Maatschappijleer - Toetsperiode F Rechtsstaat

advertisement
Samenvatting Maatschappijleer Rechtsstaat - Toetsperiode F
Hoofdstuk 1 Idee en Oorsprong van de rechtsstaat
Wat is de betekenis van de rechtsstaat? Hoe is de rechtsstaat ontstaan?
§1.1 Beginselen van de rechtsstaat
 Nederland is een democratische rechtsstaat burgers mogen meebeslissen over politieke
kwesties en de rechtsstaat biedt burgers bescherming tegen machthebbers.
 De rechtsstaat is een soort sociaal contract tussen burgers en bestuurders (leerplicht,
belastingplicht).
 In een dictatuur bepaalt één machthebber wat de regels zijn. Het idee van de rechtsstaat staat
haaks op dictaturen: de rechtsstaat bindt bestuurders aan maat en regel. Zij zijn gebonden aan
regels en kunnen niets buitensporigs doen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter
(maat).
§1.2 Ontstaan van de rechtsstaat
 Basisgedachte ontstond in de loop van de 17e en 18e eeuw, toen duidelijk werd dat de feodale
koningen naar willekeur regeerden en absolute macht hadden.
 Montesquieu: tegenover macht van de koning een door het volk gekozen parlement dat wetten
mocht maken. Koning en ministers belast met uitvoering wetten, ertegenover een onafhankelijke
rechterlijke macht, dus drie staatsmachten in evenwicht de trias politica.
 Sinds Franse Revolutie einde aan absolute macht van vorsten en koningen in W-Europa. Koningen
zijn tegenwoordig in een constitutionele monarchie gebonden aan de grondwet. De rechtsstaat
heeft voor grondwettelijke bescherming van godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, en
vrijheid van vereniging en vergadering.
 Door ervaringen met fascisme (Duitsland) en het communisme (O-Europa) rechtsstaatgedachte
weer actueel, leidde tot Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en het
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Hebben belangrijke rol gespeeld in de
verbetering van mensenrechten en de bewustwording ervan. Zonder mensenrechten geen
rechtsstaat. Mensenrechten zijn in de grondwet vastgelegd  grondrechten: rechten die zo
fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van het individu
en van groepen, dat ze in de grondwet zijn vastgelegd.
 De rechtsstaat geeft uiterste limiet / ondergrens aan, waaraan situaties worden afgemeten. De
rechtsstaat is maatstaf bij het beoordelen van overheid en van wat wel en wat niet meer is
toegestaan. De waarden en normen van de rechtsstaat vormen een minimale binding die burgers
met elkaar delen.
Hoofdstuk 2 De grondwet en de grondrechten
Waartoe dient de grondwet en op welke manier staan onderdelen van de grondwet ter discussie?
 Grondwet wordt ook wel constitutie genoemd.
§2.1 Doel en ontstaan van de grondwet
 Grondwet kan een bindend middel vormen in een pluriforme samenleving. Doel:
o Beperking van de macht van de staat aangeven & daarmee de vrijheden van burgers garanderen
o Fundamentele rechten van burgers vastleggen
o De eenheid van de staat uitdrukken en zeggen dat alle burgers, ondanks alle verschillen, toch
één willen zijn en blijven
o Aangeven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd
 Onder invloed van de Franse Revolutie kreeg Nederland in 1798 de Staatsregeling van de Bataafse
Republiek, een voorloper van de Nederlandse grondwet. Daarmee werd Nederland een
gecentraliseerde staat.
 Nederland werd in 1806 een constitutionele monarchie, en in 1814 kwam de eerste echte
grondwet. In 1848 zorgde Thorbecke voor een wijziging in de grondwet waardoor de ministeriële
verantwoordelijkheid ontstond. De minister waren voortaan voor het beleid verantwoordelijk en
niet meer de koning. Ook kwamen er rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer,
Provinciale Staten en gemeenteraad. Hierbij mochten eerst alleen mannen stemmen die directe
belastingen betaalden (censusrecht).
 Andere belangrijke wijzigingen:
o 1917: algemeen mannenkiesrecht. Alle scholen bekostigd, inclusief godsdienstige.
o 1922: vrouwenkiesrecht.
o 1983: algehele herziening grondwet – ook sociale grondrechten erbij.
§2.2 Inhoud van de grondwet
 Klassieke grondrechten
o Houden een beperking van de overheid tegenover de burgers in.
o Overheid moet zich passief opstellen op bepaalde punten.
o Wanneer een burger vindt dat zijn grondrecht geschonden is, kan hij naar de rechter stappen.
 Sociale grondrechten
o De overheid heeft een zorgplicht tegenover de burgers op het gebied van
 Werkgelegenheid en vrije arbeid
 Bestaanszekerheid en welvaart
 Leefbaarheid en milieu
 Volksgezondheid
 Onderwijs
o Overheid moet actief optreden om sociale grondrechten waar te maken, burgers kunnen ze niet
bij de rechter afdwingen (wel door stemgedrag).
 Overige hoofdstukken
o Belangrijke organen en bestuurlijke functies.
o Wijziging van de grondwet: mag niet zomaar gebeuren. Twee keer het parlement (1e en 2e
Kamer) langs en daartussen verkiezingen.
§2.3 De grondwet in discussie
1) Grondrechten in horizontale werking  verhoudingen tussen burgers onderling.
