Hoofdstuk 4, een economische en politieke

advertisement
Hoofdstuk 1, Macht in evenwicht
Op 12 juli 1804 vond er een duel plaats tussen Alexander Hamilton en Aaron Burr. Allebei
hadden ze gevochten in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, Hamilton als generaal en
Burr als luitenant. In 1800 had Hamilton nog een grotere politieke tegenstander, namelijk
Thomas Jefferson, hij had hem aan de presidentschap geholpen zodat Burr dit niet zou
worden. Burr won het duel en Hamilton stierf twee dagen later.
Noord-Amerika is in 1783 de eerste kolonie die zich met succes losmaakt van europa, het
zijn de kolonisten die zichzelf hebben vrijgevochten. De onafhankelijkheidsverklaring van
Thomas Jefferson uit 1776 heeft de doorslag gegeven voor Amerika.
Grote delen van Amerika waren nog niet bekend, maar deze frontier werd langzaam naar
het westen verschoven. Hierdoor zijn veel indianen vermoord.
Amerika bestaat uit blanken en zwarten, de blanken waren vrij en de zwarten waren
grotendeels slaven uit Afrika. Deze slavernij zorgde voor een conflict tussen de noordelijke
en zuidelijke staten, de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) die het noorden heeft
gewonnen. Deze burgeroorlog kwam niet bepaald uit de lucht vallen, steeds stonden noord
en zuid tegenover elkaar, dit kwam door grote verschillen :
1. Geografische, noord en zuid ontwikkelde zich los van elkaar en hierdoor trokken ze
verschillende kolonisten aan.
2. Economische, de zuidelijke staten waren al rijk geworden van de landbouw, het
noorden was minder vruchtbaar maar stapte over naar industrie. Het noorden was
voor protectie van de handel en het zuiden was voor vrijhandel.
3. Religieuze, in het zuiden waren vooral anglicanen gevestigd en het meer
verdraagzame soort, in het noorden kwamen vooral de strenge protestante
(puriteinen)
4. Slavernij, tot de afschaffing in 1863 bestond er slavernij in heel Amerika, maar
voornamelijk in het zuiden omdat slaven hier op de landbouw werkte.
Na de burgeroorlog was de politieke rol van de zuidelijke staten voor lange tijd uitgespeeld.
Pas in 1963 kwam er een zuidelijke president genaamd Lyndon Johnson. Omdat het zuiden
vooral leefde van de landbouw, en ze hier slaven voor nodig hadden, waren ze fel tegen de
afschaffing van de slavernij. Het zuiden had in 1793 de ‘cotton gin’, de machine die
katoenzaden uit katoenbollen kon plukken, maar de katoenteelt bleef een arbeidsintensieve
vorm van landbouw. Het zuiden voelde zich een deelstaat en niet langer gebonden met de
grondwet.
In 1787 schreven de founding fathers in Philadelphia de Amerikaanse constitution, de
grondwet (bill of rights). De grondwet schrijvers hadden drie problemen om op te lossen :
1. Wie had de macht? Ze wilde geen monarchie maar er moest wel een regering komen.
2. De verhouding tussen een centrale regering, de federale overheid, en de regering
van de deelstaten.
3. De grondwet moest zo worden geschreven dat er niks aan veranderd kan worden.
Veranderingen zijn alleen mogelijk in de vorm van een amendement.
De franse verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu was de bedenker van de trias
politica, hij verdeelde drie machten, de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de
rechtelijke macht (balance of power). In de Amerika kiest het volk de wetgevende macht, in
het senaat heeft elke deelstaat evenveel macht, in het Huis van Afgevaardigden is dat juist
gekoppeld aan het aantal inwoners per staat. Via een ingewikkeld systeem van kiesmannen
kiest het volk ook de president, deze heeft uitvoerende macht. De president benoemd de
rechters van het hooggerechtshof. Ook kiest de president zelf zijn ministers, maar het
congres (senaat en huis samen) moeten dit goedkeuren. De president kan via een Veto een
negatief oordeel van het hooggerechtshof ongedaan maken en de wet toch doorzetten. De
president bezit veel macht, maar hij kan naar huis gestuurd worden door het congres via een
impeachment procedure.
