatief en financieel zelfstandig waren. Zij kregen geen uitkeringen van de overheid. Onderwijzers moesten vanaf nu een examen hebben afgelegd om onderwijzer te kunnen worden. Met deze wet wou men ook nationaal besef ‘kweken’. Het verlichte denkbeeld dat je in deze wet terug kan vinden is zelfstandig denken en goed opgeleide onderwijzers. 1857 De kosten van het onderwijs werden aangepast, zodat ook de lagere klassen van de samenleving fatsoenlijk onderwijs konden betalen. Er kwam vrijheid van onderwijs. De openbare school werd gratis, de bijzondere scholen werden steeds duurder. Er werden meer verschillende vakken gegeven, zo werd het op iedere school verplicht om naast lezen, schrijven en rekenen nu ook aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, kennis der natuur, vormleer, zingen en gym te geven. De lonen binnen het onderwijs gingen omhoog, de klassen werden kleiner ( zo’n 70 leerlingen per klas). De zedelijke en maatschappelijke doelstellingen uit de wet van 1806 bleven bestaan. Het verlichte denkbeeld dat je in deze wet terug kan vinden is dat de klassen kleiner werden, de lat hoger gelegd werd voor leerlingen en dat het verschil tussen de gegoede burgerij en de volksklasse kleiner werd. 1878 De belangrijkste punten van deze wet waren dat de kwaliteitseisen fors verhoogd werden waardoor het onderwijs veel duurder werd en de kosten van het openbaar onderwijs werden gedeeld door de gemeente (70% van de onderwijskosten) en de rijksoverheid (30% van de kosten). Een van de doelen van deze wet was om het bijzonder onderwijs te benadelen, dat moest immers aan hogere eisen voldoen maar kreeg nog steeds geen cent. Om die reden sneuvelde de schoolwet van 1878 al na elf jaar. In de schoolwet van 1878 stonden ook nog steeds dezelfde maatschappelijke standpunten van de voorgaande twee schoolwetten. In deze schoolwet komen dezelfde verlichte ideeën voor als in de wetten van 1806 en 1857. Conclusie ‘Waarom kostte het bijna een eeuw voordat verlichte ideeën over opvoeding en onderwijs ook voor grote groepen in de samenleving werkelijkheid waren geworden?’ In de 19e eeuw was de stelde de volksklasse bijna niets voor. Ze hadden weinig geld en konden iedere cent gebruiken. Vandaar dat ze kinderen inzetten om geld te verdienen. Omdat deze gezinnen de kleine inkomsten niet konden missen, gingen de kinderen nog niet naar school. Bovendien zagen veel mensen het nut van school niet in. Bovendien was het onderwijs tot 1857 vaak onbetaalbaar voor de volksklasse. Ook gingen er veel gelovige kinderen niet naar school. Bijzondere scholen waren bijna onbetaalbaar en gelovige ouders stonden het vaak niet toe om kinderen naar een openbare school te laten gaan. Toen de eisen voor scholen en onderwijzers werden verhoogd en de school voor iedereen betaalbaar werd gingen er een stuk meer kinderen naar school. Het kostte zoveel tijd om dit te bereiken omdat verschillende maatschappelijke groeperingen een andere kijk hadden op het onderwijs. Uiteindelijk kwamen ze aan het eind van de 19e eeuw tot een compromis. In 1900 werd er nationale leerplicht ingesteld voor kinderen tussen 6 en 12 jaar. Er kwam een einde aan kinderarbeid en het verschil tussen de volksklasse en gegoede burgerij op intellectueel gebied werd gering.