2) Grondrechten in verticale werking  verhouding tussen burgers en overheid.
 Vaak sprake van botsende grondrechten, vooral binnen 1). Dit gebeurt wanneer de grondrechtelijke
belangen van burgers botsen t.o.v. elkaar (bv. persvrijheid, vrijheid van meningsuiting).
 Andere mogelijkheid 1: Rangorde.
o In de huidige grondwet bestaat geen rangorde.
 Doet onvoldoende recht aan bijzonderheid van afzonderlijke gevallen.
 Objectieve criteria voor zo’n rangorde ontbreken.
o De rechter mag de grondrechten aan elkaar toetsen aan de hand van een aantal criteria.
 Andere mogelijkheid 2: Botsingen van grondrechten in Europees verband regelen.
 De grondwet, hoe fundamenteel ook, is een tijdsgebonden neerslag van normen en waarden van
de dominante cultuur in de samenleving.
Hoofdstuk 3 Trias politica: scheiding of evenwicht van machten?
Hoe en met welk doel is de trias politica ontstaan, en hoe is deze in Nederland uitgewerkt?
§3.1 Ontstaan van de trias politica
 Montesquieu was tegen de absolute macht van de Franse koningen destijds. Hij vond dat de taken
over drie machten moest verdeeld worden:
o Wetgevende macht (algemene wetten maken, wijzigen, intrekken)
o Uitvoerende macht (wetten in praktijk brengen en in concrete gevallen toepassen)
o Rechterlijke macht (in geval van onenigheid over de wetten en bij alle conflicten die met
rechtsregels worden opgelost, rechtspreken)
 Tegenwoordig: ‘checks and balances’. De drie machten weerhouden elkaar in het veroveren van te
veel macht (‘checks’) en houden elkaar mee in balans (‘balances’). Controleren elkaar en vullen
elkaar aan.
 Een rechter heeft geen toetsingsrecht -> is niet bevoegd om vast te stellen of een wet/verdrag in
strijd is met de grondwet, wel met een andere Nederlandse wet.
§3.2 De drie machten
 Wetgevende macht
o Nederland: regering (koning en ministers) + parlement (1e & 2e Kamer/Staten-Generaal) maken
samen wetten  ministers en departementen komen met wetsvoorstellen – Raad van State
geeft advies – wetsontwerp+advies naar Tweede Kamer – wetsvoorstel naar Eerste Kamer.
o Montesquieu: wetgevende macht door volk vertegenwoordigd. In verschillende kamers
verdeeld, van alle kanten bekeken. Gerealiseerd door en 1e en 2e Kamer.
o Vereisten goede wetten: algemeen, duidelijk, haalbaar&uitvoerbaar.
o Iedereen hoort de wetten te kennen wanneer je ze nodig hebt.
 Uitvoerende macht
o Ministers moeten ervoor zorgen dat aangenomen wetten goed worden uitgevoerd. Ook nemen
zij meeste initiatieven tot nieuwe wetten – menging 1e en 2e macht. Ministers worden
bijgestaan door talloze ambtenaren – vertegenwoordigers van de minister.
o Heeft ministeriële regelingen: uitvoeringsregels/aanwijzingen hoe wetten precies moeten
worden uitgevoerd (opgesteld door uitvoerende macht zelf).
o Ambtenaren nemen bij uitvoering van wetten vaak zelfstandige beslissingen  Vierde Macht.
Minister wordt wel gecontroleerd, door het parlement. Moet voor alle daden van ambtenaren
verantwoording afleggen: ministeriële verantwoordelijkheid.
o Burgers kunnen altijd naar de rechter stappen als ze het niet eens zijn met een ambtenaar.
 Rechterlijke macht
o In handen van onafhankelijke rechters. Voor het leven benoemd, onafhankelijkheid van
ministers.
§3.3 Samenspel tussen de drie machten
 Voorbeeld hoe de machten elkaar aanvullen:
o Het parlement heeft op voorstel van de minister van Justitie de Wet op de uitgebreide
identificatieplicht aangenomen (wetgevende macht). De politie voert de wet uit door een boete
op te leggen als iemand geen ID bij zich heeft (uitvoerende macht). Degene die een boete heeft
opgelegd gekregen kan bij de onafhankelijke rechter bestrijden dat de aanhouding noodzakelijk
was voor de bestrijding van criminaliteit en terreur (rechterlijke macht).
 Rechters doen uitspraken over concrete gevallen die zich hebben voorgedaan, het parlement maakt
wetten voor alle gevallen die zich kunnen voordoen  De rechter kijkt achterom naar wat gebeurd
is, terwijl de wetgever altijd vooruit kijkt en regels en wetten maakt voor de toekomst.
 Geheel van uitspraken van rechters: jurisprudentie. Parlement kan rechterlijke uitspraak niet
ongedaan maken, kan wel besluiten de wet te wijzigen / aan te passen, al geldt zo’n wijziging niet
met terugwerkende kracht.
 In plaats van scheiding van machten: evenwicht tussen de drie staatsmachten.
 GroenLinks heeft voorgesteld om rechters het recht te geven om wetten te toetsen aan de
grondwet – toetsingsrecht. Voordeel: nog betere grondwettelijke bescherming voor burgers.
Nadeel: rechters zijn niet gekozen, geen volksvertegenwoordiging. In het EVRM staan al veel
grondrechten, waaraan de rechter wel mag toetsen.