Trias politica, staatinrichting VS
Uitvoerende : president
- staatshoofd
- regeringsleider
- opperbevelhebber leger &
vloot
wetgevende: congres: Senaat +
Huis van afgevaardigden
goed keuren van :
rechtssprekende:
Hooggerechtshof
- wetten
-toetst wetten aan de grondwet
-begrotingen
-benoemingen
De president heeft veel macht, dit blijkt bijvoorbeeld in oorlogkwesties. Alleen het congres
kan een ander land de oorlog verklaren, maar de president kan dit omzeilen door de
militaire inzet anders te omschrijven. Dit gebeurde tijdens de Vietnam oorlog (1957-1975),
het werd omschreven als het ‘geven van militaire steun’.
In 1973 werd er een boek geschreven door Paul Schlesinger waarin verteld werd dat Franklin
D. Roosevelt (president van 1933-1945) een machtiger president was geweest dan alle die
voor hem waren. Dit kwam door de internationale politiek en de manier waarop Roosevelt
gebruik maakte van propagenda. De schrijver van het boek noemde dit imperial presidency.
Een groep onder aanvoering van Alexander Hamilton (1757-1804) bepleitte een sterk
federaal gezag, waarbij de afzonderlijke staten ondergeschikt zouden zijn aan de centrale
overheid. Deze federalisten kwamen vooral uit de noordelijke staten, Hamilton was bang
voor anarchie(niemand heeft de leiding), hij vond dat er een centrale bank moest komen,
later werd hij de eerste minister financiën onder George Washington.
Zijn grote tegenstander Thomas Jefferson (1743-1826) was juist bang voor
tirannie(alleenheerschappij) en wilde de macht van de overheid beperken. Deze
antifederalisten kwamen vooral uit het zuiden. Deze tegenstelling tussen federalisten en
antifederalisten zorgde in 1861 voor een burgeroorlog.
Sinds de onafhankelijkheid domineren twee politieke groeperingen de Amerikaanse politiek:
de Republikeinen en de Democraten.
Republikeinen (noorden)
• 19e eeuw: sterke federale staat die industrie beschermd,
infrastructuur, afschaffing slavernij.
• einde 19e eeuw: steeds conservatiever, opkomen voor het
bedrijfsleven en burgers, en de federale overheid moet zich niet
bemoeien me et de economie.
Democraten (zuiden)
• 19e eeuw: geen afschaffing van de slevernij, en geen sterke
federale overheid (self-made man ), rechten van deelstaten
groter.
• einde 19e eeuw: progressiever, opkomen sociaal zwakkeren,
federale overheid moet zich bemoeien met de economie en
willen een verzorgingsstaat.
In 1861 brak de burgeroorlog uit en de eerste republikeinse president Abraham Lincoln
slaagde erin twee belangrijke republikeinse wensen te verwezenlijken (afschaffing slavernij
en behouden van de eenheid van de unie).
Zoals in het schema hierboven kwam er een ommekeer, mensen die vroeger op de
republikeinen stemmen zouden dat nu op de democraten doen en andersom. Deze
ommekeer kwam niet zomaar, Jefferson bleek een grote inspiratiebron. Daarnaast kreeg
Amerika met ingrijpende nationale en internationale problemen te maken: de grote
economische crisis en de tweede wereldoorlog. De presidente in die tijd Woodrow Wilson
en Franklin D. Roosevelt riepen veel weerstand op, beide waren ze democratisch. Ze deden
niet veel aan de rassenwetten die sinds 1890 bestonden, maar geloofde wel in een
krachtigheid, vooral op economisch gebied. De eerste democratische president die effectief
opkwam voor burgerrechten voor de zwarte Amerikanen, was Lyndon Johnson (1936-1969).
