Hoofdstuk 1, Macht in evenwicht Op 12 juli 1804 vond er een duel plaats tussen Alexander Hamilton en Aaron Burr. Allebei hadden ze gevochten in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, Hamilton als generaal en Burr als luitenant. In 1800 had Hamilton nog een grotere politieke tegenstander, namelijk Thomas Jefferson, hij had hem aan de presidentschap geholpen zodat Burr dit niet zou worden. Burr won het duel en Hamilton stierf twee dagen later. Noord-Amerika is in 1783 de eerste kolonie die zich met succes losmaakt van europa, het zijn de kolonisten die zichzelf hebben vrijgevochten. De onafhankelijkheidsverklaring van Thomas Jefferson uit 1776 heeft de doorslag gegeven voor Amerika. Grote delen van Amerika waren nog niet bekend, maar deze frontier werd langzaam naar het westen verschoven. Hierdoor zijn veel indianen vermoord. Amerika bestaat uit blanken en zwarten, de blanken waren vrij en de zwarten waren grotendeels slaven uit Afrika. Deze slavernij zorgde voor een conflict tussen de noordelijke en zuidelijke staten, de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) die het noorden heeft gewonnen. Deze burgeroorlog kwam niet bepaald uit de lucht vallen, steeds stonden noord en zuid tegenover elkaar, dit kwam door grote verschillen : 1. Geografische, noord en zuid ontwikkelde zich los van elkaar en hierdoor trokken ze verschillende kolonisten aan. 2. Economische, de zuidelijke staten waren al rijk geworden van de landbouw, het noorden was minder vruchtbaar maar stapte over naar industrie. Het noorden was voor protectie van de handel en het zuiden was voor vrijhandel. 3. Religieuze, in het zuiden waren vooral anglicanen gevestigd en het meer verdraagzame soort, in het noorden kwamen vooral de strenge protestante (puriteinen) 4. Slavernij, tot de afschaffing in 1863 bestond er slavernij in heel Amerika, maar voornamelijk in het zuiden omdat slaven hier op de landbouw werkte. Na de burgeroorlog was de politieke rol van de zuidelijke staten voor lange tijd uitgespeeld. Pas in 1963 kwam er een zuidelijke president genaamd Lyndon Johnson. Omdat het zuiden vooral leefde van de landbouw, en ze hier slaven voor nodig hadden, waren ze fel tegen de afschaffing van de slavernij. Het zuiden had in 1793 de ‘cotton gin’, de machine die katoenzaden uit katoenbollen kon plukken, maar de katoenteelt bleef een arbeidsintensieve vorm van landbouw. Het zuiden voelde zich een deelstaat en niet langer gebonden met de grondwet. In 1787 schreven de founding fathers in Philadelphia de Amerikaanse constitution, de grondwet (bill of rights). De grondwet schrijvers hadden drie problemen om op te lossen : 1. Wie had de macht? Ze wilde geen monarchie maar er moest wel een regering komen. 2. De verhouding tussen een centrale regering, de federale overheid, en de regering van de deelstaten. 3. De grondwet moest zo worden geschreven dat er niks aan veranderd kan worden. Veranderingen zijn alleen mogelijk in de vorm van een amendement. De franse verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu was de bedenker van de trias politica, hij verdeelde drie machten, de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtelijke macht (balance of power). In de Amerika kiest het volk de wetgevende macht, in het senaat heeft elke deelstaat evenveel macht, in het Huis van Afgevaardigden is dat juist gekoppeld aan het aantal inwoners per staat. Via een ingewikkeld systeem van kiesmannen kiest het volk ook de president, deze heeft uitvoerende macht. De president benoemd de rechters van het hooggerechtshof. Ook kiest de president zelf zijn ministers, maar het congres (senaat en huis samen) moeten dit goedkeuren. De president kan via een Veto een negatief oordeel van het hooggerechtshof ongedaan maken en de wet toch doorzetten. De president bezit veel macht, maar hij kan naar huis gestuurd worden door het congres via een impeachment procedure. Trias politica, staatinrichting VS Uitvoerende : president - staatshoofd - regeringsleider - opperbevelhebber leger & vloot wetgevende: congres: Senaat + Huis van afgevaardigden goed keuren van : rechtssprekende: Hooggerechtshof - wetten -toetst wetten aan de grondwet -begrotingen -benoemingen De president heeft veel macht, dit blijkt bijvoorbeeld in oorlogkwesties. Alleen het congres kan een ander land de oorlog verklaren, maar de president kan dit omzeilen door de militaire inzet anders te omschrijven. Dit gebeurde tijdens de Vietnam oorlog (1957-1975), het werd omschreven als het ‘geven van militaire steun’. In 1973 werd er een boek geschreven door Paul Schlesinger waarin verteld werd dat Franklin D. Roosevelt (president van 1933-1945) een machtiger president was geweest dan alle die voor hem waren. Dit kwam door de internationale politiek en de manier waarop Roosevelt gebruik maakte van propagenda. De schrijver van het boek noemde dit imperial presidency. Een groep onder aanvoering van Alexander Hamilton (1757-1804) bepleitte een sterk federaal gezag, waarbij de afzonderlijke staten ondergeschikt zouden zijn aan de centrale overheid. Deze federalisten kwamen vooral uit de noordelijke staten, Hamilton was bang voor anarchie(niemand heeft de leiding), hij vond dat er een centrale bank moest komen, later werd hij de eerste minister financiën onder George Washington. Zijn grote tegenstander Thomas Jefferson (1743-1826) was juist bang voor tirannie(alleenheerschappij) en wilde de macht van de overheid beperken. Deze antifederalisten kwamen vooral uit het zuiden. Deze tegenstelling tussen federalisten en antifederalisten zorgde in 1861 voor een burgeroorlog. Sinds de onafhankelijkheid domineren twee politieke groeperingen de Amerikaanse politiek: de Republikeinen en de Democraten. Republikeinen (noorden) • 19e eeuw: sterke federale staat die industrie beschermd, infrastructuur, afschaffing slavernij. • einde 19e eeuw: steeds conservatiever, opkomen voor het bedrijfsleven en burgers, en de federale overheid moet zich niet bemoeien me et de economie. Democraten (zuiden) • 19e eeuw: geen afschaffing van de slevernij, en geen sterke federale overheid (self-made man ), rechten van deelstaten groter. • einde 19e eeuw: progressiever, opkomen sociaal zwakkeren, federale overheid moet zich bemoeien met de economie en willen een verzorgingsstaat. In 1861 brak de burgeroorlog uit en de eerste republikeinse president Abraham Lincoln slaagde erin twee belangrijke republikeinse wensen te verwezenlijken (afschaffing slavernij en behouden van de eenheid van de unie). Zoals in het schema hierboven kwam er een ommekeer, mensen die vroeger op de republikeinen stemmen zouden dat nu op de democraten doen en andersom. Deze ommekeer kwam niet zomaar, Jefferson bleek een grote inspiratiebron. Daarnaast kreeg Amerika met ingrijpende nationale en internationale problemen te maken: de grote economische crisis en de tweede wereldoorlog. De presidente in die tijd Woodrow Wilson en Franklin D. Roosevelt riepen veel weerstand op, beide waren ze democratisch. Ze deden niet veel aan de rassenwetten die sinds 1890 bestonden, maar geloofde wel in een krachtigheid, vooral op economisch gebied. De eerste democratische president die effectief opkwam voor burgerrechten voor de zwarte Amerikanen, was Lyndon Johnson (1936-1969). Tijdens de tweede wereldoorlog waren de conservatieve Amerikanen het niet eens met de bemoeienis van Amerika dit heette big government. De afschaffing van de rassenwet in 1964 dreef veel democraten richting de republikeinen. De conservatieve draai werd afgerond door Ronald Reagan (1981-1989) die de ’reaganomics’ introduceerde bezuinigen op overheid, verlaging van inkomens- en vermogensbelastingen, controle op geldstroom en geen overheidsingrijpen. Hoofdstuk 2, gescheiden maar niet gelijk (1865-1918) Na de burgeroorlog, die het noorden had gewonnen, was het een puinhoop in Amerika. Abraham Lincoln, een populaire president werd vermoord in april 1865 en zijn opvolger Andrew Johnson bakte er niet veel van. Johnson wilde de reconstructie voort zetten, maar kreeg in het congres te maken met een machtige groep radicale republikeinen. De grondwet werd in snel tempo verrijkt met amendementen die de zwarte bevolking vrijheid, burgerrechten