Hoofdstuk 4 De rechtsorde
Hoe zit de rechtsorde van ons land in elkaar?
 Rechtsorde: het geheel van recht in een land. Kan er ook zijn zonder rechtsstaat (specifieke
staatsvorm die aan bepaalde eiser voldoet).
§4.1 Soorten regels
1) Rechtsregels: regels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd. Twee redenen:
o Doelmatigheid  duidelijke afspraken
o Zedelijk bewustzijn  regels die normen en waarden in de samenleving afspiegelen
 Rechtsregels geven beoordeling van gedrag in termen van legaal (juridisch geoorloofd) of illegaal
(niet-geoorloofd). (Gij zult niet doden)
2) Sociale en morele regels:
 Sociale regels: meestal niet opgeschreven, geven beoordeling van gedrag in termen van wel een
geen rekening houden met anderen. (Mobiel uit bij concert)
 Morele regels: geven beoordeling van gedrag in termen van goed en kwaad. (Wees eerlijk)
 De regels vallen soms samen, overlappen elkaar nooit helemaal. Ook botsen ze wel eens.
Rechtsnormen moeten waar mogelijk overeenstemmen met de morele opvattingen die we als
burgers hebben over goed en kwaad. Soms gaan rechtsregels in tegen het gevoel van
rechtvaardigheid van mensen. (Hoge parkeerboetes, winkeldief slechts waarschuwing)
§4.2 Rechtsgebieden
 Privaatrecht – regelt alle relaties tussen burgers onderling (horizontale relaties). Ook wel burgerlijk
recht (H8)/civiel recht genoemd. Regels in Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegd. Gaat steeds om
rechten en plichten. De volgende gebieden:
o Personen- en familierecht (huwelijk etc.).
o Ondernemingsrecht (voorwaarden voor stichting). Organisaties worden rechtspersonen
genoemd.
o Vermogensrecht regelt alle zaken rond iemands vermogen / in geld zijn uit te drukken (erfenis,
huurovereenkomst).
 Publiekrecht – regelt alle relaties tussen burgers en overheid (verticale relaties). Bestaat uit:
o Staatsrecht: regels voor inrichting van Nederlandse staat (grondwet, verkiezingen)
o Bestuursrecht: bestuursactiviteiten van de overheid (belastingrecht)
o Strafrecht: wettelijke strafbepalingen (H6)
 Organisatie: In brede zin zijn talloze (overheids)organisaties betrokken bij de toepassing en
uitvoering van het recht. In de meer beperkte betekenis spreken we over de ‘rechterlijke macht’.
Daarmee duiden we de derde macht in de trias politica aan & tegelijkertijd de hele juridische
organisatie van de rechtspraak  piramide: rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad (zaak begint,
in hoger beroep, in cassatie).
Hoofdstuk 5 Het strafproces in een rechtsstaat
Hoe vindt het strafproces in een rechtsstaat plaats?
§5.1 Rechtsbescherming en procesregels
 Onschuldvermoeden: een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Gevangenen
hebben recht op voeding, bezoek, ontspanning en mogen niet gemarteld/vernederd worden.
 Voor alle fasen van de opsporing en berechting van strafbare feiten gelden er procesregels, die in
het Wetboek van Strafvordering staan vermeld. Deze regels samen heten het strafprocesrecht.
§5.2 Het strafproces
 Fasen:
1. aanhouding
2. opsporing door politie&recherche o.l.v. officier van justitie
3. vervolging door het OM
4. berechting door een/meerdere rechter(s) tijdens openbare terechtzitting
5. evt. hoger beroep en cassatie
6. feitelijk uitvoeren van opgelegde straf
1. Iemand is een verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld aan misdrijf/overtreding
bestaat. Als je verdachte bent, mag de politie je:
o staande houden  laten stilstaan en vragen naar personalia.
o aanhouden  arresteren en meenemen naar het politiebureau voor verhoor
 Op heterdaad (politie&burgers tot politie komt)
 Bij voldoende verdenking (politie&justitie)
1. Politie start met verzamelen van informatie. Verslag hiervan gaat als proces-verbaal naar officier
van justitie, die het opsporingsonderzoek verder leidt en beslist of de zaak voor de rechter komt.
Tijdens opsporingsonderzoek mag politie dwangmiddelen gebruiken – staande houden,
aanhouden, verdachte fouilleren, bewijsmateriaal in beslag nemen. Voor sommige
dwangmiddelen/bevoegdheden heeft de politie toestemming van de rechter-commissaris nodig.
Dit gebeurt als bevoegdheden de grondrechten van mensen kunnen aantasten. Bijv. huiszoeking,
DNA-onderzoek, infiltratie, opvragen van persoonsgegevens. Hulpofficier van justitie kan
toestemming geven om iemand na 6uur nog 3 dagen vast te houden. Dan moet rechtercommissaris toestemming geven, uiteindelijk voor 110 dagen in voorarrest. Het is een eis van
een rechtsstaat dat iemand niet eindeloos lang op zijn strafproces hoeft te wachten. De VS
brachten de rechtsstaat in opspraak door terreurverdachten jarenlang zonder strafproces
gevangen te zetten.
