Hoofdstuk 1 KENNIS, WETENSCHAP EN WIJSBEGEERTE 1.1 Wijsbegeerte als Wetenschappelijke Discipline 1.1.1. Inleiding Onder filosofen is er geen eenstemmigheid over wat filosofie is. Het wat en hoe ervan is onduidelijk, varieert van plaats tot plaats en is persoonlijk. Voor de jaren ’60: chronologisch / historisch overzicht Vanaf de jaren ’60: - meer betrokken op de actualiteit - maatschappijkritisch karakter - gericht op de wetenschap >>> Functie van een overzicht van de filosofie = toehoorders confronteren met problemen en de pogingen tot oplossing die ervoor werden uitgedacht 1.1.2. Stuurloosheid in het denken “U heeft deze mening, ik heb een andere, we hebben allebei evenveel gelijk” = voltrekt relativisme “Deze stelling is correct en geen enkele andere kan de waarheid omvatten” = dogmatisme gemeenschappelijk kenmerk: ze doen beiden afstand van het redelijk denken en van de rationele argumentatie 1.1.3. Pogingen tot definities Filosofie = poging om tot objectieve inzichten te komen daar waar het niet mogelijk is omdat er geen wetenschappelijke methode voor is = poging om kennis te vergaren zodanig dat men een geargumenteerd antwoord kan vormen op vragen waarvoor we geen wetenschappelijk antwoord hebben 1 1.2 Kennis, Wetenschap en de indeling van de Wetenschappen 1.2.1. Kennis = elke voorstelling, elk denkbeeld of elke overtuiging waarvan we aannemen dat die met een zekere ‘werkelijkheid’ overeenkomt overeenkomen laat ons toe voorspellingen te maken en dus handelingen te plannen 1.2.2. Wetenschap = menselijke bedrijvigheid die erop gericht is tot gesystematiseerde en betrouwbare kennis te komen OF = resultaat van die menselijke bedrijvigheid in een bepaald gebied: geheel van uitspraken, wetten of theorieën die aan de volgende eisen beantwoorden: Ze kunnen worden gecommuniceerd aan andere mensen Ze vertonen een systematisch karakter Er bestaat een controle op de betrouwbaarheid ervan wetenschappen worden vaak gekenmerkt door een eigen methode, zodat een bepaling / definitie niet kan gegeven worden zonder deze methode te verduidelijken 1.2.3. Indeling van de wetenschappen Formele of deductieve wetenschappen = logica en wiskunde: uitspraken en stellingen worden bekomen zonder gebruik te maken van de ervaring leren ons op zichzelf niets over de werkelijkheid, maar verschaffen symboolsystemen of vormen die bruikbaar zijn om deze werkelijkheid uit te drukken Ervaringswetenschappen / empirische of inductieve wetenschappen o Natuurwetenschappen: bestuderen wetten van de dode materie en van de levende wezens natuurkunde, scheikunde, biologie en geologie o Gedrags- of sociale wetenschappen: gedrag van de mens als individu of in groep wordt onderzocht psychologie, sociologie en economie o Cultuurwetenschappen: hebben producten van de menselijke creativiteit tot voorwerp zoals kunst en literatuur filologieën, kunst – en literatuurwetenschap, linguïstiek, rechtswetenschap, archeologie en geschiedenis 2 Andere indelingen Exacte wetenschappen = natuurwetenschappen + wiskunde (MAAR: benaming is onhoudbaar omdat alle wetenschappen moeten streven naar exactheid) Toegepaste wetenschappen = Positieve wetenschappen = 1.3 technieken waarbij de wetenschappelijke gegevens worden gebruikt om menselijke noden te bevredigen en praktische problemen op te lossen ervaringswetenschappen Waarom zoeken wij kennis, inzicht? 1.3.1. Ontstaan cultuur Beschikking over een informatieverwerkend mechanisme Vermogen tot leren voorstelling vormen van de omgeving: de mens associeert onophoudelijke allerlei voorstellingen met elkaar en kan dit dankzij de taal goed onthouden en ook aan anderen meedelen kennis kan doorgegeven worden van generatie op generatie ontstaan cultuur 1.3.2. Nadelen van het kenvermogen 1. symbolen van angst: voorstellingen die voorkwamen in gevaarsituaties worden met dit gevaar geassocieerd en roepen angst op, ook wanneer er in werkelijkheid geen gevaar aanwezig is 2. onbekend = angstwekkend: door de behoefte van de mens een samenhangend beeld van de wereld te vormen wordt alles wat vreemd is als angstwekkend ervaren gevaar voor foutieve interpretaties! (cf. herkennen van figuren in wolken) 3. onzekerheid: dit gaat gepaard met de vrijheid van handelen >>>GEVOLG: behoefte tot zingeving!! 1.3.3. Zinvragen Fundamentele vraag = “Waarom zijn wij hier?” o heeft doorheen de geschiedenis veel invloed gehad: alles wat de mens ooit ged aan heeft, stond in feite in functie van het zoeken naar dit antwoord o reden van de vraag: gevoel van zinloosheid en alhoewel het misschien een pseudo – vraag is, is het geen belachelijke vraag 3 Pogingen van de mens om deze vraag te beantwoorden o Grotschilderingen (??) o Mythen: geven blijk van een wereldwijde behoefte om de vraag te verklaren door uit te leggen HOE we hier gekomen zijn, in de hoop zo het ‘waarom’ te verklaren (cf. Genesis) o Moderne wetenschap: kan verklaren waar we vandaan komen (evolutie) deze pogingen geven nog altijd hét antwoord niet: de vraag is existentieel; je kan blijven doorvragen en het raakt het diepste van de mens Blaise Pascal “De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimte vervult me met angst” (uit: Gedachten, XVII) Je weet niet goed wat je hier loopt te doen; de steeds betere kennis van het heelal toont ons onze eigen nietigheid en onbegrip. 1.3.4. De ontwikkeling van de mens (Er is geen reden om te veronderstellen dat leven alleen uit de ons bekende moleculaire structuren kan ontstaan) Mens kan over zinvragen nadenken Deze eigenschap is puur menselijk! vraag: “Wat voor een wezen is de mens?” kunnen we deze vraag stellen? Het is de mens die de kennis naar voren brengt en is dus bevooroordeeld De ontwikkeling van de mens verliep heel grillig, er was dus geen rechte lijn in de evolutie tot aan het ontstaan van de mens “het leven op Aarde is niet ontstaan met als einddoel de mens voort te brengen” Mens is een artistiek wezen Vraag: “Waar om zijn mensen aan kunst / artistieke expressie gaan doen?” Bv: - zichzelf versieren (juwelen, kralen, lichaamsschilderingen) - wapens verfraaien - grotschilderingen -… dit vermogen is UNIVERSEEL ! Mens heeft gevoel voor technologie en vernieuwing Mens kan zaken uitvinden en gaat op deze nieuwe zaken heel vlug variëren om ze nog te verbeteren we leren deze nieuwe vondsten ook aan elkaar ! Mens beseft dat hij bestaat 4 “Als ik vanavond ga slapen, dan ga ik ervan uit dat ik morgen wanneer ik opsta nog altijd dezelfde persoon ben.” de mens is zelfbewust en beseft dat hij uniek is en anders dan alle anderen Natuurlijke taal We zijn in staat info over te brengen aan andere mensen zonder dat we daar veel moeite voor moeten doen: we zijn de enige soort die precies kan uitdrukken wat ze wil tot in de kleinste details Mens is een moreel wezen De mens heeft de spontane neiging om handelingen van andere mensen / onszelf te beoordelen in termen van “goed en kwaad” ≠ moreel besef waardoor we weten wat we moeten goedkeuren en wat niet (de legitimatie hiervan is het gebied van de ethiek!) dit besef in INDIVIDUEEL Mens is een economisch en spelend wezen cf. “homo ludens” cf. ruilhandel Context: Neolitische Revolutie = de belangrijkste stap die de mens ooit heef gezet: ca. 7000 – 10 000 jaar geleden: ontwikkeling van landbouw en veeteelt Hiervoor: jager – verzamelaars groepjes van 50 tot 100 mensen (als er meer mensen per groep zouden zijn, was er te weinig voedsel) DUS: niet sedentair Revolutie: - sedentair - meer voedsel meer mensen - arbeidsdifferentiatie Gevolg: ontstaan eerste steden opsplitsing tussen cultuur / beschaving (=mens) en natuur >>> POINT OF NO RETURN: er is geen terugkeer naar leven van jager voedselverzamelaars ! Ontstaan van mythes in deze context: Cf. Genesis; de zondeval “de tuin” = periode voor de Neolitische Revolutie “vervloeking” = na de Revolutie: boeren en boerinnen Reflectie: waarom is het leven zo moeilijk? 5 1.4 Oorspronkelijke vormen van ‘kennis’ en ‘gedragsregels’: taboe, magie, wijsheidsspreuken en mythen 1.4.1. Taboe Met deze term worden objecten aangeduid die men niet mag aanraken of handelingen die men niet mag stellen. Onderwerpen die taboe zijn en zo de basisstructuur van de maatschappij aantasten: - Associatie met gevaar - Vreemd / uitzonderlijk karakter - Onrust of angst verwekken contact met een taboe geldt als een bezoedeling 1.4.2. Magie Definitie (dient om zich te reinigen van een bezoedeling) = geheel van stereotiepe handelingen of uitspraken waarmee men bepaalde doeleinden meent te kunnen realiseren, steunend op wetmatigheden die volgens de rationeel denkende mens totaal onbestaande zijn Stereotiepe handelingen = riten Formules = bezweringen Drie functies van magie o Afweermagie: moeten gevaren afweren en vooral de gevaren die gepaard gaan met taboe – overtreding o Productieve magie:belangrijke menselijke noden moeten bevredigd worden (Bv. Regen maken) o Destructieve magie: kwaad berokkenen aan de vijand door er een vloek over uit te spreken Magisch denken = geheel van opvattingen over de werkelijkheid waarbij een aantal wetmatigheden worden verondersteld die men via riten en bezweringen meent te kunnen gebruiken simpel vertrouwen in associaties (bv: alruin = mens) karakteristiek voor pre – wetenschappelijke en niet – geïndustrialiseerde maatschappijen Verband taboe - magie Getaboeëerde voorwerpen en handelingen zijn angstwekkend, dus zijn ze machtig. Wie de moed bezit een taboe te overtreden kan dan ook macht verwerven. 6 1.4.3. Mythen = verhaal dat aan de menselijke fantasie ontspruit en waaraan men een zeker geloof hechtte, niet omdat het echt gebeurd is, maar omdat het structuur geeft aan een ongeordende wereld of betekenis aan zinloze / betekenisloze zaken en bieden zo een verklaring voor bepaalde beangstigende fenomenen en door deze te verklaren ze ook te legitimeren (bv. Positie van de vrouw) Mythen - Religieus karakter - Kosmos / goden - Relaties tss God en mens Volksvertellingen - Sprookjes en fabels - Verhalend aspect - Minder verheven karakter Legenden en sagen - Fictieve gebeurtenissen - Min of meer historische figuren / objecten 1.5. De grote wereldgodsdiensten 1.5.1. Kenmerken van wereldgodsdiensten Universaliteitsaanspraak (itt mythes: waren karakteristiek voor een bepaald volk) De openbaringsgodsdiensten richten zich in principe tot alle mensen Openbaring Waarheden van een godsdienst vinden hun oorsprong bij God / hoogste werkelijkheid en worden geuit in boeken of in prediking van een profeet heilige boeken waarvan de tekst niet voor discussie vatbaar is o (interpretatie van de tekst leidt vaak tot een afscheuring) Hindoeïsme: de veda’s - Uitspraken die door God aan de wijzen uit de oudheid zijn geopenbaard - Ultieme realiteit = Brahman (‘macht van de illusie’ zorgt ervoor dat de wereld echt lijkt) - Ziel is onverwoestbaar - Toekomstig bestaan van de ziel wordt bepaald door het karma 7 o o o Boeddhisme: de tripitaka - Verzameling van legenden en gedichten, toegevoegd aan een historische kern, die samen een model vormen voor de zoektocht naar verlichting - Leven is onvolmaakt, onbevredigend en vol lijden - Oorsprong van het lijden is hebzucht en verlangen - Het nirvana kan de cyclus van zielsverhuizingen doorbreken Jodendom: de thora - Pentateuch: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium - Boeken van Mozes, die de joden uit de Egytische slavernij heeft weggeleid Christendom: nieuwe testament - o Cyclus van een aantal levens = samsara Handelingen van Jezus en zijn apostelen Islam: koran - Openbaringen van de aartsengel Jibril aan Mohammed - Koran > Quara = het gereciteerde Dogmatisme Dogma’s zijn stellingen die men moet aannemen om als gelovige van een godsdienst te worden beschouwd Verlossing Vertrekpunt openbaringsgodsdiensten: mens bevindt zich in een droevige situatie op aarde toetreden tot de godsdienst biedt de mogelijkheid aan zonde en ellende te ontkomen 1.5.2. Historische situering van openbaringsgodsdiensten Neolitische Revolutie vorming grote rijken gevolg: ontstaan van rechtsregels ! bv: “Gulden Regel” = Doe een ander niet aan wat je niet wenst dat jou zou worden aangedaan >> aansporingen tot verdraagzaamheid, respect voor armen en zwakken, algemene naastenliefde Onrechtvaardigheid 8 Men begint te beseffen dat de wereld onrechtvaardig is. (De ethische normen gaan in tegen de neiging van de mens tot egoïsme en agressiviteit.) nood aan zingeving! “Wat kan de zin zijn van een leven in gerechtigheid, wanneer de wereldorde zelf onrechtvaardig is?” 2 mogelijke reacties: Zich aanpassen aan de onrechtvaardigheid en aanvaarden dat er lijden is Ontstaan van wereldgodsdiensten: (brengen ook een grotere stabiliteit binnen het rijk) verlossing van de onrechtvaardigheid in het hiernamaals OF Zielsverhuizing: reïncarnatie met een cyclus van levens Het boek Job en het lijden Vraag naar het waarom van het lijden = pseudo – vraag: tot op heden is nooit aangetoond dat het lijden een dergelijke ‘zin’ of ‘doel’ heeft 1.5.3. Diesseits en Jenseits ‘Geluk van de bozen’ Dit knelpunt wordt ‘opgelost’ door te stellen dat het ware geluk op aarde niets anders is dan het beoefenen zelf van de deugd dan dat bijgevolg het succes van de bozen slechts schijn is. Diesseits: “aan deze zijde van de dood” ; dit is niet het enige, het laatste, het definitieve Jenseits: “aan gene zijde van de dood”; een ander leven in het hiernamaals waarin het onrecht van dit bestaan zal worden goedgemaakt Beloning en straf Idee van beloning en straf na de dood ≠ kenmerk van elke godsdienst (bv. Babyloniërs en Grieken kenden dit fenomeen niet) komt slechts tot uiting op een beschavingsniveau dat voldoende complex is opdat het probleem van ‘het geluk van de bozen’ zou kunnen opduiken 1.5.4. Twee versies: Westers en Indisch Westerse versie (ontwikkeld door Zarathoestra = Perzische profeet, 9de eeuw aCn) - Dualistisch wereldbeeld: wereld van het goede en wereld van het kwade 9 - Onophoudende strijd: iedere mens moet een kant kiezen, maar op het einde der tijden zal het goede overwinnen en zullen de kwaden gestraft worden Droevige toestand van de wereld wordt begrijpelijk gemaakt door een reden te geven voor het tijdelijk succes van de bozen en het mislukken van de goeden Strijd tussen goed en kwaad binnen in de mens wordt verhelderd: hij wordt nu een door een engel benaderd, dan weer door een duivel bekoord Manicheïsme: Goede = het geestelijke Kwade = het materiële (>>> nu: mancheïstisch = in zwart – wit tegenstellingen denken) Indische versie Leer van de zielsverhuizing (= transmigratie / palingenese / samsara / reïncarnatie / wedergeboorte of metempsychose) De gedachte is dat er een ziel bestaat (of tenminste een schuldenlast / karma) die na de dood verder blijft bestaan en herboren wordt in andere levende wezens. Het goed en kwaad van een bepaald leven geeft aanleiding tot een beter of slechter bestaan in het volgend. er bestaat een mogelijkheid zich te bevrijden van deze cyclus van wedergeboorte! 1.5.5. Nadelen Geloven = erbij horen Het al dan niet geloven in de leer is onwrikbaar verbonden met het al of niet behoren tot de groep van gelovigen. Excommunicatie = wie de leer niet of niet volledig aanhangt, wordt publiek uit de groep gestoten Abnegatie = wie een afwijkend inzicht heeft, kan uit vrees voor excommunicatie zijn eigen mening verloochenen en zich onderwerpen Hypocrisie = in plaats van zich echt te onderwerpen geeft men naar buiten toe de indruk dat men zich aan het geloof houdt Andere interpretaties Afvallige meningen die aangehangen worden door groepen: als ketters beschouwd en vervolgd OF leidt dit tot godsdienstoorlogen Zwart – wit manier van denken “Op het einde der tijden zullen de goeden van de kwaden worden gescheiden en zal de ene groep eeuwig gelukkig zijn, de andere voor eeuwig gefolterd” MAAR: grote massa van de mensen ligt ongeveer rond het midden en de extremen in positieve of negatieve zin vormen kleine aantallen = Gauss - curve 10 1.5.6. Dogmatisme en sektarische bewegingen Dogmatisme = een geesteshouding waarbij men een aantal opvattingen als onwrikbare waarheid hanteert en deze derhalve nooit aan kritiek of controle onderwerpt voordeel: groepsverbondenheid biedt steun nadeel: nadelig bij het verwerven van betrouwbare info o Dogma (in christelijk taalgebruik) = - formulering van een geloofswaarheid - is bindend er bestaat een institutionele bevestiging van o Elk systeem zoekt een compromis tussen: - Open houding = argumenten overzien het geheel van pro – en contra – en dan beslissen MAAR: enorm verlies van tijd en energie! - Dogmatische houding = o voor eens en voorgoed de regels voor het handelen vastleggen en zich steeds blindelings naar die regels gedragen Politieke filosofie (Popper) - Open society : is geen democratie vrije communicatie van ideeën is mogelijk en er weerstand tegen veranderingen - Closed society: censuur op de communicatie en starre structuren totalitaire regimes Sektarische bewegingen Kenmerken: - inpalming - groepsvorming - hiërarchie - charismatisch leider - afzondering van de wereld - uitverkiezing - geslotenheid voor informatie - irrationalisme van geloofsovertuigingen - proselytisme (bekeringsijver) hoe sterker deze kenmerken aanwezig zijn, hoe sterker de dogmatiserende, verstarrende invloed op de aanhangers en hoe meer men een beweging kan bestempelen als ‘sekte’ (cf. ook brainwashing) 11 1.6 De wetenschappelijke kenniswerving Wetenschap = benaderingswijze die toelaat betrouwbare kennis te bereiken (deze kennis geeft aanleiding tot algemene consensus) Zesde eeuw BC Thales van Milete : ontwikkeling wiskunde: methode die zonder dwang tot universele erkenning aanleiding gaf MAAR: kennis die men met wiskunde bereikt is de kennis van constructies van onze geest (geen kennis van de ervaarbare wereld) Zeventiende eeuw AD Galilei : onderzocht de wetten van de val en de worp (mechanica) ontstaan experimentele methode: combinatie van wiskundige methode om modellen te formuleren, en het experiment dat toelaat deze modellen met grote precisie te controleren Kenmerken: - formulering van stellingen in logico – mathematische taal - controle van de stellingen door herhaalbare experimenten UNIVERSELE ERKENNING!! Galilei (mechanica) + Kepler (planetentheorie) Newton synthetiseert! Geen universeel beeld Wetenschappen = uiteengevallen in specialismen GEVOLG: de wetenschap weet altijd meer, maar elke individuele wetenschapsmens beheerst een steeds beperkter terrein (niemand kan het geheel nog overzien) Oorspronkelijk streefdoel = kennis als antwoord op de nood aan verklaring MAAR: wetenschap is ingekapseld geworden in staten of industriële ondernemingen Gevaren van de wetenschap Cf. atoombom, Tsjernobyl… ontstaan anti – wetenschappelijke of pseudo – wetenschappelijke stromingen fundamentalistische strekkingen binnen godsdiensten 12 1.7 De wijsgerige kennisverwerving Wijsbegeerte = vorm van kenniswerving die ontstaat wanneer men geen vrede neemt met de mythische, magische of dogmatische aanpak; wanneer men de eis van betrouwbaarheid stelt en dus kritisch wordt Ontstaan in Griekenland (6de eeuw BC) Thales van Milete = eerste wiskundige = eerste wijsgeer verschil met mythische en dogmatische benadering = overtuiging dat: o deze situatie niet bevredigend was o discussie en controle nodig was o de definitiemethodes moesten verbeterd worden Drie basisproblemen 1. factische / speculatieve vraag naar de aard van de werkelijkheid 2. ethisch – politieke vraag naar het reguleren van het menselijk handelen 3. epistemologische / theoretische vraag: kunnen we de twee vorige vragen beantwoorden? Kunnen we betrouwbaren kennis verwerven, en zo ja, hoe? Benaderingswijze van de wijsbegeerte = streven naar rationaliteit / rationeel denken Enge zin van het woord = denken waarbij men door een onophoudelijke interactie tussen nauwkeurig geformuleerde theorieën en onbetwijfelbaar vastgestelde empirische feiten, tot betrouwbare kennis komt Brede, wijsgerige, zin van het woord = rationele benadering gekenmerkt door de eis om betrouwbare antwoorden te zoeken op alle vragen streven naar zo groot mogelijke helderheid in de begrippen en uitspraken Irrationeel en a – rationeel Irrationeel = ideeën naar voor brengen die of interne contradicties bevatten, of manifest in strijd zijn met de alledaagse ervaring of algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten afwijzen 13 A – rationeel = leerstellingen die niet voor rationele of wetenschappelijke argumentatie vatbaar zijn, maar die evenmin duidelijk in strijd zijn met de logica of de wetenschappelijke gegevens (cf. relatie mens – God) Rationaliteit Niet duidelijk wat men als aanvaardbaar bewijs mag beschouwen als men het niveau van wetenschappelijkheid niet kan bereiken verschillende opvattingen over wat een behoorlijke argumentatie is: - Probleem van de mededeelbaarheid (hoe exact moet de filosofische taal zijn? - Probleem van eenheid en coherentie (moet er een eenheidstheorie zijn?) - Probleem van empirische verificatie (is empirische controle mogelijk?) eisen van bewijsvoering Strenger maken = minder vragen kunnen beantwoorden Soepeler maken = betrouwbaarheid van de antwoorden daalt het is aangewezen voor strenge eisen te kiezen (en dus antwoorden schuldig te blijven): zolang men niet in extremen vervalt is alles in orde algemene methodologische vuistregel Buitengewone beweringen hebben steeds nood aan buitengewone bewijzen, willen ze aanvaardbaar zijn voor de kritisch denkende mensen 1.8 Traditionele indeling van de Wijsbegeerte 1.8.1. De factische, of metafysische problemen (metafysica = leer over de grondslagen van alles wat bestaat, van al het zijnde) Ontologie = men zoekt naar algemenen beginselen van het zijnde als het zijnde Bijzondere metafysica = men onderzoekt de beginselen / grondslagen van de voornaamste soorten zijnden 14 o Rationele kosmologie Bestudeert de (basis-)structuur van de wereld o Rationele psychologie = algemene leer over de mens: psyche als het meest essentiële deel van de mens (andere benaming = wijsgerige antropologie) o Rationele theologie (theodicee) = wijsgerige leer over God, waarin ondermeer problemen over het ontstaan van God, zijn wezen, de godsbewijzen werden bestudeert ≠ hedendaagse theologie, die geen wijsgerige leer, maar een studie van openbaring is 1.8.2 De ethisch – politieke (of normatieve) problemen Ethica Bestudeert de normen van het handelen en de waarden Politiek Bestudeert de vraag hoe de maatschappij moet georganiseerd worden Esthetica = de leer over de schone kunsten 1.8.3. De kennistheoretische problemen Logica = theorie van de geldige redenering (cf. Aristoteles, IV BC) = theorie over taal en studie van de redeneerwijze van de wiskundige deductieve methode + studie over redeneerwijze van de ervaringswetenschappen (heden ten dage) Kennisleer of epistemologie = studie van wat kennis is, of we geldige kennis kunnen bereiken en hoe dit moet gebeuren voor de XVII werden bijna alle problemen die de mens zich stelde, benaderd in de wijsbegeerte 15 sinds het ontstaan van moderne natuurkunde (XVII) heeft men gaandeweg ingezien dat de meeste problemen die de natuur betreffen in de wetenschappen thuishoren 16 Hoofdstuk 2 DE PIJLERS VAN HET WESTERS DENKEN IN DE OUDHEID EN DE MIDDELEEUWEN Inleiding Streven naar betrouwbare kennis: wiskunde = ideaal Wijsbegeerte = poging om dit ideaal te benaderen, daar waar het niet volledig bereikbaar is onderzoek naar de wordingsgeschiedenis van de denkmethodes inzicht in de karakteristieken en hinderpalen ervan Opm: het westerse denken is gekarakteriseerd door het feit dat de wijsbegeerte en de wiskunde tegelijk zijn ontstaan 2.1. Het ontstaan van de wiskunde Westerse wiskunde = gekenmerkt door: - bewijsvoeringen - het streven naar systematisering: onderbrengen van de resultaten in 1 samen hangende geheel Politieke en economische factoren:(Griekenland) TEN EERSTE o verregaande eenheid in taal en cultuur o grote politieke verdeeldheid: onafhankelijke stadstaten ruime culturele uitwisseling is mogelijk starre eenvormige traditie wordt vermeden 17 TEN TWEEDE o volksvergadering die alle burgers omvatte vrijheid van denken en spreken tendens tot discussie o dialectische methode = argumentering in dialoogvorm TEN DERDE door de handel: ontstaan klasse van welvarende burgers ontstaan vrije tijd die gebruikt werd voor het beluisteren van poëzie en muziek 2.1.1. Het wiskundige bewijs in wording Thales van Milete = eerste Griekse wiskundige liet eerste vorm van bewijsvoering berusten op het ‘evidente feit’ dat dingen die kunnen samenvallen aan elkaar gelijk zijn Volgende stap: definiëren Figuren die men tekent moeten gedefinieerd worden zodat de stellingen niet meer over concrete tekeningen, maar over bedachte constructies gaan resultaten neerschrijven om ze bij volgende bewijzen als vaststaand te kunnen gebruiken >>> dialoogmethode = factor die ertoe leidt de uitgangspunten te preciseren: o eerst grondslag van onenigheid zoeken o uitmaken over welke grondslagen en definities men het wel eens is o daarvan uitgaande: eigen standpunt bewijzen of dat van de tegenstrever weerleggen Euklides Samenvallen = criterium voor gelijkheid een van zijn axioma’s Belang van definities Grieken gaven slechts aan de cirkel en de rechte een definitie wordt gegeven die op een intuïtieve zekerheid gebaseerd is wilden alle figuren die men kon indenken construeren bij middel van cirkels en rechten (= dmv ideale passer en liniaal) 18 Drie beroemdste constructieproblemen: 1. driedeling van een hoek 2. verdubbeling van de kubus 3. kwadratuur van de cirkel Volgende stappen bewijzen van rekenkundige stellingen bewijs door reductio ad absurdum (= als men kan bewijzen dat uit een bewering haar tegendeel volgt,dan mag die redenering als ongeldig worden beschouwd) bestaan van irrationele getallen leer van verhoudingen en evenredigheden samenbrengen van samenhangende stellingen tot steeds grotere gehelen (cf. Euklides: één enkel axiomastelsel in zijn Elementa) 2.1.2. Kenmerken van het Griekse wiskundig bewijs 1. kunstmatig geconstrueerde wereld (rechten en cirkels) 2. constructies: niet in hun concrete verwezenlijking beschouwd, maar enkel in de mate waarin ze aan de definities beantwoorden 3. beperkt zich tot gedefinieerde, volmaakte vormen evidente uitspraken doen die in ‘postulaten’ en ‘gemeenschappelijke inzichten’ worden geëxpliciteerd 4. grondstellingen kettingen vormen van gelijkheden of gelijke verhoudingen en op die manier nieuwe stellingen bewijzen 5. overtuiging dat de geconstrueerde wereld samenhangend is (cf. reductio ad absurdum) >>> leren deze constructies door onze geest iets over de werkelijke ruimte rondom ons?(2 voorwaarden) postulaten over de constructiemogelijkheid van de cirkel en de rechte mogen niet intern contradictorisch zijn figuren die in de zintuiglijke wereld gerealiseerd worden, moeten minstens bij benadering de eigenschappen van de meetkundige constructies bezitten 19 2.2. Het ontstaan van de wijsbegeerte o Ontstaan in Ionië, aan de Egeïsche kust o Door het ontstaan van de filosofie vervalt de macht van de goden o Eerste filosofen stelden zich tot taak om deze wetmatigheden of natuurwetten te doorgronden 2.2.1. De natuurfilosofen (VI en V v.Chr.) wiskunde ontstond vooral uit praktische overwegingen bij Egyptenaren en Babyloniërs Grieken: kennis omwille van de kennis natuurfilosofen zochten logica in de onvoorspelbaarheid: natuurwetten - Studie van de natuur - Wetten in de natuur - Kennis zoeken met wiskunde als model - Inzicht dat de natuur evolueert Thales van Milete - Was heel bereisd: noties van meetkunde en astronomie in Egypte) - Zocht bewijsvoeringen: welke wiskundige regels de juiste waren theorie dat de wereld vatbaar was voor argumentatie - Begreep dat de werkelijkheid voortdurend verandert - Water = beginsel dat de diversiteit en veranderlijkheid van de werkelijkheid kon verklaren REDEN: water kan in drie vormen voorkomen: vloeibaar, ijs en gas kan zich misschien transformeren tot alles wat bestaat? Anaximander = leerling van Thales Onzichtbare oerstof = apeiron ligt ten grondslag aan de vier hoofdelementen: water, lucht, aarde en vuur Anaximenes = derde Milesische natuurfilosoof Lucht = oerstof van de werkelijkheid 20 Pythagoras - ° Samos, VI voor Christus - Getal = grondslag voor alles wat bestaat bv: wiskundig uitdrukken van muziek: als dit wiskundig kan uitgedrukt worden, dan kan dit misschien wel met de hele werkelijkheid? God = een wiskundige: kosmos = orde orde = harmonisch harmonisch = mooi - Werkelijkheid is veranderlijk en dus minderwaardig aan de eeuwige waarheden van de wiskunde >>> - WARE = SCHONE !! getallen zijn belangrijker dan de zintuiglijke werkelijkheid: ze overstijgen de realiteit en zijn eeuwig Probleem: A² + B² = C² Maar: als A = 1 B=1 dan C = V2 = IRRATIONEEL GETAL = buitensporig lelijk gevolg: na Pythagoras werd het getal verwaarloosd en werd de wiskunde meetkundig Heraklitos - ° 540 v. C., Efese - Oerstof = vuur: vuur is vluchtig en ongrijpbaar ‘panta rhei’ = ‘alles stroomt’ (cf. uitspraak: “Je kan nooit twee keer in dezelfde rivier baden”) - Vinger op zere wonde: “We kunnen wel op zoek gaan naar het eeuwige getal, of het apeiron, of het atoom, enzovoort… (cf. praesocratische zoektocht naar het onveranderlijke), maar het enige wat we vinden is het veranderlijke en het tijdelijke.” Parmenides “Enkel het zijn bestaat en het zijn is één” - Zintuigen zijn bedrieglijk - Veranderingen die we waarnemen zijn bedrieglijk - Er is geen tijd, aangezien er geen verandering is - Begrip ‘worden’ drukt illusies uit 21 Zeno van Elea - Actief rond 450 v. C., leerling van Parmenides - Poogde aan te tonen dat beweging niet bestaat - Bewees stellingen van Parmenides op wiskundige manier - Paradox van schildpad en Achilles Schildpad krijgt beetje voorsprong en hoe hard Achilles ook loopt, hij kan de schildpad nooit inhalen Cf. helft van de helft van de helft… FOUT: 1 + ½ + ¼ + 1/8 + + 1/16 + ∞ = 2 !!! Leucippus en Democritos - Atomisme = materialistische leer uit vijfde eeuw v. C. - Probleem van de verhouding tussen het eeuwige (= onveranderlijke) en het tijdelijke (= veranderlijke) op te lossen door te stellen wat bestaat opgebouwd is uit kleine, ondeelbare deeltjes = atomen - Botsingen van de atomen = ontstaan van voorwerpen - Onsterfelijkheid kan niet: ziel wordt vernietigd op het moment dat de atomen waaruit ze zijn opgebouwd elkaar weer loslaten 2.2.2. De sofisten en Socrates (vijfde eeuw v.C.) Sofisten = rondreizende leraars die aan de stilaan groeiende rationele denkwijzen een praktische toepassing gaven - onderwezen tegen betaling zonen van rijke burgers om ze voor te bereiden op een rol in het politieke leven - Kritisch denken toepassen op problemen van moraal en maatschappij – ordening, in plaats van uitsluitend op de natuur - Zwaartepunt van de filosofie: van onderzoek naar de aard van de werkelijkheid, naar studie van de mens en de samenleving - Introduceren van het relativisme - Spraken niet over godsdienst Protagoras - “De mens is de maat van alle dingen” er is geen absolute waarheid of absolute waarden - Overreden = belangrijker dan de waarheid 22 Socrates (° 470 v.C. in Athene) - Kon relativisme van de sofisten niet aanvaarden - Zag in dat oude funderingen van moraal en maatschappijordening op mythen en tradities niet meer volstonden - Was een meesterlijke ondervrager - “Ik weet dat ik niet weet” maakte hem volgens hem wijzer dan de sofisten, die beweerden iets te weten - Bronnen voor Socrates: Xenophon en Plato 2.2.3. Plato (428 – 348 v.C.) trouw aan het Socratisch ideaal van het zoek naar het goede, maar: totaalvisie over de mens en over de wereld waarin die mens leeft is nodig ziet in dat betrouwbare kennis aan een aantal eisen moet beantwoorden beseft dat men inzicht moet hebben in de mogelijkheden en beperkingen van de menselijke kenniswerving Kennisleer gebaseerd op wiskunde (meetkunde) Meetkunde : niet de figuren die men in de praktijk kan tekenen en waarnemen, maar veeleer volmaakte vormen worden bestudeerd Besef: deze wetenschap is mogelijk door nauwkeurige definities >> belang van een exacte taal in het denkproces Besluit: kennis in het algemeen = kennis van volmaakte vormen die in definities worden gevat >>> VORMENWERELD: hierin bestaat het basismodel, het prototype van alle dingen op volmaakte wijze (onze ervaarbare wereld toont slechts benaderende realisaties van deze vormen Ontwikkeling van de sterrenkunde Beweging van sterren : - eenparige beweging - cirkelvormige banen Beweging van planeten : problemen! bewegen in onregelmatige banen Men stelde zich tot doel aan te tonen dat, wat voor de waarnemer onregelmatig lijkt, in feite objectief volmaakte cirkelbewegingen zijn 23 REDEN: ‘als de sterren goddelijk zijn, dan moeten ze de vormenwereld nauwkeurig volgen; er moet dus een eenvoudige, volmaakt wiskundige vorm voor te vinden zijn.’ o Euxodos van Knidos (1.IV v. C.) Heelal = reeks van concentrische kristallen bollen die door assen met elkaar zijn verbonden en draaien met eenparige bewegingen o Hipparchos (II v.C.) Afwijkende beweging van de planeten wordt gesimuleerd door het systeem van de epicycli = cirkelvormig en eenparig beweegt er zich een punt rond de aarde, terwijl rond dit punt een ander punt draait, eveneens cirkelvormig en met eenparige snelheid het laatste punt stelt de planeet voor die een afwijkende beweging lijkt te maken, vanuit het gezichtspunt van de aarde o Ptolemaios Verdere uitwerking van Hipparchos voldeed aan de eis tot volmaakte cirkelvormigheid, maar kon ook de posities van de planeten zeer goed voorspellen (aanvaard tot in XVI) o Copernicus Heliocentrisch systeem nog steeds met volmaakte cirkelbewegingen en eenparigheid o Kepler Feiten dwongen hem over te stappen naar ellipsvormige bewegingen (sluiten het dichtst aan bij de cirkel) 24 Invloed op statica en hydrostatica Statica = theorie van balansen en hefbomen Hydrostatica = studie van het gewicht van lichamen in een vloeistof - Archimedes: wereld heeft eenvoudige wiskundige structuur - Galilei: paste deze methode toe op mechanica (ontstaan experimentele methode) - Newton en Einstein: idee van de fundamenteel wiskundige structuur van de wereld Toepassen om esthetica, moraal en politiek Mooi >>> object vertoont een meer dan gewone gelijkenis met de Vormen Lelijk, immoreel, onrecht >>> object / situatie waarin op esthetisch, moreel of politiek vlak verregaand van de ideale Vorm wordt afgeweken volgens Plato’s visie is het mogelijk om door rationeel onderzoek een moraal op te bouwen en een staatsordening te ontwerpen die het ideaal meer en meer benadert Plato’s mensvisie Mens behoort met zijn lichamelijkheid tot de aardse wereld MAAR: zijn ziel (nous): - is afkomstig uit de Vormenwereld - heeft een goddelijk karakter - is onverwoestbaar omdat de ziel, in de Vormenwereld, kennis heeft genomen van de volmaakte Vormen, kan ze zich tijdens haar aardse bestaan die Vormen herinneren we zijn objectief in staat classificaties te maken dualistische visie: onderscheid tussen lichaam en ziel Open samenleving en haar vijanden – K. Popper o Gesloten maatschappijvisie = de idee dat men een volmaakte maatschappij kan construeren die niet vatbaar hoeft te zijn voor verdere evolutie en bijgevolg geen nood denkt te hebben aan kritische commentaren elke kritiek komt als vijandig over en zal het zwijgen opgelegd worden ! o Open maatschappijvisie = samenleving die garandeert dat de mogelijkheid tot het leveren van kritiek bestaat, en die daadwerkelijk poogt rekening te houden met die kritiek 25 o - Maatschappij die open wil zijn, moet over een aantal instellingen beschikken die op basis van grondig onderzoek gefundeerde kritiek kunnen leveren op het beleid - Maatschappij = nooit perfect / volmaakt er komen voortdurend nieuwe elementen / problemen bij waardoor er altijd redenen zijn om kritiek te leveren Paradox van de democratie Wat als de meerderheid beslist de democratie op te heffen??? Democratie ≠ de wil van de meerderheid = het bestaan en behoud van de vrije instellingen die kritiek kunnen leveren o Vrijheid ≠ absoluut: - staat moet kunnen tussenkomen als vrije instellingen in het gedrang komen - staat moet trachten te vermijden dat mensen in ongelukkige of onleefbare omstandigheden terechtkomen o Probleem Realiseren rationele maatschappij drang tot beschermen van die realisatie voor verdere verandering of degeneratie totalitarisme 2.2.4. Aristoteles (384 – 322 v.C.) Kennistheoretisch Aanvaardt vormen als kennisobject, maar loochent dat ze een afzonderlijk bestaan zouden leiden: o geringer vertrouwen in de strikt wiskundige methode: kennis van de vormen gebeurt door een abstractieprocédé = nadat we talloze, concrete, volmaakte benaderingen van cirkels hebben gezien, vormt zich in onze geest het begrip ‘volmaakte cirkel’ DUS: denken is gebouwd op ervaring = “empeiria” = inzicht dat men krijgt door ouder te worden en veel te hebben beleefd o ontwikkeling van de logica wiskundige methode voldoet niet noodzaak om toch het denkproces volgens strenge regels te laten verlopen 26 Formele en informele logica o Formele logica = logica die eerder de vorm, of de structuur van het denken onderzoekt in plaats van de inhoud - Begrippen samenvoegen tot oordelen - Oordelen samenvoegen tot gevolgtrekkingen syllogisme ( maior – minor – conclusio ) - Gevolgtrekkingen samenvoegen tot bewijzen axioma’s: iets kan niet tegelijk zichzelf en zijn tegendeel zijn o Informele logica = logica die correcte redeneringen poogt te onderscheiden van drogredeneringen (‘fallacies’) door de inhoud ervan te onderzoeken o Drogredeneringen (informele logica) - Ad hominem argument = - Gezagsargument = ontkrachten of ondersteunen door naar een autoriteit te verwijzen - Bad company / good company = - ‘iedereen doet het’ - Anekdotiek - drogredenering = - ‘begging the question’ = datgene wat men moet bewijzen al gevolg van een beargumenteerde redenering, reeds opnemen in de redenering zelf - Cirkelredeneringen = de conclusie van een redenering baseren op bepaalde premissen, maar de premissen zelf ondersteunen door de conclusie = discussie pogen te winnen door de tegenstander aan te vallen op zijn persoon (op de man spelen) naar personen verwijzen die met dit standpunt in verband kunnen worden gebracht van mening zijn dat een bepaalde houding / bepaald gedrag correct is, omdat iedereen deze houding heeft of dit gedrag vertoont verwijzen naar een anekdote om een standpunt of stelling te ‘bewijzen’ 27 Na Aristoteles: dubbele tendens o Theoretische aanpak Nadruk op de creatieve rol van de menselijke geest bij de kennisverwerving: o - Eenvoudige deductieve logica - Algemene uitspraken - Gevaar: te ver afwijken van de werkelijke wereld Empirische aanpak Alleen door ervaring kunnen decisieve resultaten worden bekomen: - Houdt zich strenger aan de ervaringsgegevens - Niet duidelijk hoe men tot algemene wetten kan komen - Probleem: moeilijkheid om tot een logica van de inductie te komen = trekken van een algemeen besluit uit een aantal bijzondere gevallen Teleologische wereldvisie Klemtoon op de doelgerichtheid die ogenschijnlijk in de wereld aanwezig is: - Wereld: verklaren door het doel aan te wijzen waarnaar alles streeft - Niet: Platonische vormen liggen aan oorsprong van alles wat bestaat - Maar: doeleinden van de dingen veroorzaken stuwkracht naar een meer volmaakt realisatie = CAUSALE / OORZAKELIJKE VERKLARING zette zich sterker door bij de ontwikkeling van de moderne natuurkunde won ook het pleit in de biologie door Charles Darwin zijn evolutietheorie en de ontdekkingen in de moleculaire biologie Ethica en politiek NIET: uitgaan van een ideaalbeeld (zoals de platonisch gerichte filosofen deden) MAAR: meent dat de juiste inzichten uit de menselijke activiteit en de reflectie hierover moeten groeien 28 2.3. Hellenistische en Romeinse filosofie (III – V) - Verlies van contact met