en stemrecht gaven. Amendement 13 uit 1865 : verbod op slavernij Amendement 14 uit 1867 : gaf de zwarten recht op ‘life, liberty and property’ Amendement 15 uit 1870 : zwarten kregen kiesrecht Door deze Amendementen kwam er geen rust tussen noord en zuid. De zwarten werden steeds meer aan hun lot overgelaten en toen in 1877 president Rutherford Hayes de reconstructie beëindigde, betekende dit voor het zuiden een terugkeer naar de burgeroorlog. De zogenaamde abolitionisten voerde vanuit de slavenvrije staten actief actie tegen de slavernij. Een bekende naam was Harriet Beeche Stowe, die met haar boek ‘Uncle tom’s Cabin’ veel aanhang kreeg. In het noorden werd in 1833 de American Anti-slavery Society opgericht. Abraham Lincoln richtte in 1865 het ‘Bureau of Refugees, Freedmen, and Abandoned Lands’ op dat hulp moest bieden aan freedman (voormalige slaven), het bureau werd beroemd onder de naam freedman’s bureau. Het heeft bestaan tot 1971 en richtte zich later vooral op onderwijs. De zwarte behielden nog lang een achterstand en kregen dus de laag betaalde baantjes. Zo bestonden er ook de sharecroppers, dit waren pachters die de zwarten een stuk land aanboden en hierop moesten werken, ze mochten er een klein deel van hebben. Er kwamen enkele economische recessies en de sharecroppers werden gezien als een nieuw soort slavernij. De zwarten werden nog altijd niet geaccepteerd, door middel van plaatselijke wetten (Black codes), werd discriminatie mogelijk gemaakt. Op allerlei manieren werden zwarten verhinderd om te stemmen: er waren hoge belastingen om te stemmen, een test, ingewikkelde stemprocedures en een voorverkiezing niet toegankelijk voor zwarte. Zwarten mensen die zich hiertegen verzette konden hun baan verliezen of werden geïntimideerd. Zo ontstond de terreurorganisatie in spookachtige gewaden de Ku Klux Klan (kkk). Deze organisatie werd al in 1871 verboden maar zelfs nu bestaat de organisatie nog. Nadat de reconstructie in 1877 was beëindigd, kwamen de Jim Crow wetten (afkomstig uit een liedje uit 1838), voor een nog strengere segregatie, een scheiding tussen zwart en blank. Twee zwarte leiders Booker T. Washington (1856-1915) en William E.B. Dubois (1868-1963) namen het voortouw. Washington stichtte in 1881 een vakschool voor zwarten hij was voor aanpassen van jezelf aan de maatschappij. Dubois was het hier niet mee eens, hij vond dat zwarten actief moesten strijden tegen discriminatie. In 1909 was hij de oprichter van de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) . Veel hielp het niet, pas vele jaren later kam er een succesvolle campagne van Martin Luther King. Het jaar 1869 was een belangrijk jaar voor de spoorwegen in de VS. Twee spoorwegbouwers de Union Pacific en de Central Pacific legde samen de eerste Transcontinental railroad aan. Gesteund door de overheid. Op 10 mei 1869 kwamen de twee lijnen samen. Tussen 1869 en 1920 veranderde Amerika naar een industrieel land, er waren veel uitvinders en goede ondernemers. Een bekende uitvinder was Thomas Edison (grammofoon, gloeilamp, telefoon, telegraaf, typmachine). Nog een uitvinder was Henry Ford, hij bouwde de eerste auto. Ondernemers opende de weg naar consumptiemaatschappij. Er werd veel geconcurreerd in Amerika en de American dream werd gekoesterd. Mannen als John D. Rockefeller en Andrew Carnegie waren idolen, ze hadden grote successen. De industrie die opkwam zorgde aan de ene kant voor eenheid tussen de staten en aan de andere kant bood het geen orde en samenhang. De overheid beschermde de eigen industrie door hoge tarief muren in te stellen voor producten uit het buitenland. Maar deden verder niets om de omstandigheden van arbeiders te verbeteren. Vaak ging de concurrentie in de jaren 80 veel te ver, dit gebeurde door kartels. De kloof tussen arm en rijk werd steeds groter. Geschoolde arbeiders organiseerde zich in de American Federation of la Bor (AFL), die probeerde betere arbeidscontracten te regelen. Erg succesvol waren ze niet. De landbouw verslechterde en bedrijven die nog over waren in 1875 kregen te maken met sterke dalingen van de prijzen