2. Officier van justitie (vertegenwoordiger OM) beslist of zaak wordt aangebracht bij rechtbank:
vervolgingsmonopolie. Het OM kan ook op andere manieren strafzaak afdoen. Bijv. door
schikking/transactie  geldboete of taakstraf. Ook kan de officier van justitie een zaak
seponeren: besluiten om een zaak niet verder te vervolgen (gebeurt vaak).
3. Officier van justitie brengt strafzaak bij rechtbank aan d.m.v. een tenlastelegging, waarin de
aanklacht tegen verdachte staat geformuleerd. Verdachte krijgt dagvaarding met tenlastelegging
+tijdstip verschijnen bij rechter opgestuurd.
Strafzaak begint bij rechtbank. Eenvoudige misdrijven (winkeldiefstal) komen bij politierechter.
Zwaardere zaken (doodslag, fraude) komen voor de meervoudige kamer (3 rechters). Meestal
zijn strafprocessen openbaar, niet bij minderjarigen.
Op terechtzitting wordt hele zaak onderzocht, getuigen gehoord, bewijs kritisch bekeken,
verdachte verhoord. Officier van justitie houdt requisitoir. Advocaat houdt pleidooi. Verdachte
heeft recht op laatste woord.
Politierechter doet meteen uitspraak, meervoudige kamer binnen veertien dagen.
4. Mogelijk hoger beroep bij gerechtshof, strafzaak wordt overgedaan. Mogelijk in cassatie bij Hoge
Raad, gaat na of recht juist is toegepast.
5. Opgelegde gevangenisstraf uitgevoerd door uitvoerende macht, in dit geval het Ministerie van
Justitie (afdeling gevangeniswezen). Zorg voor gevangen geregeld in recht voor gedetineerden.
 Ideaal van rechtsstaat (tegengaan van machtsmisbruik) nagestreefd. Helderheid van het strafproces
en de bewaking daarvan is een van de belangrijkste pijlers v/d rechtsstaat.
Hoofdstuk 6 Het strafrecht
Hoe zit het strafrecht in elkaar?
§6.1 De strafbepalingen
 Het strafrecht ondersteunt de rechtsstaat met drie belangrijke beginselen:
o Legaliteitsbeginsel  geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgegane
strafbepaling. Staat in grondwet en in EVRM. Hieruit blijkt dat het heel belangrijk wordt
gevonden dat mensen niet veroordeeld kunnen worden voor iets dat niet van te voren strafbaar
is gesteld.
o Strafbepaling moet duidelijk opgeschreven zijn  zodat iedereen weet wat wel en niet mag.
o Ne bis in idem-regel  men kan nooit twee keer voor hetzelfde feit worden vervolgd (ook al zijn
er nieuwe feiten bij). Deze regel kan onder druk staan (bijv. bij aantoning schuld door DNAtechnieken).
 De meeste strafbepalingen zijn opgenomen in Wetboek van Strafrecht (WvS), opgebouwd uit drie
delen:
o Algemene bepalingen – (wanneer is iemand medeplichtig?, welke soorten straffen zijn er in
Nederland?)
o Misdrijven – meer ernstige strafbare feiten (moord).
o Overtredingen – minder ernstige strafbare feiten (geluidsoverlast).
 Materiële strafrecht: inhoud van alle strafbepalingen. (Hij die dit/dat gedaan heeft wordt gestraft
met…). Rechter mag wel lager straffen, maar nooit hoger (in strijd met legaliteitsbeginsel).
 Naast WvS staan er ook strafbepalingen in aparte wetten (Wet economische delicten,
Wegenverkeerswet, Opiumwet).
§6.2 Bestraffing
 Wil er sprake zijn van een strafbaar feit dan moet de dader dit willens en wetens gedaan hebben,
met zijn volle verstand en met een eigen wil. Soms heeft iemand wel het feit gepleegd, maar krijgt
hij door omstandigheden toch geen straf opgelegd: strafuitsluitingsgronden 
o Rechtvaardigingsgronden. Het gepleegde feit in het licht van bijzondere omstandigheden is niet
meer strafbaar. (Voorbeeld 1: bij noodweer – zelfverdediging, niet strafbaar mits het gebruikte
geweld in verhouding staat tot het gevaar/dreiging. Voorbeeld 2: bij overmacht-noodtoestand,
overtreding valt te rechtvaardigen. Voorbeeld 3: bij opvolgen van ambtelijk bevel, ene
ambtenaar geeft opdracht waar andere ambtenaar tegenin gaat.)
o Schulduitsluitingsgronden. Het feit is wel strafbaar, de dader heeft geen schuld.
 Psychische overmacht – als je gedwongen wordt. Opdrachtgever wel, uitvoerder niet
strafbaar.
 Noodweer-exces – je overtreedt bij verdediging wel grenzen van noodzakelijke verdediging,
maar dan vanwege een hevige gemoedstoestand die een direct gevolg is van de aanval.
 Ontoerekeningsvatbaarheid – als iemand echt niet weet wat hij doet, bijvoorbeeld bij
geestelijke stoornis / tijdelijk psychisch buiten zinnen. Dan geen straf, wel tbs-behandeling.
Tbs kan verlengd worden, wanneer dader nog steeds gevaar vormt voor samenleving.
 Afwezigheid van schuld – als iemand zich niet van de overtreding/misdrijf bewust is.
(Winkelier verkoopt onbewust gestolen spullen.) Wordt niet erg snel aangenomen.