Tijdens de tweede wereldoorlog waren de conservatieve Amerikanen het niet eens met de
bemoeienis van Amerika dit heette big government.
De afschaffing van de rassenwet in 1964 dreef veel democraten richting de republikeinen.
De conservatieve draai werd afgerond door Ronald Reagan (1981-1989) die de ’reaganomics’
introduceerde  bezuinigen op overheid, verlaging van inkomens- en
vermogensbelastingen, controle op geldstroom en geen overheidsingrijpen.
Hoofdstuk 2, gescheiden maar niet gelijk (1865-1918)
Na de burgeroorlog, die het noorden had gewonnen, was het een puinhoop in Amerika.
Abraham Lincoln, een populaire president werd vermoord in april 1865 en zijn opvolger
Andrew Johnson bakte er niet veel van. Johnson wilde de reconstructie voort zetten, maar
kreeg in het congres te maken met een machtige groep radicale republikeinen. De grondwet
werd in snel tempo verrijkt met amendementen die de zwarte bevolking vrijheid,
burgerrechten en stemrecht gaven.
Amendement 13 uit 1865 : verbod op slavernij
Amendement 14 uit 1867 : gaf de zwarten recht op ‘life, liberty and property’
Amendement 15 uit 1870 : zwarten kregen kiesrecht
Door deze Amendementen kwam er geen rust tussen noord en zuid. De zwarten werden
steeds meer aan hun lot overgelaten en toen in 1877 president Rutherford Hayes de
reconstructie beëindigde, betekende dit voor het zuiden een terugkeer naar de
burgeroorlog.
De zogenaamde abolitionisten voerde vanuit de slavenvrije staten actief actie tegen de
slavernij. Een bekende naam was Harriet Beeche Stowe, die met haar boek ‘Uncle tom’s
Cabin’ veel aanhang kreeg. In het noorden werd in 1833 de American Anti-slavery Society
opgericht.
Abraham Lincoln richtte in 1865 het ‘Bureau of Refugees, Freedmen, and Abandoned Lands’
op dat hulp moest bieden aan freedman (voormalige slaven), het bureau werd beroemd
onder de naam freedman’s bureau. Het heeft bestaan tot 1971 en richtte zich later vooral
op onderwijs. De zwarte behielden nog lang een achterstand en kregen dus de laag betaalde
baantjes. Zo bestonden er ook de sharecroppers, dit waren pachters die de zwarten een stuk
land aanboden en hierop moesten werken, ze mochten er een klein deel van hebben. Er
kwamen enkele economische recessies en de sharecroppers werden gezien als een nieuw
soort slavernij.
De zwarten werden nog altijd niet geaccepteerd, door middel van plaatselijke wetten (Black
codes), werd discriminatie mogelijk gemaakt. Op allerlei manieren werden zwarten
verhinderd om te stemmen: er waren hoge belastingen om te stemmen, een test,
ingewikkelde stemprocedures en een voorverkiezing niet toegankelijk voor zwarte. Zwarten
mensen die zich hiertegen verzette konden hun baan verliezen of werden geïntimideerd. Zo
ontstond de terreurorganisatie in spookachtige gewaden de Ku Klux Klan (kkk). Deze
organisatie werd al in 1871 verboden maar zelfs nu bestaat de organisatie nog.
Nadat de reconstructie in 1877 was beëindigd, kwamen de Jim Crow wetten (afkomstig uit
een liedje uit 1838), voor een nog strengere segregatie, een scheiding tussen zwart en blank.
Twee zwarte leiders Booker T. Washington (1856-1915) en William E.B. Dubois (1868-1963)
namen het voortouw. Washington stichtte in 1881 een vakschool voor zwarten hij was voor
aanpassen van jezelf aan de maatschappij. Dubois was het hier niet mee eens, hij vond dat
zwarten actief moesten strijden tegen discriminatie. In 1909 was hij de oprichter van de
National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) . Veel hielp het niet,
pas vele jaren later kam er een succesvolle campagne van Martin Luther King.
