WEEK 01 - LogiLogi

advertisement
WEEK 01
Russell
Schreef Principia Mathematica. Stelde de Theory of Description op waarin hij strikt onderscheid maakte tussen namen en
beschrijvingen. Dacht volgens het Logisch Atomisme. Voor Russel zijn feiten die dingen in de werkelijkheid die beweringen
waar of onwaar maken. De dingen op zich zijn particularia (aan de fysicus om uit te zoeken, maar ze hebben voor hem wel
kenbare kenmerken, een woord zoals "dit" verwijst er naar).
Principia Mathematica
Boek van Russell en Whitehead waarin dezen twee zaken stellen/beweren:
1.
2.
De wiskunde is te herleiden tot de logica
De wiskundige logica kan dienen tot ideale wetenschappelijke taal
In dit boek en publicaties die er op volgden werd de Aristotelische logica enorm uitgebreid.
Scholastiek
is een onderwijssysteem met klassikaal onderwijs bestaande uit hoorcolleges ('s ochtends, uren lang), disputaties ('s middags)
en een vast curriculum (Artes Liberales) . Ook examens en diploma ("licentia ubique docendi")Het was alleen toegankelijk
voor clerici (= mannen). Vakkenpakket (Artes Liberales): School duurde 7 jaar. Daarna mogelijk voortgezet onderwijs:
theologie, medicijnen of rechten. Term waarmee men gewoonlijk het middeleeuwse wijsgerige en theologische denken
aanduidt zoals zich dat in de middeleeuwse scholen heeft ontwikkeld. Verzoening van de theologie met de antieke filosofen.
Theory Of Description
Hierin stelde Russell dat men strikt onderscheid moet maken tussen namen en beschrijvingen. Namen zouden iets er
"uniquely" uit "picken", terwijl beschrijvingen dat niet doen, ze spelen logisch gezien verschillende rollen.
Hij herschreef hiermee de zin: De huidige koning van Frankrijk is kaal, tot: Er is op dit moment 1 en maximaal 1 koning van
Frankrijk en wie er op dit moment maar koning van Frankrijk is is kaal. Hiermee werd het punt verhelderd dat het voor het
betekenisvol zijn van een zin als deze niet nodig is dat er werkelijk naar een bestaande koning verwezen wordt.
Logisch Atomisme
Stelt dat de werkelijkheid niet een geheel is en dat taal en werkelijkheid in een directe verwijzings- relatie met elkaar staan.
Er wordt in dit geval verwezen naar particularia, de kleinste ondeelbaren (was aan de natuurwetenschappen om dezen te
vinden). Kwam voort uit Russell's logica en ideale taal gedachte. Hierin correspondeert idealiter ieder woord in de propositie
met een component van het corresponderende feit. Samengestelde zinnen kan men (als moleculen) opbouwen uit de atomaire
uitspraken door ze te verbinden met een connectief. Zo ziet hij het ook in de werkelijkheid. Complexe feiten zijn opgebouwd
uit simpele feiten.
Propositie : Een gedachten inhoud. Zeg maar een (bewering met betrekking tot) concept(en) in plaats van de verschillende
verwoordingen die er naar kunnen verwijzen.
Connectief: Woorden zoals en, of, niet
Sheffer Stroke
De axiomen in Principia Mathematica werden door de Sheffer Stroke gereduceerd tot 1 axioma, namelijk p/q. Dit betekent
dat p is incompatible met q.
Guiseppe Peano
Italiaanse wiskundige die vijf postulaten opstelde met betrekking tot de wiskunde van de natuurlijke getallen:
1.
2.
3.
4.
5.
Nul is een getal
Hetgeen elk getal opvolgt is een getal
Geen twee getallen hebben de zelfde opvolger
Nul volgt niet op enig ander getal
Als nul een eigenschap heeft, en tevens elk getal dat volgt op een getal wat die eigenschap heeft, dan hebben alle
getallen die eigenschap
Kurt Godel: bewees twee zaken:
1.
2.
Ieder axiomatisch systeem wat voldoende is voor de getals theorie is per definitie onvolledig
De consistentie van een systeem wat voldoende is voor de getalsleer is niet aan te tonen vanuit dat systeem.
Oftewel het is onmogelijk om een compleet systeem te maken wat voldoende is om de postulaten van Guiseppe Peano te
herleiden.
Frege
Frege maakte het onderscheid wat gemaakt werd in Russell's Theory of Description op een meer heldere wijze. Hij maakte
het onderscheid tussen Sinn - betekenis in de zin van de coherentietheorie - en Bedeutung - verwijzing in de zin van de
correspondentietheorie.
Coherentie Theorie
De uitspraak is waar alleen wanneer die uitspraak cohereert met een aantal andere uitspraken waarvan de waarheid al
vaststaat. Wanneer deze uitspraak dus overeenstemt met andere, als waar aanvaarde, uitspraken. Een probleem hierbij is dat
bij deze theorie het definiendum, dat wat gedefinieerd is, terugkomt in het definiens, dat wat gedefinieerd dient te worden.
Correspondentie Theorie
‘Wanneer een uitspraak correspondeert met een bepaalde stand van zaken van de werkelijkheid.’ Bijvoorbeeld iemand doet
de uitspraak dat een tafel 1,5 meter lang is. Je kan dan vervolgens de proef op de som nemen door de tafel op te meten en de
uitspraak te toetsen aan de werkelijkheid. Dit levert een plausibele definitie op. Toch zijn er problemen, waaronder de
paradox van de Kretenzer. De inwoner van Kreta die zegt dat alle Kretenzers liegen en daarmee impliceert dat hij zelf ook
liegt waardoor hij eigenlijk de waarheid spreekt waarmee zijn eigen stelling weer wordt ontkracht. Een vicieuze
cirkelredenatie. Dit vraagstuk heeft een voorname plaats in geschiedenis van de logica.
Wat betekent corresponderen? Corresponderen is eigenlijk het gebruik van taal, maar hoe kan een stukje taal de
werkelijkheid weergeven? Met deze correspondentietheorie valt pas te werken wanneer er een schema in de vorm van een
gemeenschappelijke achtergrond voorhanden is. Een soort van gemene deler tussen taal en werkelijkheid. Maar dit is juist het
probleem bij de relatie tussen taal en werkelijkheid, twee totaal verschillende dingen. Een ‘oplossing’ wordt bedacht door de
Poolse logicus Alfred Tarski in de vorm van de zogenaamde T-sentences. Hij stelt een definitieregel samen die dit probleem
‘oplost’. Bijvoorbeeld: “sneeuw is wit, is waar dan en alleen dan als sneeuw wit is.” Het zit ‘m daarin dat Tarski de uitspraak
dat iets waar is nu van toepassing laat zijn op de uitspraak zelf i.p.v. de werkelijkheid. Een uitspraak over een uitspraak als
het ware.worden.