en stijgingen van de rente over leningen. In de jaren ’80 organiseerde boeren zich in de people’s party, ook bekend als de populisten. Ze kwamen vaak met ideeën om de Amerikaanse landbouw te verbeteren, nog een kenmerk van de populisten was een afkeer van immigranten. Na 1900, toen het met de economie weer stukken beter ging, bloedde het boerenprotest dood. Ook de middenklasse keerde zich tegen de macht van grote ondernemingen. Daar ontstond de progressive movement, een beweging die zich zorgen maakte over de industrie van Amerika. ( = tariefherziening, hervorming bankwezen, beperking immigranten, openbaar vervoer voor stadsbestuur). de eerste wetten voor pensioenen, afschaffing van kinderarbeid en maximumwerktijden ontstonden. Theodore Roosevelt was president van 1901 tot 1909, hij was een republikein. Hij vond dat de bevolking beschermd moest worden tegen de macht van het bedrijfsleven. Zo bereikte hij dat de trust van J.P. Morgan in 1904 werd ontbonden. De tweede president Woodrow Wilson was een professor en democraat. Hij diende veel wetten in (federal reserve act, federal reserve board ). Ook zette hij de war industries board (WIB) in, dit was een overheidsorgaan die de aankopen van het leger moest doen. Amerika voelde zich ‘uitverkoren volk in het beloofde land’ hierdoor moest Amerika zich eigenlijk afzijdig houden van het buitenland, isolationisme. Daarnaast zou Amerika de wereld willen verbeteren, idealisme. Tot 1915 was er sprake van isolationisme erna kwam idealisme en daarna ook nog realisme. Tot 1895 voerde de VS eigenlijk geen buitenlandse politiek. De vijfde president James Monroe hield in 1823 een toespraak tot het congres onder de naam monroe doctrine (het niet bemoeien met de buitenlandse politiek). Aan het eind van de 19e eeuw veranderde dit, europa was bezig met een kolonisatie en Amerika wilde niet achter blijven. Amerika ging meedoen omdat er behoefte was aan een nieuwe frontier en economisch omdat Amerika na de industriële revolutie was uitgegroeid tot een economische grootmacht en nieuwe investering mogelijkheden zocht. In 1898 stortte Amerika zich in twee oorlogen tegen Spanje. De eerste speelde zich af op Cuba, de tweede op de Filippijnen. In deze twee kolonies probeerde de guerrillastrijders zich vrij te vechten, Spanje sloegen op bloedige wijze de opstand van de Cubanen neer en de Amerikanen vonden dit niet kunnen. De toenmalige president McKinley besloot Spanje de oorlog te verklaren. De latere Theodore Roosevelt zette dit later voort. Spanje trok zich terug uit Cuba. Cuba werd niet van Amerika, Hawaï en Puerto Rico wel (op Hawaï was de marinebasis Pearl Harbor gevestigd). Toen in China het keizerrijk op instorten stond wilde de wereld daar proberen binnen te komen voor handelscontracten, de minister van buitenlandse zaken (Hay) stelde de open door policy voor, die inhield dat alle landen onderworpen zouden worden aan dezelfde invoerrechten en handelstarieven (vrijhandel). Roosevelt, heeft de nobel prijs voor vrede heeft gekregen in 1905. Vooral omdat hij een conflict tussen Japan en Rusland heeft opgelost. Verder heeft hij in Panama een opstand gesteund en de contracten geregeld voor het panamakanaal, dat de weg naar de Caribische zee openlegde. Ook zorgde hij ervoor dat Amerika het recht had om in te grijpen in het gebied als dat nodig bleek. Met het aantreden van Woodrow Wilson als president in 1913 veranderde de buitenlandse politiek voorgoed. Toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak, wilde Wilson voorkomen dat Amerika betrokken raakte, dit lukte helaas niet om de volgende redenen: - Amerika leverde wapens aan de geallieerde, ook was hij een anglofiel (liefhebber van Engeland) hij kon zich niet voorstellen dat Duitsland de macht zou krijgen. - In februari 1915 kondigde Duitsland aan dat het koopvaardijschepen in de wateren rondom Engeland niet zou sparen. In mei van dat jaar werd het Engelse passagiersschip Lusitania tot zinken gebracht (128 Amerikanen kwamen om) - Wilson kreeg een Duitse telegram in handen van zimmermann aan de Mexicaanse regering om de kolonies terug