staatsinrichting van de stadstaat - Desinteresse voor politiek - Gevoel van onmacht tegenover de wereld en gebeurtenissen die zich erin voordoen - Interesse in de individuele moraal Centrale vraag = Hoe kan het individu in deze wereld stand houden en hoe kan het gelukkig worden? Viertal antwoorden o Stoïcisme = zich door redelijk inzicht onderwerpen aan de wetten van de kosmos op een toestand van ‘apatheia’ (= onberoerdheid) te bereiken o Epicurisme = genieten van het leven, zonder overdaad te doen om de ‘antaraxia‘ (=onverstoorbaarheid) te bekomen o Scepticisme = er is geen enkele methode om met zekerheid tot kennis te komen, er bestaan geen positieve zekerheden (=dogmata) soepel nastreven van doeleinden waarvan de realisatie ‘probabel’ is, met als einddoel een epicuristische antaraxie o Neoplatonisme = wereld is een emanatie, een uitstorting van zichzelf van de godheid door ascese en meditatie de stadia van de emanatie terug doorlopen en zo tot vereniging met God te komen MAAR: Deze hellenistische filosofieën zijn amper haalbaar en alleen enkelingen van hoog intellectueel gehalte konden deze echt nastreven 29 2.4. Het ontstaan van het christendom 2.4.1. Algemene karakterisering Christendom = openbaringsgodsdienst EN verlossingsgodsdienst > judaïsme Evolutie in het judaïsme - Aanvankelijk polytheïstisch = verering van meerdere goden - Later henotheïstisch = verering van 1 God, zonder het bestaan van andere goden te loochenen - VI : monotheïstisch = geloof in 1 God Laatste eeuwen voor Christus - ‘uitverkoren volk’ - Verwachting van een ‘koning’ (= ‘gezalfde’ = Messiah = Christos) - Koning zou het ‘Rijk Gods’ vestigen - Mazdeïstische ideeën: strijd tussen God en Satan Ontstaan van het christendom - Beslissende gebeurtenis = kruisdood van Jezus - Geloof dat Hij uit de dood was opgestaan speelt cruciale rol 2.4.2. Historische gegevens Bronnen - Tacitus: vermelding van een zekere Christus, stichter van de christenen, die onder Pontius Pilatus werd ter dood gebracht - Flavius Iosephus: vermelding van het feit dat Jacobus, broer van Jezus in 62 werd terechtgesteld - Oudste christelijke teksten 1. authentieke brieven van Paulus 2. evangeliën van handelingen 3. overige teksten 30 Brieven van Paulus Paulus’ christendom ≠ leer van Jezus Maar: een leer over de dood en verrijzenis van Jezus verwijst nooit naar uitspraken van Jezus Evangelies - Marcus: putte uit een niet bewaarde ‘Quelle’ van gezegden van Jezus - Mattheus en Lucas: putten uit Marcus en de ‘Quelle’ - Johannes: staat los van de andere evangelies grotendeels theologische verwerking Jezus bracht waarschijnlijk een eschatologische prediking = prediking betreffende het einde der tijden (‘het Rijk Gods is nabij’) 2.4.3. De christelijke leer Boodschap = kerygma = evangelie “Na Johannes heeft Jezus gepredikt in Galilea, hij ging rond al weldoende en genas allen die onder de heerschappij van de Duivel stonden, maar men heeft hem aan het kruishout geslagen. God heeft hem echter de derde dag doen opstaan en laten verschijnen aan ons als getuigen. Hij gaf ons de opdracht te prediken dat hij zal terugkomen als rechter van levenden en doden; hij is de door de profeten voorspelde Messias en allen die in hem geloven en zich laten dopen, bekomen vergiffenis van de zonden en de garantie van het eeuwig leven. “ Paulus o heftige onenigheden: Jezus door zijn verrijzenis de periode van de joodse Wet beëindigd Paulus afschaffing van de Wet o Jacobus je moet eerst jood zijn voor je Christen kan worden Griekse invloed - Verzwakking Messiasgedachte - “Christos” begint als naam te fungeren - Jezus = Heer = Zoon van God - Ontstaan van de idee van de maagdelijke geboorte 31 - Heer = verlosser - Klemtoon: * nabije terugkomst van de Heer * laatste oordeel * wederopstanding Kerygmatische Jezus Belangstelling voor Jezus’ leven en prediking wordt groter onstaan evangeliën Conventies REDEN: nood aan precieze formulering van de begrippen Vader, Zoon en Geest o Concilie van Constantinopel 3 goddelijke personen, maar 1 God = leer van de drieëenheid o Congres van Nicea Goddelijkheid van Christus als dogma o o Nadruk - wederkomst van Jezus - verrijzenis van het vlees - laatste oordeel - onsterfelijkheid van de ziel III – IV Kerkelijke hiërarchie krijgt definitieve vorm Dogmatiseringstendens Aanvankelijk: doopsel en geloof in de Heer volstonden om verlost te zin Later: steeds grotere nadruk op de belijdenis van het juiste credo (wie hiervan afwijkt wordt gebanvloekt en verliest het eeuwige leven: “buiten de Kerk geen heil” Evolutie van de leer - Griekse invloed: Griekse filosofie en wetenschap worden vermengt met geloofselementen - ME: filosofisch – theologisch systeem dat zich in zijn geheel als de ware leer opdringt - Renaissance: introduceren van nieuwe wijsgerige en wetenschappelijke hypothesen roept achterdocht op 32 Heden: restanten van de Griekse invloed verwijderen Filosofie en christendom Heftige dialoog tussen filosofie en christendom vormt één van de wezenlijke karakteristieken van het westerse denken o XII Kritisch opstellen tegenover dogma’s en kerkelijke gezagsargumenten begin ME: langdurige stilstand dankzij Arabieren kwam het westen, via Spanje, opnieuw in contact met de Grieken door vertalingen uit het Arabisch Gevolg: heftige discussie: Theologen moeten alleen was de openbaring volgen o studie van het werk van Aristoteles noodzakelijk om de waarheid te leren kennen Thomas van Aquino synthese van christendom en filosofie SCHOLASTIEK - onderwijs = volgens vaste regels: 1. lectio = lectuur van de filosofische tekst 2. commentaar = opmerkingen van de magister - onduidelijkheden in de tekst houden van disputationes (discussies) waarvan het uitgangspunt altijd reeds aanvaarde waarheden was = oorzaak voor het feit dat de wijsbegeerte en de wetenschap gedurende meer dan 1000 jaar ter plaatse bleven trappelen 33 Hoofdstuk 3 ONTSTAAN VAN DE NATUURWETENSCHAP EN VAN HET NIEUWE WERELDBEELD Inleiding - de rationele denkvorm was niet genoeg om tot een decisief inzicht in de structuur v.d. werkelijkheid te komen hiervoor was de wetenschappelijke methode nodig - Aangezien de vraag wat kennis is één van de centrale problemen uitmaakt in de filosofie, kan het nuttig zijn om na te gaan hoe de wetenschap ontstaan is, waarom dit niet veel vroeger is gebeurd, waarom precies in de mechanica, enzovoort. 3.1. Wetenschap en wetenschappelijke methode in de Oudheid en de Middeleeuwen - kern van de methodologie die tot de experimentele methode leidt lag niet bij Aristoteles! zijn ‘empireia’/ ervaring is er meer een van ondervinding/levenservaring ziet geen nut in opzettelijk geplande ervaring - 2de groot probleem bij het vertrouwen in alledaagse ondervinding is onderschatting van de complexiteit van problemen remt onderzoek sterk af, meer nauwkeurigere controle is nodig! 3.2. Controle en experimenten in de Oudheid en Middeleeuwen experimenteel onderzoek voor de 17de eeuw o Strato van Lampsakos - 3de eeuw v.C. - onderzoek naar manier waarop voorwerpen vallen - toont versnelling in het valproces aan - experimentele waarnemingen uitgevoerd zonder strenge controle 34 o is heel uitzonderlijk (curiosa) Geneeskunde en biologie = gebied van de zuivere feitenverzameling, waar observaties soms aan zekere controles onderworpen werden Voor de 3de eeuw v.C. - taboes omtrent teraardebestelling - men zag het nut niet in van het uitvoeren van ontledingen - anatomische kennis werd enkel verkregen door chirurgische ingrepen en door waar waarnemingen die men deed tijdens de behandeling van verwondingen - men baseerde zich op de dierlijke anatomie In de 3de eeuw v.C. - ontleden v. menselijke lichamen in Alexandrië (3de eeuw v.C.) - Herophilus van Chalcedon en Erasistratos van Chios : vivisectie op dieren en gevangenen nuttige waarnemingen betreffende hersenen en bloedsomloop - Galenus (2de eeuw n.C.) * was gladiatorenarts en Romeinse lijfarts * vivisectie v. dieren * onderzoeken waren niet om een theorie te testen en gaven geen aanleiding tot verder controle of bedenken van experimenten * foute extrapolaties v. dier naar mens leidde soms tot fouten * toch enorme invloed tot 19de eeuw slaafse navolging Galenus (dissecties werden enkel uitgevoerd ter illustratie van Galenus’ werken, niet ter controle >>> spraken de feiten Galenus tegen, dan zaten de lichamen die geobserveerd werden fout in elkaar ! ) - oudheid werd methodologisch in grote mate door Aristoteles bepaald, en naast aantal juiste observaties werden er ook veel foutieve gedaan techniek: experiment is onmisbaar - voorwerpen moeten feilloos aan bepaalde eisen beantwoorden - toch niet de grondslag v.d. experimenteel wetenschappelijke methode - deze experimenten zijn probeersels die wel een bepaalde realisatie opleveren, maar geen kennis of wetenschap (men zoekt het ‘hoe’, niet het ‘waarom’) - negatieve resultaten worden genegeerd terwijl die in een theorie soms het belangrijkste zijn - als resultaten van een experiment niet in theorie/wet worden gegoten: geen wetenschappelijke betekenis 35 Verschil in klasse zorgen voor afwezigheid onderling contact tussen wetenschappers/technici Technici: slaven of ambachtslui, hadden geen wetenschappelijke belangstelling Wetenschappers: rijken of geestelijken, hadden misprijzen voor handwerk Oorsprong in alchemie of magie? Neen: doel = wonderlijke dingen verwezenlijken ≠ kennis verwerven Bv. zoektocht naar de ‘steen der wijzen’ om dergelijke doelen te realiseren deed men de gekste dingen, die soms resulteerden in een interessante ontdekking (bv. ontdekken van een nieuwe scheikundige stof) Exacte theorieën van natuurwetenschappelijke aard > ontdekking v.d. systematische wiskunde door de Grieken o o Welke theorieën - Astronomie - Statica - Hydrostatica - Optica Kenmerken - op nauwkeurige wijze worden algemene wetten geformuleerd die toelaten te voorspellen wat zich in een groot aantal particuliere voorvallen zal voordoen bv. Wet van Archimedes: voor om het even welk lichaam dat in een vloeistof wordt ondergedompeld kan men exact voorspellen hoeveel gewicht het zal verliezen - wetten bieden ook een verklaring voor particuliere fenomenen doordat ze in een coherente axiomatische theorie worden afgeleid met een zeker inzichtelijke karakter - ontwikkeld door wiskundigen zagen dit als een normale uitbreiding van hun wiskundige denkwijze - toch zijn er interne limieten: statica, optica en hydrostatica vormden gesloten gebieden die geen aanleiding gaven tot verder expansie v. natuurwetenschap (geen grote uitbreiding van resultaten) 36 3.3 Het ontstaan van de experimentele methode: ontwikkeling van de natuurwetenschap in de 17de eeuw toonde een explosief en cumulatief karakter accumulatie van resultaten door de essentiële nieuwe aanpak van de experimentele methode 3.3.1. Hoe is de nieuwe aanpak van de wetenschap er gekomen? nieuwe werkwijze ≠ gevolg van het voorafgaand uitdenken van een nieuwe methodologie die men dan achteraf op problemen heeft toegepast = tot stand gekomen als gevolg van de reflectie over de nieuwe wetenschap grondslag van de methode = archimedische werkwijze = neiging van wiskundigen om hun wiskundige, dat wil zeggen kwantitatieve en axiomatiserende, werkwijze toe te passen om fysische problemen die zich daartoe lenen Voorbeelden: optica - Maurolyco - Kepler - Galilei - Descartes - Fermat - Huygens - Newton Voorbeelden: astronomie - Copernicus - Galilei - Kepler Voorbeelden: statica - Stevin - Galilei - Descartes 37 - Pascal - Huygens - Newton - Bernouilli XVI Ontstaan van de neiging om met wiskundige technieken de mechanica (=studie van de val en de worp) te bestuderen. - Eerste aanzet gegeven door Tartaglia en Benedetti - Werk van Galilei legt grondslag van de moderne natuurkunde 3.3.2. Archimedes (3de eeuw v.C.) Als ingenieur - Constructie van militaire apparaten (katapulten, kranen en stormrammen) - Takelsysteem om schepen vanuit het dok naar de zee te trekken - Brandspiegels om vijandige schepen van op het land in brand te steken heeft over deze technische verwezenlijkingen nagenoeg niets op schrift gesteld: beschouwde zijn werk als ingenieur als handenarbeid, te minderwaardig en onbelangrijk om er publicaties over te verzorgen Als wiskundige - Berekening van het getal ð - Eigenschappen van krommen en de oppervlakten die ze omsluiten - Methode om de inhoud en het oppervlak van de piramide, de kegel, de cilinder en de bol te berekenen - Boog zich over het vraagstuk hoeveel zandkorrels men nodig heeft om het heelal op te vullen Als natuurkundige - Behandelt statica en hydrostatica - Archimedische werkwijze = wiskundig analyseren van natuurkundige problemen - Statica = studie van evenwichten in rusttoestand= studie van de balans reduceerde het gedrag van de balansarm tot een geometrisch probleem: bewijst louter meetkundig dat een balans in evenwicht zal zijn, wanneer de gewichten aan de uiteinden omgekeerde evenredig zijn aan hun afstand tot het steunpunt. 38 Keerpunt in de ontwikkeling o Oorspronkelijk Archimedische neiging = uitbreiden van de wiskundige aanpak van de meetkunde naar andere gebieden van de werkelijkheid waarvan men de mathematische eigenschappen evident vindt DUS: alledaagse kennis kan volstaan om en inzicht te krijgen in de wetten, mits men voldoende wiskundig onderlegd is o Wiskundige aanpak naar mechanica verplaatsen Mathematisch model kan niet meer intuïtief worden uitgedacht omdat de resultaten niet kloppen met de waarnemingsgegevens. Mechanische fenomenen zijn te complex bij poging tot opstellen van wiskundige formules wordt men gedwongen de nauwkeurigheid aan de feiten de toetsen. DUS: bij toepassing van de Archimedische werkwijze op de mechanica, wordt de onderzoeker bijna vanzelf tot de mechanische methode gedwongen inzicht dat hier het verificatie – aspect van even groot belang is als het wiskundig aspect weg lag open om aan traditionele optica en statica te ontsnappen en om alle natuurkundige problemen op deze wijze te behandelen 3.3.3. Waarom is deze methode slechts in de 17de eeuw ontworpen? technologische factor - wetenschap was op basis van alledaagse werkelijkheid rekenkunde, meetkunde en statica voor de meest elementaire precisie – operaties (tellen, meten en wegen) - sterrenkunde = uitgelokt door het bestaan van precieze waarnemingstabellen van de Babyloniërs - probleemstelling van wetenschappers wordt bepaald door de technische cultuur waarin men leeft men kwam weinig in contact met mechanische problemen, dus deed men niet aan mechanica - techniek had in de Oudheid slechts een beperkte complexiteit - kloof tussen technici en geleerden 39 wiskundige factor o Oudheid huiver t.o.v. algebra door onhandige schrijfwijze van getallen o 16e eeuw technologie bereikt nooit eerder gezien stadium uitvindingen: verspreiden snel onder invloed van het kapitalisme: - Mijnbouw en metallurgie: productie van staal, ijzer, lood, koper, tin en edele metalen - Mechanisatie van de weefnijverheid - Glasindustrie en het slijpen van lenzen - Bouwkunst - Technieken van drainering - Dijkenbouw en kanalisatie - Bruggenbouw - Scheepsbouw - Militaire technologie - Cartografie en navigatiemethodes - Boekdrukkunst = illustratief voor het niveau dat de technologie in de XVI bereikt heeft o Complexiteit stijgt - belang en complexiteit van technologische problemen te groot voor gewone ambachtsman - men gaat beroep op experts doen: wetenschapsmensen ontstaan en kloof tussen techniek en wetenschap wordt overbrugd sterke wederzijds invloed 1. eerste groep die hierin slaagt = kunstenaars – ingenieurs (cf. Brunelleschi, Albrecht Dürer, Benvenuto Cellini en vooral Leonardo da Vinci) 2. tweede generatie = wiskundigen: passen hun wetenschap toe op praktische problemen (= eerste volwaardige ingenieurs) cartografie en navigatieproblemen: Regiomontanus, Nuňes en Mercator algebra: Bombelli, Tartaglia en Benedetti (ook geïnteresseerd in artillerie, dijkenbouw, intrumentenbouw…) 40 - Simon Stevin = prototype van onderzoekers die zowel wiskundige, wetenschapper als ingenieur waren * baanbrekend werk in rekenkunde, algebra en statica * drainering, dijken- en vestingbouw * constructie van pompen en windmolens * ontwierp zeilwagen die 27 personen kon vervoeren (beschouwde dit zelf als zijn grootste ontdekking) * vond het niet de moeite waard een boek te schrijven over zijn praktische uitvindingen ambitie lag in beschouwingen waarvan de schoonheid en verfijndheid niet vertroebeld werden door een contact met de alledaagse noden van het leven (cf. studies over de sfeer, parabool, spiraal…) o Nieuwe bloeiperiode van de wiskunde (XVI) - door vertaling werken van Griekse wiskundigen en verspreid door de boekdrukkunst - nieuwe aanpak van rekenkunde, algebra en driehoeksmeting onder invloed van de Arabische wiskunde - nieuwe wiskunde is veel handiger - grotere belangstelling voor mechanische problemen - mogelijkheid oplossingen in een wiskundige formulering uit te werken - cf. Galilei: door zijn studie van de valwet de grondlegger van de moderne mechanica en van de experimentele methode 3.3.4. Kennistheoretische reflectie op de nieuwe methode Galilei = grondlegger moderne mechanica + de experimentele methode o 2 karakteristieken van zijn methode - wiskundige theorie (of aantal formules) waarvan gepostuleerd wordt dat ze een formulering biedt van relaties die tussen bepaalde grootheden in de werkelijkheid bestaan - experimenten waarin zekere metingen worden uitgevoerd waarvan men eist dat ze minstens bij benadering beantwoorden aan de voorspellingen van die theorie 41 o waarde van de karakteristieken - volgens Galilei: wiskundig aspect van zijn benadering zorgt voor precisie, exactheid en nauwkeurigheid ( filosofische benaderingen van de mechanica in de ME) - Robert Doyle: zag in dat het experiment even noodzakelijk was - XVIII: men kende eindelijk aan de 2 aspecten een gelijke waarde toe Bewijskracht van de methode? >>> m.a.w. waarom kon deze methode zich met zoveel overtuigingskracht opdringen? o Voordeel van de wiskunde Zodra zekere stellingen geformuleerd zijn, kan men hieruit onbeperkt nieuwe stellingen afleiden: wanneer de uitgangspunten (axioma’s) waar zijn, moeten de afgeleide stellingen dat ook zijn! toegepast op de natuur biedt dit mogelijkheid om nieuwe wetten af te leiden en dus voorspellingen te doen over feiten (cf. planetenposities, gewichtsverlies van een lichaam in water…) kan met grote nauwkeurigheid worden nagegaan: stellingen doen uitspraken over relaties tussen grootheden die met deze methodes meetbaar zijn o Zekerheidskarakter van mechanica De theorie houdt precieze voorspellingen in over relaties tussen grootheden. De experimentele situatie garandeert dat een afwijking van die voorspellingen reeds bij eenvoudige, ondubbelzinnige metingen tot uiting komt. DUS: zekerheidskarakter berust op haar kwetsbaarheid: als een theorie fout is, kan men dit vaststellen door het uitvoeren van juiste controles en experimenten moeilijkheid: ontwikkeling van accurate meettechnieken 3.3.5. Pseudo-wetenschap = verzameling van opvattingen die worden gepresenteerd alsof ze wetenschappelijk zijn, terwijl dit niet het geval is theorie is slechts wetenschappelijk als ze empirisch getoetst kan worden zodat je hypothesen kan afleiden die controleerbaar zijn en de feiten bevestigen of weerleggen Karl Popper “falsifieerbaarheid” - theorie is falsifieerbaar als het mogelijk is om ze te weerleggen 42 - Als ze door geen enkel denkbaar feit kan worden tegengesproken, en dus alles verklaart, is ze niet falsifieerbaar en bijgevolg niet wetenschappelijk - hypothese wordt dus interessanter naarmate ze preciezer, en dus minder waarschijnlijk is voorbeeld: “het zal volgend jaar regenen” = triviale uitspraak met hoge waarschijnlijkheidsgraad “het zal in een bepaald jaar, op die dag, om dat uur regenen” = kleinere waarschijnlijkheid interessantere hypothese ! Einstein - Algemene relativiteitstheorie: “licht wordt aangetrokken door zware