Extensioneel: verwijzende naar buiten de taal, correspondentie theorie.
Intensioneel : verwijzende binnen de taal, coherentie theorie
Wittgenstein I
Schreef Tractatus Logico Philosophicus.
Zag in tegenstelling tot Russell feiten als fundamenteel voor onze kennis, maar dan wel feiten gedefinieerd als gerealiseerde
Connecties. De particularia waarin Russell het fundament zag waren bij Wittgenstein onkenbaar en ze hadden dus geen
eigenschappen. Hij was niet van mening dat er een nieuwe, ideale taal geconstrueerd moest worden. Wel moest men onder
de oppervlakte duiken. Wittgensteins leer is consistent en kan niet aangevallen worden in andere termen dan haar eigen
terminologie (want zoiets zou nonsens zijn).
Wittgensteins Connecties
Mogelijke verbindingen tussen de voorwerpen. Hierbij zijn de verbindingen een gevolg van de vorm van de dingen en niet
een soort extra onderdeel. Wij ervaren alleen deze verbindingen. Ze zijn voor te stellen als de schakels van een ketting en
niet als haakjes o.i.d. De dingen zijn onveranderlijk, de connecties zijn in zekere mate contingent. De mogelijke connecties
zijn wezenlijker dan de verwezenlijkte connecties. De mogelijke connecties definiëren de logische ruimte. De werkelijke
connecties de feiten.
Tractatus Logico Philosophicus (1921) Wittgenstein
Boek ingedeeld in stellingen waarbij iedere stelling een decimaal nummer heeft. Er zijn zeven hoofdstellingen waarvan de
beroemdste is dat men moet zwijgen over datgene waarover niet kan worden gesproken.
Hij stelt een aantal belangrijke zaken:


Het domein van taal en logica
Taal en wereld hangen wezenlijk met elkaar samen

Dit doen ze volgens zijn afbeeldingtheorie
Zijn afbeeldingtheorie stelt dat beelden van feiten overeenkomen met die feiten wat hun logische vorm betreft.
Namen zijn enkelvoudige logische tekens die het eindpunt zijn van de analyse van volzinnen. Namen komen altijd in
configuraties van namen voor om verbindingen te kunnen weergeven. Deze configuraties worden direct begrepen zonder
verwijzingen naar andere uitspraken, ze zijn atomair en bieden een fundament voor de exacte betekenis van taal.
Beweringen beelden af, namen verwijzen alleen. Beweringen hebben betekenis op zichzelf, maar voor waarheid moet men de
feiten raadplegen. Ware uitspraken zijn getoetste uitspraken.
Tautologieën en contradicties en uitspraken daarover (de logica) zijn geen uitspraken, geen beelden, ze zijn zinloos (geen
onzin!), ze zeggen niets, ze tonen alleen maar. Metafysica is zinloos en onzin omdat daarin de taal onzindelijk gebruikt
wordt. Tonen en zeggen worden strikt gescheiden. Ook over waarden kan men niets zeggen, ze zijn mystiek, men kan ze
alleen tonen. Waarden zijn geen feiten. Alleen relatieve waardeoordelen kan men vertalen in feiten.
Logisch positivisten
Interpreteerden Wittgenstein verkeerd op 2 punten:
1.
2.
Empirisme wordt geïnterpreteerd als strikt empirisme
Er wordt gesteld dat waarover men niet kan spreken onzin is (itt tot zinloos er over te spreken ipv. het te
doen).
Logisch Positivisme
Ontstaan uit de Wiener Kreis. Maken onderscheid tussen uitspraken:
1.
2.
Analytische: de cirkel is rond; betekenis in de samenhang van de termen, deductief (logica en wiskunde).
Synthetische: de kat zit op de mat; betekenis toetsen met de zintuigen inductief (empirische wetenschappen).
Een uitspraak is alleen zinvol wanneer ze voldoet aan het verificatieprincipe (ze kan empirisch geverifieerd worden). De
filosofie kan ons niets leren over de wereld, ze kan slechts ophelderen.
Eind jaren 50 kregen ze het moeilijk o.a. door constateringen zoals: Alle A's zijn B's is niet te controleren (inductieprobleem).
Verificatieprincipe werd confirmatieprincipe. Hoe vager een theorie is des te gemakkelijker is zij te confirmeren. Dit bleef
een probleem



Theorie geladenheid van observatie, naakte feiten bestaan niet
Theorieën zijn niet in isolatie te toetsen W.V.O. Quine
Het onderscheid tussen Analytische en Synthetische wetenschappen is niet vol te houden
Deductief:
Beginnen met een algemene stelling (of meerdere, de Premissen) en daaruit iets specifieks afleiden (waarbij de voornaamste
eis is dat het logisch waar is mits de premissen waar zijn). Dit alles gebeurt op filosofisch niveau (geen experimenten o.i.d.)
Inductief:
Van bijzonder naar algemeen. Vanuit feiten een algemene theorie opstellen: Empirisme.
Empirisme:
Uitgaan van het zichtbare, en van het meetbare, en alleen daarop je theorieën bouwen.
Wiener Kreis
Het achterliggende gedachtegoed kwam op vanaf het midden van de 19e eeuw. Belangrijk waren Bolzano en Bretano (logica)
en Gomperz en Boltzmann (anti- methaphysica). Later Russell en WittgenStein.
De vereniging werd opgericht in 1928 als Verein Ernst Mach, met als doel bevordering van de empirisch wetenschappelijke
visie. Voor de Wiener Kreis lag de nadruk op:



methode en manier van benadering, niet zo zeer stellingen
samenwerking, heldere, eenduidige communicatie
pragmatisme, afkeer van metafysica
Er zijn geen filosofische problemen (dit zijn schijnproblemen of vertaalbaar in wetenschappelijke taal). Filosofie moet
taalanalyse worden.
Zij interpreteerden atomistische uitspraken als raw sense data. Alle andere zaken kunnen slechts waarschijnlijk waar zijn.
Carnap vervangt dit door "protocol", een weergave van sense ervaringen. Ook wordt het metafysische deel van de Tractatus
uitgebannen.
WEEK 02
Analytisch: Intern aan het denken. Per definitie. Dat alle weduwes getrouwd zijn geweest is een voorbeeld van een
analytische uitspraak.
