filosofie 20e eeuw 1: taalfilosofie: Ludwig Wittgenstein ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Linguistic Turn: “The way to understand reality is by examining language” deze 1e les gaat over filosofie begin 20e eeuw, over taalfilosofie, en over Wittgenstein: dus over de Linguistic Turn !!! de term Linguistic Turn werd geïntroduceerd door Gustav Bergmann (1906-1987) hij was lid van de Wiener Kreis en vriend van Einstein hij identificeerde Wittgenstein als de initiator van deze linguïstische wending / beweging in deze traditie wordt taal-filosofie synoniem geacht met analytische filosofie en logisch positivisme / logisch atomisme pioniers van de analytische filosofie (en logisch atomisme) vóór Wittgenstein: Gottlob Frege: "The Foundations of Arithmetic" (1884) & Bertrand Russell: "On Denoting" (1905) na 1967 kreeg de term Linguistic Turn meer bekendheid door Richard Rorty, die er een bredere betekenis aan gaf vandaag staat Linguistic Turn voor een ontwikkeling in het denken gedurende de 19e en 20e eeuw, waarin de filosofie steeds meer oog krijgt voor de belangrijke rol van taal bij ons interpreteren van de wereld, oftewel het construeren van ons beeld van de wereld, en daarmee het construeren van ons denken en (samen)leven taalfilosofie is dus een ambigue term: voor beide stromingen geldt dat taal hét onderwerp van de filosofie is, maar terwijl voor de analytische filosofie taal-analyse de methode is om zinvol redeneren te scheiden van de drogrede, is voor semiotische stromingen taal geen transparant medium voor het denken, maar evoluerend semi-autonoom iets analyische filosofie is voornamelijk angel-saksisch, semiotiek & (post)structuralisme is vooral continentaal (Frans/Duits) dat Wittgenstein vaak geponeerd wordt als het begin van de Linguistic turn is dus omstreden maar ook dubbelzinnig: 1] er was al groeiende aandacht voor de rol van taal 150 jaar vóór Wittgenstein (Hamann, Peirce, de Saussure, Nietzsche) 2] er zijn in zekere zin 2 Wittgensteins (Martin Stokhof van de UVA bestrijdt dit trouwens) Wittgenstein I: filosofische problemen komen voort uit misverstanden t.a.v. de logische structuur van taal Wittgenstein II: we moeten taal opvatten als een context gebonden spel je zou kunnen stellen dat Wittgenstein tijdens zijn leven zelf een Linguïstic Turn heeft doorgemaakt ! in z’n vroege periode was Wittgenstein "aanhanger" van het logisch atomisme in z’n latere periode was zijn denken meer in lijn met culturele en contextuele opvattingen over taal om deze ontwikkelingen binnen de taal-filosofie beter te begrijpen, plaatsen we één en ander in historisch perspectief ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ taal-filosofie begint al bij Socrates & Plato, alleen vatten zij het destijds niet op als taal-filosofie, maar als ontologie Socrates & Plato zijn op zoek naar de essentie (het wezen) van begrippen: essentialisme in de Phaedo wordt de status van algemene begrippen onderzocht, in de Euthyphro specifiek het begrip 'vroomheid' in Cratylus gaat de discussie over de relatie tussen woorden en de begrippen of zaken waar ze naar verwijzen het platonisme heeft grote invloed gehad op ontwikkeling van filosofie in middeleeuwen (tot ± 1100) universaliënstrijd: realisme vs nominalisme - realisme: stelt dat algemene begrippen zelfstandig bestaan, ofwel voorafgaand aan en constitutief voor de fenomenen (Platonisme) ofwel in de fenomenen aanwezig als hun essentie (Aristoteles) een concreet individueel geval is een exemplaar (example), een imperfecte kopie - nominalisme: stelt dat algemene begrippen slechts een veralgemenisering zijn, een ken-instrument van het verstand, en dus na de fenomenen komen (post-res) Roscellinus (1050 - 1125), Ockham (1288 - 1348), Paulus Venetus: "flatus voci" 1 na de middeleeuwen (16e eeuw) ontwikkelt de natuurfilosofie zich tot zelfstandige wetenschappelijke disciplines