 Rechter kan verschillende soorten straffen uit het WvS opleggen.
o Hoofdstraffen:
 Geldboete. Bij niet betalen: u belandt in de gevangenis.
 Taakstraf. Opgelegd vanwege opvoedende karakter. Dader moet ermee instemmen.
 Vrijheidsstraf. Bij overtredingen: ‘hechtenis’. Bij misdrijven: ‘gevangenisstraf’.
o Bijkomende straffen (intrekking rijbewijs, uitzetting van beroep, etc.) Hebben meestal relatie
met gepleegde delict.
o Maatregelen (schadevergoeding, verplichte behandeling, tbs, etc.)
 Om het nut van straf te kunnen beoordelen, is het belangrijk de redenen te weten waarom we
mogen straffen:
o Wraak en vergelding. Misdaad mag niet lonen. Oog om oog, tand om tand (M.E.).
o Afschrikking. Andere burgers ervan weerhouden misdaden te plegen (t/m 18e eeuw).
o Voorkomen van eigenrichting. Tegengaan dat mensen recht in eigen handen nemen.
o Resocialisatie. Heropvoeden van daders (na 1870 <doodstraf afgeschaft>).
o Beveiliging van samenleving. Maatschappij beschermen tegen herhaling.
 Kinderen <12 kunnen niet vervolgd worden, maar wel te maken krijgen met Raad voor
Kinderbescherming. Voor jongeren van 12-18jr. is er het jeugdstrafrecht. Lichte misdrijven zoveel
mogelijk via Haltbureau (taakstraf, niet voor rechter). Bij zwaardere misdrijven komen jongeren
voor kinderrechter, die jeugddetentie kan opleggen voor in een jeugdgevangenis, waar wordt
gewerkt aan achterliggende problemen. Bij ernstige persoonlijke stoornissen kan de rechter ook
een verblijf in behandelcentrum opleggen. Ook taakstraf, boete en volgen van opleiding kan rechter
opleggen. Jeugdstrafrecht is sterk gericht op resocialisatie.
§6.3 Strafrecht in discussie
 De hoogte van straffen roept vaak discussie op. Bij heel ernstige misdrijven zijn sommige
strafmaxima veranderd. (Leiders van terroristische organisatie kunnen levenslang krijgen, maximale
tijdelijke straf van 20 naar 30 jaar door vervroegde invrijheidsstelling.) Rechter mag
strafverhogingen opvolgen, hoeft niet.
 Doodstraf is in Nederland allang afgeschaft. De rechtsstaat verbiedt doodstraf niet, de landen van
de EU hebben doodstraf in vredestijd principieel afgewezen.
Hoofdstuk 7 Crimineel gedrag: oorzaken en bestrijding
Hoe ontstaat crimineel gedrag, wat zijn de gevolgen en hoe kunnen we criminaliteit het beste
bestrijden?
 Nederlanders zien criminaliteit als een van de grootste maatschappelijke problemen. De gevoelens
van onveiligheid worden versterkt dor de ruime aandacht in de media voor (de dreiging van)
terroristische aanslagen, zinloos geweld, etc.
 De angst voor criminaliteit is deels terecht als we kijken naar cijfers van de politie en het CBS. Het
aantal misdrijven is gestegen, zoals geweldsmisdrijven, etc. Niet alle criminaliteit stijgt, zoals
inbraken, moord. Dit mede dankzij betere beveiliging.
 Met name bij veelvoorkomende delicten (zakkenrollen, mishandeling) zijn werkelijke aantallen
moeilijk vast te stellen, omdat veel mensen geen aangifte doen.
 Oorzaken voor crimineel gedrag:
o Maatschappelijke oorzaken
 Geweldsmisdrijven: meer mensen gaan uit met gebruik van meer alcohol.
 Sociale controle afgenomen.
 Crimineel gedrag bevorderd als er te weinig maatschappelijke perspectieven zijn (vooral voor
jongeren na hun opleiding)
o Persoonlijke oorzaken
 Biologische theorieën. De Italiaanse gevangenisarts Lombroso concludeerde dat je criminelen
kon herkennen aan bepaalde kenmerken (laag voorhoofd, doorlopende wenkbrauwen). Niet
als wetenschapper beschouwd. Tegenwoordig probeert de sociobiologie het sociale gedrag
van mensen uit biologische factoren te verklaren. Nadruk op neurologische en hormonale
processen. (Lagere hartslag: weinig angst, meer prikkels nodig, asociaal gedrag, slechtere
prestaties, weinig concentratie.)
 Bindingstheorie. Volgens criminoloog Hirschi is ieder mens voor een deel tot het slechte
geneigd. De meesten van ons gedragen zich echter netjes, omdat zij bindingen hebben die je
niet zomaar op het spel zet. Wanneer deze bindingen ontbreken, zijn mensen eerder geneigd
tot onmaatschappelijk en crimineel gedrag. Hirschi benadrukt belang van sociale controle om
bindingen te versterken.
 Aangeleerd-gedragtheorie. Socioloog Sutherland zei dat crimineel gedrag wordt aangeleerd.
Het gezin, de buurt en de vriendengroep zijn hierbij bepalend.