Synthetisch: Een uitspraak over de werkelijkheid. Brengt empirische data bijeen en hangt ten minste niet volledig af van de
gebruikte begrippen. Deze tafel is anderhalve meter lang, is een voorbeeld.
A Priori: Kennis die ontstaat door het combineren van stellingen (andere kennis). Kennis vooraf dus.
Posteriori: Kennis Achteraf
Zinvolle Propositie:
Een propositie is pas zinvol aldus positivisten:
1. wanneer hij uiteindelijk op te delen is tot elementaire proposities (in principe aanwijsbare zaken)
2. betekenis ontleent ze aan het bekend zijn van de condities waaronder ze geldig of ongeldig is
De controles/het aanwijzen moet mogelijk zijn, maar het hoeft (nog) niet uitvoerbaar te zijn met de beschikbare middelen.
Meta Physica Onzinnig:
Aldus de logisch positivisten is metaphysica onzinnig omdat het geen gebruik kan maken van zinvolle proposities.
Subsistentie
Transcendentale manier van bestaan. Een concept gebruikt door Meinong om het "bestaan" van niet bestaande dingen te
benoemen.(In "zijn ziekte is een verbeelding", zou zijn ziekte subsistentie hebben in plaats van existentie.) Logisch
positivisten weten dit soort redenaties aan taalverwarring.
System Of Logic John Stuart Mill
Hierin zocht hij de wetenschappelijke logica. Hij was empirist en stelde dat alle kennis afkomstig is van directe ervaringen.
Ook stelde hij dat alle kennis inductief is.
Hij stelde dat de Methode van Hypotheses geen goede methode is. Dit omdat meerdere (elkaar onderling uitsluitende)
theorieën de zelfde patronen in de meetgegevens kunnen verklaren. We kunnen een theorie dus alleen voor waar aannemen
wanneer er geen andere theorie is die het zelfde kan verklaren.
Ook gaf hij algemene regels voor inductie. Een aantal:
1.
2.
methode van verschil (vinden wat het verschil maakt)
methode van gelijkenis (het altijd aanwezige element vinden)
Mill was geen aanhanger van het Wetenschappelijk Realisme. Absolute bewijzen buiten het waarneembare waren
onmogelijk. (Kritiek op Mill's extreme empirisme is dat het kiezen van de data en het op een bepaalde manier zien van de
data al hypotheses veronderstelt).
Wetenschappelijk Realisme
Stelt dat men er zeker van kan zijn dat wat de wetenschap beweert waar is. Dat het de wereld beschrijft zoals die is.
(e.g. onder Newtonisme dat de wereld uit deeltjes (met vaste massa, etc) bestaat en dat er niets is buiten de "fysische"
werkelijkheid)
Methode Van Hypotheses
Het eerst stellen van een theorie, de verwachtte uitkomsten berekenen en deze vervolgens beproeven aan de hand van de
feiten.
Falsificationisme
Poppers visie op de manier om met hypotheses om te gaan: Men moet ze proberen te falsifiëren in plaats van te verifiëren.
Een theorie die niet gefalsifieerd kan worden is een theorie die zinloos is. Hoe kleiner de waarschijnlijkheid is van een
uitkomst die in overeenstemming is met de theorie des te beter de test.
Hij stelde dat Inductie en de methode van hypotheses minder goede manieren waren.
Kritiek op Falsificationisme is:


logica niet verschillend van de methode van hypotheses
holisme van de testsituatie. Men bouwt op meer dan de theorie alleen bij experimenten
Structure Of Scientific Revolutions Thomas Kuhn.
Stelt dat wetenschap zich afspeelt binnen paradigma's. Normale wetenschap bestaat uit puzzelen binnen een paradigma. Past
iets niet dan ligt het aan de puzzelaar niet aan de puzzel of de regels. Grote veranderingen kunnen alleen door paradigmawisselingen. Deze zijn meer sociologisch van aard dan wetenschappelijk (omdat men het niet eens is over wat geldige en
belangrijke data is en over hoe men ze moet interpreteren).
Popper (1902 - 1994) Wetenschaps filosoof
Hield zich vooral bezig met vier thema's




Epistemologie
Wetenschapsfilosofie
Politieke filosofie
Philosophy of mind
Zoeklicht Theorie
Volgens Popper kunnen theorieën zich niet louter vormen uit ervaringen omdat er interpretaties en anticipaties nodig zijn
voordat men iets kan ervaren als een herhaling. Trial and error is de methode. Ook ziet een hongerig dier de wereld in termen
van eetbaar versus niet-eetbaar, terwijl een vluchtend dier de wereld ziet in termen van vluchtwegen. Hypotheses gaan terug
op eerdere hypotheses, en volgen niet pas op observatie. Helemaal teruggaand kom je uit bij aangeboren verwachtingen.
Een verwachting is logisch gezien a-priori, wat uiteraard niet zegt dat ze a-priori waar is.
Zo komen ook dogma's tot wording voordat wetenschap kan ontstaan want wetenschap geeft niet alleen dogma's door maar
ook een kritische houding ten opzichte van deze dogma's. Niet inductie, maar de kritische houding, de zoektocht naar
falsificaties definieert wetenschap. Theorieen sterven in onze plaats.
Problem Of Demarcation
Het probleem van het stellen van een grens tussen wetenschap en pseudo-wetenschap. Dit was het probleem waar o.a. Popper
de nadruk op legde.
WEEK 03
Heidegger (1889 - 1976)
Heidegger groeide op in een klein stadje in het Zwarte Woud. Hij kreeg zijn opleiding bij de Jezuïeten. Hij studeerde
theologie in Freiburg en verdiepte zich hier in het denken van Aristoteles, Husserl, Nietzsche, Dilthey en Kierkegaard.
Hij gaf les in Freiburg. In 1923 ging hij naar Marburg. In 1927 verscheen Sein und zeit en in 1928 nam hij de leerstoel van
Husserl over. In 1933 sluit hij zich aan bij de NSDAP en wordt hij rector in Freiburg. Zijn tweede grote werk schrijft hij na
de oorlog. Het is getiteld: Beitrage zur Philosophie. Vom Ereignis.
Heideggers : Dasein
Er-zijn, menselijke bestaan. Heideggers niet echt te vertalen term voor de specifieke wijze waarop de mens existeert. Komt
in de plaats van klassieke termen zoals subject en bewustzijn, maar verschilt ervan omdat ‘Dasein’ wil zeggen dat de mens
wezenlijk een oorspronkelijke openheid is, op grond waarvan de dingen als betekenisvol kunnen verschijnen. Deze
oorspronkelijke openheid is het ontwerpen van wereld.