kenmerk: kwantitatieve en experimentele methode (empirische waarneming, meet-instrumenten en wiskunde) logica en kwalitatieve (essentialistische) beschrijvingen (en daarmee taal) verdwijnen naar de achtergrond de "objectieve werkelijkheid" wordt geïdentificeerd met wiskundig te beschrijven "natuurwetten" dit heeft implicaties voor het mens-beeld: is de mens ook onderhevig aan natuurwetten? en de vrije wil dan? Immanuel Kant (1724-1804): stelt dat de "objectieve werkelijkheid" niet te kennen valt, en dat wij alleen toegang hebben tot de fenomenen ons denken en waarnemen wordt bepaald door a-priori ken-structuren, deze vormen onze waarneming en denken de "objectieve werkelijkheid" (Ding an sich) kunnen wij niet "objectief kennen", hooguit "inter-subjectief" (nominalisme) hiermee redt hij de menselijke autonomie en de ethiek van het wetenschappelijk (deterministisch) wereldbeeld, maar legt hij tevens een nieuwe basis voor de alfa- en de béta-scheiding binnen de wetenschap door de verwetenschappelijking van het wereldbeeld, en contact met "primitieve culturen" ontstaat ook de romantiek Johann Gottfried Herder, Johann Georg Hamann en Wilhelm von Humboldt leggen de basis voor de cultuur-filosofie taal wordt door hen begrepen als expressie van de volks-identiteit; ieder volk schept zijn eigen cultuur met taal ook hier: "de werkelijkheid" is onkenbaar, en "de waarheid" is perspectief- & context- (cultuur)-gebonden in de 19e en 20e eeuw groeit de aandacht voor taal binnen de filosofie uit tot 2 (tegengestelde) stromingen: 1] analytische filosofie (logica / wetenschaps-filosofie) : ziet taal als gereedschap dat mensen gebruiken 2] structuralisme (constructivisme / perspectivisme) : ziet taal als milieu waarin mensen verkeren analytische filosofie wordt vaak synoniem geacht met de taalfilosofie, maar is dus eigenlijk een tak van de taalfilosofie de analytische filosofie streeft naar helderheid in theorie-vorming en argumentatie d.m.v. logica voorlopers van de analytische filosofie: Charles Sanders Peirce, Gottlob Frege, Boole, de Morgan, Venn, Schröder, Peano Gottlob Frege (1848-1925): doorbraak in de moderne logica Begriffschrift (1879) is theoretische grondslag voor ontwikkeling van moderne computertechniek en informatica Grundgesetze der Arithmetik (1893) probeert de gehele wiskunde in een verzamelingenleer te axiomatiseren Bertrand Russell (1872-1970) ontwikkelt de 1e contradictie-vrije verzamelingenleer (Principia Mathematica, 1910-1913) begin 20e eeuw was de analytische filosofie vooral een tegenhanger van het idealisme, vitalisme, existentialisme, structuralisme en de fenomenologie... kenmerken: - sterk vertrouwen in de natuurwetenschappen om de wereld te beschrijven - het benaderen van filosofische problemen los van de historische oorsprong en culturele context - interesse in de analyse van het filosofisch probleem en de interpretatie van de waarneembare werkelijkheid - problemen die zich niet volgens de logica laten oplossen, blijven door de beperkingen van de taal onoplosbaar 5 fases van de analytische filosofie: 1900 - 1910: George Edward Moore en Bertrand Russell pleiten voor logisch positivisme (platonisch realisme) 1910 - 1930: Russell ontwikkelt het logisch atomisme en richt zich op de analyse van een ideale taal 1930 - 1945: logisch positivisme van de Wiener Kreis, gepopulariseerd door Alfred Ayer 1945 - 1965: analyse van de omgangstaal: Wittgenstein II, Gilbert Ryle, John Austin, John Searle, Peter Strawson 1965 - 2000: post-structuralisme, post-modernisme, deconstructivisme na WO2 integreerde de analytische tak met de taalfilosofie die zich bezighield met taal als cultuur-fenomeen o.a. door de Philosophische Untersuchungen (1953, Wittgenstein II), maar ook door ontwikkeling van de mens-wetenschappen (psychologie, sociologie, antropologie) deze tak van taalfilosofie richt zich op het gebruik van taal in