Het jaar 1869 was een belangrijk jaar voor de spoorwegen in de VS. Twee spoorwegbouwers
de Union Pacific en de Central Pacific legde samen de eerste Transcontinental railroad aan.
Gesteund door de overheid. Op 10 mei 1869 kwamen de twee lijnen samen.
Tussen 1869 en 1920 veranderde Amerika naar een industrieel land, er waren veel uitvinders
en goede ondernemers. Een bekende uitvinder was Thomas Edison (grammofoon,
gloeilamp, telefoon, telegraaf, typmachine). Nog een uitvinder was Henry Ford, hij bouwde
de eerste auto. Ondernemers opende de weg naar consumptiemaatschappij. Er werd veel
geconcurreerd in Amerika en de American dream werd gekoesterd. Mannen als John D.
Rockefeller en Andrew Carnegie waren idolen, ze hadden grote successen.
De industrie die opkwam zorgde aan de ene kant voor eenheid tussen de staten en aan de
andere kant bood het geen orde en samenhang. De overheid beschermde de eigen industrie
door hoge tarief muren in te stellen voor producten uit het buitenland. Maar deden verder
niets om de omstandigheden van arbeiders te verbeteren. Vaak ging de concurrentie in de
jaren 80 veel te ver, dit gebeurde door kartels. De kloof tussen arm en rijk werd steeds
groter.
Geschoolde arbeiders organiseerde zich in de American Federation of la Bor (AFL), die
probeerde betere arbeidscontracten te regelen. Erg succesvol waren ze niet. De landbouw
verslechterde en bedrijven die nog over waren in 1875 kregen te maken met sterke dalingen
van de prijzen en stijgingen van de rente over leningen. In de jaren ’80 organiseerde boeren
zich in de people’s party, ook bekend als de populisten. Ze kwamen vaak met ideeën om de
Amerikaanse landbouw te verbeteren, nog een kenmerk van de populisten was een afkeer
van immigranten. Na 1900, toen het met de economie weer stukken beter ging, bloedde het
boerenprotest dood. Ook de middenklasse keerde zich tegen de macht van grote
ondernemingen. Daar ontstond de progressive movement, een beweging die zich zorgen
maakte over de industrie van Amerika. ( = tariefherziening, hervorming bankwezen,
beperking immigranten, openbaar vervoer voor stadsbestuur). de eerste wetten voor
pensioenen, afschaffing van kinderarbeid en maximumwerktijden ontstonden.
Theodore Roosevelt was president van 1901 tot 1909, hij was een republikein. Hij vond dat
de bevolking beschermd moest worden tegen de macht van het bedrijfsleven. Zo bereikte hij
dat de trust van J.P. Morgan in 1904 werd ontbonden. De tweede president Woodrow
Wilson was een professor en democraat. Hij diende veel wetten in (federal reserve act,
federal reserve board ). Ook zette hij de war industries board (WIB) in, dit was een
overheidsorgaan die de aankopen van het leger moest doen.
Amerika voelde zich ‘uitverkoren volk in het beloofde land’ hierdoor moest Amerika zich
eigenlijk afzijdig houden van het buitenland, isolationisme. Daarnaast zou Amerika de wereld
willen verbeteren, idealisme. Tot 1915 was er sprake van isolationisme erna kwam idealisme
en daarna ook nog realisme.
Tot 1895 voerde de VS eigenlijk geen buitenlandse politiek. De vijfde president James
Monroe hield in 1823 een toespraak tot het congres onder de naam monroe doctrine (het
niet bemoeien met de buitenlandse politiek). Aan het eind van de 19e eeuw veranderde dit,
europa was bezig met een kolonisatie en Amerika wilde niet achter blijven. Amerika ging
meedoen omdat er behoefte was aan een nieuwe frontier en economisch omdat Amerika na
de industriële revolutie was uitgegroeid tot een economische grootmacht en nieuwe
investering mogelijkheden zocht.