te geven in ruil voor hulp aan Duitsland tegen Amerika. Op 6 april 1917 tekende Wilson de oorlogsverklaring, in maart 1918 bereiken de eerste Amerikanen het front en in november 1918 was de oorlog afgelopen. De eerste wereldoorlog Er ontstonden in deze tijd twee bondgenootschappen, de Triple Alliantie (Duitsland, Oostenrijk, Hongarije) en de Triple Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland). In de zomer van 1914 werd Frans Ferdinant vermoord (kroonprins van Oostenrijk-Hongarije). Oostenrijk gaf Servië de schuld. Enkele dagen later waren Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in oorlog met Rusland en Servië, korte tijd later raakte Frankrijk en Engeland hier ook bij betrokken. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand gesloten en op 28 juni 1919 werd de vrede van Versaille getekend. Hoofdstuk 3, Groei, crisis en oorlog (1918-1945) Na de wapenstilstand in 1919 stopte de oorlogsindustrie, veel mensen moesten op zoek naar ander werk, hierdoor kwamen er veel stakingen. Tegelijkertijd waren er overal groepen communisten, socialisten en anarchisten actief. Enkele anarchisten stuurden explosieve naar belangrijke Amerikaanse mensen. Door de vele stakingen kwamen er angstgevoelens. In minister Palmer hadden de werkgevers een goede partner. Als vertegenwoordiger van de federale overheid ging hij de revolutiegolf ten lijf met de ‘Palmer-raids’. Mensen die verdacht waren van revolutionaire praktijken werden opgesloten. De red scare, zoals deze nationale waan werd genoemd, ging langzaam weg. Helaas bleef de angst voor het communisme bestaan en zou terugkeren. President Wilson, had weinig kans om de verkiezingen van 1920 te winnen. Ze kozen Warren Harding maar al in 1923 neemt vicepresident Calvin Coolidge het over. De welvaart groeide dit kwam door de laisser-faire-politiek, waar het grote bedrijfsleven de vrije hand kreeg. Vanaf 1923 kreeg de Amerikaanse economie wind in de rug., de consumentenmarkt maakte een spurt vooruit. Er kwamen in de jaren ’20 voor producten bij, ook de productiemethoden werden verbeterd. Had je niet genoeg geld om leuke producten te kopen? Dan kon je natuurlijk lenen. Rond 1927 werd driekwart van de auto’s op de pof gekocht. Maar ook aandelen werden zonder probleem met geleend geld gekocht. Er was een nieuw tijdperk aangebroken, een new era waarin het oude kapitalisme (zware industrie en lage lonen) plaats had gemaakt voor het new capitalism (prettige bedrijven en ruime beloningen). ‘trading on margin’ werd populair, je hoefde namelijk maar een klein gedeelte te betalen ban de aankoopprijs van de aandelen. De minister van Financiën en de Federal Board reserve (centrale bank) deden niets om deze speculatie te stoppen. Door hun easy-moneypolitiek (lage rentes) werd kopen op krediet nog gemakkelijker. In september 1929 begon het automatisme van de koersstijgingen te haperen. Eind oktober stortte het kaartenhuis van de aandelenmarkt volledig in. Dinsdag 29 oktober 1929 was de rampzaligste dag van de beurskracht (black Tuesday). Bijna niemand had voorzien dat het instorten van de beurs zo diep in de Amerikaanse samenleving zou snijden. Vrijwel iedereen was blind geweest voor de structurele gebreken van de economie: 1. Grote inkomensongelijkheid 2. Ongunstige samenklontering van grote bedrijven, de kleintjes waren weggeconcurreerd. 3. De landbouw had grote problemen. (na de oorlog was europa haar grond weer beschikbaar waardoor de prijzen dalen) 4. Export werd gestimuleerd en de import sterk beteugeld. Het buitenland had zo geen enkele dollar verdiend en kon de VS niet helpen De federale president, met Coolidge tot 1929 als president en daarna Herbert Hoover tot 1933, had geen antwoord op de crisis. Hij maakte het alleen maar erger door te bezuinigen. In 1932 was de industriële productie gehalveerd, de enige hoop van Amerika was Franklin Delano Roosevelt (FDR). Roosevelt kwam met een reeks spectaculaire maatregelen waar vriend en vijand van opkeek. 