 Persoonlijkheidstheorie. Volgens Sigmund Freud, grondlegger van de psychoanalyse, is er een
verband tussen crimineel gedrag van volwassenen en ervaringen tijdens de kindsfase. Elke
persoonlijkheid is opgebouwd uit drie delen:
o Id: onderbewuste deel, bevat instinctieve driften (agressiviteit)
o Ego: bewuste deel, krijgt overhand bij het volwassen worden
o Superego: geweten, waardoor we gevoelens van schuld/schaamte krijgen
Wanneer de balans verstoord raakt kan dit tot afwijkend/crimineel gedrag leiden.
 Anomietheorie. Socioloog Merton zegt dat criminaliteit optreedt als mensen er niet in slagen
hun levensdoelen te bereiken. Sommigen zullen hun doel bijstellen. Anderen gebruiken
illegale of strafbare middelen om toch de gewenste welvaart te bereiken
 Aanpak voor criminaliteit: tweesporenbeleid (vullen elkaar aan).
o Preventieve maatregelen: gericht op het voorkomen van crimineel gedrag. Sociale controle
(meer conducteurs, agenten), sociale begeleiding, bieden van maatschappelijk perspectief aan
jonge delinquenten.
o Repressieve maatregelen: strengere bestraffing. Wint terrein toename aantal agenten,
uitbreiding rechterlijke macht etcetera.
 Criminaliteit heeft veel maatschappelijke gevolgen: materiele (veel kosten, schade als gevolg van
vernieling, diefstal, duurdere beveiliging, verhoogde verzekeringspremies, etc.) en immateriële
gevolgen (gevoelens van onveiligheid, vermijdingsgedrag, psychosomatische problemen, aantasting
op rechtsgevoel).
 Vanwege deze maatschappelijke gevolgen beschouwen politici criminaliteit als bedreiging van de
rechtsorde. (Justitie meer bevoegdheid, meer politie, gevangenissen, straffen en rechters.)
Criminaliteit blijft belangrijk maatschappelijk thema. Linkse partijen leggen meer nadruk op
maatschappelijke oorzaken van criminaliteit, rechtse partijen benadrukken eigen
verantwoordelijkheid van de individuele dader voor zijn gedrag. De vier grootste partijen:
o CDA: ziet oplossing op terrein van normen en waarden. Herstel van saamhorigheid, vitaal
verenigingsleven en een politie die er voor de samenleving is, werken volgens het CDA
preventief.
o PvdA: wil hardere aanpak van overlast en criminaliteit, maar ook preventief te werk gaan.
Gezinscoaches en wijkagent nodig.
o SP: voorstander van lokale aanpak, pleit voor sterkere binding van politie met gemeenten
waarin zij werken.
o VVD: voorstander van meer politie en wil hogere gevangenisstraffen, die bovendien meteen na
veroordeling moeten ingaan. Taakstraffen langer en zwaarder. Meerpersoonscellen en vrijlating
op borgtocht om gevangenissen te ontlasten.
Hoofdstuk 8 Burgerlijk recht en rechtsbescherming
Hoe verloopt een zaak in het burgerlijk recht en hoe kun je als burger rechtsbescherming krijgen
tegenover de overheid?
§8.1 Burgerlijk recht
 Van alle rechtsgebieden wordt het burgerlijk recht het meest aangekaart. Iedereen vanaf 18jr. kan
een conflict/geschil met een andere partij voorleggen aan de rechter. Het gaat altijd om een
conflict waarbij een eiser tegenover een gedaagde staat. De eiser is degene die de zaak aan de
rechter voorlegt, de gedaagde is de persoon van wie iets wordt geëist en daarom voor de rechter
wordt gedaagd.
 In het strafrecht is er de verticale verhouding tussen burger en overheid. De overheid heeft er
direct belang bij om wetsovertreders de vervolgen en te berechten. In burgerlijk recht gaat het om
de horizontale verhouding tussen burgers onderling. De burgers zelf beginnen rechtszaak tegen een
andere burger.
 Verloop burgerlijke rechtszaak:
o Eiser stuurt dagvaarding aan gedaagde: mededeling aan persoon dat hij voor de rechter moet
verschijnen. Bevat: naam eiser, de eis, motivatie van de eis, tijdstip en plaats van rechtszaak.
o Bij zaken bij de kantonrechter is geen advocaat nodig. Bij grotere zaken bij de rechtbank moet je
je laten vertegenwoordigen door een procureur, vaak een advocaat. Zo iemand kent namelijk
alle regels. Geen persoonlijke aanwezigheid van gedaagde nodig. Rechter beoordeelt eis en
verweer van gedaagde.
o Wanneer er echt geen overeenstemming te vinden is, moet rechter een vonnis uitspreken.
Meest voorkomende veroordelingen:
 Schadevergoeding. Onmiddellijk loonbeslag wanneer veroordeelde niet kan/wil betalen –
deurwaarder legt beslag op loon/uitkering van verliezer. Ook kan beslag worden gelegd op
goederen, die dan worden verkocht.
 Geen directe veroordeling, bij eerstvolgende overtreding wordt dan dwangsom opgelegd.
Wanneer verliezer deze niet betaalt, kan deurwaarder beslag leggen op goederen.
 Soms is het belangrijk dat er snel een uitspraak wordt gedaan. Dan wordt een kort geding worden
aangespannen. Dit is een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken die
worden behandeld door voorzieningenrechter, die alleen een uitspraak doet en een voorlopig
oordeel in afwachting van een definitieve uitspraak in het burgerlijke proces, zogenaamde
bodemprocedure. In de praktijk is voor men aan de bodemprocedure toekomt al de zaak opgelost.