In 1898 stortte Amerika zich in twee oorlogen tegen Spanje. De eerste speelde zich af op
Cuba, de tweede op de Filippijnen. In deze twee kolonies probeerde de guerrillastrijders zich
vrij te vechten, Spanje sloegen op bloedige wijze de opstand van de Cubanen neer en de
Amerikanen vonden dit niet kunnen. De toenmalige president McKinley besloot Spanje de
oorlog te verklaren. De latere Theodore Roosevelt zette dit later voort. Spanje trok zich terug
uit Cuba. Cuba werd niet van Amerika, Hawaï en Puerto Rico wel (op Hawaï was de
marinebasis Pearl Harbor gevestigd). Toen in China het keizerrijk op instorten stond wilde de
wereld daar proberen binnen te komen voor handelscontracten, de minister van
buitenlandse zaken (Hay) stelde de open door policy voor, die inhield dat alle landen
onderworpen zouden worden aan dezelfde invoerrechten en handelstarieven (vrijhandel).
Roosevelt, heeft de nobel prijs voor vrede heeft gekregen in 1905. Vooral omdat hij een
conflict tussen Japan en Rusland heeft opgelost. Verder heeft hij in Panama een opstand
gesteund en de contracten geregeld voor het panamakanaal, dat de weg naar de Caribische
zee openlegde. Ook zorgde hij ervoor dat Amerika het recht had om in te grijpen in het
gebied als dat nodig bleek.
Met het aantreden van Woodrow Wilson als president in 1913 veranderde de buitenlandse
politiek voorgoed. Toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak, wilde Wilson voorkomen
dat Amerika betrokken raakte, dit lukte helaas niet om de volgende redenen:
- Amerika leverde wapens aan de geallieerde, ook was hij een anglofiel (liefhebber van
Engeland) hij kon zich niet voorstellen dat Duitsland de macht zou krijgen.
- In februari 1915 kondigde Duitsland aan dat het koopvaardijschepen in de wateren
rondom Engeland niet zou sparen. In mei van dat jaar werd het Engelse
passagiersschip Lusitania tot zinken gebracht (128 Amerikanen kwamen om)
- Wilson kreeg een Duitse telegram in handen van zimmermann aan de Mexicaanse
regering om de kolonies terug te geven in ruil voor hulp aan Duitsland tegen Amerika.
Op 6 april 1917 tekende Wilson de oorlogsverklaring, in maart 1918 bereiken de eerste
Amerikanen het front en in november 1918 was de oorlog afgelopen.
De eerste wereldoorlog
Er ontstonden in deze tijd twee bondgenootschappen, de Triple Alliantie (Duitsland,
Oostenrijk, Hongarije) en de Triple Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland). In de zomer van
1914 werd Frans Ferdinant vermoord (kroonprins van Oostenrijk-Hongarije). Oostenrijk gaf
Servië de schuld. Enkele dagen later waren Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in oorlog met
Rusland en Servië, korte tijd later raakte Frankrijk en Engeland hier ook bij betrokken. Op 11
november 1918 werd de wapenstilstand gesloten en op 28 juni 1919 werd de vrede van
Versaille getekend.
Hoofdstuk 3, Groei, crisis en oorlog (1918-1945)
Na de wapenstilstand in 1919 stopte de oorlogsindustrie, veel mensen moesten op zoek
naar ander werk, hierdoor kwamen er veel stakingen. Tegelijkertijd waren er overal groepen
communisten, socialisten en anarchisten actief. Enkele anarchisten stuurden explosieve naar
belangrijke Amerikaanse mensen.
Door de vele stakingen kwamen er angstgevoelens. In minister Palmer hadden de
werkgevers een goede partner. Als vertegenwoordiger van de federale overheid ging hij de
revolutiegolf ten lijf met de ‘Palmer-raids’. Mensen die verdacht waren van revolutionaire
praktijken werden opgesloten. De red scare, zoals deze nationale waan werd genoemd, ging
langzaam weg. Helaas bleef de angst voor het communisme bestaan en zou terugkeren.