historisch-culturele context (structuralisme/hermeneutiek) door globalisering (kolonialisme) en historicisme wordt het westen geconfronteerd met andere culturen en tijdperken cultuur-filosofen (historici & antropologen) leggen verbanden tussen taal, denken, en wereldbeeld (werkelijkheid) zo ontstaat het idee dat denkenbeelden cultuur- en tijd-gebonden zijn, en dus relatief (relativisme / perspectivisme) voorlopers van deze taalfilosofie zijn Hamann, von Humboldt, Nietzsche en Heidegger structuralisme: Ferdinand de Saussure, Claude Levi-Strauss, Jacques Lacan post-structuralisme: Michel Foucault, Jacques Derrida, Judith Butler, Luce Irigaray, Julia Kristeva 2 Logica gaat over de formele structuur (niet de inhoud) van redeneringen het verband tussen redeneringen en de werkelijkheid wordt buiten beschouwing gelaten Aristoteles wordt beschouwd als grondlegger van de logica in zijn logische werk Analytica Priora ontwikkelt hij de syllogistiek, een formeel logisch systeem Alle mensen zijn sterfelijk (= major-premisse) Socrates is een mens (= minor-premisse) Socrates is sterfelijk (= conclusie) óf alle mensen sterfelijk zijn is niet relevant voor de geldigheid van het syllogisme: je kan sterfelijk vervangen door groen, en dan is het nog steeds geldig de overeenkomst met de verzamelingen-leer is eenvoudig te zien: sterfelijk ≥ mensen ≥ Socrates tot in de 19e eeuw was de Aristotelische logica (syllogistiek) het enige gehanteerde systeem eind 19e eeuw heeft George Boole de propositie-logica ontwikkeld samengestelde proposities (beweringen) kunnen opgesplitst worden tot atomaire proposities (enkelvoudige beweringen) atomaire proposities (enkelvoudige beweringen) kunnen verbonden worden door connectieven: ¬ niet … Λ … en … V … of … → als … dan… ↔ … dan en slechts dan als … en vormen zo samengestelde beweringen (moleculaire proposities) de propositielogica wordt gekenmerkt door waarheidsfuncties; deze voldoen aan vaste regels de mogelijkheden kunnen worden gerangschikt in een waarheidstabel (1 = waar, 0 = onwaar) P 1 1 0 0 Q 1 0 1 0 PΛQ 1 0 0 0 P 1 1 0 0 Q 1 0 1 0 PVQ 1 1 1 0 beweringen waarvan de waarheidswaarde louter een functie is van de waarheidswaarden van hun bestanddelen, noemt men waarheidsfunctioneel of extensioneel "Safia Gaddafi" en "de kleindochter van de voormalig Lybische president" zijn extensioneel: beide termen kunnen elkaar vervangen zonder de waarheidswaarde te wijzigen van de zin: "..... werd 30 augustus 2011 in Algerije door Aïsha ter wereld gebracht" in 1879 introduceerde Gottlob Frege de predicaten-logica zowel de syllogistiek als de propositielogica zijn te interpreteren binnen de predicatenlogica ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ logisch atomisme was een reactie op het Brits idealisme, dat geïnspireerd was door het Duits idealisme het Brits idealisme verdedigde een ontologisch monisme (of holisme): alle feiten zijn met elkaar verbonden: de werkelijkheid is fundamenteel één, en kan alleen zo gekend worden daar tegenover stellen de logisch atomisten het ontologisch pluralisme: de wereld bestaat uit losse (atomaire) feiten, die afzonderlijk gekend kunnen worden, los van het geheel deze feiten moeten opgevat worden als betekenis-atomen, dus als een talig iets, niet als dingen logisch atomisme wordt daarom wel getypeerd als platonisch atomisme: de werkelijkheid is opgebouwd uit begrippen Bertrand Russell (1872-1970) gaat er van uit dat uit de structuur van de logica valt af te leiden hoe de werkelijkheid feitelijk is ingericht en dat de complexiteit van de feiten te herleiden is tot wat werkelijk bestaat: de particularia (betekenis-atomen) feiten zijn volgens Russell "die dingen die een bewering waar of onwaar maken" er zijn complexe en atomaire feiten (analoog met beweringen zijn complexe feiten opgebouwd uit atomaire feiten) 3 de metafysica is volgens Russell altijd gebaseerd