voorwerpen” Bv. licht dat van een ster afkomstig is en langs de zon passeert, zal afwijken van zijn baan omwille van de aantrekkingskracht van de zon - Was heel informatieve hypothese, omdat ze heel onwaarschijnlijk was - 1919: testen van hypothese tijdens een zonsverduistering bleek te kloppen! - Theorie is wetenschappelijk omdat het principieel mogelijk is om aan te tonen dat ze niet waar is - Had men in 1919 de theorie gefalsifieerd, dan was ze niet onwetenschappelijk, maar gewoonweg vals Fouten van pseudo – wetenschappen - je kan er geen nauwkeurige hypothesen of voorspellingen uit afleiden of je kan de voorspellingen niet falsifiëren - er wordt vaak gebruik gemaakt van een wetenschappelijk jargon zonder dat duidelijk wordt gemaakt wat men daar precies mee bedoeld wordt termen verwijzen naar iets dat niet in de werkelijkheid voorkomt (cf. energievelden, stralingen, krachten…) - ook theorieën die wel toelaten om voorspellingen te doen, maar die reeds afdoende gefalsifieerd zijn terwijl men er toch geloof aan blijft hechten behoren hiertoe (homeopathie) - een waardevolle theorie moet beter zijn dan alternatieve theorieën of oplossingen - pseudo-wetenschap geeft vaak oplossingen voor problemen die al beter, wetenschappelijk, verklaard werden - wetenschap streeft naar consistentie ↔ pseudo-wetenschap is vaak onderling tegenstrijdig en tegenstrijdig met fundamentele wetenschappelijke inzichten 43 3.4. Een nieuwe mentaliteit en een nieuw wereldbeeld Moderne wijsbegeerte is tot stand gekomen als resultaat v.e. reflectie op de nieuwe bloei van de wetenschappen tracht de totaliteit v.d. problemen op dezelfde wijze te benaderen Begin 17e eeuw nieuwe mentaliteit door: - succes technologie/wiskunde - socio - economische wijzigingen - ontdekkingen van nieuwe werelddelen - Reformatie - boekdrukkunst “New Learning” = nieuwe manier v. kennisverwerving: - groot vertrouwen in de menselijke rede (‘lumen naturale’) - wetenschap en filosofie moeten zich bezig houden met de ervaarbare wereld en moet middelen zoeken om op de wereld in te grijpen en die te veranderen Francis Bacon “Novum Organum” - Organon = naam van de boeken van Aristoteles over logica en wetenschapsfilosofie - wil het werk van Aristoteles actualiseren, maar er zijn nog veel leemten want de nieuwe mechanica was nog niet ontwikkeld Dubbele verandering in de wereldvisie - Overgang van gesloten naar open wereldbeeld - Mechanisering van het wereldbeeld Overgang van gesloten naar open wereldbeeld o Geocentrisme wordt heliocentrisme Geocentrisme - Heelal = bol waarbinnen zich concentrisch andere bollen bevonden - Centrum = aarde waarrond zich de kristallen bollen die de maan, zon en planeten droegen, bewogen - Buitenste bol = vaste sterren 44 - Centrum van de aarde = hel - Mens bevond zich in het centrum van het heelal: op de aarde - Aarde = opgesloten in het ondermaanse = binnen de sfeer van de maan - Gesloten hiërarchie van sferen werd als iets positiefs ervaren: ‘harmonie der sferen’ - Onveranderlijkheid van de buitenste sferen was te danken aan de goddelijke almacht - Wisselvalligheden in het ondermaanse = te wijten aan strijd tussen goed en kwaad (engelen duivels) - Analogie tussen dit wereldbeeld en het statische mens- en maatschappijbeeld van die tijd Heliocentrisme o o o - Copernicus - Giordano Bruno Copernicus - ‘De revolutionibus orbium caelestium’ (1543) - Biedt wisseloplossing voor het klassieke geocentrische wereldbeeld - Aarde staat niet meer centraal en beweegt zelf rond de zon - Sfeer van vaste sterren blijft bestaan Giordano Bruno - ‘De l’infinito universo e mondi’ (1584) - predikt het idee van oneindigheid van het heelal - oneindig aantal zonnestelsels - zon staat niet centraal - mens = klein stipje in eindeloze heelal - Bijbel ≠ goede bron voor natuurwetenschappelijke kennis - ontkende goddelijkheid van Christus - pleitte voor vredevolle samenwerking tussen godsdiensten - belandde op de brandstapel als ketter Blaise Pascal ‘Pensées’: ervaart de oneindigheid en vrijheid als angstaanjagend o Galilei en Kepler sluiten zich bij de nieuwe visie aan 45 Mechanisering van het wereldbeeld: Door de nieuwe fysica van Galilei en volgelingen: verklaring van verschijnselen op aarde, vertrekkende vanuit de mechanica. o o Isaac Newton - ‘Philosophiae naturalis principia mathematica’ (1687) - zowel aardse als hemelse verschijnselen in dezelfde wetten verklaren - zowel op aarde als in het heelal zijn dezelfde krachten verantwoordelijk voor de beweging van voorwerpen René Descartes - Ale processen i.d. materiêle wereld zijn d.m.v. mechanica te verklaren - grondslag voor het enthmythologisierungsproces Nieuwe mensvisie - anatomie en geneeskunde tonen dat het lichaam tot de mechanische wereld behoort - Andreas Vesalius (‘De humani corporis facrica’) en Pico della Mirandola (‘De homini dignitate oratio’) : stellen dat de mens op eigen kracht de wereld kan begrijpen, erop kan inwerken en er veranderingen in kan aanbrengen - mateloos vertrouwen in de rede, optimisme en geloof in de mogelijkheid van vooruitgang - moderne filosofie poogt verantwoording/verdieping te vinden voor dit nieuw wereld/mensbeeld. Men zoekt naar een nieuw inzicht in het menselijk kennen nu men overtuigt is dat ook betrouwbare natuurwetenschap mogelijk is. 46 Hoofdstuk 4 MODERNE FILOSOFIE 4.1. Politieke Filosofie Niccolo Machiavelli o Il Principe (1513) - Nadruk op de efficiëntie - Studie van de mens en de wijze waarop deze in het maatschappelijk proces reageert is nodig - Politieke handelen ≠ uitgaan van abstracte principes of edele gevoelens = gebaseerd op een feitelijke analyse van de maatschappelijke wetmatigheden >>> analyse kan tot besluit leiden dat immorele daden in een bepaalde situatie de meest geschikte zijn… o Machiavellisme Strikte zin van het woord (zoals Machiavelli het zelf bedoeld had) heeft enkel betrekking op het handelen van staatstleiders Bredere betekenis handelswijzen van individuen die de eisen van het succes laten primeren op morele overwegingen Hugo de Groot - De iure belli ac pacis (1625) = basis van het moderne internationaal recht Onderscheid: o Goddelijk recht = enkel toepasbaar op de Kerk o Menselijke recht = enkel toepasbaar op de mensen 47 - Natuurrecht = recht dat uit de natuur van de mens voortkomt - Burgerrecht = recht dat mensenwerk is en dus verschilt van staat tot staat, maar niet mag ingaan tegen het natuurrecht Thomas Hobbes o Invloed van Galilei Hobbes was zo onder de onder de indruk van Galilei’s werk dat hij alle verschijnselen, inculsief het handelen, het bewustzijn en de perceptie van de mens, wou verklaren in termen van beweging van materie. Galilei: “lichamen zijn voortdurend in beweging” Hobbes: “De menselijke geest kan vergeleken worden met een machine die voortdurend beweegt” = eerste moderne filosoof met een materialistisch en mechanisch mens- en wereldbeeld o Leviathan (1651) - Verdedigde absoluut koningschap - In een systeem waarin de mechanische wetten van Galilei werkzaam zijn, is een absolutistisch bestuur het best functionerende - Sterke en machtige autoriteit is nodig om te voorkomen dat mensen een strijd ‘van allen tegen allen’ uitvechten (zoals in een natuurstaat het geval zou zijn) - Macht van de absolute heerser ≠ van God, maar: van het volk - Zonder heerser zou de maatschappij omwille van het egoïsme van de mensen ten onder gaan aan chaos 4.2. Het rationalisme: Descartes, Spinoza en Leibniz 4.2.1. Descartes Algemeen - Fransman (1596 – 1650) - Opgeleid in de scholastieke wijsbegeerte - Wilde wiskunde overhevelen naar de filosofie: axioma’s en begrippen die helder en aanvaardbaar zijn deductieve stellingen 48 1ste uitgangspunt: vertrekken vanuit zekerheden o ‘methodische twijfel’ - bedoeling = van een ontwijfelbaar standpunt vertrekken - gevolg: * afstand doen van alle ‘gangbare’ opvattingen * geen externe autoriteit meer aanvaarden o “Cogito ergo sum” Postuleerde het bestaan van een ‘res cogitans’ (= denkende / kennende object) 2de uitgangspunt: het bestaan van God “Ik kan mij een voorstelling vormen van een volmaakt wezen” “ Het is volmaakter te bestaan, dan om niet te bestaan DUS: “Dat volmaakt wezen waarvan ik mij een begrip kan vormen moet per definitie bestaan, want anders zou het niet volmaakt zijn.” = ontologisch godsbewijs 3de uitgangspunt: het bestaan van de buitenwereld Ruimtelijke wereld = ‘rex extensa’ - we bezitten hierover “idées claires et distinctes” - op zich bieden deze ideeën geen garantie dat ze op gepast wijze de werkelijkheid uitdrukken - Descartes stelt dat God ons deze ideeën heeft ingeprent en dat een volmaakt wezen ons niet zal bedriegen Nativisme = opvatting dat de menselijke geest over aangeboren ideeën beschikt, die toelaten om een klare intuïtie te hebben over de principes die als grondslag moeten worden genomen, zowel om de wiskunde als om de natuurkunde op te bouwen Verband met Plato Plato verbaasd zich erover dat een slaaf die ongeschoold is toch een meetkundig vraagstuk kan oplossen mensen aangeboren ideeën doen aanspreken door goeie vraagstelling Dualisme = opvatting dat er twee gebieden of substanties bestaan in de werkelijkheid: - stoffelijke / uitgebreide volgens wetten van meetkunde en mechanica - geest denken / bewustzijn 49 Monisme = opvatting dat alles te herleiden is tot één soort werkelijkheid, materie of geest, maar niet beiden sam Mechanicisme = opvatting dat in de stoffelijke wereld, waaronder ook dieren en het menselijk lichaam, alles volgens mechanische wetten verklaarbaar is - Aanleiding tot anatomische ontdekkingen (cf. ontdekking van de bloedsomloop met hart als pomp door Harvey) - Maakte veel ophef - Interesse in het totaalbeeld - Droeg bij tot: * despiritualisering van de wereld * bestrijden van het bijgeloof * verdwijnen van de heksenwaan Zwakheden van het rationalistisch mechanicisme o Als kennistheorie Niet in staat onderscheid tussen wiskunde en natuurkunde duidelijk te maken vooral het statuut van de natuurkunde kwam onvoldoende naar voren o Als metafysica Dualisme = zeer moeilijk houdbaar mind / body – problematiek: als geest en materie twee verschillende zijnsvormen zijn, hoe kan het ene dan inwerken op het andere? 4.2.2. Spinoza God bij Spinoza Rede = datgene in de mens dat hem het dichtst bij God doet komen o De Substantie = God die de grondslag van de werkelijkheid is / het uitgangspunt van het axiomastelsel van de wereld inzicht in God = grondslag van ons denken o Pantheïstisch godsbewijs Oorzaken komen voort uit daaraan voorafgaande oorzaken 50 DUS: er moet iets zijn dat zich niet bevindt in deze keten van oorzaak en gevolg en zijn eigen oorzaak bevat (causa sui) (anders zou er immers niets kunnen bestaan) = de substantie o - Slechts 1 substantie - is oneindig - is eeuwig Attributen = oneindig aantal zijnswijzen waarin de substantie zich uitdrukt Wij kennen er 2 : - het denken - het uitgebreide concrete zaken rond ons + denkende wezens = modi die met volstrekte noodzakelijkheid voortvloeien uit de substantie (God) o o Mind / body – probleem Descartes: dualisme Spinoza: parallellisme tussen denken en materie > denken en uitgebreidheid zijn noodzakelijke uitingen van dezelfde substantie, zij het in 2 verschillende attributen van God, dus kan er geen conflict zijn Pantheïsme Alles vloeit met noodzaak voort uit de substantie wereld en God vormen een eenheid Gevolgen: - zonder schepping is God niet volledig - God en Natuur zijn synoniemen - God is geen persoon: kan niets anders doen dan wat met noodzakelijkheid uit zijn wezen voortvloeit Christenen: zien zijn leer al vlug als een vorm van atheïsme Positie tegenover de Bijbel Bijbel o ≠ wijsgerig / wetenschappelijk werk dat kennis over de wereld bevat = verzameling van historische teksten enige niet historische boodschap = oproep tot liefde voor de naaste en voor God 51 als bepaalde bijbelpassages niet houdbaar blijken, moet niet het verstand zich onderwerpen, maar moet de Bijbel tot zijn ware dimensies worden herleid! o Durf van Spinoza Plooit zijn reden niet naar het godsbeeld dat hij had, maar plooit zijn godsbeeld naar zijn redelijk inzicht. inzicht in de wereld en zin van het menselijk bestaan worden op dezelfde wijze afgeleid Ethica = leefregel voor het handelen o Deterministisch Binnen determinisme gradaties van autonomie Mens = wezen met een sterk verhoogde graad van autonomie bezit vorm van gedetermineerdheid die in grote mate vanuit hemzelf komt en minder van buitenaf (zoals bij dieren / levenloze objecten) o Ethisch ideaal = verhogen van de autonomie / zelfrealisatie - Impliceert verhoogde activiteit (passiviteit = onderwerpen aan factoren van buitenaf) - Redelijk denken = hoogste vorm van autonomie die een mens kan bereiken - Hoogste ethische waarde = het verkrijgen van inzicht in de hoogste werkelijkheid, dat wil zeggen God als noodzakelijke oorzaak van alles Vrijheid = volgens dit inzicht leven en zich niet door passies laten beheersen - Ware geluk: begrijpen dat al het angstwekkende in de wereld voortvloeit uit God vanuit het standpunt van de eeuwigheid is alles wat gebeurt goed - Ultieme geluk = liefde tot het eeuwige, oneindige en onveranderlijke wezen Staatsvisie o Mechanicistisch de samenleving bestaat uit groepen en mensen met allerlei belangen, die kunnen worden voorgesteld als krachten die op elkaar inwerken 52 o Conclusie Natuurtoestand blijft voortbestaan: mensen zijn egoïstische wezens, ook als ze in staatsverband leven het is onverstandig om alle macht in de handen van 1 persoon te leggen verdedigt democratie als enige staatsvorm waarbinnen de verschillende krachten binnen de samenleving in evenwicht kunnen worden gebracht tolerantie tegenover ideeën is nodig: - macht van de staat is beperkt - meningen kunnen niet worden afgedwongen - elke poging tot het onderdrukken ervan zal onvermijdelijk contraproductief werken 4.2.3. Leibniz Kenmerken - Geen systeembouwer - 1 van de laatste denkers die alle gebieden van de wetenschap en filosofie kende en er bovendien ook belangrijke bijdragen heeft toe geleverd Monaden Ontkende dat er maar één substantie bestaat werkelijkheid is opgebouwd uit talloos veel substanties: monaden: - immaterieel - geen enkele wisselwerking Harmonia praesstabilita = oplossing voor de vraag hoe het komt dat er voortdurende interactie is tussen de dingen o God = hoogste monade: heeft alle monaden zodanig geschapen dat ze met elkaar in harmonie zijn, ondanks het feit dat ze niet met elkaar in contact staan o Idealistisch monist = denker die op het ontologische vlak enkel het bestaan van het geestelijke verondersteld 53 Théodicée o o God is: - christelijk persoon die over een vrije wil beschikt - algoed koos het beste model uit een oneindig aantal modellen van deze wereld: God heeft ‘de best mogelijke der werelden geschapen’ - almachtig heeft de wereld waarin wij leven doen bestaan - alwetend keuze om de beste der mogelijke werelden te scheppen (kon alles overzien en door zijn alwetendheid kon hij bepalen wat de best mogelijke wereld was) Opmerkingen - Wereld kan niet volkomen volmaakt zijn: dan zou het gelijk zijn aan God en dat is absurd - Wereld waarin vrije wil voorkomt = perfecter dan wereld zonder vrije wil God heeft wereld geschapen waarin vrijheid voorkomt, en door het bestaan van de vrijheid ook het kwaad ! 4.3. Het Empirisme: Locke ,Berkeley en Hume 4.3.1. Locke An Essay Concerning Human Understanding - Uitgangspunt: wil men aan filosofie doen, moet men allereerst grondig onderzoek doorvoeren van de wijzen waarop het menselijk verstand werkt - Zekerheid van de kennis aantonen aan alles twijfelen - Ziel beschikt niet over aangeboren intuïties Tabula rasa Bij de geboorte is onze geest, voor we ervaringen opdoen een “empty cabinet” of een “white paper, void of all characters, without any ideas” o Ideas of sensation = alle gegevens die we via onze zintuigen opdoen zijn nodig vooraleer we kunnen nadenken 54 o Ideas of reflection = activiteiten van ons denken zelf kunnen niet uit zichzelf ontstaan Kwaliteiten o Primaire kwaliteiten = mathematische en mechanische aspecten van de werkelijkheid (cf. beweging, rust, aantal, uitgebreidheid en vorm) o Secundaire kwaliteiten = indrukken van primaire kwaliteiten (cf. geur, kleur, smaak, temperatuur, klank…) o Reflectie over de kwaliteiten - geen reden om te veronderstellen dat de primaire kwaliteiten niet in de werkelijkheid voorkomen van secundaire kwaliteiten kan dit niet worden gezegd - Secundaire kwaliteiten zijn niet volledig subjectief: er is iets in het voorwerp aanwezig dat in onze geest kleur en geur oproept - Bestaan van primaire kwaliteiten = bewijs dat we vertrouwen mogen hebben in de natuurkunde die de mathematische en mechanische aspecten van de werkelijkheid bestudeert - Dingen worden nooit op zich onderzocht, zoals ze ‘echt’ in de werkelijkheid bestaan, maar we bestuderen ze via de voorstellingen die we ervan hebben Kenvermogen Wetmatigheden die wij aan de natuur toeschrijven = zijn het gevolg van de neiging van onze geest om associaties te leggen - voorstellingen die zich geregeld samen voordoen associatie - rol van deductie wordt gering: denken = associatie – proces dat door de aard van onze vroegere ervaringen wordt bepaald Empirisme = leer die zegt dat men voor de opbouw van de natuurkunde, en ook voor het verwerven van eender welke kennis, een beroep moet doen op ervaring en niet op algemene principes mag vertrouwen - Belang van de ervaring wordt overdreven - Rol van de wiskunde wordt onderschat 55 - Metafysische begrippen worden geproblematiseerd: ze zijn niet waarneembaar en dus is hun reële of objectieve bestaan niet langer evident zoals in het rationalisme Mens – en maatschappijvisie Grondslag voor de liberale denkbeelden op het gebied van godsdienst, recht en politiek 4.3.2. Berkeley Ervaringen Zijn nodig om te kunnen beweren dat zaken bestaan (in ons bewustzijn) Idealisme - Alle kennis = kennis van secundaire kwaliteiten - Voor alles geldt dat het bestaat, enkel en alleen als het wordt waargenomen - Enkel van onze voorstellingen (ideas) kan worden beweerd dat ze werkelijk bestaan Problematiek Verre van eenvoudig om aan te tonen dat er inderdaad een verschil bestaat in ‘objectiviteit’ of ‘realititeitswaarde’ tussen bijvoorbeeld een regenboog enerzijds, en de maan anderzijds (regenboog = voorwerp dat niet kan bestaan zonder dat het wordt waargenomen) Oorsprong van ervaringen? - Waarnemingen = voorstellingen die we aan God te danken hebben - Buitenwereld bestaat (ook zonder dat hij door mensen wordt waargenomen) omdat God zorgt voor het bestaan van dingen door ze voortdurend waar te nemen - Wetenschap : houdt zich bezig met voorstellingen die regelmatig terugkeren en steeds opnieuw worden geassocieerd met andere voorstellingen - God: maakte het mogelijk dat alle subjecten een aantal identieke voorstellingen hebben Solipsisme = leer die zegt dat het enige wat bestaat de eigen geest is, en dat al het overige dat hij meent waar te nemen door zijn geest wordt ‘uitgevonden’ - Geen externe objecten 56 - Enkel ervaring van de voorstellingen - Subjecten (mensen) zijn slechts een mentale constructie ‘other minds’ problematiek o Vraag “Zijn er behalve ikzelf nog andere subjecten die, net zoals ik, bepaalde ervaringen hebben, gedachten, wensen, verlangens, intenties..??” o Mogelijke antwoorden - Ik ga ervan uit dat het plezier, de pijn en verlangens door andere subjecten op dezelfde manier ervaren worden zoals ik ze ervaar zekerheid kun je hierover nooit hebben: blijft gevangen in je eigen perceptie - Subjecten die ik rondom mij zie, kunnen robotten zijn, die zo geprogrammeerd zijn dat ze op sterk overtuigende wijze simuleren dat ze een ‘mind’ hebben 4.3.3. Hume Treatise of Human Nature - Wilde totaalfilosofie ontwerpen - Vertrekt niet van de notie ‘God’ - Problemen baseren op onderzoek van het kennende wezen, de mens Bewustzijnsverschijnselen (perceptions) o Impressions = indrukken (gewaarwordingen, gevoelens, emoties) o