1. Vertrouwen in de banken herstellen 2. Financiële steun aan werklozen via deelstaten 3. Overproductie in de landbouw bestrijden 4. Lonen en prijzen niet langer dalen 5. Hypotheken worden door overheid gegarandeerd 6. Werkverschaffingsprojecten Met de New Deal, greep de overheid actief in in de economie. De rechters van het Hooggerechtshof bepaalden in 1935 de overheidsingrijpen ongrondwettig. Roosevelt ging de strijd aan, hij wilde nieuwe rechters, maar het congres schrok, ze wilde niet dat de president een te grote macht zou krijgen. Hij werd ‘the Red Man in the White House’ genoemd (zijn maatregelen waren socialistisch in plaats van kapitalistisch). Toen in 1937 de situatie opnieuw verslechterde, kon Roosevelt niets meer uitrichten. In 1938 en 1939 concentreerde Roosevelt zich op andere zaken, de tweede wereldoorlog stond voor de deur. Deze oorlog zou voor de economie een zegen zijn. Tijdens de eerste wereldoorlog vochten zwarte Amerikaanse soldaten zij aan zij met blanke voor de bevrijding van West-Europa. Hun rechtspositie was hierdoor nog altijd niet verbeterd. Maar door hun bijdrage aan de oorlog was de zwarte bevolking zich echter zelfbewuster en strijdbaarder gaan opstellen. De NAACP groeide uit tot een belangrijke organisatie. Andere organisaties zoals de ‘urban league’ die zich in 1911 in New York oprichtte, was vooral voor de sociale problemen van de zwarte. Schrijvers die door middel van boeken en muziek voor hun recht opkwamen heten de ‘Harlem renaissance’. Vooral in 1919, barstte het geweld tegen de zwarten in de VS los. Zwarten werden vaak gelyncht en harder gestraft dan blanken. Ook in het noorden ontstonden spanningen, omdat het noorden er voor de zwarte veel aantrekkelijker uitzag. Tijdens de depressie van de jaren ’30 was het voor de zwarte een grotere depressie dan voor de blanke. Zwarten werden als laatste aangenomen en als eerste ontslagen, daarbij werden ze ook gediscrimineerd als ze een uitkering kregen. Wel werden er zwarten benoemd in overheidsfuncties en bij de presidentsverkiezingen in 1936, waren zwarten zelfs medebeslissend voor de herverkiezing van Roosevelt. Dit was mede door Roosevelts’ vrouw, Eleanor, ze was voor gelijke rechten voor vrouwen en zwarten. Op 13 december 1918 zette een Amerikaanse president voor het eerst voet aan wal in europa (Frankrijk). Die president was Woodrow Wilson, leider van de geallieerden. Hij nam de leiding bij het vredesverdrag van versailles. Tijdens de vredesconferentie maakte hij zijn veertien punten openlijk bekend. Hij vond dat ieder land recht had op zelfbeschikking en elk land moet democratisch worden, ook moest er een Volkenbond worden opgericht. Vooral de franse premier Clemenceau wilde Duitsland laten betalen. Het Amerika verlangden terug naar tijden van voor de oorlog. Het verlangen naar isolationisme (niet bemoeien met de buitenlandse politiek) was een illusie. Men koos op economisch gebied voor meer protectionisme. De export werd gestimuleerd. In de jaren ’30 werd onder invloed van de economische crisis en de al bestaande isolationistische gevoelens militair ingrijpen bij de zuiderburen steeds impopulairder. Roosevelt haakte in op die gevoelens met zijn good neighbour policy. Doel van dit beleid was het bereiken van een eenheid in de samenleving. Hij stelde leningen aan Zuid-Amerikaanse landen beschikbaar. Het isolationisme van de Amerikanen kreeg een nieuwe impuls na het aannemen van de neutraliteitswet in 1935. De wet hield in dat er geen wapens verkocht, of kredieten verleend mochten worden aan landen in oorlog. In 1940 zag Roosevelt de oorlog aankomen, Engeland dreigde aangevallen te worden en Roosevelt greep zijn kans met de in 1941 aangenomen Lends-lease act. De wet hield in dat militaire goederen aan bondgenoten geleend mochten worden. De VS trad toe tot de oorlog. In augustus 1941 sloten de VS en Engeland het Atlantisch handvest. Ze waren voorstander van een vrije verkiezing, zelfbeschikkingsrecht, collectieve vrijheid en een open economische wereld. Toen Pearl Harbor op 7 december 1941 werd aangevallen, kreeg de president steun van het congres en verklaarden VS Japan de oorlog, Duitsland deed hetzelfde aan de VS. Tijdens de oorlog zaten de geallieerden op een