Hiermee gaat hij in tegen het sinds Descartes dominante onderscheid tussen de res extensa en de res cogitans.
Het dasein kan zichzelf kiezen. Het is zowel vrij als geworpen. Wanneer het kiest naar haar eigen aard is sprake van
authenticiteit.
Heideggers: Zijn
Heidegger brengt onderscheidt aan tussen:



das Sein > being > het zijn
das Seiende > beings > het zijnde
ein Seiendes > a being > een zijnde
In het Engels kan geen duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen ‘being-zijn’ en being-zijnde. Met de uitdrukking ‘the
being of beings’ > ‘het zijn van het zijnde’ bedoelt Heidegger zoiets als het wezen van de dingen, de structuur die iets maakt
tot wat het is. Hij hanteert de term Dasein voor de existentiële kant van het zijn.
Die Grund Probleme Der Phanomenologie Heidegger
Werk van Heidegger .Filosofie is Ontologie. Wetenschap is ontisch. Dit is positieve wetenschap verdeeld in domeinen op
basis van onderwerp (conformisme en in principe contingent).
Wereldbeschouwingen hebben betrekking op de onta, niet op het zijn zelf. Filosofie is dus geen wereldbeschouwing want ze
gaat in op het zijn zelf.
Het zijn zelf kan men zich niet verbeelden. Het zijn is de kern van de filosofie. Een eeuwige vraag die sinds Aristoteles lang
verwaarloosd is. De benadering/aanwezigheid van het zijn is voor ons alleen mogelijk dankzij ons dasein.
Sein Und Zeit (1927) Heidegger
Hoofdwerk van Heidegger waarin hij een nieuwe filosofische benaderingswijze voor het menselijke leven neerzet en waarin
hij ook wilde duidelijk maken hoe het kon dat de filosofie totdantoe hierin gefaald had (dit laatste schoot er wat bij in).
Behandelt vier vragen:
1.
2.
3.
4.
Wat is Filosofie
Wat is zijn
Wat is eigen aan de verhouding mens-wereld
Wat kenmerkt de verhouding van de mens tot zichzelf
Hij presenteert Dasein als alternatief voor subject & mens. De mens is eindig en open naar de wereld waarin ze geworpen is.
De dingen zijn ter-hand (als gereedschap, een verlengstuk) en niet louter voor je ogen. We kunnen dingen niet buiten hun
context, of objectief denken. Dit kan hoogstens nadat we ze in onze eigen wereld kennen. Existentie gaat vooraf aan essentie.
Het onderscheid in res extensa en res cogitans is dus niet primair. De filosofie heeft het meest voor de hand liggende over het
hoofd gezien.
De mens is zowel geworpen alsook werpend. De mens die zich teveel aan de dingen verliest is oneigenlijk. Onder de dingen
vallen hier ook bestaande conventies, taal, wat anderen denken, etc. Het "werpen" is de eigenlijke mogelijkheid van het
leven. De onbestemde angst die de wereld tijdelijk betekenisloos maakt kan ons bevrijden en ons toegang geven tot de
eigenlijke betekenis van de wereld en van ons leven.
Filosofen laten zich ook teveel leiden door het gegevene, door dogma's, door bestaande taal. Deze blikvernauwing maakt het
moeilijk/onmogelijk om goed over het eindige leven - te zien als een beweging van en naar zichzelf - te spreken. Heidegger
ziet zijn eigen denken als een beweging in de richting van de eigenlijke filosofie (wel is deze net zo goed geworpen).
WEEK 04
Sartre 1905 - 1980, Existentialist ,schreef: L'etre et le neant.
Verder schreef hij o.a.: Critique de la raison dialectique en romans (o.a. Walging) De kerk, de structuralisten en de
Communisten waren kritisch jegens de nihilist en atheist Sartre.
Leven
Geboren in Parijs, zijn vader sterft, hij woont dan met zijn moeder bij zijn grootouders. Hij gaat naar het Licee Henri-IV. In
1917 hertrouwt zijn moeder en gaan ze naar La Rochelle (hij is daar niet erg gelukkig). In 1920 komt hij terug in Parijs en in
1924 wordt hij toegelaten tot het Ecole Normale Superieure. Hij richt zich vooral op de psychologie en op de filosofie. Hier
leert hij Simone de Beauvoir kennen. Tijdens zijn militaire dienst leest en schrijft hij veel. Hij wordt leraar in Le Havre. Het
uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog brengt hem voor het eerst in contact met politiek. Zijn eerste boeken verschijnen in
die tijd (1936 - 1939). Hij wordt opgeroepen in 1939 en krijgsgevangene gemaakt na de nederlaag van Frankrijk. In 1941
komt hij terug in Parijs en hier raakt hij betrokken bij het verzet. In 1944, na de bevrijding van Frankrijk begint de grote tijd
van het Existentialisme. Sartre wordt lid van de redactie van Les Temps Modernes. Sartre raakt betrokken bij het
communisme. Hij sluit zich aan bij de R.D.R., een partij die geen politieke partij is of wil worden en die streeft naar een
democratie van vrijheid. In 1949 verlaat hij deze partij weer om een onafhankelijk geëngageerd schrijver te worden. Hij
probeert communisme en existentialisme te integreren. Na de Hongaarse Opstand breekt Sartre met het gevestigde
communisme. In 1960 reist Sartre naar het Cuba van Fidel Castro. Hij is erg enthousiast maar uiteindelijk blijkt het niet wat
hij had gehoopt. Hij weigert een Nobelprijs in 1964, hij spreekt zich uit tegen de apartheid en in 1968 steunt hij de studentenopstand. Hij trekt zich langzaam terug uit het openbare leven en in 1980 sterft hij.
Existentialisme Is Humanisme
Een apologie van het existentialisme waarin Sartre tegelijkertijd uitlegt wat existentialisme is.
Kritiek die existentialisme ontvangt aldus dit stuk is:
1.
2.
Verondersteld pessimisme, nadruk op laagheid en gegevenheid...
Individualisme en verregaand relativisme / subjectivisme
Zijn antwoord is dat existentialisme per definitie uitgaat van keuzevrijheid. De mens is wat hij van zichzelf maakt. Er is geen
gegeven menselijke natuur, existentie gaat vooraf aan essentie. De mens is bij aanvang nog niets. De mens is een project wat
zichzelf subjectief beleeft en kiest.