§8.2 Rechtsbescherming tegen de overheid
 Ook de overheid moet zich aan allerlei regels houden. Deze liggen vaak op het terrein van
bestuursrecht waarin de verticale verhouding in het geding is. Rechtsbescherming tegen de
overheid betekent allereerst dat de overheid niet zomaar allerlei lasten kan opleggen aan de
burgers: zij moeten bezwaar kunnen maken. De lasten mogen niet oneerlijk/ongelijk worden
verdeeld. De overheid moet bij het afgeven/weigeren van een vergunning volgens vastgestelde
regels te werk gaan. Burgers kunnen bij overheidsbesluiten waar ze het niet mee eens zijn,
uiteindelijk altijd een oordeel vragen van de onafhankelijke rechter.
 Rechtsbescherming tegen de overheid speelt op bijna alle terreinen waar de overheid actief is.
Grote gebieden:
o Geven van vergunningen.
o Uitkeringen en subsidies.
o Asielaanvragen en verblijfsvergunningen.
Hoofdstuk 9 Internationale ontwikkelingen en vergelijkingen
Hoe verhoudt de Nederlandse rechtsstaat zich tot de internationale situatie?
§9.1 Nationaal en internationaal recht
 De UVRM wordt ook wel de morele grondwet genoemd. Daarna kwam het EVRM. Rechten waren
afdwingbaar bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens. In het Verdrag van Geneve werden
rechten van politieke vluchtelingen en asielzoekers vastgelegd. Later kwamen oorlogstribunalen, nu
is er het Internationaal Strafhof. Dit is een belangrijke ontwikkeling omdat staatshoofden die
vroeger vrijuit gingen, hier kunnen worden gedaagd en berecht. Daarmee is een begin gemaakt
voor een soort internationale rechtsorde en is er een bovennationale rechtsstaat aan het ontstaan.
 Inhoud van deze wetten lijkt erg op grondwetten, voorzien de grondrechten en vrijheden van
dubbele garantie. Internationale verdragen gaan boven het nationale recht.
 Als een land wil toetreden tot de EU, is een van de voorwaarde dat het land een rechtsstaat is. De
Europese Unie fungeert hierdoor als een permanente waakhond voor het rechtsstatelijke karaker
van de lidstaten. Ook al hebben EU-landen een rechtsstaat met grotendeels dezelfde
basiskenmerken, in de uitwerking ervan verschillen ze van elkaar als gevolg van cultureel en
historisch gegroeide verschillen. Waar ze het wel allemaal over eens zijn, is het verbod op de
doodstraf.
§9.2 Internationale vergelijkingen – VS, Turkije, Nederland
 Vergelijkingen op gebied van trias politica(2) en strafrecht(4)
 Macht van het staatshoofd
o VS: President sterke machtspositie door het vetorecht.
o Turkije: President mag op grond van grondwet weigeren een wet te ondertekenen, dus ook
vetorecht.
o Nederland: Minister-president en ministers minder macht. Voor alle besluiten toestemming van
parlement nodig.
 Onafhankelijkheid van de rechters
o VS: Negen rechters van Hoge Raad  Hooggerechtshof (Supreme Court) sterke positie. Op
politieke gronden voor het leven benoemd door president. Hooggerechtshof heeft als taak om
alle Amerikaanse wetgeving (van de staten en van federale overheid) te toetsen aan grondwet.
Heeft dus beslissende stem in veel burgerrechtenkwesties. Rechters hebben publieke meningen.
o Turkije: Rechters onafhankelijk, benoemd door minister van Justitie die rechters ook kan
overplaatsen, Justitieminister heeft dus machtige rol. Machtenscheiding gewaarborgd in
grondwet. President Mustafa Kemal Atatürk zorgde voor nieuwe grondwet en strikte scheiding
van kerk en staat i.p.v. islamitische sharia.
o Nederland: Raadsheren van Hoge Raad (rechters) formeel benoemd door de Kroon op
voordracht van Tweede Kamer. Benoemd voor het leven. In praktijk doet Hoge Raad zelf
voordracht en nemen 2e Kamer en ministers dit gewoon over. Hoge Raad heeft alleen de
bevoegdheid om rechtszaken in cassatie te behandelen. Raadsheren geven alleen een oordeel
over maatschappelijke kwesties als zij hierover een zaak te behandelen krijgen.
 Wijze van rechtspraak
o VS: Iedereen vanaf 18jr, die het Engels beheerst en geen strafblad heeft in een jury
plaatsnemen, behalve als deze niet (meer) onpartijdig zijn. Jury doet alleen uitspraak over
schuldvraag, de hoogte van straf wordt bepaald door rechters. Men vindt het goed dat
bevolking bij rechtspraak wordt betrokken.
o Turkije: Geen juryrechtspraak. Wel recht van hoger beroep, bij >15jr vindt dat altijd plaats. In
andere zaken binnen 7dagen na het vonnis hoger beroep aantekenen.
o Nederland: Geen juryrechtspraak. Wel recht van hoger beroep. (België heeft het wel)
 Rechten van verdachten
o VS: Verdachten hebben minder rechten, uitlokking is toegestaan (agent praat met iemand met
het doel te kijken of diegene drugs wil kopen, zo ja mag hij hem meteen arresteren). Om
terroristische aanslag te voorkomen werd na 9/11 de Patriot Act aangenomen: deze wet gaf CIA
meer bevoegdheden om burgers in de gaten te houden. Ook worden terreurverdachten zonder
proces jarenlang vastgehouden (Guantanamo Bay).
o Turkije: Rechten minder gewaarborgd. Vreedzame demonstranten kunnen gearresteerd
worden. Hard optreden tegen demonstranten. In de Turkse strafwet staat dat kritiek op het
parlement, het justitiële systeem en het leger kan worden gestraft tot wel 3jr. Gewone
gedetineerden worden volgens Amnesty International gemarteld en misdrijven mee gepleegd.