Ideas Enkelvoudige ideeën = voorstellingen die overeenkomen met / refereren naar 1 bepaald ding in de wereld en niet opsplitsbaar zijn in meerdere voorstellingen Vb. koude, hitte, rood, zoet 57 Complexe / samengestelde ideeën = enkelvoudige voorstellingen samenvoegen: combineren van waarneming van meerdere zintuigen en corresponderen niet rechtstreeks met datgene wat we kunnen ervaren Vb. uitgebreidheid, oneindig, dronkenschap Redeneren = ontdekken van relaties o Over relaties tussen ideeën = analytische aanpak o - Bewijzend of demonstrerend redeneren - Leiden tot zekerheid - Conclusie van een redenering zit reeds vervat in de betekenis van de eerste helft van de redenering - A priori waar - Ontkennen houdt contradictie in Over relaties tussen waargenomen feiten = synthetische aanpak - Over ervaringsfeiten - Ervaringsgegevens zijn nodig om uit te maken of ze waar of vals zijn - Ontkenning houdt geen contradictie in, ook al zou de ontkenning vals zijn - Niet a priori waar - Empirische hypothesen die, met alle variaties van waarschijnlijkheid, waar of onwaar kunnen zijn Causale relaties = leggen van verbanden tussen oorzaken en gevolgen o Noodzakelijk verband = necessary connection tussen A en B als men zegt dat ‘A oorzaak is van B’ - verband op zich kunnen we nooit vaststelling in de ervaring - oorzakelijkheid = neiging van ons psychisme om, na herhaalde vaststelling van opeenvolging, te besluiten tot een noodzakelijk verband - kan noch door ervaring, noch door logische redenering als zeker worden beschouwd - gevolg: inductie is geen logische procedure 58 o Deductie = afleiden van conclusies uit bepaalde premissen (als de premissen correct zijn, dan is de conclusie noodzakelijkerwijs ook correct) o Inductie = maken van een veralgemening op basis van een beperkt aantal specifieke waarnemingen Inductie - Bezit geen logische zekerheid zoals bij deductieve redeneringen - We kunnen nooit weten of een inductieve conclusie zeker is (cf. de kip van Bertrand Russell in zijn ‘Problemen der Filosofie’) - Toetsen aan ervaring = onmogelijk: we kunnen niet alle gevallen onderzoeken waarop de conclusie betrekking heeft o Mogelijk antwoord: inductie blijkt in de praktijk te werken GEVOLG: we kunnen door inductie ook tot betrouwbare kennis komen omdat deze dagelijks blijkt uit bepaalde handelingen PROBLEEM: deze redenering is circulair, omdat ze zelf ook inductief is o Karl Popper - Inductie mag niet als basis van de wetenschappelijke methode beschouwd worden - Natuurwetten = vermoedens die men aan experimenteel onderzoek kan onderwerpen Mogelijkheden van kennisverwerving 1. we kunnen ons geen ideeën vormen over zaken die totaal losstaan van het ervarene : behalve in het geval van logica en wiskunde kunnen we met zuiver abstracte begrippen niets aanvangen 2. ik = ketting (‘a bundle’) van samenhangende en opeenvolgende bewustzijnsverschijnselen: persoonlijke identiteit kunnen we niet ervaren als aparte entiteit 3. metafysische uitspraken (alles wat der ervaring transcendeert) kunnen niet met ervaringen in verband worden gebracht en hebben dus geen zin 4. feit (= iets wat zich in de werkelijkheid voordoet) kan nooit bewezen worden door een redenering die a priori is (= voor alle ervaring) 59 5. geordende kennis (wetten en theorieën) betreffende de feitelijke wereld, berust op de toepassing van het oorzakelijkheidbeginsel zekerheid over deze zaken kan nooit bereikt worden RESULTAAT: scepticisme = fundamentele twijfel die nooit kan worden opgeheven 6. wiskunde en Newtoniaanse fysica = betrouwbaar (maar: begrippen als ‘absolute ruimte’ en ‘absolute tijd’ zijn niet houdbaar) Ethica - Vertrekt vanuit zijn kentheoretisch uitgangspunt - Rede kan geen beslissing nemen over de geldigheid van ethische uitspraken = geen overgang mogelijk van beschrijvende kennis naar waarderend opvattingen = geen overgang van ‘zijn’ naar ‘moeten’ - Ethische uitspraken drukken geen eigenschap / feiten uit, maar een goedkeuring of afkeuring van bepaalde feiten door ons psychisme - Individueel hedonisme: af- of goedkeuren is gebaseerd op een associatie die vroeger is gevormd tussen zulke feiten en een ervaring van lust of onlust - Sympathie: het lange –termijn geluk van de medemens voor onszelf als lustvol ervaren Naturalisme, relativisme en emotivisme o Naturalisme Uitspraken waarin we iets ‘goed’ of ‘kwaad’ noemen, kunnen afgeleid worden uit feiten, die eventueel wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld o Relativisme Wat mensen ‘goed’ en ‘kwaad’ noemen is afhankelijk van een aantal factoren: o - Maatschappij - Tijdperk - Sociale groep - Opvoeding - … Emotivisme Waarde – oordelen zijn volkomen betekenisloos: ethische uitspraken drukken enkel en alleen de emotieve houding van de spreker uit 60 Ingreep van Hume - Traditionele theologisch denken = waardeloos - Opstellen van begrippensystemen = onmogelijk - Begrip ‘substantie’ = betekenisloos - Theologie en metafysica zijn te verwerpen - Ethica en natuurwetenschap = aanvaardbaar MAAR: geen onderling verband + fundering berust in laatste instantie op neigingen van het menselijke psychisme 4.4. De Aufklärung Definities Aufklärung = = gedachtenstroming die zich in XVIII voordeed, waarbij grote groepen van intellectuelen gefascineerd werden door de ontdekkingen van de nieuwe wetenschap en door de filosofische reflecties die hierover waren gemaakt in de vorige eeuw (volgens Kant) loskomen van de mens uit een onmondigheid waaraan hij zelf schuld heeft; onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder leiding van een ander. Men heeft er zelf schuld aan, als de oorzaak niet ligt in een gebrek aan verstand, maar in een gebrek aan moed. Aspecten van deze mentaliteit - Groot vertrouwen in de rede: voor alles redelijke grondslagen zoeken - Geloof in vooruitgang: de rede kan de wereld veranderen en verbeteren - Interesse voor wetenschap - Streven naar een ‘natuurlijke godsdienst’ = God zonder mythische, irrationele en immorele trekken deisme - Streven naar een ‘natuurlijke moraal’ = moraal gebaseerd op een verantwoord mensbeeld * strenge plichtsmoraal * moraal in functie van nutsoverwegingen * libertijnse houdingen * amoralisme - Streven naar rationalisatie en ordening op maatschappelijk vlak 61 - Vrijheid als hoog goed (mag enkel beperkt worden omwille van het algemeen welzijn) - Groot belang hechten aan opvoeding 4.5. Immanuel Kant Jean Jacques Rousseau Mens kan het beste leven leiden in een ‘natuurtoestand’ = leven zonder: o o - maatschappelijke structuren - regels en wetten - kunstmatige moraal Verandering van de natuurtoestand door: - eigendom - ontwikkeling van de overheidsinstelling eerste persoon die een van een stuk grond heeft beweerd dat het zijn grond is, is verantwoordelijk voor het ontstaan van hebzucht, heerschappij en geweld Oplossing Meer natuurlijke vorm van leven gevoelsmatige aspecten kunnen opnieuw tot volle bloei komen NIET: afschaffen van de staat WEL: macht bij het soevereine volk leggen o Opvoeding “Emile, ou l’éducation” mens is van nature goed, maar wordt gecorrumpeerd door de samenleving DUS: kinderen moeten in harmonie met de natuur worden opgevoed Analyse van ons kenvermogen - Cf. Hume: noch voor natuurkunde, noch voor ethiek is er een rotsvast fundament, aangezien ons gevoel van zekerheid gebaseerd is op een ‘neiging’ van ons psychisme en bepaald wordt door ons kennisapparaat - Wilde zekerheid van de Newtoniaanse fysica redden 62 o Copernicaanse onmwenteling - Grond van zekerheden ligt in het subject - Inhouden van onze kennis worden verschaft door empirie - Kennis wordt geordend door vormen, die we vooraf in onze geest hebben Kennis = synthese van de inhouden van de empirie en de ordeningsvormen van het denken o Transcendentaal Zonder de ordenende vormen zouden de zintuiglijke gegevens voor ons een onoverzienbare chaos zijn en gestructureerde kennis onmogelijk - Vormen zijn a priori (inherent aan ons kenapparaat) - Onze kennis van de werkelijkheid is afhankelijk van over welke vormen ons kenapparaat beschikt Bv. bandopnemer heeft geen vorm waardoor het kennis van beelden kan verkrijgen o Analytische oordelen Zijn a priori, voor alle ervaring waar omdat het predikaat niets anders is dan de analyse van het onderwerp o Synthetische oordelen Predikaat voegt iets nieuws aan het onderwerp toe - A posteriori = oordeel dat na de ervaring tot stand is gekomen - A priori = oordelen die resultaat zijn van een analyse van de a priori vormen a priori vormen van zintuiglijkheid : ruimte en tijd a priori vormen van verstand : categorieën (causaliteit, eenheid, veelheid, totaliteit…) Kritik der reinen Vernunft = analyse van de beperkingen van ons kenvermogen - We kunnen over relaties tussen dingen spreken, maar niet over de dingen op zichzelf die er de oorzaak van zijn - Metafysica is onmogelijk: vormen kunnen niet worden toegepast op iets wat geen ervaringsgegeven is, zoals bv. een abstract begrip 63 Kritik der praktischen Vernunft “categorische imperatief” 1. ‘Handel steeds zo dat de regel die uw handelen leidt, een voor iedereen bindende wet zou kunnen worden.’ 2. ‘Gebruik in uw handelen de medemens nooit als louter middel, maar erken hem steeds als iemand die zijn eigen doel is.’ Godsbeeld Het feit dat mensen de categorische imperatief volgen is een morele grond om het bestaan van God en de onsterfelijke ziel aan te nemen. (dus geen echt godsbewijs!) 64 Hoofdstuk 5 HET DUITSE IDEALISME 5.1. Inleiding Duits idealisme biedt reeks van metafysische systemen, hoewel het uitdrukkelijk op Kant teruggaat. Verklaringen?? Idealistische elementen in filosofie van Kant - Regulatieve ideeën worden gebaseerd op praktische rede (=het handelen, het willen) - Uiteenzetting over de rede bevat basisbegrippen van de traditionele metafysica (bv. God, wereld, ziel, het Ik) - Dualisme: vrijheid van het Ik determinisme van de Natuur - Er kan enkel over fenomenen worden gesproken en niet over het Ding – an – sich Ontstaan van de Goethezeit o o Kenmerken periode - Zowel verderzetting van als reactie tegen de Verlichting - Aufklärung: Rede staat centraal onstaan van een behoefte aan een filosofie die verder gaat dan een op fysica geconcentreerde theoretische rede - Geist = oog voor cultuur en alle ermee verband houdende menselijke waarden Typische figuren - J.G.Herder : evolutie van de mensheid: ontwikkeling naar een hogere vorm van Christendom + fundamentele eenheid tussen Natur en Geist 65 - J.W.Goethe: wetenschap aanvullen met kunst + streven naar de ‘edele mens’ - F. Schiller: geschiedenisfilosofie in teleologische zin: zoeken naar synthese tussen Natur en Geist + hecht groot belang aan esthetische opvoeding (kunst als contact met geestelijke dimensie) - F.H.Jacobi: Geistige als bovenzinnelijke, ware en goede + ‘wereld van het hart’ benaderen vanuit het geloof o Samenvattend: nieuwe waarden - Vrijheid en scheppingsdrang van de mens - Nieuwe culturele waarden zoals kunst, taal en geschiedenis (als vooruitgang gezien) - Nieuwe ethiek die nadruk legt op de edele mens - Het schone dat als belangrijke categorie wordt geïntroduceerd Thema’s van de romantici - Het ongrijpbare en onzegbare (onwezenlijk ‘Weltgefühl’) - Natuur is niet alleen wat de fysica ervan zegt, maar krijgt een magisch – mythische realiteit - Moraal beklemtoont het belang van het individuele en van het ogenblik; opgaan in het onmiddellijke wordt als belangrijk en waardevol beschouwd - Nieuwe religieuze belangstelling Conclusie - Ontstaan uit synthese van idealistische elementen in het denken van Kant en belangstelling voor de ontwikkeling van de ‘Geist’ in de Goethezeit - Spiritualisering van de wereld omdat God wegvalt als grondslag - Wereld evolueert naar een hoger stadium - Kantiaanse Ik wordt geïdentificeerd met het ‘Geistige’ gevolgen 1. analyse van het Ik kan wetten van de Geist blootleggen 2. ontwikkeling van de werkelijkheid (Geist) valt samen met ontwikkeling van een bewust ik (geest) 66 5.2. Georg Wilhelm Friedrich Hegel - ° Stuttgart, protestantse afkomst - Vier belangrijke werken: * Phaenomenologie des Geistes * Wissenschaft der Logik * Enzyclopaedie der philosophischen Wissenschaften * Grundlinien der Philosophie des Rechts - Heel invloedrijk 5.2.1. Algemene karakterisering van Hegels leer - Hoofddoel = inzicht krijgen in de totale werkelijkheid - Wereld is in ontwikkeling totale werkelijkheid is onderhevig aan onomkeerbare wijziging - Ontplooiing van de werkelijkheid als die van het bewustzijn - Geschiedenis van de mens staat centraal - Kernmotief = Geist - Dialectische methode: these – antithese – synthese opeenvolging van eenheid en diversiteit in de werkelijkheid kan worden begrepen door het onderzoek van de tegenstellingen die het denken hanteert 5.2.2. Basisintuïtie en methode - Hegel ziet beperkingen van de Aufklärung in - Wil systeem uitbouwen waarin alle waardevolle elementen (van Aufklärung, Romantiek, atheïsme, godsdienst…) een zinvolle plaats krijgen - Systeem = geschiedenistheorie met een dialectiek Systeem moet rationeel zijn: 3 aspecten 1. tendens tot eenheid: alleen een totaalsysteem kan waarheid verschaffen (‘das Wahre ist das Ganze’) 2. het ware weten is een weten door begrippen intuïtie ‘Einfühlung’ van de romantici 3. intersubjectief aspect van de kennis 67 Het ware Moet eenheid vormen EN diversiteit van de werkelijkheid weergeven o Werkelijkheid als statische substantie Tegenstellingen krijgen hier nooit een plaats o Werkelijkheid als subject Alleen het subject maakt intrinsieke beweging van het zichzelf poneren en anders worden mogelijk - Subject: vormt splitsing in zichzelf door anders te worden - Ogenblik later: subject is niet meer hetzelfde als daarvoor - Volgend stadium: ‘Aufhebung’ van de tegenstellingen zodat ze toch ergens weer dezelfde zijn ‘het ware’ kan zich nooit als een oorspronkelijk of onmiddellijk gegeven voordoen Tot stand komen van het hegeliaans denken Vanuit zijn inzicht dat hij het ‘absolute weten’ noemt, zal hij nu aantonen wat de noodzakelijke ontwikkelingsgang is die een subject moet doorlopen om tot dit absolute weten te komen. Zwakheid van het systeem: wat zich aan Hegel als noodwendige ontwikkeling voordoet, geeft voor een buitenstaander vaak de indruk van een manifeste betekenisverdraaiing van de begrippen Centrale problemen van het idealisme - relatie tussen Absolute Geest en het individueel ik - probleem van de intersubjectiviteit (= bewustwording van het bestaan van andere subjecten) worden bij Hegel de basisstellingen waarop het gehele systeem is gebouwd: verheft het probleem tot grondslag van de oplossing! o Absolute Geest – individueel ik Komt voortdurend terug onder de algemene vorm van de antithese tussen algemeenheid (van de geest) en particulariteit (van het individu) 68 o Intersubjectiviteit Ligt aan grondslag van de antinomie tussen knecht en meester die in de “Phänomenologie des Geistes” het ontstaan van de arbeid en daarmee van de hele ontwikkeling van de cultuur verklaart 5.2.3. Geschiedenisfilosofie These – antithese – synthese o These Oosten: Geest is massief en eenvormig o o Antithese: Grieken - individuele ontplooiing bij en enkele grote individuen - Menigvuldigheid - Beweeglijkheid Synthese: Rome Politieke eenheid verzoenen met individuele vrijheid kwam tot uiting in de schepping van het privaatrecht MAAR: vrijheid bestond nog niet: almachtige rol van de orakels interne tegenstelling tussen vrijheid (autonomie) en onderworpenheid (heteronomie) Intrede van het christendom = definitieve opheffing van de contradictie tussen vrijheid en onderworpenheid - Onderworpenheid wordt doorbroken aangezien de mens hier met het goddelijke verbonden wordt - Absolute treedt de geschiedenis binnen - Tijdelijke (= geschiedenis) krijgt absolute betekenis - Nieuw vrijheidsprincipe: absolute vrijheid waardoor de mens zich identificeert met de macht waartegenover hij staat God is in de mensheid, mensheid is in God, dus zijn wij deelgenoot aan de macht die onze vrijheid zou kunnen beperken, en bepalen we dus zelf deze vrijheid Verdere geschiedenis van het Westen = uitbouw van het vrijheidsideaal Opkomst katholieke kerk en haar strijd tegen wereldlijke macht ontstaan tegenstelling tussen geweten en recht 69 OPLOSSINGEN - Reformatie van Luther - Aufklärung en Franse Revolutie voltooien wat Luther startte Geschiedenis is tot haar eindpunt gekomen; hegeliaanse rede is het laatste stadium van de religie, van het weten en van de kunst 5.2.4. Opmerkingen Maatschappijvisie - Ancien Régime en romantiek als waardevolle stadia in een ontwikkeling, waardoor hij als het ware de wapens van de Verlichting heeft bot gemaakt - Meest irriterende / fascinerende aspect van de hegeliaanse denkwijze = het enerzijds waarderen en anderzijds relativeren van om het even welke instelling of gedachte Werk van Hegel vanuit wetenschappelijk standpunt - Analyses geven blijk van psychologisch en historisch doorzicht - Bedolven onder ingewikkeld netwerk van begrippen - Onderlinge samenhang is grotendeels zoek Vergooide zoveel fantasie en reële denkkracht aan een zo hopeloze onderneming als zijn filosofische opzet 70 Hoofdstuk 6 NEGENTIENDE – EEUWSE FILOSOFIE IN DE BAN VAN HEGEL 6.1. De paradox van de Hegelianen Oud – Hegelianen - Rechts – Hegelianen - Volgden Hegel na, zonder veel afwijkingen of creativiteit - Verdedigers van kerk en staat - Bekleedden leerstoelen aan universiteiten - Hadden weinig invloed Jong – Hegelianen - Links – Hegelianen - Denkers die schrijven voor de toekomst, in een bijna journalistieke taal - Tot grote massa’s gericht en in nauw contact met het wereldgebeuren - Tasten gevestigde waarden aan: * christendom * politieke structuur * sociale structuur * economische structuur - Vertrekken vanuit Hegel, maar radicaliseren zodanig, dat hun werk uiteindelijk als afbraak van Hegel kan worden beschouwd - Feuerbach : stelde Hegels godsdienstige visie in vraag - Marx : wilde maatschappelijke structuur hervormen 71 Oorzaken van grote verschil leermeester – leerlingen o Veranderde tijdsomstandigheden 1830: definitieve einde van het Ancien Régime 1831: Hegel sterft DUS: gewijzigd tijdsbeeld vereist een nieuwe ideologie, een vernieuwde kritiek op het staatsbestel en het christendom o - kritiek op de Kerk als vernieuwing in het denken, maar ook als omvorming van de maatschappij zelf - revolutionaire denken moet de massa kunnen bereiken Filosofie van Hegel zelf - Geschiedenisvisie = theorie van ontwikkeling begrippen tegenspraak en negatie konden ook als omwenteling worden geïnterpreteerd - Religie en maatschappijordening Hegel meende een filosofie te hebben opgebouwd die greep had op de werkelijkheid Jong – Hegelianen verwijten hem dat hij via zijn begrippenspel niet met de ware religieuze mens / maatschappij in voeling kan komen - Synthese van staat en religie Eenheid van staat en godsdienst als ideaal Jong – Hegelianen verwerpen dit omdat juist hierin de macht van de traditie het sterkst was 6.2. Aanval op het hegeliaanse christendom: Feuerbach Fout van Hegel Filosofie gaat uit van de theologie Nieuwe filosofie Moet in de eerste plaats op de mens gericht zijn: ombuigen van de filosofie van het Absolute tot een filosofie van de mens (= antropologie) 72 - Aandacht voor zintuiglijkheid - Aandacht voor de medemens - Mens = eindig, sterfelijk, heeft behoeften, gewaarwordingen, overtuigingen en gevoelens Antropologie als kern van de godsdienst o “Das Wesen des Christentums” Ontwikkeling godsdiensten o o = groeien naar het inzicht dat de mens zichzelf als hoogste voorwerp van inzet en verering moet stellen God is een projectie van de mens - Goddelijk wezen = wezen van de mens dat geobjectiveerd, aanschouwd en vereerd wordt alsof het een ander, vreemd wezen was - God = projectie van eigenschappen die de mens bij zichzelf positief vindt - God = mens ontdaan van alle beperkingen Historische visie Religie en ontwikkeling ervan = positief : opeenvolging van noodzakelijke stadia