De mens is niet wat hij wil zijn want wat we onder wil verstaan is over het algemeen bewust, terwijl existentiële keuzes dat
vaak niet zijn. Wel is iedere keuze een waardeponering voor de hele mensheid. Dit brengt een verregaande
verantwoordelijkheid met zich mee en dat kan een gevoel van angst veroorzaken (ook moet men handelen zoals men wil dat
iedereen handelt). De mens is veroordeeld tot vrijheid.
Ethische regels zijn niet gegeven. Gevoel vormt zich in de handelingen. Buiten de gestalte is er niets. Zeggen dat je dit en dat
had kunnen doen, doet niets. Buiten de gestalte die de mens zich door handelen realiseert is er niets... Laffe mensen zijn zelf
schuldig aan hun lafheid. Het volledige engagement telt.
(verder stelt hij dat men moet blijven uitgaan van het Cogito Ergo Sum, omdat men niet om deze waarheid heen kan en
omdat een theorie van waarschijnlijkheden altijd in waarheid verankerd moeten liggen)
De mens kan alleen via de ander zichzelf leren kennen. En men kan niet iets zijn zonder dat het erkend wordt. Abstracte
moraal biedt geen uitkomst. Men moet zelf het leven zin geven.
Het klassieke humanisme is absurd. Existentialistisch humanisme stelt dat de mens buiten zichzelf, en alleen met anderen is.
De mens leeft louter in een menselijk universum.
Existentialisme is consequent en coherent atheïsme, het biedt de mens de mogelijkheid om zichzelf te hervinden.
Sartres Inauthenticity
Te kwader trouw zijn betekent bij Sartre het afschuiven van verantwoordelijkheid voor eigen keuzes/situatie op andere zaken
zoals hartstochten, determinisme, etc. Het is een niet consistent zijn.
In Itself
Begrip van Sartre. Het in zichzelf beslotene. Zaken die geen wereld buiten zichzelf kennen en die geen invloed kunnen
uitoefenen om zich heen. Wat we normaliter verstaan onder dingen.
For Itself
Begrip van Sartre. Dat wat voor zichzelf bestaat, niet in zichzelf. Bewustzijn en vooral zelfbewustzijn, de mens in de wereld
en haar intentionele verhouding tot de wereld.
Het for-itself is niet wat het is, omdat het niet met zichzelf samenvalt. Er is altijd een intentionele onzekere verhouding tot de
toekomst en dat zorgt voor onrust. Sartre noemt het dus ook "het niets".
Het zijn als for itself is gelijk aan vrijheid. Wel is deze vrijheid altijd gesitueerd. Vrijheid, angst en verantwoordelijkheid zijn
met elkaar verweven.
Sartres The Others
Vrijheid botst op vrijheid. Liefde is een conflict wat eindigt met de vernietiging van een der partijen. Menselijke relaties
draaien om onverschilligheid, begeerte, haat, sadisme en masochisme. God bestaat niet, waarden moet men zelf bepalen, de
mens is een vergeefse passie.
WEEK 05
Wittgenstein (1889 - 1951)
Klassificeerde de filosofie bij de analytische wetenschappen en verklaarde daarmee dat ze ons niets kan vertellen over de
wereld. Ze kan alleen verhelderen en logisch analyseren. Filosofische problemen zijn taal-problemen; met existentiële
kwesties heeft wetenschap niets van doen. Filosofie moet de grenzen van het denken afbakenen door de grenzen van de taal
aan te geven. De essentie van taal was het afbeelden van de werkelijkheid. Onder de taal ging een systeem van atomaire
volzinnen schuil die de werkelijkheid weerspiegelt. Hij was een logisch atomist.
1.
2.
3.
Onzin was taal die geen afbeelding van de werkelijkheid was (niet persee zinloos, zoals ethica en esthetica)
Onwaar was taal waarbij deze afbeelding niet correspondeerde met de werkelijkheid
Onzin en Zinloos was metafysica
Zijn meest bekende werk was de Tractatus Logico Philosophicus
Later kwam hij hier op terug. Hij zag taal nu als iets wat haar betekenis ontleent aan het gebruik er van binnen bepaalde
taalspelen. Hij had meer aandacht voor de concrete context. Filosofen moesten bescheiden zijn met betrekking tot universele
kennis- aanspraken. Hij had een verwoestende invloed op de Angelsaksische filosofie. Wel inspireerde zijn niet- scepticisme.
Zijn aantekeningen betreffende zijn nieuwe denken werden postuum, in 1953 gepubliceerd in Philosophical Investigations en
On Certainty.
Tractatus Logico Philosophicus (1921)
Boek ingedeeld in stellingen waarbij iedere stelling een decimaal nummer heeft. Er zijn zeven hoofd-stellingen waarvan de
beroemdste is dat men moet zwijgen over datgene waarover niet kan worden gesproken.
Hij stelt een aantal belangrijke zaken:
1.
2.
3.
Het domein van taal en logica
Taal en wereld hangen wezenlijk met elkaar samen
Dit doen ze volgens zijn afbeeldingtheorie
Zijn afbeeldingtheorie stelt dat beelden van feiten overeenkomen met die feiten wat hun logische vorm betreft.
Namen zijn enkelvoudige logische tekens die het eindpunt zijn van de analyse van volzinnen. Namen komen altijd in
configuraties van namen voor om verbindingen te kunnen weergeven. Deze configuraties worden direct begrepen zonder
verwijzingen naar andere uitspraken, ze zijn atomair en bieden een fundament voor de exacte betekenis van taal.
Beweringen beelden af, namen verwijzen alleen. Beweringen hebben betekenis op zichzelf, maar voor waarheid moet men de
feiten raadplegen. Ware uitspraken zijn getoetste uitspraken.
Tautologieën en contradicties en uitspraken daarover (de logica) zijn geen uitspraken, geen beelden, ze zijn zinloos (geen
onzin!), ze zeggen niets, ze tonen alleen maar. Metafysica is zinloos en onzin omdat daarin de taal onzindelijk gebruikt
wordt. Tonen en zeggen worden strikt gescheiden. Ook over waarden kan men niets zeggen, ze zijn mystiek, men kan ze
alleen tonen. Waarden zijn geen feiten. Alleen relatieve waardeoordelen kan men vertalen in feiten.
De Logisch positivisten interpreteerden Wittgenstein verkeerd op 2 punten:
1.
2.
Empirisme wordt geïnterpreteerd als strikt empirisme
Er wordt gesteld dat dat waarover men niet kan spreken onzin is (itt tot zinloos er over te spreken ipv. het te doen).