Onderzoeken zijn moeilijk en verantwoordelijke wetshandhavers komen zelden voor de rechter.
o Nederland: Verdachten meer rechten, uitlokking niet toegestaan. Max. 110 dagen in voorarrest,
uitzonderingen in extreme gevallen mogelijk.
 Straffen
o VS: Heeft de doodstraf. Daarnaast worden zaken vaak afgehandeld door plea bargaining 
advocaat en aanklager sluiten deal op voorwaarde dat verdachte bekent. (Aanklager laat
zwaardere aanklacht vallen wanneer lichtere aanklacht bekend wordt). Ook bestaat het Three
Strikes and You’re Out Law  hele zware straf nadat je drie keer in de fout bent gegaan.
o Turkije: Heeft maximum- en minimumstraffen. Geen doodstraf meer sinds 30jr.
o Nederland: Veelplegers kunnen bij herhaling hogere straffen verwachten, maar niet zo extreem
als in de VS.
 Het verschijnsel klassenjustitie <Als mensen uit de hogere sociale klasse door justitie worden
bevoordeeld boven mensen uit de lagere sociale klasse, ook rassenjustitie genoemd.>
o VS: lange geschiedenis van rassenscheiding/racisme. Kleurlingen vaker en hoger bestraft, ook
vaker doodstraf. Ook op arbeidsmarkt achtergesteld.
o Turkije: Klassenjustitie meest van toepassing op Koerden, willen zich afscheiden van Turkije.
Turken noemen hen vaak bergturken, ontkennen hun bestaan.
o Nederland: Werkende mensen krijgen minder vaak gevangenisstraf dan werklozen.
Milieudelicten en witteboordencriminaliteit (fraude) minder streng bestraft.
Hoofdstuk 10 Grenzen aan de rechtsstaat
Op welke manieren kan de rechtsstaat onder druk te komen staan?
 Als grondrechten met elkaar botsen (H2)
 Als er een sterke roep is om zwaardere straffen (H6)
 Als de overheid aangepaste maatregelen moet nemen tegen georganiseerde misdaad
 Als de overheid aangepaste maatregelen moet nemen tegen dreigend terrorisme
§10.1 Georganiseerde misdaad
 Misdaadorganisaties zijn zich beter gaan organiseren, grootschaliger en maken gebruik van
modernste informatietechnologie. Om de georganiseerde misdaad beter te kunnen bestrijden is de
Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) van kracht. Deze wet geeft politie onder
voorwaarden bevoegdheid tot inkijkoperaties (inbraak om bewijsmateriaal te vinden),
infiltratiemogelijkheden (agenten doen iets wat officieel niet mag om geloofwaardig te lijken).
 Gevaar: misbruik / vergissing (agent laat zich omkopen, degene bij wie ingebroken is blijkt
onschuldig te zijn).
§10.2 Gevolgen terrorisme
 Terreurdreigingen & -aanslagen en de daaropvolgende War on Terror zijn een indirecte aanslag op
de rechtsstaat. Gegarandeerde rechtszekerheid (weten wat er tegen jou wordt ingebracht) onder
druk.
 Europa wil controle door onafhankelijke rechter. In strijd tegen terreur hebben de EU-landen meer
opsporingsbevoegdheden toegekend aan nationale staten en opsporingsorganisaties die over
landsgrenzen heen kunnen werken. Wettelijke maatregelen houden vooral een verruiming van
strafbepalingen en mogelijkheden om terreurverdachten langer in voorarrest te houden in.
 Verruiming van strafrechtelijke bevoegdheden heeft in sommige landen geleid tot verruiming
begrippen/termen. (Een aanslag voorbereiden, openbare orde ernstig bedreigen, de intentie hebben
de staat ernstig te ontwrichten,etc.) Het normale strafrecht geeft te beperkte bevoegdheden
terroristen te bestraffen. Zij houden zich immers ook aan geen enkele regel.
 Na de vrijspraak door van Samir A. (werd ervan verdacht een terreuraanslag voor te bereiden),
wijzigde het Nederlandse parlement de wet, er werd scherper gedefinieerd dat
voorbereidingshandelingen bij terreurdaden vroegtijdig konden worden opgespoord. Ook het
begrip ‘verdachte’ veranderde: i.p.v. redelijk vermoeden van schuld zijn aanwijzingen voor een
(terreur)daad genoeg om een opsporingsonderzoek te beginnen.
 In de strijd tegen terreur is het een constant tegen elkaar afwegen van enerzijds ruimere
bevoegdheden door het parlement gegeven aan de uitvoerende macht, anderzijds de belangen van
alle burgers (o.a. op gebied van privacy). Nieuwe definitie van ‘verdachte’ staat op gespannen voet
met het grondwettelijk beginsel van privacy.
Download