geweest op begrippen uit de omgangstaal (bijv. vrijheid) maar omgangstaal is vaag en niet geschikt voor filosofische doeleinden: leidt vaak tot filosofische misverstanden hij pleit daarom voor een ideale, strikte, eenduidige taal, gebaseerd op logica herformulering moest het mogelijk maken om een filosofisch probleem beter te begrijpen en op te lossen door het probleem te vertalen in symbolische logica was het mogelijk dat er geen probleem bleek te zijn ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Wittgenstein: 1889-1951 1889 geb.in Wenen, rijke joodse familie, 4 broers, 3 pleegden zelfmoord, studie aëronautiek, ontwerpt straalmotor 1912 Studie filosofie bij Bertrand Russell te Cambridge 1914 Eerste wereldoorlog vrijwillig bij het Oostenrijkse leger, daarna schoolmeester in Oostenrijk 1921 Tractatus Logico-Philosophicus: lost alle filosofische problemen op! invloed op de Wiener Kreis en het logisch positivisme 1939 hoogleraar te Cambridge: een nieuw begin 1953 postuum: Philosofische Untersuchungen (totaal andere invalshoek als de Tractatus) ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ "Als mijn naam zal voortleven, dan alleen als eindstation van de grote westerse filosofie. Ongeveer zoals de naam van degene die de bibliotheek van Alexandrië in brand heeft gestoken." Wittgenstein wilde wetenschappelijk denken onderscheiden van denken over de mens niet alleen zozeer om de wetenschap te vrijwaren van vage metafysische ideeën, maar vooral om het denken over de mens te vrijwaren van positivisme (vgl. Kant en eerdere filosofen) doel van de Tractatus Logico-Philosophicus is dus tweeërlei: 1] een einde maken aan de schijnproblemen van de filosofie, door aan te geven waar de grens van het zegbare ligt 2] een dam opwerpen tegen de oprukkende verwetenschappelijking van het mensbeeld hij baseert zich op het logisch atomisme en vernieuwingen in de logica door Russell en Frege het de taak van de filosofie om de logische vorm van empirische uitspraken te beschrijven wat geldt als een zinvolle uitspraak? de beschrijvende volzin is de eenheid van zinvol (be-tekenend) taalgebruik zinvolle uitspraken zijn afbeeldingen van (mogelijke) situaties ware uitspraken zijn met succes getoetste zinvolle uitspraken het gebied van het zegbare wordt zo beperkt tot empirische uitspraken 7 basis-stellingen: 1. De wereld is alles wat het geval is; 2. Wat het geval is, het feit, is een bestaan van connecties; 3. Het logische beeld van de feiten is de gedachte; 4. De gedachte is een zinvolle volzin; 5. De volzin is een waarheidsfunctie van de elementaire volzinnen; 6. De algemene vorm van de waarheidsfunctie is de algemene vorm van de volzin; 7. Van dat waarover niet gesproken kan worden moet men zwijgen. ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ paradox van de Tractatus: datgene waarover in het boek niet gesproken wordt is het belangrijkste van het boek "van dat waarover niet gesproken kan worden moet men zwijgen" tot het onzegbare rekent hij het ethische, esthetische, religieuze en mystieke (waarden), maar ook de logica! de Tractatus is een poging om het zegbare te zeggen, en daarmee het domein van het onzegbare af te bakenen: "Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn, als hij door middel van mijn stellingen - er op - boven ze uit geklommen is. Hij moet deze stellingen overwinnen, dan ziet hij de wereld goed" 4 Wittgenstein ziet zijn filosofie als een ladder, die je, eenmaal boven, onder jezelf weg moet schoppen het gaat hem dus om een inzicht in het onzegbare: "de zin van de wereld moet buiten haar liggen" de wereld is eindig omdat in de wereld bepaalde dingen niet gezegd kunnen worden waarden zijn geen feiten en daarom geen deel van de wereld, maar ze tonen het menselijke het mystieke is het inzicht in deze begrenzing ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Wittgenstein heeft een andere