in de groei van de mens tot zelfkennis o God – is – dood – theologie (100 jaar voor Nietsche!) Stelde vast dat in het alledaagse leven van de mens de godsdienst geen realiteit meer was, maar een loutere ‘idée fixe’ Historische betekenis van Feuerbach - Antropologie en godsdienstopvattingen had grote invloed op Marx - Godsidee is projectie van de menselijke natuur inspireerde in de 20ste eeuw tal van vrijzinnige kringen - Antropologisering wordt aangevoeld als één van de meest overtuigende aanvallen op het godsgeloof, waardoor het een vaak terugkomend thema van de apologetica (‘geloofsverdediging’) werd 73 6.3. De aanval op Hegels maatschappijvisie: Karl Marx 6.3.1. Leven en werken (Trier 1818, Londen 1883) Leven o o o Opleiding en milieu - Vader was joods advocaat - Familie werd protestants op opportunistische redenen - Studeerde rechtswetenschappen, wijsbegeerte en geschiedenis - Schreef zijn thesis over Epicurus en de analoge positie van de Jong Hegelianen Parijs: Franse socialisten - Confrontatie met nieuwe maatschappijvormen - Krijgt inzicht in de mogelijkheden van revolutionaire actie - Zwakheid: ontwikkelen maatschappijvisie naar eigen wensen - Marx: objectieve analyse van de geschiedenis om de ware evolutie – tendensen te achterhalen Friedrich Engels - Brengt Marx in contact met klassieke Engelse economisten - Grondig door Marx beïnvloed - Legde sterkere nadruk op de metafysische aspecten van het dialectisch materialisme - Paste dialectiek toe op natuur (Marx: mensheid) Houding tegenover Hegel o o Gelijkenissen - Wereld is onderworpen aan dialectische ontwikkelingswetten, waar het menselijk individu geen greep op heeft - Geschiedenis als vooruitgang naar hogere vrijheid - Antropocentrisme - Behoefte om het in de filosofie over de reële mens te hebben Verschillen - Wereldvisie is materialistisch ipv idealistisch - Staatsfilosofie: minacht opvatting van de eindtijd waarin vrijheid gerealiseerd zou zijn 74 REDEN: ziet afgrond tussen vrijheid waarover het idealistisch systeem spreekt en de reële situatie van de grote massa van de mensen Werken - 1846: Misère de la Philosophie - 1848: Manifest der kommunistischen Partei - 1859: Zur kritik der politischen Ökonomie - 1867: eerste deel van Das Kapital (deel 2 en 3 postuum uitgegeven in 1885 en 1886) 6.3.2. Algemeen overzicht van de leer Filosofie als praxis Filosofie mag geen theorie blijven: ze moet ageren door maatschappijverandering als centrale eis te stellen en zelf een bijdrage tot deze verandering willen brengen Het dialectisch materialisme - Wereld is in ontwikkeling als evolutie van de materie - Neemt afstand van het vulgair materialisme = opvatting dat de werkelijkheid zou kunnen verklaard worden door middel van louter mechanische, fysische wetten - Dialectiek speelt grote rol in evolutie van de werkelijkheid - Werkelijkheid maakt discontinue overgangen mee die het resultaat zijn van de conflictwerking tussen contradictorische krachten Het historisch materialisme = economische theorie van de geschiedenis o Basisprincipe Verandering en ontwikkeling van de maatschappij gebeurt op grond van objectieve wetten o Formulering historisch materialisme 1. mensen treden in bepaalde productieverhoudingen 2. productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaalde ontwikkelingsfase van hun materiële productiekrachten 3. geheel van productieverhoudingen = economische structuur van de maatschappij: basis waarom zich een juridische en politieke bovenbouw verheft 4. productiewijze van het materiële leven conditioneert leefpatroon en het maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt 75 o Verdere duiding begrippen - Productie van het materiële leven = activiteiten die de mens uitvoert om zich als biologisch organisme in stand te houden - Bewustzijn = beeld dat de mens of maatschappij bij middel van voorstellingen en begrippen over zichzelf ontwerptµ dergelijk bewustzijn is vals: dient om zichzelf te rechtvaardigen o Verschil mens – dier - Essentieel onderscheid: mens produceert zijn bestaansmiddelen - Productie geeft aanleiding tot het ontstaan van sociale relaties - Sociale relaties geven aanleiding tot instituties en bepaalde wijzen van conceptvorming - Wanneer zich verandering voordoen in de productiewijzen, zullen er nieuwe sociale relaties en bijgevolg nieuwe instituties en concepten ontstaan Economische theorie o Waarde van de economische goederen - Goed heeft waarde als het menselijke behoeften bevredigd - Goed behoort tot economisch proces als het ook een ruilwaarde heeft - Goederen met dezelfde ruilwaarde hebben iets gemeenschappelijks volgens Marx: gemeenschappelijke = beiden product van menselijke arbeid - Kwantitatieve maatstaf van de waarde van een goed = minimumtijd die arbeiders nodig hebben om dit goed te produceren - Als de productiviteit toeneemt in de loop der tijden, dan wordt ook de waarde van dit goed kleiner = ARBEIDSWAARDETHEORIE o Arbeid als economisch goed - Arbeider verkoopt zijn arbeid aan de kapitalist - Waarde van de arbeidskracht is bepaald door arbeidstijd nodig voor de productie ervan - Arbeidskracht wordt geproduceerd door zijn bestaansmiddelen - Waarde van de arbeid ligt in de arbeidstijd die nodig is om deze bestaansmiddelen te produceren - Productiviteit van de arbeidskracht stijgt arbeider is in staat in minder tijd meer te produceren dan nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien - Kapitalist: laat arbeider langer werken - Kapitalist eigent zich de meerwaarde die de arbeider produceert toe - Kapitalist kan zijn kapitaal aan machines weer verder uitbreiden om nog meer meerwaarde te realiseren enzoverder… 76 = UITBUITINGS - / EXPLOITATIETHEORIE o Grotere rol van machines Meerwaarde voor de kapitalist wordt op de rug van de arbeid gerealiseerd en de aanbreng hiervan wordt proportioneel geringer, dus moet in the long run de winstmarge van de kapitalist dalen. Oplossingen: - verhoogde uitbuiting (vrouwen en kinderen) - meer kapitaal accumuleren strijd tussen kapitalisten: zwakkeren worden opgeslorpt door de sterken kapitaal in handen van steeds minder kapitalisten o Interne contradictie Daar de koopkracht van steeds grotere massa’s tot een minimum wordt gereduceerd, zijn er onvoldoende mensen die de geproduceerde waarden kunnen kopen gevolgen: - o overproductie - crisissen - strijd tussen arbeidersklasse en bourgeoisie - ineenstorting van het kapitalistisch systeem Na de overwinning van het proletariaat - Eerst: periode van socialisme: productiemiddelen beheerd door de staat - Later: klassenloze communistische maatschappij: productiemiddelen worden door samenwerkende gemeenschappen beheerd De humanitaire ondertoon o o Vervreemding met betrekking tot de arbeid - Voorwerp dat door de arbeider wordt geproduceerd komt hem tegenover te staan als een vreemd wezen - Arbeid als activiteit is geen zelfrealisatie, maar leidt tot fysieke uitputting en geestelijke verdwazing - Vervreemding van de medemens in het algemeen: als menselijke relatie blijft slecht die over tussen arbeider en zijn verdrukker Godsdienst 77 - Godsdienst is het zelfbewustzijn van de mens die zichzelf nog niet gevonden heeft, ofwel zichzelf weer verloren heeft (Feuerbach) - Maatschappij brengt godsdienst voort als een verkeerd wereldbewustzijn omdat zij een verkeerde wereld is Opmerkingen o Dialectisch materialisme als zwakste schakel Begrip opbrengen voor dialectiek is heel moeilijk: o o o - Zodra men de wereld materialistisch interpreteert is het onbegrijpelijk waarom dialectiek, die een wetmatigheid is van het subject en zijn denken, daar nog enige rol zou kunnen spelen - Er is geen reden waarom de natuur zich zou gedragen volgens het simplistisch schema van these, antithese en synthese Historisch materialisme: heel vruchtbaar - Marx wees op onderzoeksterrein waarvoor historici op onbegrijpelijke wijze blind waren geweest - totaalbeschrijving maatschappij relaties onderzoeken tussen de economische infrastructuur en de superstructuur van institutionele en ideologische aard Economische theorie: moeilijk geval - Belangrijk deel van dit systeem staat of valt met de arbeidswaardetheorie - Probleem: precieze definitie en afbakening van het begrip ‘arbeid’ is niet duidelijk - Opvatting dat alleen menselijke arbeid waarde genereert is moeilijk vol te houden - Op theorie van arbeidswaarde (die niet vol te houden is) si die van de meerwaarde en uitbuiting gebaseerd - Positief: betrekkelijk nauwkeurige voorspellingen over de verdere ontwikkeling van de maatschappij Ambivalent karakter van het Marxisme = men voelt zich tegelijkertijd ertoe aangetrokken en afgestoten - Grondslag van het Marxisme: humanistische ethiek die de mens wil bevrijden - Historisch – economische theorie redelijke, wetenschappelijke visie op de ontwikkeling van de maatschappij - Vereniging ethisch en wetenschappelijk aspect in soort maatschappij waarin de mens volledig vrij zou kunnen zijn 78 - Wezenlijke betekenis van Marxisme: voortdurende aansporing om het ethisch streven naar een nieuwe maatschappij te combineren met wetenschappelijke analyse - Eenheid van Sein en Sollen wordt vaak als wishful thinking aan de kant geschoven enerzijds: vaststelling van zwakheden van de theorie anderzijds: theorie als motor voor een onmiskenbare belangrijke revolutie 6.4. Verdere afbraak van de Aufklärungswaarden: het nihilisme Max Stirner = 1 van de grondleggers van het nihilisme - Zelfvervreemdingen van de mens afbreken alle traditionele waarden van de geschiedenis op de helling zetten en alleen het eigen Ik als laatste waarde te poneren - Ziet zichzelf als eindpunt van een historische evolutie: mens poogt telkens opnieuw zichzelf te realiseren in gedachteconstructies die hem vreemd zijn - Gedachteconstructies komen steeds dichter en dichter bij het eigenlijke doel, namelijk het Ik zelf o Der Einzige und sein Eigentum - Tot nu toe: men moet zich inzetten voor ‘de goede zaak’ = * God * de Geest * Vorst * Vaderland * Volk *… >>> ideaal is altijd iets wat uitsluitend voor zichzelf staat - Stirner: “eerste werkelijkheid waarmee ik geconfronteerd ben, dat ben ikzelf en kan de eerste waarde die ik mij te poneren heb niet anders zijn dan mijzelf: mijn eigen zaak” 79 o Tegen andere links – Hegelianen - Plaatsten na hun afbraak van de godsidee als vervanging een ander waanbeeld in de plaats - God moest bij de anderen gewoon plaats maken voor de mens Stirner: voor elke individuele mens is zijn Ik de enige waarde - Niet alleen God maar ook de mens moet overwonnen worden, opdat alleen het Ik als waarde zou overblijven zijn zaak is noch goddelijk, noch menselijk Nihilisme = soort materialisme dat gepaard ging met een revolte tegen de bestaande sociale orde waarbij elke autoriteit zowel van de staat, de Kerk als de familie genegeerd werd o o Rusland (term ontstond er) - Toergenjev – “Vaders en zonen”: verspreiding van het begrip - Dostojevski: combinatie van nihilisme en anarchisme Twee betekenissen 1. doctrine volgens dewelke morele normen niet op redelijke gronden kunnen gebaseerd worden 2. gevoel van wanhoop over de leegte en zinledigheid van het menselijke bestaan (cf. existentialisme als vorm van nihilisme) 80 Hoofdstuk 7 DE IDEOLOGIEËN Inleiding Beeld van de maatschappij o o Mythen - Men stelt zich voor het netwerk van menselijke relaties ineensteekt en waar het vandaan komt - Functie= bijdragen tot het in stand houden van deze ordening maatschappijbeeld is een systeembevestigend mechanisme Griekse filosofen Overtuiging dat het traditionele niet noodzakelijk het beste is, en dat het mogelijk is op rationele gronden de maatschappij te organiseren o Na IV v. C. Het geloof in concrete realisatiekansen van een dergelijke rationele planning verdwijnt opnieuw filosofische bespiegelingen over maatschappij worden weer systeembevestigend en hebben de functie bij conflicten 1 van de partijen te steunen o Renaissance Bedenken van zeer hypothetische toekomstvisies (cf. Utopia’s) o XVIII Overtuiging dat men de bestaande structuren kan afbreken en dat de mensengemeenschap op een meer rationele wijze kan worden georganiseerd (leidt nog niet tot heel concrete plannen voor maatschappij – ordening) 81 polarisatie: o - Degenen die de instellingen van het Ancien Régime in stand willen houden - Zij die , vooral in naam van de vrijheid en de rede, zoveel mogelijk willen vernieuwen Franse Revolutie Oude structuur wordt effectief afgebroken en er ontstaat een vacuüm : men beschikt niet over een coherent ontwerp, maar eerder over een nogal heterogeen conglomeraat van opvattingen grondslag van de opbloei van de ideologieën ! 1. behoefte aan concrete maar tevens veelomvattende ontwerpen voor maatschappij – ordening 2. ontwerpen hoeven geen utopieën te blijven, maar kunnen werkelijkheid worden 3. niet alleen geleerden maar ook brede lagen van de bevolking worden ertoe gebracht in deze problematiek positie te kiezen De term ideologie = een wetenschappelijke discipline die de menselijke ideeën zou bestuderen, hun ontstaan en hun samenhang met biologische, psychische en sociale fenomenen - Geïntroduceerd door Destutt de Tracy in 1796 - Misprijzende connotatie van denkers met onpraktische, utopische ideeën over de maatschappij Definiëren Ideologie = min of meer samenhangende verzameling van overtuigingen betreffende de wijze waarop de menselijke maatschappij (in de breedste zin van het woord) moet worden georganiseerd Veronderstelt organisatie van: - economie - opvoeding - rechtsspraak - staatsstructuur 82 o o Ideologie ≠ filosofie - Niet noodzakelijk op een expliciete systematische wijze geformuleerd - Voor brede lagen van de bevolking toegankelijk - Niet ingebouwd in een algemeen kennistheoretisch en metafysisch systeem Doctrine = ideologie die door groepen of partijen op een bondige en op de praktijk gerichte wijze wordt geëxpliciteerd o Wereldbeschouwing = meer strikt persoonlijke verzameling van opvattingen die niet beperkt blijft tot een visie op de maatschappij, maar ook betrekking heeft op de totale werkelijkheid en de individuele existentie Connotatie van Marx - Ideologie = negatief: vals bewustzijn dat een maatschappij over zichzelf heeft - Functie = systeembevestigend werken - Gevolg van klassenoppositie : heersende klasse ontwikkelt een theorie met de bedoeling haar handelingen en de maatschappelijke toestanden die hieruit voortvloeien te verklaren, en vooral te rechtvaardigen wij zullen dit gebruik van de term hier niet volgen omdat: 1. het Marxisme zelf dan niet in de eigenlijke zin als een ideologie kan worden beschouwd 2. termen waarmee men aan wetenschappelijk onderzoek doet niet waardegeladen mogen zijn 7.1. Liberalisme Aparte plaats onder de ideologieën - Eerste alternatief tegenover het Ancien Régime dat in de praktijk gerealiseerd werd - 18de – eeuwse vorm: vooral gericht op het omverwerpen van de bestaande orde 83 - Afstand tussen de geïdealiseerde principeverklaringen en de feitelijke opvattingen tegenstrijdige tendensen binnen het Liberalisme 1. humanitair ideaal inhumane gevolgen van bepaalde liberale beginselen op het gebied van de economie 2. interne inconsequenties van een ideologie die zich als universeel menselijk voordoet, maar in feiten gedragen wordt door een maatschappelijke klasse, namelijk de burgerij bv. Locke: ziet geen bezwaar in de slavernij in de koloniën (= Marx’ vals bewustzijn) Ontstaan in de XVIII - Ontstaan als toepassing van de algemene Aufklärungsideeën op de maatschappijstructuur - Voornaamste auteurs: Locke, Montesquieu, Jefferson en Rousseau - Rousseau ziet privé – eigendom als een bron van talloze kwalen ( andere auteurs die dit als een elementair menselijk recht beschouwen) - Nadruk op de gelijkheid van de mensen en hun recht op leven, vrijheid en nastreven van geluk regeringen zijn gevormd om deze rechten te garanderen ! - Nadruk op het ideaal van de individuele vrijheid en non – interventie van de staat - Twee belangrijke strekkingen: * politiek liberalisme * economisch liberalisme Politiek Liberalisme Locke, Voltaire, Montesquieu en Jefferson o Negatief Opvatting dat de voorrechten van de absolute vorst, van de Kerk en van de adel moesten worden afgeschaft o Positief Individuele vrijheid op maximale wijze waarborgen: vrijheid van denken, spreken, vereniging, arbeid, handelen en godsdienst vrijheid = natuurlijk recht van de mens en mag alleen worden beperkt door regelingen die noodzakelijk zijn voor het algemeen welzijn 84 Concrete staatsordening - Streven naar grondwet waarin de rechten van de burger worden geformuleerd waardoor hij wordt beschermt tegen machtsmisbruik - Soevereiniteit berust bij het volk parlementair regime - Scheiding van de machten Engelse liberalen (Locke) - Nadruk op de niet – interventie vanwege de staatsorganen - Parlementair regime ≠ werkelijke realisatie van de volkssoevereiniteit: er wordt niet gedacht aan algemeen stemrecht - Meest uitvoerige en radicale formulering van de vrijheidsgedachte in dit liberalisme = “On Liberty” van John Stuart Mill Franse Revolutie Volkssoevereiniteit en eis van actieve ingreep van de staat bij de bevrijding van de mens zal een veel sterkere rol spelen Einde XIX Matthew Arnold en T.H. Green: - Vrijheidsconcept op een bredere wijze interpreteren - Taak van de liberalen = mens bevrijden van ellende en onwetendheid - Eisen grotere staatsinmenging Economisch Liberalisme o - Moet niet noodzakelijk samenvallen met het politiek Liberalisme - Laissez faire, laissez aller = in strijd met de opvatting dat de regeringen tot taak hebben leven, vrijheid en geluksstreven optimaal te bevorderen Adam Smith “Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” (1776) - Grondslag van economische groei = arbeidsverdeling (maakt verbetering van de technieken mogelijk verhoogde productiviteit) - Gemeenschappelijk welzijn wordt het best gediend door mensen die elk hun eigen belangen als primair doeleinde voor ogen houden - Enige morele norm = rechtvaardigheid die door de staat moet worden gegarandeerd 85 - Economische groei wordt afgeremd door privileges en monopolies die de onderlinge compositie reduceren of onmogelijk maken - Staat moet zich onthouden van actief in het economisch proces in te grijpen taak = proces mogelijk maken door de rechtvaardigheid te garanderen en door voorzieningen van algemeen nut o Jeremy Bentham en John Stuart Mill Poging om politiek en economisch liberalisme in overeenstemming te brengen en beide een filosofische onderbouw te geven - Uitganspunt = utilitarisme - Ideaal = grootste geluk voor het grootste aantal - Probleem van democratie in het liberalisme = incoherentie tussen opvattingen over de soevereiniteit van het volk en de politieke structuren die liberalen voorstonden - Bentham: - John Stuart Mill: “democratische meerderheidsprincipe had de beste van alle mogelijke regeringen tot gevolg” gevaren : massa’s kunnen hun macht gebruiken om de vrijheid van het individu te beperken en een toestand van algemene mediocriteit te realiseren ware democratie moet steunen op een ‘verlicht electoraat’ - Door volksopvoeding moet een progressieve uitbreiding van het stemrecht mogelijk worden Veranderingen in houding - Enerzijds: democratisch aspect van het politiek liberalisme werd in de 20ste eeuw in belangrijke mate gerealiseerd - Anderzijds: aantal typische kenmerken van het economisch liberalisme werden opgegeven: - Naweeën van WO I + crisis van jaren ’30 fundamenten van het politiek liberalisme werden aangetast: * volkssoevereiniteit * parlementaire democratie * scheiding der machten GEVOLG: ontstaan van fascinatie voor autoritaire bewegingen (fascisme, nazisme) 86 - Recente crisisperiode: * blaam werpen op Keynesiaans economisch liberalisme * oplossing = radicale terugkeer naar vroeg – negentiende - eeuwse economisch liberalisme: drastische inperking van de staatsinterventie - Aanpassingen in het model zijn nodig (cf. ecologische problematiek en achterstand in de Derde Wereld 