Philosophical Investigations (1951) Wittgenstein
Hij keert zich af van het referentialisme, kortom van de correspondentie- theorie. Taal kan anders functioneren afhankelijk
van de context waarin het voorkomt. Men kan dit onderzoeken door de analyse van taalspelen. De oppervlakte- grammatica
is nog steeds misleidend, maar fouten ontstaan vooral omdat we het punt missen dat de betekenis van woorden hun gebruik
is. Men kan taalspelen analyseren door o.a. te kijken in welke context mensen een woord leren en gebruiken. Filosofische
problemen ontstaan wanneer men een conceptuele onmogelijkheid (antwoord op de vraag: 'Wat is tijd?') aanziet voor een
oplosbaar probleem. De vraag: 'Wat is een woord ?' is te vergelijken met de vraag: 'Wat is een schaakstuk ?'. Essentialisme,
logisch perfectionisme of werken met definities lost het probleem niet op. Er naar kijken als een familiegelijkenis is een
betere aanpak. Hij gaat ook in op de vraag hoe Wiskundige en Psychologische begrippen in de praktijk functioneren. Een
uitspraak als 'Ik heb pijn!' verwijst dan niet, maar is een expressie. Het dualisme rust op de illusie van verwijzing. Het
verschil tussen fysische taal en psychologische taal is een verschil tussen taalspelen.
On Certainty Wittgenstein
Een wereldbeeld is bij Wittgenstein een alomvattend stelsel van overtuigingen, beweringen en praktijken dat de bekende
achtergrond vormt van taalspelen. Binnen taalspelen vertrouwen we blindelings op overtuigingen uit ons wereldbeeld.
Descartes mist met zijn (vrijwel) alomvattende twijfel het onderscheid tussen twijfel binnen en buiten een taalspel.
Opvattingen er binnen hebben een scharnier- functie. Het zijn de vaste punten die vergelijkbaar zijn met constitutieve regels
(versus de regulatieve regels) bij een spel. Twijfelen aan de constitutieve regels staat gelijk aan het spel niet spelen. De
scepticus deelt gewoon ons wereldbeeld en dus onze taalspelen niet. Scepticisme is (vaak) zinloos. Niets rechtvaardigt een
wereldbeeld maar zonder scharnier- punten kunnen we niets.
Overtuigend bewijs is wat we voor zeker aannemen, niet wat zeker waar is. Ons handelen staat aan de bodem van onze
taalspelen. De fundamenten van het twijfelen worden als het ware gedragen door het hele huis van ons denken.
WEEK 06
Turing Test (1950) A. M. Turing
De oorspronkelijke test speelde rond drie 'personen' i.p.v. rond twee. Een ondervrager moest via een telewriter in gesprek
gaan met een vrouw en een machine dan wel een man. Het was de rol van de machine/man om er voor te zorgen dat de
ondervrager hem aanzag voor de vrouw. Wanneer de ondervrager net zo vaak raadde dat de machine de vrouw was als de
echte man, dan was de machine geslaagd voor de test.
De latere, meer bekende test is simpeler en minder seksistisch. Hier gaat het om een machine die zich moet voordoen als een
mens, en een ondervrager die (in meerdere sessies, ook met echte mensen) moet raden of het een mens is of een computer.
De test is/was bedoeld om te bepalen of computers verondersteld mogen worden te kunnen denken (met een 21e eeuwse
betekenis van dat woord). Het voordeel van deze testmethodes is dat zaken zoals uiterlijk of fysieke begaafdheid geen rol
spelen.
Er is veel weerstand tegen het idee van denkende machines: Theologische, maar ook humanistische (einde aan de uniciteit
van mensen). Ook zijn er wiskundige tegenwerpingen mogelijk, o.a. die van Godel, dat een logisch systeem altijd bepaalde
beperkingen heeft. Maar die zijn te weerleggen door te stellen dat het menselijke intellect ook niet onbeperkt is. Ook zou
worden kunnen tegengeworpen dat je daarmee nog niet het bewustzijn van de machine hebt aangetoond (daarvoor moet je de
machine worden en ervaren in zijn plek). Maar dat kun je van je medemensen ook niet. Bovendien is de Turing test slechts
een test van 'lijken te denken wat output betreft' in ontologische zin.
Ook wordt beweerd dat computers niets nieuws zouden kunnen voortbrengen. Hier kan men tegenin brengen dat het ook de
vraag is of mensen niet (louter) handelen op basis van wat ze zijn, leren en ervaren gedurende hun leven. Ook gaan vooral
logici en wiskundigen er al te gemakkelijk van uit dat met een gedachte meteen ook alle consequenties van die gedachte
duidelijk zijn. Wat meestal niet zo is. Ook het argument dat computers digitaal zijn en neuronen analoog kan worden
opgelost door simulatie of door het inzetten van analoge computers. Ook het argument dat computers voor alles regels
moeten krijgen en mensen niet kan men afdoen met de opmerking dat het mogelijk is dat we simpelweg de regels waar
volgens mensen werken nog niet ontdekt hebben (op basis van computer output is het ook lastig achterhalen wat de code er
achter is).
Davidson On Turings Test
Turing reduceerde het probleem van het al dan niet denken van machines in zijn test tot de filosofische essentie van het
probleem. Uiterlijke verschillen, materiaalkeuze, enz. werden buiten beschouwing gelaten.
De turingtest wordt wel behavioristisch genoemd maar ze is dat alleen in zoverre men daarmee bedoelt dat op basis van
gedrag geoordeeld wordt over het al dan niet denken van iets of iemand. Deze vorm van behaviorisme maakt de test nog niet
oninteressant.
Turing probeert slechts een voldoende voorwaarde voor het beoordelen van iets als denkend door een mens toetsbaar te
maken.
Davidson stelt voor om de test te reduceren tot een ondervrager die mag bepalen of het iets wat de antwoorden voortbrengt
volgens hem al dan niet denkt. Deze test haalt het strategische (voordoen als iemand anders) aspect weg en concentreert zich
op het al dan niet denken.
Wel blijft er het probleem van het verschil tussen syntax en semantiek (semantiek is afkomstig van de programmeur).
Davidson gaat bij deze klacht uit van de correspondentie- theorie, namelijk dat de ondervrager zou moeten kunnen
achterhalen of de machine de waarheidscondities van zijn zinnen kent. Het 'lichaam' van de machine, en de manier waarop
deze zich gedraagt in de/een gedeelde wereld doet er dus toe, de machine moet zichtbaar zijn (evt. vermomd). Er is geen
grens tussen de fysieke en de intellectuele mogelijkheden van de mens. Ook heeft de machine een geschiedenis van
vergelijkbare nodig om als denkend gezien te worden volgens Davidson.