lijn (Frankrijk, engeland, de sovejet-unie en de VS). Op de conferentie van Jalta, waar de toekomst van europa werd besproken, was deze lijn verdwenen. Churchill, stalin en Roosevelt hadden twee moeilijke kwesties; 1. Herstelbetalingen door Duitsland 2. Toekomst van polen Op de conferentie van Jalta werden ook plannen gemaakt over de oprichting van de verenigde naties. Roosevelt geloofde dat voor de veiligheid van de VS een stabiele situatie van groot belang was. ( Churchill, Roosevelt en stalin ) Hoofdstuk 4, een economische en politieke supermacht (1945-1965) Na de oorlog ging het met de economie van Amerika goed. De omschakeling van oorlog naar vrede ging heel soepel, dit kwam mede door de Gi Bill van Roosevelt in 1944. Deze wet regelde dat iedere in de oorlog actieve Amerikaan financiële hulp kreeg bij het volgen van onderwijs, het kopen van een huis of bij werkenloosheid. Doordat de Amerikanen in de oorlog flink hadden gespaard kon na de oorlog het geld makkelijk worden uitgegeven. Kort voor het eind van de tweede wereldoorlog was president Roosevelt overleden. In 1948 waren er nieuwe presidentsverkiezingen, het ging tussen de bekende Eisenhower en tussen de niet-zo populaire Truman, tot iedereen zijn verbazing won Truman de verkiezingen. In 1949 kwam hij met de fair deal : 1. Burgerrechten voor iedereen 2. Nationale gezondheidszorg 3. Federale overheid betaald onderwijs In 1952 waren veel Amerikanen toe aan een republikein als president. Dwight Eisenhower werd tot president gekozen. Hij weigerde wetgevingen voor gelijke burgerrechten vanwege de te verwachte nederlaag van het congres. Meestal koos hij de middenweg: 1. Minimumloon omhoog 2. Sociale woningbouw werd uitgebreid 3. Ministerie voor gezondheid, onderwijs en welzijn In 1958 verscheen de econoom John Kenneth Galbraith met het boek ‘the affluent society’ hij had kritiek op de inkomensongelijkheid en vreesde voor een samenleving waarin het bevredigen was gericht op materiële behoeften. Volgens hem was onderwijs de oplossing. In 1960 werd de democraat Kennedy verkozen tot president. Hij stond vanaf 1963 pas open voor gelijkheid van rassen, dit kwam door de televisiebeelden waar politieagenten insloegen op zwarten protestanten. Hij had een new frontier: 1. Minimumloon omhoog 2. Investeren in onderwijs 3. Ziektekostenverzekering voor ouderen 4. Hulp derdewereldlanden In 1963 werd Kennedy vermoord, zijn opvolger vicepresident Johnson lukte het aardig om te regeren. Hij zette de great society op: 1. Hij wilde de armoede bestrijden 2. En wilde een socialere samenleving Vanaf 1966 ging het bergafwaarts met zijn plannen, steeds meer geld werd geïnvesteerd in de oorlog in Vietnam. In 1964 zette hij Civil rights act (discriminatie in openbaarheid werd verboden) op en een jaar later voting rights act. Zwarten konden vanaf nu zonder tegenslagen stemmen. Er kwam een einde aan de wettelijke ongelijkheid. De discriminatie van de zwarten was na terugkomst van de oorlog niets veranderd. Volgens Truman had iedereen recht op burgerrechten, hij richtte in 1946 een comite op ter bevordering van burgerrechten. Er lag al snel een rapport op tafel ‘to secure these rights’maar zoals gewoonlijk lag het congres dwars. Gelukkig zagen de meeste amerikanen in dat ze in een gemengde samenleving leefde, dit werd nog eens verduidelijkt toen de NAACP (national association for the advancement of colored people) verschillende rechtszaken won. In 1955 was er een uitbarsting in de scheiding van het openbaar vervoer. Rose parks (lid van NAACP) is hier een bekend voordbeeld van, ze ging op een plek in de bus zitten die gereserveerd was voor de blanken en weigerde op te staan. Rosa werd gearresteerd en het gevolg was een bijeenkomst met Martin Luther King als leider. Hij was voor geweldloosheid en gelijkheid van burgerrechten. In 1956 oordeelde het hooggerechtshof dat de rassenscheiding in het busvervoer ongeldig was. Er kwam een ‘sit-in’-beweging in 1960 (zich neerzetten) ze waren een protestbeweging bestaande uit zwarte tegen de segregatie. Nog een protestbeweging waren de nation of islam, ook wel