7.2. Conservatisme = ideologie die de verdediging van het Ancien Régime als hoofddoel stelt en meer bepaald is gegroeid uit een protest tegen de Revolutie en tegen elke drastische hervorming van de maatschappelijke structuren Edmond Burke = theoretisch grondlegger van het conservatisme: “Reflections on the French Revolution” o Theorie - Overtuiging van revolutionairen dat ze de wereld kunnen veranderen berust op te groot vertrouwen in rationele mogelijkheden van het menselijk individu revolutionairen: “gebruik van de rede volstaat om een maatschappij te organiseren die het mensdom naar welzijn en geluk moet leiden” - Mens is niet alleen rationeel wezen, maar ook passioneel - Drift – aspect is zo groot dat de mens louter op grond van zijn rede de passie niet kan beheersen als hij aan zichzelf wordt overgelaten, zal hij zichzelf en anderen vernietigen DUS: inperken van irrationele impulsen is nodig mbv: * instituties * autoritaire regering * steun van een staatskerk WANT: als deze instituties tot in de wortel worden aangetast, moet men geen vooruitgang verwachten, maar een terugvallen in de barbaarsheid 87 o - Typisch voor conservatisme: maatschappij is vatbaar voor verbetering in een langzaam en continu maatschappelijk proces - Mens kan niet in één klap een m’pij uitdenken die superieur zou zijn aan datgene wat in de loop der tijden langzaam werd opgebouwd - Individuen kunnen binnen de perken van hun eigen bevoegdheid kleine verbeteringen aanbrengen deze kleine verbeteringen samen worden op termijn belangrijk Betekenis van Burke Gaf aan diegenen die in het diepste van hun wezen het nieuwe (het liberalisme) niet konden aanvaarden, de kans te geven om hun overtuigingen op een rationele manier te formuleren. Joseph de Maistre en Louis de Bonald = traditionalisten - Revolutie = aantasting van de maatschappijordening die door God is ingericht * macht van de Koning * eenheid van de familie * hiërarchie van de standen = door God gewild om de stabiliteit van het land te verzekeren - NIET: willen voorkomen dat er in de verder maatschappijontwikkeling onverantwoorde sprongen zouden gemaakt worden - WEL: eisen terugkeer tot het katholieke regime van voor de Revolutie - Vertegenwoordigen bij hun tijdgenoten volledige terugkeer naar het Ancien Régime en de reactie tegen elke vernieuwing Karl R. Popper - Latere conservatisme - Formeel analoog aan Burke - Inhoudelijk verschillend: liberale principes hebben grondig de maatschappijstructuren doordrongen conservatisme = vasthouden aan deze principes en zich verzetten tegen drastische wijzigingen van deze maatschappij (cf. socialisten) - Formele overeenkomst: conservatief is van mening dat de grondige en plotse wijzigingen in de maatschappijstructuur veeleer een achteruitgang en een vervallen in wanorde tot gevolg zullen hebben, dan een verbetering 88 7.3. Socialisme De term Verwijst naar theorieën van Saint – Simon, Fourier en Owen,die, in de plaats van het bestaande economische stelsel, vormen van samenleving en productie voorstellen die die meer een beroep doen op samenwerking onder de mensen dan op onderlinge competitie. Als ideologie Socialisme = nogal omvangrijk conglomeraat van overtuigingen en opties betreffende de structurering van de maatschappij hebben gemeenschappelijke basis, maar lopen verder nogal sterk uiteen (communisme, anarchisme, syndicalisme, mutualisme, reformisme) o Socialisme > liberalisme - Humanitaire idealen: * Gelijkheid onder de mensen * Recht op geluk o - Liberalisme vrijheid als centraal thema - Socialisme rechtvaardigheid als centraal thema - Aufklärungsgeloof: mogelijkheid van een betere wereld - Realiseren van de politieke vrijheid alleen, heeft de wereld niet beter gemaakt Eerste belangrijke stelling Kapitalistische wereldorde, gebaseerd op economisch liberalisme, brengt een maatschappij voort die onrechtvaardig is en moreel verwerpelijk DUS: streven naar een betere wereld = strijd tegen kapitalisme en opbouwen van nieuw maatschappelijk stelsel van productie en distributie van goederen o Grondprincipe van nieuwe m’pij ≠ concurrentie tussen de individuen = samenwerking en solidariteit onder de mensen alle socialisten willen een grondige hervorming van de maatschappij, MAAR: worden het moeilijk eens over: * het type maatschappij dat moet tot stand komen * methode die men moet volgen om de hervormingen te realiseren 89 o Internationalistisch karakter Socialistische beweging kan alleen resultaat hebben wanneer de arbeiders van alle landen samenwerken om de bestaande structuren omver te werpen Ontwikkeling van de Socialistische Ideologie o o Gracchus Babeuf - “Analyse de la doctrine” (1796) - Socialisme gaat terug op aantal tendensen van het liberalisme en de Revolutie - Mens heeft recht op een gelijk aandeel in elk bezit - Revolutie is nog niet volledig: alle goed dingen van het leven worden genomen door de rijken (dictators) en de armen zwoegen in miserie zoals slaven Owen, Fourier en Proudhon = Utopisch – socialisten (= (niet volledig correcte) term die Marx gebruikt om al zijn voorlopers aan te duiden) Socialistische maatschappij: o - verzameling van kleine gemeenschappen - volledige samenwerking bestaat op het gebied van landbouw en industrie - winsten op (bijna) gelijke wijze verdeeld - tussen gemeenschappen: vrije interactie en coöperatie is mogelijk - rol van centrale autoriteit / staatsgezag tot minimum gereduceerd Saint – Simon = vertegenwoordiger van het wetenschappelijk socialisme - Maatschappij moet gepland worden op grond van wetenschappelijke en technologische inzichten Vooruitgang van wetenschap en techniek vereist dit geen geknoei van onwetende politici of zinloze concurrentiestrijd meer - centrale organisatie van de productiemiddelen - voortdurende bevordering van het wetenschappelijk onderzoek - beheer van dit alles door mensen die de noodzakelijke wetenschappelijke en zakenkennis hebben (géén politici!) - centraal doel = materiële en intellectuele verbetering van het lot van de armen 90 o Marx - “Communistisch Manifest” (1848) - Nadruk op belang van de maatschappijanalyse - Toekomstvisie = gebaseerd op historisch materialisme - Bestaande m’pij = moreel aanvaarbaar EN = gedoemd om te verdwijnen op grond van de historische wetmatigheden - Grote terughoudendheid als het erop aankomt in concreto de toekomstige maatschappij te beschrijven (“proletariaat zal zelf wel de goede weg vinden”) - Grootste invloed van Marx: duidelijke polarisatie van het sociaal probleem als een strijd tussen proletariaat en bourgeoisie die moet uitlopen op de omverwerping van het kapitalistisch systeem - Marx incorporeert en synthetiseert de waardevolle inzichten van zijn voorgangers: “de communistische maatschappij kan slechts via een socialistische worden gerealiseerd” - “Proletariërs aller landen, verenigt u!” = internationaal aspect Het reformisme = sociaal – democratie = revisionisme Socialistische en communistische partijen: succes bij verkiezingen : komen in regeringen hervormingen en lotsverbeteringen van de arbeider >>> droegen zo toe tot het consolideren van de kapitalistische staatsstructuur, in plaats van ze omver te werpen ! onzekerheid in de ideologie: princiepsverklaringen bleven revolutionair, maar waren in praktijk reformistisch >>> concrete formulering van het reformisme als ideologie door Edward Bernstein en door de Fabian Society o Bernstein Marxistische doctrine moet worden herzien omdat de ‘steeds groter wordende verarming van het proletariaat’, de ‘uitschakeling van de middenklasse’ en de ‘ineenstorting van het kapitalisme’ zich niet voordeden. 91 o Fabian Society - Oa: Sidney Webb en Georges Bernard Shaw - Progressieve hervormingen: * nationalisatie van de industrieën * omvormen van de staat tot een welvaartsstaat o - Tractaten Fabian Society = goed geïnformeerd - Grote invloed op de verdere politiek van de Labour Party Hendrik de Man - Belg - Deed poging om vanuit zijn vorm van socialisme een oplossing te brengen voor de problemen gesteld door de grote economische crisis Twee groepen socialisten Strikt Marxistische – Leninistische socialisten reformistische socialisten Marxisten en Leninisten Sterke partijdiscipline Reformisten laten zich beïnvloeden door pragmatische en electorale overwegingen, zodat de ideologische grondslag minder en minder duidelijk wordt 7.4. Anarchisme - “mens is in wezen goed en wordt slecht gemaakt door een staatsapparaat” - Schijnbaar staatsstructuur nodig = gevolg van onrechtvaardigheid en ongelijkheid tussen mens, die ontstaat uit eigendoms - en klassenverschillen - Geen staatsstructuren meer mensen komen vanzelf tot een verantwoordelijke vorm van vrijheid en samenwerking met anderen - Franse Revolutie: ‘anarchisme’ = scheldwoord voor al diegenen die ingrijpende economische veranderingen voorstonden 92 Proudhon - “Qu’est – ce – que la propriété?” (1840) - ‘eigendom is diefstal’ - Aanvaardde beperkte vorm van eigendomsrecht - Maatschappij zonder regering - Kleine communiteiten als grondslag van nieuwe maatschappij - Duidelijke afkeer van het gebruik van het staatapparaat en van politieke middelen bij het strevennaar de uiteindelijke gelijkheid onder de mensen = MUTUALISTISCH ANARCHISME Michael Bakunin - Niet het individu als basiselement van de maatschappij - Maatschappij is opgebouwd uit groepen van arbeiders die een eenheid vormen door collectieve verantwoordelijkheid - Zeer aparte vorm van anarchisme: einde XIX, gekenmerkt door daden van terrorisme en moorden op vooraanstaande figuren beeld van de bommengooiende anarchist = COLLECTIVISTISCH ANARCHISME Peter Kropotkin - Vreedzame, utopische vorm van anarchisme - “La conquête du pain” (1892) - Verdeling van goederen: niet op grond van de prestaties die men levert, maar op grond van de behoeften Vernieuwde belangstelling : mei ‘68 Cf. “Il est interdit d’interdire » ‘’ l’âge d’or était l’âge où l’or ne reignait pas ‘’ De ecologische beweging = Deel van het gedachtegoed van de beweging rond 1968 - Tendens naar directe democratie en actiegroepen - Wijkcomités - Eis voor referendums - Afkeur voor de staatsmacht, voorkeur voor het kleinschalige - Breuk met zowel liberalisme en socialisme: er wordt afstand gedaan van een onvoorwaardelijk wetenschappelijk – technologisch optimisme en van een ongenuanceerd antropocentrisme 93 7.5. Nationalisme Twee basisprincipes 1. zelfbeschikkingsrecht van de volkeren: de afwijzing van vreemde overheersing vraag: “Hoe moet een natie / volk omschreven worden?” (m.a.w. wanneer is er sprake van vreemde overheersing?? 2. belangen van het individu of van bepaalde groepen in een natie zijn ondergeschikt aan de belangen van de totaliteit Franse opvatting - Renan – “Qu’est – ce qu’un nation?” (1882) - Gemeenschappelijke geschiedenis vormt een natie : * bewustzijn dat men samen lief en leed gedragen heeft * de wil om samen dat gemeenschappelijk erfdeel in ere te houden Duitse opvatting - Herder, romantici en Fichte - Natie wordt bepaald door een gemeenschappelijke taal en cultuur - Lidmaatschap van natie ≠ gevolg van een keuze = iets onontkoombaars Volkskarakter is typisch voor alle individuen van een gegeven volk Noodzaak van gemeenschappelijke kenmerken o Gemeenschappelijke kenmerken - Taal - Godsdienst - Gemeenschappelijk politiek verleden (>>> gemeenschappelijke instituties, recht, vijanden…) belang van deze kenmerken kan verschillen ! o Aanwakkeren gevoelens Door het besef dat men dezelfde drijveren heeft, zoals : - Gezamenlijke economische belangen - Gemeenschappelijke vijand - Samen onderdrukt / benadeeld voelen 94 o Voorbeelden - Frans Nationalisme - Duitsland - Vlaamse Beweging - Ierse bevrijdingsbeweging gaat sterk terug op de gemeenschappelijke geschiedenis deed beroep op het volkse element vooral de taal speelde een rol godsdienst stond centraal >>> Patriottisme heeft vooral betrekking op de herdenking van oorlogen, waarbij het samenhorigheidsgevoel van oud-strijders een rol speelt Actieve en strijdende vormen Gaan terug op het besef dat men samen onrecht aangedaan wordt Bv: kolonialisme = oorsprong van het nationalisme in de gekoloniseerde landen Bv: zionisme: heel belangrijke rol van het gemeenschappelijk lijden Nationalisme, liberalisme en socialisme o Nationalisme X Liberalisme Eerste principe van nationalisme (zelfbeschikkingsrecht) is heel goed in overeenstemming te brengen met de liberale principes van vrijheid. MAAR: liberalen zoals Locke hebben het moeilijk het tweede principe (de primauteit van de natie tegenover het individu) te aanvaarden o Nationalisme X Socialisme Kunnen samengaan door de nadruk op solidariteit van het Nationalisme. Bv: Giuseppe Mazini (een van de eerste theoretici van het nationalisme) Bv: marxistische vorm van zionisme Bv: ontwikkelingslanden: combinatie van nationalisme en socialisme Achttiende eeuw Nationalisme = sinds XVIII sterke drijfveer voor oorlogen en vrijheidsbewegingen voorkomen extreme vormen: - Nationalisme gekoppeld met negatie van het individu (“du bist nichts, dein Volk ist alles”) - Irrationele opvatting over eigen volkskarakter, ras,… - Conservatieve houding tegenover de maatschappijstructuur - Angstreflex tegenover confrontatie met mensen van een andere cultuur 95 Hoofdstuk 8 WETENSCHAP EN WETENSCHAPSFILOSOFIE IN DE NEGENTIENDE EEUW 8.1. Wetenschap Inleiding Het hedendaagse denken vindt in zekere mate zijn oorsprong in de wetenschapsexplosie van de XIX: - Uitbreiding en uitdieping van de wetenschap zelf - Breed socio – cultureel proces: techniek en brede lagen van de bevolking hebben deel aan de vernieuwingen Invloed van de wetenschap in de XIX Twee facetten: 1. onomkeerbare resultaten van deze wetenschap, die elke wereldbeschouwing definitief zullen bepalen 2. ontwikkeling in verschillende van die wetenschappen heeft tot crisissen of problemen geleid die wellicht nog meer dan het vorig aspect aan de basis liggen van de filosofische problematiek van de 1.XIX 2.XX - Problematiek is minder van kentheoretische aard: vragen ontstaan niet alleen uit reflectie op de wetenschap - Vragen ontstaan uit een onrust over de resultaten van wetenschap en techniek met betrekking tot het leefmilieu, een de mogelijkheid van een nucleaire of biologische catastrofe Actuele wijsbegeerte - Angst die wordt opgewekt door de toenemende kennis en controle over het genetisch materiaal van levende wezens, met inbegrip dat van de mens - Poging om op een aanvaardbare manier tot een synthese te komen van kentheoretische en ideologische inzichten 96 tegengesteld aan een van de meest typische karakteristieken van het wetenschapsbedrijf van de vorige eeuw: daar was een steeds diepere kloof ontstaan tussen wetenschapsmensen, filosofen en ideologen Invloed van de wiskunde in de XIX Blijkt machtig middel te zijn om de wetten van de natuur te beschrijven en voorspellingen mogelijk te maken. (cf. de ophefmakende ontdekking van de planeet Neptunus) Wiskunde problemen o Lobatschevski 1829: ontdekt dat het mogelijk is naast de Euklidische meetkunde een andere te ontwikkelen wanneer men als postulaat stelt dat door een punt buiten een rechte een oneindig aantal evenwijdigen kunnen getrokken worden ( Euklidische meetkunde: slechts1) o Riemann 1867: ontwerpt meetkunde waarin geen evenwijdigen bestaan => enorme problemen: * Welke was de goede meetkunde? * Wat kunnen de a priori vormen van Kant nu nog betekenen? (Kant meende dat de Euklidische meetkunde zeker was,omdat zij een analyse was van onze a priori – vorm betreffende de ruimte. Ze was niet empirisch gegeven, maar een noodzakelijke voorwaarde voor onze kennis van de empirische wereld) o Vraag naar de ware meetkunde - Werd al vlug duidelijk dat meetkunde geen precieze betekenis meer had - Tot dan toe: meetkunde = analyse van de ruimte alles wat niet met intuïtie strookte werd als onwaar beschouwd en moest dus tot contradictie leiden - Kan ware meetkunde achterhaald worden door fysische ruimte te bestuderen? vraag hoe men het beste de fysische ruimte beschrijft = fysisch probleem - inzicht: axiomatische methode + consistentie van de axiomastelsels = essentiële criteria om wiskundige systemen te beoordelen => vragen: * Kenmerken van axiomatische methoden? * Aan welke eisen moeten ze beantwoorden? * Hoe kan men consistentie van het systeem bewijzen? 97 o Infinitesimaalanalyse = differentiaal- en integraalrekening - Basisbegrippen waren onvoldoende duidelijk geformuleerd: men liet zich leiden door intuïtie en kwam tot stellingen die achteraf onjuist bleken te zijn - Vooral problemen rond ‘oneindig’ en ‘continuïteit’ - Analyse was geleid door meetkundige intuïtie bleek onbetrouwbaar oplossing: analyse op te bouwen op de rekenkunde (= theorie van de natuurlijke getallen) o Rekenkunde Men moest beroep doen op oneindige verzamelingen van getallen: ontstaan van 2 reeksen vragen: 1. betreffende nauwkeurige definitie van het getalbegrip: als de theorie van de natuurlijke getallen de grondslag van de hele wiskunde moet leveren, wordt de eis tot klaarheid ook hier des te groter vragen behandeld door Frege en Russell 2. in verband met eigenschappen van oneindige verzamelingen: mag men zoiets als bestaand veronderstellen; hebben alle oneindige verzamelingen dezelfde eigenschappen? vragen behandeld door Cantor o Verzamelingenleer Leidde tot belangrijke resultaten, maar ook hier was de formulering niet exact genoeg, wat tot de ontdekking van een aantal paradoxen leidde. Natuurkunde Natuurwetenschappen kennen grote uitbreiding: - In de diepte: grondige uitwerking van de astronomie, fysica en scheikunde - In de breedte: ontwikkeling van nieuwe wetenschappen zoals biologie en geologie Uitwerking en successen van het Newtoniaans wereldsysteem leiden tot een visie op de totale werkelijkheid die men het mechanistisch determinisme kan noemen. 98 o Laplace - “Essai philosophique sur les probabilités” (1814) - Verstand dat alle krachten die de natuur beheersen kan omvatten en de toestand waarin elk wezen uit de natuur zich op één gegeven moment bevindt als dit bestaat, dan is het mogelijk één enkele formule op te stellen die tegelijk de bewegingen van de grootste lichamen van het universum en van de kleinste atomen zou omvatten - dit betekent: alles wat op een gegeven moment gebeurt, wordt bepaald door de situatie van de wereld op het voorafgaande moment - Demon van Laplace = verstand dat ertoe in staat is de wetten en voorafgaande toestanden te kennen = MECHANISTISCH DETERMINISME o Joule Energie = meetbare grootheid die zich onder veel verschillende vormen kan voordoen, maar die binnen een afgesloten ruimte steeds even groot blijft Gevolg: perpetuum mobile is onmogelijk!! o Galvani, Ampère, Faraday en Maxwell Elektriciteit, magnetisme en de relatie tussen beide o - Galvani: elektrische contacten veroorzaakten spiercontracties bij dode dieren - Ampère en Faraday: vloedgolf van onderzoek en ontdekkingen die er het gevolg van waren - Maxwell: elektromagnetische fenomenen Einstein Speciale en Veralgemeende relativiteitstheorie o Planck Quantentheorie (leidde later tot quantummechanica) relativiteitstheorie en quantentheorie betekenen einde van de mogelijkheid van de mens op grond van modellen die aan onze zintuiglijke wereld ontleend zijn, de wereld te begrijpen (m.a.w. basiswetten van de natuur zijn niet voor een algemeen verstaanbare ‘populariserende’ voorstelling vatbaar 99 Biologie Darwin – Origin of Species (1859) - Evolutietheorie - Copernicaanse revolutie: mens uit het centrum van het universum weggerukt - Nu: tweede en belangrijker relativering: mens = uitloper van lange evolutieketting die tot zijn huidige stadium is gekomen door proces van toevalsmatige veranderingen waarbij minst aangepaste vormen ten onder gaan in de struggle for life - Vitalisme: ontstond door afkeer van dergelijke opvatting en door de poging Darwin te weerleggen Geneeskunde Nieuwe medische inzichten bevolkingsexplosie: 1. indijken van onhygiënische toestanden van dorpen en steden 2. vaccinatie tegen pokken door Jenner 3. inzicht in het kiemkarakter van vele ziekten (Pasteur) en de veralgemening van het vaccinatieprocédé Cultuurwetenschappen Bestuderen dit gedeelte van de werkelijkheid dat door de mens geschapen of omgevormd wordt: - Geschiedenis - Archeologie - Kunsttheorie en kunstgeschiedenis - Filologie - Taalkunde of linguïstiek strenge methodologische eisen: binnen zekere grenzen kan men uitspraken doen die geen redelijke twijfel toelaten (zekerheidskarakter) kunstmatige experimenten zijn niet mogelijk: totaal andere wetenschappelijke methode dan in de natuurwetenschappen Menswetenschappen - Economie - Sociologie - Culturele antropologie - Psychologie methodologische problemen: natuurwetenschappen of cultuurwetenschappen? 