Searle On Can Computers Think
Het idee van strong Artificial Intelligence is makkelijk te weerleggen volgens Searle. Het a-priori argument hiervoor is dat
computers symbolen manipuleren en dat syntax alleen niet voldoende is voor semantiek. Er moet 'inhoud' zijn.
Hij geeft het voorbeeld van de Chinese kamer. Dit ziet hij als afdoende bewijs om te stellen dat een digitale computer niet
kan denken. Dit zegt niets over machines, en ook niets over door mensen gemaakte objecten, dat zijn andere gevallen
(mensen kunnen gezien worden als machines en mensen kunnen logisch gezien mensen kopiëren). Ook zegt het niets over de
vraag of een computer zich al dan niet gedrag kan vertonen waardoor mensen denken dat het iets is wat denkt. Het gaat om
het verschil tussen simulatie en duplicatie. Simulatie kan wel, duplicatie (in de zin van ('ontologisch') 'inhoud hebben') kan
niet aldus Searle.
Searle vraagt zich af waarom mensen überhaupt gingen denken dat computers denken, terwijl men dat niet doet bij
computersimulaties van andere natuurlijke processen. Het zou komen omdat AI-ers denken zien als een formeel proces i.p.v.
als een biologisch proces, een soort residu van het dualisme. Ook speelt behaviorisme een rol (de idee dat gedrag voldoende
voorwaarde is voor een bepaling van begrip e.d.).
Hij stelt een aantal stellingen op:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Het brein veroorzaakt de psyche
Syntax is niet voldoende voor semantiek
Computerprogramma’s zijn alleen syntactisch
-> Computers en computerprogramma’s zijn geen voldoende voorwaarde voor denken
-> Computerprogramma’s kunnen geen psyche voortbrengen
-> Wanneer we iets KI-igs willen maken wat wel denkt of een psyche voortbrengt, dan moeten we het de zelfde
oorzakelijke krachten geven als een menselijk brein.
WEEK 07
Foucault De Orde van het Spreken
Spreken is meer dan communiceren. Dwars door de woorden waarvan het zo langdurig gebruik de scherpe kanten sleet,
vermoeden we strijd, zeges, wonden, overheersing en horigheid. Spreken is materieel. De productie van het spreken wordt
gecontroleerd, geselecteerd en georganiseerd. O.a. door uitsluitings procedures:

van buiten af en met betrekking tot de macht en het verlangen:
o het verbod:
 taboes op onderwerpen
 rituelen van omstandigheden
 exclusieve privileges
o de tegenstelling tussen de rede en de waanzin:
 toeschrijven van kwade machten, psychiatrie
 uitingen van waanzinnigen zien als ruis
de tegenstelling tussen waarheid en onwaarheid:
 vormen, eigenschappen en eisen
 instituties, pedagogiek
 het eisen van fundamenten en onderbouwing
zelfregulerende procedures (classificerend en als verspreidings mechanisme), deze beheersen de taal- gebeurtenis
en het toeval
het idee van de auteur als eenheid en oorsprong van betekenissen, speelt vooral in:
o literatuur, steeds meer nadruk
o filosofie en wetenschap, vooral belangrijk in de middeleeuwen
o


De wil tot waarheid is van de externe procedures tegenwoordig het meest dominant, terwijl ze het minst besproken wordt.
De auteur is grotendeels gedefinieerd door zijn rol en door bestaande patronen waarin geschreven of gedacht wordt of zelfs
expliciet moet worden (begrippenkaders die vereist zijn om serieus genomen te worden, om niet als gedrocht gezien te
worden). Een uitspraak moet 'binnen het ware zijn' voordat ze als waar of als onwaar beschouwd kan worden. Een discipline
controleert de productie van het spreken. Ze zijn positief in hun beperkende en dwingende functie.
De filosofie onderschrijft en versterkt het spel van beperkingen en uitsluiting. Er wordt een ideale waarheid voorgesteld.
Bovendien wordt de rol van het spreken verhuld (o.a. sinds de Sofisten het als iets op zich minder respectabel hebben
gemaakt) door te stellen dat het subject, de ervaring of een logos zorgt voor betekenis- overdracht.
Er is een angst voor de implicaties van het spreken in onze samenleving. Deze kunnen we analyseren en te lijf gaan door
vraagtekens te zetten bij de wil tot waarheid. Spreken moet haar gebeurteniskarakter terug krijgen en de auteur moet niet
langer als de betekenaar gezien worden.
We moeten kijken naar de uitdunnende werking van disciplines, het idee van de auteur, wil tot waarheid, etc. We moeten niet
denken dat er een soort ongesproken spreken is. Ook moeten we kijken naar de eigenheid van het spreken. Het is iets wat wij
de wereld aandoen, een voortalige betekenis is er niet. Het spreken is aan de oppervlakte, het is het gesprokene en niet een
soort verborgen kern.
Betekenis, oorspronkelijkheid, eenheid en schepping moeten vervangen worden door de mogelijkheids- voorwaarde, de
regelmatigheid, de reeks en de gebeurtenis. Dit brengt een meer (modern) historische benadering van de filosofie. De
gebeurtenis heeft betrekking op een materialisme van het niet- lichamelijke. Spreek- gebeurtenissen moeten gezien worden
als discontinu. Het is niet mogelijk om mechanische of ideëel- noodzakelijke verbanden te leggen tussen de elementen.
Toeval krijgt een plek.
Aan de wortel van het denken moeten ook het toeval, discontinuïteit en materialiteit gezien worden.
WEEK 08
Levinas (1906 - 1995)
Naar eigen zeggen beïnvloed door Plato, Descartes, Kant en Bergson. Hij liep college bij Husserl en Heidegger.
Geboren in Litouwen waar hij opgroeide in de Joodse cultuur. Hij trok naar Frankrijk en Duitsland om Filosofie te gaan
studeren. Na WOII woonde hij in een school voor Joodse leraren. Hier ontmoette hij een Talmoed leraar bij wie hij vier jaar
studeerde. Zijn interesse in de traditie groeide hier. Hij woonde er tot zijn dood. Hij schreef zowel over en in de Joodse
traditie, als in de filosofie. In 1964 werd hij hoogleraar en in 1976 professor emiritus.
De vraag naar het bestaan van God is geen kwestie van proposities. Ze kan niet bewezen worden en ze is de heilige
intermenselijke geschiedenis zelf.