de black muslims genoemd. Ze wilde zich zo veel mogelijk van de witte samenleving afscheiden. De leider was Malcolm X, hij werd in 1965 vermoord door leden van zijn eigen groep. Ze vonden de vreedzame werking van Martin Luther niet effectief. Nog een groep die niets zag in de geweldloze protesten van King, was de black panthers. Ze waren voor geweld. Aan de tweede wereld oorlog was een einde gekomen door de atoombommen op Hiroshima (6 augustus 1945) en nagasaki (9 augustus 1945). Na de oorlog keken de Amerikanen uit naar een periode van vrede en herstel, maar er kwamen nieuwe spanningen. De verenigde staten en de sovjet-unie, konden het steeds minder met elkaar vinden. Oost en west europa werden gescheiden, en er kwam een ‘koude oorlog’. In 1946 was het definitief afgelopen met de samenwerking tussen de vroegere bondgenootschappen. Rond februari 1947 had Europa hulp nodig, er was honger, ziektes en de economie lag op zijn kop. Truman wilde absoluut niet dat europa communistisch zou worden, hij kreeg de bekendheid door zijn truman doctrine (tegen communisme). Amerika gaf hulp aan Turkije en Griekenland, dit was het begin van een actief Amerikaans containment beleid. Ook kwam er het Marshallplan, dit was het geven van financiële steun aan europa om de economie op te bouwen. Uiteindelijk zou Amerika er zelf beter van worden, maar de doorslaggevende reden was dat Amerika bang was voor stakingen in europa, en dat europa communistisch zou worden. Europa werd verdeeld, er kwam een ijzeren gordijn en spanningen namen toe. Stalin wilde dat Duitsland zwak bleef, hij was boos door de Marshall hulp en blokkeerde in 1948 alle wegen naar Berlijn en later werd deze weer opgeheven. Het jaar 1949 bracht voor de Amerikanen niet veel goeds. Ze kregen de schrik van hun leven toen ze hoorde dat de russen over een atoombom beschikte. Enige maanden later werd China communistisch. Inmiddels was in april 1949 de NAVO, de Noord-Atlantische verdragsorganisatie opgericht. Amerika en europa beloofde elkaar steun bij oorlog. In 1950 viel Noord-Korea (communistisch), Zuid-Korea binnen. Amerika ging steun geven aan het zuiden en mengde zich in de Korea oorlog (1950-1953). Ook raakte de Amerikanen in 1954 betrokken bij de Vietnam oorlog. Amerika was bang voor de dominotheorie. Binnenlands waren er ook heksenjacht op ieder straaltje communistisch gedrag. Zo de bekende charlie chaplin, de beroemde filmster waarvan de films iets te communistisch getint waren. Hij mocht niet meer terug naar Amerika. Ook binnenlands in de regering kwam de ene verdachtmaking na de andere. De collectieve angst voor het communisme kreeg de naam McCarthyisme. In de tweede helft van de ’50 e eeuw werd de Russische raket de spoetnik de ruimt in gestuurd. Stalin was in 1953 overleden en opgevolgd door Chroesjtsjov. Hij eiste in 1961 een definitieve beslissing over Berlijn. In 1962 was er een confrontatie tussen de VS en de Sovjet-Unie. Dit gebeurde bij een volgende crisis, de cuba-crisis. Onder leiding van Fidel Castro was Cuba na 1959 steeds meer communistisch geworden. In 1962 ontdekte de Amerikanen dat de russen druk bezig waren met het bouwen van raketteninstallaties op het eiland. Kennedy eisten een ontmanteling van de raketbasis. Ondertussen naderde een grote groep schepen van Russische schepen het land, de wereld hield zijn adem in en gelukkig draaide de schepen om. De russen en Amerikanen hadden in het diepste geheim onderhandeld en waren tot een overeenkomst gekomen. De russen haalde hun raketten weg op Cuba en Amerika deed dit op Turkije. Nog nooit was de atoomoorlog zo kort bij geweest. Ondertussen kreeg Kennedy in 1961 steeds meer problemen op Vietnam. De tonkinresolutie maakte de weg vrij voor enorme toename van de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam. Minister van defensie Robert Mcnamara, adviseerde om nog meer Amerikanen naar Vietnam te sturen. Maar dit zou een nog diepere stap in de ellende zijn geworden. Er kwam grote ophef over de Vietnam oorlog en Amerika was hun rol als wereldmacht kwijt. In 1973 trokken de Amerikanen zich terug uit Vietnam.