Enkele citaten uit de filosofische onderzoekingen II

advertisement
Beknopte Verhandeling kerntheorie Wittgenstein
Vanuit het perspectief van Hilbert-Jan Belksma en met name met betrekking tot
Wittgenstein’s
“Filosofische onderzoekingen”
Net als Wittgenstein in de periode van zijn leven waarin hij de Filosofische
onderzoekingen formuleerde, heb ik problemen met het structuren, samenvatten
en concluderen van de “filosofische onderzoekingen”. Het is extreem moeilijk
om hier lijn in te brengen. Voor Wittgenstein een on- bereikt/ behaald doel en
voor nog velen een mogelijk levenswerk. Voor anderen een feit, een logische
constatering die logisch in de gedachte geaccepteerd wordt en geen verdere
taalkundige/woordelijke uitleg nodig heeft.
Als we de “Tractatus Logico Philosophicus” en de “Filosofische
onderzoekingen” samen zouden voegen, perfectioneren en duidelijk zouden
structuren, zouden we volgens Wittgenstein de problemen van de filosofie eens
en voor altijd opgelost hebben.(Wat mij betreft weten we dan de grens van “de
gedachte”, die ons door taal opgelegd is en de grens die de gedachte de taal
oplegt. In de gedachten kunnen we veel meer weten dan dat we in woorden
duidelijk of kenbaar kunnen maken. En dat zal altijd blijven, want anders had dit
vak niet meer bestaan omdat Wittgenstein het probleem opgelost had. Alsof men
zou stoppen met na te denken over dingen en zich overal bij neer zou leggen. Hij
heeft wat mij betreft alleen een basis gelegd om filosofie te kunnen verklaren;
door het lezen van het boek wordt je aangezet tot eigen filosofische
onderzoekingen. Twijfelen aan dingen en twijfel overbrengen doormiddel van
taal is noodzakelijk om als kind uit te groeien tot een zelfstandig individu(bij
voorbeeld). Tegenstrijd is deze wereld. Filosofie is voor iedereen wat anders.
Vele perspectieven zijn mogelijk maar overal zitten sporen van De waarheid/een
waarheid in. En zoals Wittgenstein het begreep is dit het beeld van “het verhaal”
en dit de enige manier van vele wijze en wegen om het beeld over te brengen.) In
Wittgensteins theorie(In zijn stroming/In zijn tijd/Vanuit zijn kader)werden alle
filosofische problemen over de wereld geïnterpreteerd als problemen over de
beschrijving van de wereld. Hij achtte het zijn taak de filosofen te genezen van
de verleiding om van de gewone taal af te wijken.(De reden waarom ik filosofie
gekozen heb is om te proberen mijn gedachte duidelijk en correct naar buiten te
kunnen brengen. Filosofie is voor mij niet zozeer ‘denken’ opzich .<Maar
hetgeen wat je denkt ook in duidelijk en voor iedereen begrijpbare taal om
kunnen zetten. Vandaar dat ik het de taak van de filosofie acht om het feitelijk
“onbespreekbare” bespreekbaar te maken, zodat zwijgen niet noodzakelijk meer
is. Dingen die we nu nog niet kunnen verwoorden of duidelijk kunnen
verwoorden woordelijk maken.) Daarbij wil hij vooral laten zien waarom iemand
geneigd is een bepaalde filosofische uitdrukking te gebruiken(of watvoor
uitdrukking/communicatie/output dan ook)of een uitdrukking filosofisch te
gebruiken. In feite levert Wittgenstein een metafysische verhandeling over het
onderscheid tussen wat in taal kan worden gedacht, en wat niet door taal kan
worden uitgedrukt,maar alleen kan worden getoond. Hij probeert doormiddel van
het taalspel ons een beeld te geven van de verbanden die tussen woord en het
doel waarvoor het woord gebruikt wordt bestaan. De opbouw van zinnen en het
verband met het doel en de gedachte achter de letters/klanken of gedragingen.
Hij probeert te bewijzen dat er een vaste lijn/procedure in onze communicatie is.