De centrale gedachte in zijn filosofie is het doorbreken van de eindigheids- filosofieën van Heidegger en Sartre zonder hun
existentiële diepgang te negeren. Dit kan men ook verwoorden als het aan het licht brengen van de tekorten van het westerse
humanisme. Dit houdt in kritiek op:



de grijpende ontologie (waaruit ook de holocaust voortkwam)
de totaliteit (ondergeschikt maken van de persoon, oftewel ken- uzelf- extremisme)
humanisme van het zelf (als krachtbron en ordenend principe; idealisme en materialisme zijn de extremen die
hieruit voortkomen)
En aandacht voor:


het gelaat (de ander als transcendent)
de nederigheid (maakt absolute aanspraken en een verantwoordelijk en redelijk bestaan ipv. willekeur)
Hij uit felle kritiek op Heidegger en ziet hem als matrealist, hij onderwerpt de mens aan het Il y a. Het 'Il y a' komt aan het
licht in de twijfel, in het oneindige. Het oneindige treft men in goede zin in de ander, in het andere. Het gelaat van de ander is
de transcendentie en haar weerloosheid legt de eigen vrijheid aan banden als een gebod. De ander gijzelt je als uitverkorene.
Hij mengde geen religieuze en filosofische taal. Hij gebruikte de Talmoed wel als inspiratie maar hij zag ze als gescheiden
domeinen. De filosofie is Grieks en het Griekse denken draait om taal en begrijpelijke aanwezigheid, dat wat we voor ons
kunnen stellen in een soort eeuwig hier en nu.
Ook Heidegger is volgens hem nog een filosoof van de presence. Hij vervangt alleen Vorhandenheit door Anwesen. Het is
ook zichtbaar in het feit dat hij het zijn-in-de-wereld ziet als de geschiedenis, de co-aanwezigheid van verleden en toekomst.
De Joodse traditie gaat hier bovenuit in de ethische verantwoordelijkheid, in het verlangen, de liefde, in wat niet van deze
wereld is. God moet dan ook niet in de Griekse Ontologie gezocht worden. God kan alleen begrepen worden in termen van
de intermenselijke dimensie.
Het antwoorden op het gelaat van een ander stelt het eigen recht op bestaan en overleven uit, de ander is boven je en voor de
dood. Ethica is tegen de natuur. God gaat tegen de natuur, Hij is niet van deze wereld, hij is anders dan het Zijn. Je vindt
Hem in het intermenselijke. Ethica is nooit van deze wereld en dus een utopie, maar daarom niet minder aanwezig.
Hij ziet de ethiek als oorspronkelijker dan de politiek en de economie. Geweld komt neer op het ontkennen van het
menselijke gelaat. In het Zionisme zag hij de mogelijkheid voor een ethische staat.
Levinas Het Menselijk Gelaat
Het filosofische Eros is de wil tot kennen (om aan het Il y a te ontvluchten). Dit kan langs twee wegen:


die van Odysseus (een cirkelbeweging, uiteindelijk weer terug bij huis en haard, het bekende)
o autonomie
o behoefte (vervuld en weer opnieuw)
o immanentie (binnen de sfeer van)
o totaliteit
o gezicht (tot object gereduceerd)
die van Abraham (een lineaire reis naar het onbekende, naar het andere toe)
o heteronomie
o verlangen (nooit vervuld, steeds sterker)
o transcendentie (buiten het zelfde)
o oneindigheid
o gelaat (altijd meer)
De klassieke filosofie volgde de weg van Odysseus. Begrijpen was grijpen, iets wat voltooid wordt in onderwerping en bezit.
Het oneindige, in het gelaat van de ander, is niet alleen een manifestatie, maar ook een iets dat zich onttrekt, een nee, een 'Gij
zult niet doden'. Ware uitwendigheid ligt in een blik boven iedere maat uit, een open blik van weerloze ogen en absolute
openheid; deze verbiedt elke onderwerping. Men is dan niet meer bij machte om machtig te zijn. Hier toont zich het gelaat.
Het toont het egoïstisch imperialisme als willekeurig en onrechtvaardig. De ander staat dichter bij God. Goed geordende
rechtvaardigheid begint bij de ander.
De ethische verhouding is een grondslag, geen bovenbouw op een kenverhouding, er is meer relatie met de buitenwereld dan
in kenverhouding. Het denkt meer dan zij denkt, het is een verlangen. Het is niet bevredigbaar zoals de liefde of de honger.
We situeren de hiermee gemoeide andersheid in het hoge en in het ideaal, het is de goedheid, een gemis waaraan niets
ontbreekt.
In de traditionele filosofie staat de vrijheid die zelf willekeurig is, centraal. Begrenzing van de vrijheid wordt gezien als
tragisch, als een gevolg van haar mislukking (orde voorkomt geweld).
Het "andere" openbaart echter de onrechtvaardigheid van de wil. De ander is iets wat mij meet. Het oneindige is de idee van
het volmaakte. Het stelt mijn zelfheerlijke spontaniteit als levende 'kracht die zijn eigen gang gaat' ter discussie. Het is de
schaamte van de vrijheid. Het bestaan is niet tot vrijheid veroordeeld, maar als vrijheid beoordeeld. Heteronomie is de
bekleding van de vrijheid.
De goedheid is de omkering van het geluk. De heteronomie is jezelf ter discussie stellen, een geweten wat zichzelf steeds
verzwaart en nooit vervult raakt, een verlangen. De onvoldaanheid is niet alleen de smart van fijngevoelige angstvallige
zielen maar het is een fundamentelere beweging dan de vrijheid. Hierin is men niet alleen, hoewel zekerheid altijd het werk
van een eenzame vrijheid is.
Dit is werkelijke ervaring die iedere a-priori te buiten gaat, vandaar oneindigheid. Conceptie is hier deceptie (misgrijpen).
Onbegrip is hier positief bedoeld, in de zin van verlangen. Het is echter niet het gevoelvolle welbehagen van de liefde maar
de strengheid van de zedelijke eis. God gebiedt niet tenzij door mensen voor wie men moet werken.
De reflectie begint bij de ander / het andere, en dus is het gelaat van de ander het begin van de filosofie. De heteronomie, en
niet de autonomie is het grondbeginsel van de filosofie (die breekt met de traditie).
Heteronomie:
Door Levinas gesteld tegenover Autonomie. Meerwettigheid, niet louter jezelf de wet voorschrijven maar ook wetten (regels,
dingen, etc...) van anderen aannemen.
Autonomie:
Levinas, het jezelf de wet voorschrijven, onafhankelijkheid.
Il y a:
Levinas, Franse uitdrukking voor er zijn / er is zonder dat hierbij duidelijk gemaakt wordt wat er is.
Betekenisloosheid, chaos, datgene wat zich aan je opdringt wanneer je 's morgens vroeg nog niet wakker genoeg bent om
alles betekenis toe te kennen.
Download