opvatting over feiten dan Russel feiten zijn geen dingen (particularia), maar relaties tussen dingen sterker nog: dingen bestaan alleen maar in een relatie tot andere dingen "de wereld is de totaliteit van de feiten, niet van de dingen de wereld wordt door de feiten gedefinieerd en daardoor dat het alle feiten zijn het geheel van de feiten bepaalt wat het geval is en ook wat allemaal niet het geval is de feiten in de logische ruimte zijn de wereld" via inventarisatie van alle atomaire uitspraken (feiten) kan de hele wereld in kaart gebracht worden de samenhang van feiten is dus de werkelijkheid, en hiervan kunnen we kennis hebben enkelvoudige dingen bestaan wel, maar we kunnen er geen kennis van hebben (vgl. Kant's Ding-an-sich) in die zin is Wittgenstein dus eerder logisch atomist, dan logisch positivist, eerder nominalist dan realist "van dat waarover niet gesproken kan worden moet men zwijgen": metafysica & ontologie toch gaat hij uit van een afbeeldings-theorie: er is een formele overeenkomst tussen de structuur van de wereld en de taal de regels van de taal hebben een ontologische noodzaak, ze weerspiegelen de logische structuur van de wereld taal legt de essentie van de wereld bloot zoals feiten bestaan uit elementen in onderling verband, zo bestaan beweringen uit woorden in onderling verband de atomaire volzin (propositie) functioneert als afbeelding ("de kat slaapt") taal en wereld (geheel van feiten) hebben dezelfde logische vorm op grond van hun logische vorm kunnen bepaalde zaken alleen maar in bepaalde connecties voorkomen (een toon heeft geen kleur, en een vlek geen toonhoogte) de afbeeldingstheorie van de taal sluit aan bij het traditionele correspondentie-model van de waarheid dit model zegt dat een uitspraak waar is als ze met de werkelijkheid correspondeert, en onwaar als ze dat niet doet Wittgenstein zegt dat een uitspraak waar is als ze correspondeert met het feit (dat ze beschrijft), en onwaar indien niet noodzakelijk ware uitspraken (logica) zijn geen zinvolle uitspraken, ze zeggen niets over de feiten (be-tekenen niet) alle logische waarheden worden door Wittgenstein tautologieën genoemd noodzakelijke uitspraken zijn tautologisch (altijd waar) zonder correspondentie met de werkelijkheid een tautologie is waar ongeacht wat in de werkelijkheid het geval is bijv: "twee tegengestelde uitspraken kunnen nooit tegelijk waar zijn" (wet van de contradictie) ook een contradictie beeldt geen (mogelijke) situatie af, en is dus evenmin een zinvolle bewering Wittgenstein acht de logica zinloos (is tautologisch) en de metafysica onzinnig (want niet verifieerbaar) zinvolle uitspraken moeten waar of onwaar kunnen worden bevonden d.m.v. verificatie (empirie) ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ namen & betekenis van beweringen noodzakelijk ware uitspraken (a priori) zijn volgens de afbeeldings-theorie niet mogelijk omdat de geldigheid van a priori uitspraken niet gedemonstreerd wordt door verificatie, maar alleen door deductie ook onware uitspraken corresponderen niet met feiten... hebben deze geen betekenis? jawel: de betekenis van uitspraken staat los van geldigheid, en van waarheid we moeten betekenis en waarheid scheiden door verschil te maken tussen namen en beweringen 5 namen zijn de kleinste atomaire analyse-eenheden (verwijzende woorden) hypothetische namen moeten worden gepostuleerd (aangenomen) als kleinste element van de taal namen hebben alleen betekenis in hun onderlinge verbinding (verificatie van de verwijzing is immers onmogelijk!) namen benoemen (be-tekenen) objecten (beelden de dingen niet af; Ding an sich is onkenbaar) beweringen beelden situaties af (maar benoemen niet) de betekenis van een naam (teken / woord / siginifié) is datgene waarnaar het verwijst (be-tekende / signifiant) de betekenis van een volzin zit in de volzin zelf, in de compositie van namen een naam kan niet