Het fundamentele feit is hier: dat we regels, een techniek, voor een spel
vastleggen, en dat het dan, wanneer we de regels volgen het niet zo gaat als we
veronderstelden. Dat we als het ware in onze eigen regels verstrikt raken. Dit
verstrikt raken in onze regels is wat we wij willen begrijpen, dat wil zeggen
overzien. Het werpt licht op ons begrip ‘bedoelen’. Want het loopt in die
gevallen dus anders dan we het bedoeld, voorzien hadden. We zeggen dan ook,
wanneer zich bij voorbeeld een tegenstrijdigheid voordoet: “Zo heb ik het niet
bedoeld”. De maatschappelijke status van de tegenstrijdigheid. Of haar status in
het maatschappelijke leven: dat is het filosofische probleem.
De taalspelen dienen als vergelijkingsobjecten, die door overeenkomsten en
verschillen licht moeten werpen op de omstandigheden binnen onze taal.
Wat is volgens Wittgenstein een gedachte?
Volgens Wittgestein is het logisch beeld van de feiten de gedachte. Gedachten
zijn beelden die we maken van de stand van zaken. Gedachten zijn alles wat we
empirische waarnemen en metafysisch denken te weten, ondanks dat juist
Wittgenstein scheen te zeggen dat we over het metafysische niks zeker en helder
kunnen weten. En dat zij die ook maar dat wil niet zeggen dat we er cognitief
gezien geen idee van hebben.Bijvoorbeeld 6.522 -Er bestaan stellig
onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich, het is het mystieke.- (NadrukDit toont
zich, het feit dat het zich openbaart betekent dat we er ergens cognitief gezien
wel een beeld van hebben.)
Doormiddel van wijsbegeerte proberen we een logische verheldering in de
gedachte te bereiken.
Enkele citaten uit de filosofische onderzoekingen II
P.176
Ik riep uit “Nu heb ik het!”—Een plotseling opveren:vervolgens kon ik het plan tot in
detail uiteenzetten. Wat zou daar moeten blijven staan? Een beeld misschien. Maar “nu
heb ik het” betekende niet: ik heb het beeld.
P.179
Dus gaat psychologie over het gedrag, en niet over de ziel? Wat rapporteerde de
psycholoog?—Wat observeert hij? Toch het gedrag van de mensen, in het bijzonder hun
uitingen? Maar die gaan niet over gedrag.
P.184
Mensen die ons na het ontwaken bepaalde voorvallen vertellen <zij zijn daar en daar
geweest,etc>. Wij leren hen nu de uitdrukking “ik heb gedroomd “, waarop het verhaal
volgt. Daarna vraag ik hun soms “heb je vannacht iets gedroomd?” en krijg een bevestigend
of ontkennend antwoord, soms een droomverhaal, soms niet. Dat is het taalspel. < ik heb nu
verondersteld dat ik zelf niet droom. Maar ik heb ook nooit het gevoel dat iets onzichtbaar
aanwezig is, en anderen wel, en ik kan hun naar hun ervaringen vragen.>Moet ik nu een
veronderstelling doen over de vraag of de mensen door hun geheugen bedrogen worden of
niet; of zij werkelijk tijdens hun slaap deze beelden voor zich hebben gezien, of dat hun
alleen maar zo voorkomt na het ontwaken? En wat is de zin van deze vraag?—En wat het
belang?! Vragen wij ons dat ooit af wanneer iemand ons zijn droom vertelt? En zo niet,-- is
dat omdat wij er zeker van zijn dat zijn geheugen hem niet heeft bedrogen? <En gesteld dat
het iemand was met een bijzonder slecht geheugen.->
En betekent dat dat het onzinnige is ooit de vraag te stellen:of de droom werkelijk
plaatsvindt tijdens de slaap, of een geheugenverschijnsel is van de persoon die ontwaakt? Het
zal van het gebruik van de vraag afhangen.”
Het lijkt of de geest een woord betekenis kan geven”—is dat niet alsof ik zou zeggen: “Het
lijkt of in benzol de C-atomen op de hoek van een zeshoek liggen”? Dat is toch niet iets dat zo
lijkt; het is een beeld.