100 8.2. Positivisme Positivisme in algemene zin = opvatting dat alle problemen die de mens kan stellen enkel en alleen op te lossen zijn met de methodes van de positieve wetenschappen - Beroep doen op ervaringsgegevens - Aan controle onderwerpen - Metafysica of speculatieve filosofie / theologie is als waardeloos te verwerpen - Engeland: John Stuart Mill - Duitsland: Ernst Mach - Amerika: C.S. Peirce Positivisme in strikte zin = positivisme van Auguste Comte o Drie stadia in de geschiedenis van de mensheid 1. theologisch stadium mens probeert problemen op te lossen door te geloven aan de werking van bovennatuurlijke krachten: - fetisjistische fase: vage natuurkrachten, magische voorwerpen of geesten - polytheïstische fase: personificatie van de krachten, meerdere goden - monotheïstische fase: alle krachten toegeschreven aan 1 God 2. metafysisch stadium veelheid van verschijnselen verklaard dmv abstracte principes (substantie, vorm, levensbeginsel, einddoel…) 3. positieve stadium alles verklaren dmv de wetenschap o Classificatie van de wetenschappen ‘fundamentele wetenschappen’ gerangschikt volgens dalende algemeenheid en stijgende complexiteit - Wiskunde - Astronomie - Fysica - Scheikunde 101 - Biologie - Sociale fysica / sociologie al deze wetenschappen zijn gebaseerd op de voorgaande: gebruiken resultaten ervan en voegen er een aantal nieuwe aan toe gevolg: positief stadium op een bepaald terrein kan pas bereikt worden wanneer de voorgaande wetenschappen dit bereikt hebben o Sociologie = studie van de mens, niet als individu, maar van de mensheid, als collectief organisme: studie van de organisatie van de maatschappij en van de ontwikkeling van het menselijk denken bedoeling = dankzij deze wetenschap de maatschappelijke orde herstellen o Godsdienst van de mensheid - Kreeg concrete organisatie die werd geïnspireerd door de hiërarchie van de Katholieke Kerk - Comte was soort opperpriester beschreef het positivisme als katholicisme zonder christendom - Term positivisme met veel omzichtigheid gebruiken 8.3. Relativisme = denkwijze die ontstaat tengevolge van de opkomst van de mens- en cultuurwetenschappen Cognitieve (kennis-) vlak Absolute kennis is niet mogelijk Menswetenschappen menselijk gedrag = bepaald door allerlei factoren en er is geen mogelijkheid om vanuit een ‘absoluut’ ongedetermineerd standpunt kennis te verwerven Ethisch (morele) vlak Er bestaan geen absolute normen Menswetenschappen Normensysteem = bepaald door opvoeding, cultuur, fysiologische behoeften: geen algemeen criterium om absolute normen op te stellen 102 Historisch relativisme Kennis en moraal hangen af van het tijdperk waartoe men behoort - Historicisme : wijst op meer algemene opvatting dat menselijk maatschappij noodzakelijk als een historisch proces moet worden beschreven en niet voor statische analyse vatbaar is - Relativisme = consequentie van algemeen historische inzichten Cultureel relativisme Denkwijzen en normen hangen af van de cultuur - Invloed bij verspreiding van nieuwe opvattingen in verband met seksualiteit - Functionalistische school van de antropologie: er zijn culturen die goed functioneren, hoewel ze andere seksuele normen hebben dan de westerse en andere opvattingen over het man – zijn, het vrouw – zijn, familiale relaties… Sociologisch relativisme Opvattingen van een individu zijn in sterke mate bepaald door de sociale groep / klasse waartoe hij behoort 1. historisch materialisme (Marx) 2. Durkheim en Mannheim: reduceren van de waarde van het individu bij het ontstaan van kennis: alleen de maatschappij levert een test voor de geldigheid van overtuigingen 3. Weber en Scheler: waardeschalen worden bepaald door maatschappij keuze van het object van onderzoek is relatief, onderzoek zelf kan wel objectief verlopen Psychologisme of psychologisch relativisme Poging om op empirisch wetenschappelijke wijze de determinanten van het menselijk denken te onderzoeken (m.a.w. poging om filosofie door wetenschap te vervangen) o J.F. Fries en F.E.Beneke - Strijd tegen hegelianisme - Enige middel om tot ernstig filosofisch onderzoek te komen = psychologische introspectie - Relativisme: kennis opgebouwd volgens ‘empirisch’ vastgestelde wetten van het psychisme REDEN: ander psychisme met andere wetmatigheden zou op andere manier denken - Geen absoluut standpunt mogelijk: onderzoeker is zelf door zijn eigen psychische structuur bepaald ( Kant) 103 o o John Stuart Mill - Psychologisme toegepast op wiskunde en logica - “A System of Logic” (1843) - Psychologische introspectie = grondslag van de wiskundige en logische axioma’s - Wiskunde en logica zijn spel van onze geest - Wiskundige entiteiten hebben geen objectief bestaan Betekenis Twee voornaamste wijsgerige stromingen van de XX hebben hun ontstaan te danken aan de pogingen om, vooral op het gebied van de logica en de wiskunde, een adequaat antwoord op het psychologisme te geven: logische empirisme en de femenologie 8.4. / 8.5. / 8.6. Wetenschap en Ethica. Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) 8.6.1. Afbraak Einde van het godsgeloof Zelfverheerlijking van de mens, die zich het evenbeeld van God voelt en verheven boven de andere schepselen als einddoel van de schepping aanvaart,komt te vervallen. Wereld en mens heeft geen doel meer, er is alleen toevallig gebeuren. 2 grote revoluties in de natuurwetenschappen Copernicus: aarde met de mens uit het centrum van het heelal weggerukt Darwin: gereduceerd tot diersoort die er is, maar er evengoed niet kan zijn - Pogingen van niet – godsdienstige aard die mens als hoger wezen zien (cf. menselijke waardigheid): moeten wetenschappelijk feit erkennen dat werkelijkheid van de mens een accidenteel, kortstondig fenomeen is - Mythologie van een creatieve of doelgerichte evolutie naar steeds hogere vormen veegt Nietsche van vooraf aan van tafel - Noch in God, noch in de wetten van de kosmos is er enige grond voor waarden, normen, doel, zin, verantwoordelijkheid… 104 Eliminatie van het dualisme Nietzsche schakelt mogelijkheid uit dat de mens in zichzelf een hoger principe zour vinden dat hem bijzondere waardigheid zou garanderen: dualisme van geest en lichaam wordt door de moderne wetenschap geëlimineerd. Belang van het inzien van consequenties - Er is geen god - Mens is geen geprivilegieerd wezen - Mens is niets anders dan een lichaam - Geen hetoronome normen of waarden - Geen autonome plichten of verantwoordelijkheden - Geen hoop op een gouden toekomst voor de mensheid - Geen verwachting van een bevrediging in het hiernamaals Typisch nihilisme van Nietzsche: - Minachting voor diegenen die na de godsdienst een ‘mensheidsdienst’ willen introduceren: de mens heeft niets dan zijn lijf en de aarde, laat hij daar dan ook trouw aan blijven - Godsdiensten = sublimaties voor de onmacht van diegenen die het leven niet aankunnen - Ethiek van het christendom = uiting van het ressentiment van de zwakken / laffen Vorm van relativisme Als mens = wezen dat in het biologisch ontwikkelingsproces ontstaat en poogt de overleven, dan zijn kenacten slechts middel om dit leven in stand te houden. Beeld dat de mens zich van de wereld vormt, staat in functie van deze strijd om zelfbehoud en er is geen garantie dat het adequaat de werkelijkheid zou uitdrukken. 8.6.2. De positieve bijdrage - Neemt niet zomaar aan dat de mens voor zichzelf en volgens zelfbepaalde waarden kan leven - Antropologie neemt zwakheid en fundamentele moeilijkheid van de mens om met zichzelf in het reine te komen als gegeven - Leven = lijden (Schopenhauer) - Gelatenheid en afstand doen van de begeerte is geen oplossing ( Schopenhauer) 105 Mens = speciaal soort dier o o Dieren - Aangepast aan hun omgeving en het leven - Instinctieve gedragspatronen - Reacties op probleemsituaties liggen bij voorbaat vast Mens - Heeft deze trefzekere aangepastheid niet - Eigenlijke probleem van de mens: kan alle richtingen uit, is een op de toekomst gericht dier Mogelijkheid als uitdaging - Mens = vat vol tegenstrijdigheden, uiteenlopende mogelijkheden en passies - Centrale drijfveer = wil tot zelfbevestiging wordt voor het probleemwezen de mens voor zichzelf een opgave: door zijn eigen machtsdrang en alleen daardoor kan hij zich tot een nieuw wezen herscheppen - Uebermensch = mens die volledig ja zou zeggen tegen het leven zoals het is, met al zijn tegenstrijdigheid, zijn zin- en doelloosheid, en die alleen in zichzelf zijn rechtvaardigheid vindt Positieve betekenis van het leven Na de deconstructie van alle waarden vindt Nietzsche nog een middel om aan het leven een positieve betekenis te geven (dankzij de cultuurwetenschappelijke kant van zijn persoonlijkheid) door zijn affiniteit voor de Griekse cultuur en zijn enorme bewondering voor de scheppingsdrang van de kunstenaar. 8.6.3. Invloed - Filosofen: Heidegger, Jaspers, Sartre, Camus - Structuralisten en postmodernisten - Literatoren: Rilke, George, Morgenstern, Thomas Mann, Gide, Malraux, Shaw, Yeats - Freud - Spengler - Tillich (theoloog) - Bekendste thema’s : de dood van God, het nihilisme, de Uebermensch, het onderscheid tussen het Dionysisch en het Apollinisch element in de Griekse cultuur, twee types moraal: heren- en slavenmoraal 106 Hoofdstuk 9 HOOFDSTROMINGEN VAN DE FILOSOFIE IN DE TWINTIGSTE EEUW 9.1. Het logisch empirisme - Nieuwe visies in de logica en de wiskunde - Vooruitgang in de methodologie van de wetenschappen - Problemen gesteld door het ontstaan van de menswetenschappen aanleiding tot nieuwe kennistheorie en nieuwe vorm van filosoferen: logisch empirisme (= logisch positivisme = neopositivisme) 9.1.1. Inleiding Kenmerken - NIET: filosofie van een individu die door enkele leerlingen wordt nagevolgd - WEL: gezamelijke opvattingen van een betrekkelijk grote groep van wijsgeren en wetenschapsmensen, die samen een wijsgerig ideaal uitbouwen - Snelle ontwikkeling - Voortdurende herhaalde poging om de oorspronkelijke denkbeelden te verhelderen en aan kritiek te onderwerpen willen Wiener Kreis = oorsprong van de beweging van het logisch empirisme - Discussiegroep die ontstond omstreeks 1925 in Wenen op initiatief van Moritz Schlick - Voornaamste deelnemers: * Rudolf Carnap (filosoof met fysische vorming) * Otto Neurath (socioloog) * Herbert Feigl (filosoof) 107 * Hans Hahn (wiskundige) * Kurt Gödel (wiskundige) - Berlijn: Ontstaan groep met analoge interesses van de Wiener Kreis Voornaamste vertegenwoordiger: Hans Reichenbach (fysicus en wijsgeer) o 1929 o - Groep maakte voor het eerst zijn wijsgerige en wetenschappelijke standpunten bekend in de publicatie ‘Wissenschaftliche Weltauffassung der Wiener Kreis’ - Inrichting van enkele internationale congressen, gewijd aan de filosofie en de wetenschap 1930 Uitgave van het tijdschrift “Erkenntnis” werd in 1938 de “Journal of unified science” o Opkomst van Nazi’s in Duitsland - Deze groepen vielen uiteen: * Berlijnse groep verdween in 1933 * Wiener Kreis: Anschluss van Oostenrijk in 1938 maakte een einde aan deze groep - Vertegenwoordigers weken uit naar Amerika, waar ze contacten hadden met nieuwe filosofen die geschoold waren in pragmatisme en operationalisme van fysici GEVOLG: Logisch Empirisme kreeg een hoofdzakelijk Amerikaanse signatuur (hoewel het in Duitsland ontstaan was) Psychische houding Wetenschapsmens / filosoof die : - beseft dat de geschiedenis van de wijsbegeerte ons een grote diversiteit van filosofische stelsels laat zien met een uiterst geringe relevantie als het er op aan komt reële kennis te brengen - onder de indruk is gekomen van de betrouwbaarheid van de wetenschappen en het feit dat men daar vooruitgaat. alle grote wijsgeren wilden lessen uit de wetenschap halen positivisten gaan hierbij tot het uiterste (= gevolg van de enorme ontplooiing van de wetenschap in de XIX) inzicht dat er één duidelijke omschrijfbare wetenschappelijke methode is die in alle gebieden van de kennis moet worden toegepast 108 Probleem = deze methode precies leren kennen - Positivisten van XIX schoten hier nog tekort: beschikten over onvoldoende gegevens om de wetenschap zelf te analyseren - Logisch positivisten springen hen hier bij - Het was mogelijk dergelijke wetenschappelijke wijsbegeerte uit te bouwen: * geschiedenis van de wetenschappen had voldoende materiaal geleverd om een analyse van het wetenschappelijk denken en dus van betrouwbare menselijke kennis mogelijk te maken * begrippenarsenaal van de moderne geformaliseerde logica had de mogelijkheid geboden om deze wetenschappelijke methode op een nauwkeurige wijze te analyseren 9.1.2. voornaamste invloeden Gotlob Frege - Taal in het algemeen en die van de wiskunde in het bijzonder: kan als autonoom systeem bestudeerd worden zonder voortdurend rekening houden met rol van het subject bij taalgebruik overtuiging dat exacte studie van dit terrein gebruik kon maken van geformaliseerde logica - toonde aan dat het mogelijk was, uitgaande van slechts enkele logische begrippen, de grondslagen van de rekenkunde te leggen - poneerde dat logica en wiskunde vormen verschaffen die geen empirische inhoud hebben, maar juist hierdoor het kader kunnen verschaffen voor de begrippen, oordelen en bewijsvoeringen in de empirische wetenschappen Bertrand Russell o Typentheorie - Voerde deze in om logische paradoxen op te lossen - Legt beperkingen op aan de mogelijkheid proposities te vormen - Proposities die niet aan deze voorwaarden voldoen = zinledige proposities - Regels: zo gekozen dat wanneer men geen zinledige proposities schrijft, men de paradoxen kan vermijden 109 o Gevolg voor kennistheorie In plaats van traditionele dichotomie van oordelen in waar of vals, bekomt men een trichotomie: waar, vals, zinledig o o Andere verdeling - Atomaire oordelen bestaan uit 1 of meer namen van individuele objecten en een eigenschap of relatie die eraan wordt toegeschreven - Moleculaire oordelen dmv van logische verbindingstekens (connectieven, bv. negatie, conjunctie) kan men met atomaire zinnen moleculaire zinnen maken Principia Mathematica - Geschreven door Russel en Whitehead - Poging de meest complexe mathematische begrippen tot eenvoudige logische begrippen te herleiden - Verklaren = herleiden tot het reeds bekende bij confrontatie met nieuwe complexe begrippen of entiteiten, moet men niet onmiddellijk denken met een totaal nieuw fenomeen te doen te hebben, maar integendeel moet men alles in het werk stellen om aan te tonen dat het nieuwe in werkelijkheid herleidbaar is tot gegevens die we reeds kennen 9.1.3. Ludwig Wittgenstein Tractatus Logico – Philosophicus o De Tractatus = moeilijk werk - Opgebouwd uit compact geformuleerde, genummerde zinnen - Onduidelijke formulering - Men ziet niet duidelijk in op welke vragen zinnen willen antwoorden - Problematiek begrijpen: kennis nemen van het werk van Frege en Russell 110 o Oordelen zijn opgebouwd uit atomaire oordelen - Logische waarheden / tautologieën = samengestelde oordelen die altijd waar zijn, wat ook de waarheidswaarde van de samenstellende delen moge zijn hun negaties = contradicties zeggen ons niets over de wereld, hun waarheidsgehalte staat a priori vast zijn in feite sinnlos: hebben geen empirische betekenis - Oordelen (zinnen) met betekenis = waarheidsfuncties waarvan de waarde wel afhangt van deze van hun samenstellende delen Zeggen iets over de wereld: heeft betekenis die waar of vals kan zijn Wat betekenis is, hangt af van de vraag onder welke omstandigheden we de zin waar noemen De verzameling van alle ware zinnen, is de natuurwetenschap Aangezien alle zinnen met betekenis opgebouwd zijn op atomaire zinnen, kan de waarheid van elke wetenschappelijke propositie onderzocht worden door na te gaan of de atomaire proposities waarin ze uiteenvalt al dan niet waar zijn o Opbouw van een oordeel - Elementaire zinnen = aaneenschakeling van namen die verwijzen naar dingen - Zin die namen aaneenschakelt in werkelijkheid zijn de dingen die met deze namen overeenkomen ook aaneengeschakeld MET ANDERE WOORDEN: - Atomaire zin = afbeelding (Bild) van een toestand (Sachverhalt) - Atomaire zin = waar als hij de afbeelding is van een Sachverhalt - Feit bestaat in het zich voordoen van 1 of meer Sachverhalte - De wereld is de verzameling van de feiten 111 Reeks interessante conclusies 1. Twee soorten oordelen: - deze waarbij men uit de structuren zelf kan opmaken dat ze waar zijn; tautologieën (analytische zinnen) - deze waarbij dit niet het geval is (synthetische zinnen) 1. Het onderzoeken van de betekenis en van de waarheid van oordelen berust in laatste instantie op een tonen, een wijzen: de betekenis van de namen in een atomaire zin kan slechts getoond worden; het zich voordoen van een Sachverhalt eveneens 2. Een combinatie van namen die niet naar een ding verwijzen, is een Scheinsatz; zulk een uitdrukking is onzinnig (unsinnig) 3. Aangezien alle Sachverhalte in een zin kunnen worden uitgedrukt zodra we namen voor de dingen vastgesteld hebben, alles wat gedacht kan worden (de toestanden) gezegd worden, en wat gezegd kan worden kan klaar gezegd worden. Het doel van de filosofie is niet zinnen uit te spreken, maar de betekenis van zinnen te verhelderen 4. Daarentegen kan de relatie tussen de zinnen (resp. namen) en toestanden (resp. dingen) niet gezegd, maar alleen getoond worden. In de traditionele metafysica’s poogde men zaken te zeggen die niet daar niet vatbaar voor zijn; ze vertellen dus onzin 5. Dat wat Wittgenstein de wereld noemt is dat waarover men klaar kan spreken. Er zijn wel zaken waarover men niet kan spreken, maar deze behoren niet tot de feitelijke, kenbare wereld: “Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt”. Het werk eindigt mat de opmerking dat het zelf ‘onzinnig’ is, en met de bekende “Wovon man nicht sprechen kan, daruber muss man schweigen” Invloed van Wittgenstein - Legde origineel verband tussen wijsbegeerte en analyse van de taal - Versterkte inzichten van Frege en Carnap: formele logica zou eindelijk wetenschappelijke wijsbegeerte mogelijk maken - Radicale thesis dat metafysica van de vroegere filosofen niet eens vals is, maar gewoon zinledig (unsinnig) - Bewering dat de verzameling van de atomaire feiten door de wetenschap bestudeerd wordt, wijsbegeerte moet niets doen behalve verheldering van betekenissen bevorderen - Slechts 2 soorten oordelen (synthetische en analytische) - Tautologieën zeggen niets over de wereld 1 van de dogma’s van het empirisme geworden ! 112 Wiener Kreis wijkt af van Wittgenstein - Tegen Wittgensteins thesis dat men niet over de relatie tussen taal en wereld kan spreken - Wittgenstein stelde geen algemeen betekeniscriterium op om betekenisvolle van zinledige oordelen te scheiden leidde tot verkeerde interpretaties DUS: men moet vragen aan de spreker naar welk ding zijn namen verwijzen, en als hij dit kan tonen is het in orden, kan hij dit niet, dan heeft hij niets gezegd Wittgenstein zal later zijn opvattingen herzien. Zijn wijsgerig werk uit zijn latere periode heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van een belangrijke taalfilosofische stroming in de twintigste eeuw men spreekt daarom over Wittgenstein I en Wittgenstein II : dezelfde persoon, twee verschillenden filosofieën 113