waar of onwaar zijn (verwijst alleen), een bewering wel (zegt iets over een verifieerbaar feit) zo kunnen (gekende) namen in een nieuwe combinatie in een volzin staan en iets (op)nieuw be-tekenen dus nieuwe of onware uitspraken kunnen wel betekenis hebben overeenkomsten Russell - Wittgenstein: taal is op te splitsen in atomaire beweringen, de feiten zijn op te splitsen in atomaire feiten uit de abstracte structuur van de logica is de structuur van de werkelijkheid (ontologie) af te leiden verschillen Russell - Wittgenstein: Russell: de particularia (kleinste elementen) staan op zichzelf als delen van het complexe Wittgenstein: dingen bestaan alleen in relatie tot andere dingen: enkelvoudige dingen bestaan niet op zichzelf Russell erkent particularia die bestaan in de materiële werkelijkheid (realisme) Wittgenstein erkent alleen maar feiten en namen, en wil het niet hebben over particularia (nominalisme) Russell construeert een ideale taal Wittgenstein presenteert geen ideale taal hij stelt dat onder de grammatica van de omgangstaal een logische structuur schuilgaat logische analyse toont de verborgen structuur van de omgangstaal die structuur wordt gevormd door de atomaire beweringen (en atomaire beweringen beelden feiten af) Wittgenstein's Tractatus heeft veel invloed uitgeoefend op de Wiener Kreis Moritz Schlick (=Ernst Mach), Rudolf Carnap, Otto Neurath Wiener Kreis wil de Tractatus benutten voor de uitwerking van een wetenschappelijk wereldbeeld: logisch positivisme = strikt empirische interpretatie van het logisch atomisme: in de Tractatus niet te vinden! ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Wittgenstein II : "De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld" Philosophische Untersuchungen [1953]; postuum gepubliceerde aforismenbundel waarin Wittgenstein afstand neemt van de Tractatus (hoeveel afstand is onderwerp van discussie) de fout in de Tractatus is dat hij uitging van één geval van taalgebruik: beschrijvingen, en uit dit ene geval het wezen (de essentie) van de taal wilde afleiden het logisch atomisme / positivisme legt eenzijdig de nadruk op benoemen van dingen en beschrijven van situaties - woorden hebben betekenis doordat zij dingen benoemen - zinnen zijn verbindingen van namen - ieder woord heeft één betekenis: het object waar het voor staat, waarnaar het verwijst voorwerpen / namen / dingen (Tractatus) en particularia (Russell) zijn als de oer-elementen van Socrates het systeem van oer-elementen gaat uit van de onjuiste aanname dat er enkelvoudige elementen zijn maar enkelvoudigheid is een relatief begrip: is afhankelijk van de context binnen een bepaald taalspel woorden zijn instrumenten, een multifunctioneel gereedschap de betekenis van woorden ligt in hun gebruik, woorden hebben alleen betekenis binnen een taalspel ostensieve (aanwijzende) definities funderen niet want ze vooronderstellen zelf taalspelen de betekenis van een woord is afhankelijk van de context in een taalspel aangezien de contexten kunnen verschillen, verschillen ook de betekenissen van woorden de veronderstelling dat een woord naar een op zichzelf staand ding verwijst is misleidend bijv: het woord koningin kan uiteenlopende betekenissen hebben: staatshoofd, kaartspel, schaakspel, bijen, theater, sprookje 6 taal heeft naast de ostensieve (of descriptieve) functie, nog vele andere functies; bestaat uit diverse taalspelen taalspelen zijn gevallen van woordgebruik een taalspel = het geheel van taalgebruik en de handelingen en praktijken die met dat taalgebruik zijn verweven taal en menselijk handelen zijn onlosmakelijk verbonden; taal is een deel van een levensvorm een woord is als een schaakstuk: het schaakstuk is geen ding (een stukje hout met een bepaalde vorm en kleur; zwart of wit), maar een functie de betekenis van het schaakstuk is het geheel van regels dat het gebruik van het stuk bepaalt en