P.185
“Toch moet je hem voelen, anders zou je niet weten<zonder te kijken > hoe je vinger
beweegt.”Maar,het “weten”wil alleen maar zeggen:het kunnen beschrijven.—Mogelijk
kan ik de richting waaruit een geluid komt alleen aangeven omdat het mijn ene oor
sterker raakt dan het andere;maar dat voel ik niet in mijn oren;het bewerkstelligt echter
dat ik ‘weet’uit welke richting het geluid komt; ik kijk bij voorbeeld in deze richting.
Zo gaat het ook met het idee dat een kenmerk van de pijngewaarwording ons moet
informeren over de plaats van de pijn in het lichaam, en een kenmerk van het
herinneringsbeeld over de tijd waarin het thuishoort.
P.187
Als je je eigen verdriet observeert, met welke zintuigen observeer je het dan? Met een
speciaal zintuig ;met 1 dat het verdriet voelt? Voel je het anders, wanneer je het
observeert? En welk verdriet observeer je nu;verdriet dat er alleen is terwijl het
geobserveerd wordt? ‘Observeren’doet het geobserveerde niet ontstaan. <Dat is een
conceptuele constatering.>
Of:ik ‘observeer’niet dat, wat pas ontstaat door het observeren. Het object van
observatie is iets anders.
Een aanraking die gisteren nog pijnlijk was, is dat vandaag niet meer.
Vandaag voel ik de pijn alleen nog wanneer ik er aan denk. <Dat wil zeggen;onder
bepaalde omstandigheden.>
Mijn verdriet is niet meer hetzelfde:een herinnering die een jaar geleden nog
onverdraaglijk voor mij was, is dat nu niet meer.
Dat is het resultaat van een observatie.
Wanneer zeg je van iemand dat hij observeert? Ruwweg:wanneer hij zichzelf in een
positie brengt die gunstig is om bepaalde indrukken op te doen, om <bij voorbeeld> te
beschrijven wat die hem leren.
Ondanks dat ik eigenlijk ook nog stukken wilde citeren uit deel I tenslotte mijn
voorlopige conclusie wat betreft de ‘Filosofische onderzoekingen’:
Wittgenstein geeft in deze stof een heleboel weerleggingen, verhelderingen en
voorbeeldzinnen/situaties etc.etc. Problementwijfel die de taal veroorzaakt;
zoals met name onduidelijkheden in de taal die voortkomen uit het wat mij
(momenteel)betreft ontbreken van de woorden .Of volgens
Wittgenstein(4.116) : het ontbreken van helder denken. Want alles wat werkelijk
gedacht kan worden kan helder gedacht worden. Alles wat uitgesproken kan
worden, kan helder uitgesproken worden.(Waarbij ik zelf de nadruk wil leggen
op: “Kan”.. En  Het mystieke uitleggen maakt het mystieke niet mystiek
meer.)
Heel duidelijk is de tegenstelling te zien met de “Tractatus Logico
Philosophicus” waarin Wittgenstein zijn standpunt naar voren trachtte te brengen
als het antwoord. Zie je in de filosofische onderzoekingen meerdere malen
duidelijk na het weerleggen, uitleggen en concluderen van een in dit geval
bepaald fenomeen, alleen of in veel gevallen een nieuwe vraag/ nieuw probleem
ontstaan.
Aan alles wat ik geschreven heb, heb ik geen moment getwijfeld; anders was het
al niet op het scherm beland. Deze tekst is in momenten ontstaan en de
voltooiing ervan is afhankelijk van hoeveel filosofische momenten ik heb.
Ik heb wel veel getwijfeld aan de vorm waarin het er op stond. Hoe ik dingen
correct moest nuanceren.. Daar moest ik overheen stappen; iets op papier is beter
als/dan niets.
Twijfel speelt zich over het algemeen in me gedachten af en niet in m’n
woorden. En ik heb het dan zeker niet over contradictie en tegenstrijdigheid;
want das wat ik ben.
Deze tekst is aan verdere uitwerking onderhevig.
Hilbert-Jan Belksma 2002
[email protected]
Download