het gebruik van de regels in een concreet spel; het spel sticht betekenis! bijv: lichtblauw & donkerblauw hebben blauw gemeenschappelijk, oranje & rose hebben rood gemeenschappelijk, rood & blauw hebben niets gemeenschappelijk, (beide elementaire kleuren) rood & blauw hebben gemeenschappelijk dat ze beide voorkomen in de vlag van: Nederland, Frankrijk, Rusland… vgl: familiegelijkenissen: sommige kenmerken overlappen elkaar, andere verschillen er zijn onderlinge overeenkomsten en verschillen in allerlei combinaties tussen de vele verschillende taalspelen bestaat een familiegelijkenis ieder object deelt eigenschappen met elk ander object, er is geen algemene overeenkomst het gebruik van vaag taalgebruik kan net zo praktisch zijn als exact taalgebruik omgangstaal is een bron van problemen doordat filosofen haar essentialistisch interpreteren de filosofie heeft geen oog voor het instrumentele en contingente karakter van de taal filosofische problemen ontstaan niet doordat men de "ware logische vorm" van de taal niet ziet maar doordat men het gebruik van de taal niet kent "De verwarring die ons bezig houdt ontstaat als het ware wanneer de taal onbelast draait, niet wanneer zij werkt" volgens Wittgenstein II is het opruimen van dergelijke misverstanden de voornaamste taak van de filosofie in de Filosofische Onderzoekingen zijn de regels van de taal autonoom: taalspelen worden niet afgelezen van de feiten, maar worden eerder opgelegd aan de wereld (constructivisme) het concept taalspelen wijst op het ontbreken van uniformiteit in de taal: anti-essentialisme Wittgenstein keert zich tegen het zoeken naar de essentie van taal en werkelijkheid de werkelijkheid is niet objectief, maar evenmin subjectief te bepalen, alleen inter-subjectief, door inter-actie het is niet zinvol om te praten van een werkelijkheid buiten het taalspel wat ‘werkelijk’ is kan alleen binnen een taalspel ter sprake worden gebracht taalspelen zijn arbitrair: zij vormen geen afspiegeling van de structuur van de feiten tegelijkertijd zijn zij niet-arbitrair, maar gebonden aan feiten uit de levensvormen waarbinnen ze fungeren menselijke levensvormen bestaan uit feiten die het geraamte vormen waarbinnen wij onze taalspelen spelen wij kunnen alleen taalspelen begrijpen die overeenstemmen met onze levensvorm feiten zijn geen (onto)logische noodzaak (zoals in de Tractatus), maar zij zijn contingent: biologisch, psychologisch en antropologisch van aard (het product van een evolutie) de regels van de taalspelen noemt hij grammaticale regels (i.p.v. syntactische regels uit de Tractatus) grammaticale regels bepalen wat een zinvolle uitdrukking binnen een bepaald taalspel is; ze bepalen niet wat een ware of onware uitspraak is (dit is een bredere definitie van grammatica dan in de linguïstiek) het gebruik van een regel is niet absoluut, of eenmalig of vooraf opgelegd, maar krijgt een bindend karakter door gewoontevorming binnen een gemeenschap (vgl. Nietzsche!) dit impliceert ook de onmogelijkheid van een privé-taal (alleen de ostensieve functie van taal kan privé zijn) implicaties voor de ethiek van de taalspel-theorie die volgen uit dit anti-essentialisme: rechtvaardigheid, goed & kwaad, krijgen pas betekenis in de context van een bepaald taalspel 7 http://www.philosophynow.org/issue9/Foundations_of_Analytical_Philosophy_Part_2_Logical_Atomism_and_Logical_Positivism http://www.teachersparadise.com/ency/nl/wikipedia/l/lo/logica.html http://prevos.net/cultuur/c13112/wittgenstein.htm http://en.wikipedia.org/wiki/Linguistic_turn http://plato.stanford.edu/entries/wittgenstein-atomism/ http://books.google.nl/books?id=RVwL_MXHIbsC&pg=PA79&lpg=PA79&dq=wittgenstein+namen&source=bl&ots=RhyOHWZePp&sig=ClEbkXSDpQSXhooSoYfxxFOhab s&hl=nl&ei=OylHTabcEcntOfTG2IQC&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=5&ved=0CDMQ6AEwBA#v=onepage&q=wittgenstein%20namen&f=false 8