President Wilson, had weinig kans om de verkiezingen van 1920 te winnen. Ze kozen Warren
Harding maar al in 1923 neemt vicepresident Calvin Coolidge het over. De welvaart groeide
dit kwam door de laisser-faire-politiek, waar het grote bedrijfsleven de vrije hand kreeg.
Vanaf 1923 kreeg de Amerikaanse economie wind in de rug., de consumentenmarkt maakte
een spurt vooruit. Er kwamen in de jaren ’20 voor producten bij, ook de productiemethoden
werden verbeterd.
Had je niet genoeg geld om leuke producten te kopen? Dan kon je natuurlijk lenen. Rond
1927 werd driekwart van de auto’s op de pof gekocht. Maar ook aandelen werden zonder
probleem met geleend geld gekocht. Er was een nieuw tijdperk aangebroken, een new era
waarin het oude kapitalisme (zware industrie en lage lonen) plaats had gemaakt voor het
new capitalism (prettige bedrijven en ruime beloningen).
‘trading on margin’ werd populair, je hoefde namelijk maar een klein gedeelte te betalen
ban de aankoopprijs van de aandelen. De minister van Financiën en de Federal Board
reserve (centrale bank) deden niets om deze speculatie te stoppen. Door hun easy-moneypolitiek (lage rentes) werd kopen op krediet nog gemakkelijker. In september 1929 begon
het automatisme van de koersstijgingen te haperen. Eind oktober stortte het kaartenhuis
van de aandelenmarkt volledig in. Dinsdag 29 oktober 1929 was de rampzaligste dag van de
beurskracht (black Tuesday).
Bijna niemand had voorzien dat het instorten van de beurs zo diep in de Amerikaanse
samenleving zou snijden. Vrijwel iedereen was blind geweest voor de structurele gebreken
van de economie:
1. Grote inkomensongelijkheid
2. Ongunstige samenklontering van grote bedrijven, de kleintjes waren
weggeconcurreerd.
3. De landbouw had grote problemen. (na de oorlog was europa haar grond weer
beschikbaar waardoor de prijzen dalen)
4. Export werd gestimuleerd en de import sterk beteugeld. Het buitenland had zo geen
enkele dollar verdiend en kon de VS niet helpen
De federale president, met Coolidge tot 1929 als president en daarna Herbert Hoover tot
1933, had geen antwoord op de crisis. Hij maakte het alleen maar erger door te bezuinigen.
In 1932 was de industriële productie gehalveerd, de enige hoop van Amerika was Franklin
Delano Roosevelt (FDR). Roosevelt kwam met een reeks spectaculaire maatregelen waar
vriend en vijand van opkeek.
1. Vertrouwen in de banken herstellen
2. Financiële steun aan werklozen via deelstaten
3. Overproductie in de landbouw bestrijden
4. Lonen en prijzen niet langer dalen
5. Hypotheken worden door overheid gegarandeerd
6. Werkverschaffingsprojecten
Met de New Deal, greep de overheid actief in in de economie. De rechters van het
Hooggerechtshof bepaalden in 1935 de overheidsingrijpen ongrondwettig. Roosevelt ging de
strijd aan, hij wilde nieuwe rechters, maar het congres schrok, ze wilde niet dat de president
een te grote macht zou krijgen. Hij werd ‘the Red Man in the White House’ genoemd (zijn
maatregelen waren socialistisch in plaats van kapitalistisch). Toen in 1937 de situatie
opnieuw verslechterde, kon Roosevelt niets meer uitrichten. In 1938 en 1939 concentreerde
Roosevelt zich op andere zaken, de tweede wereldoorlog stond voor de deur. Deze oorlog
zou voor de economie een zegen zijn.
Tijdens de eerste wereldoorlog vochten zwarte Amerikaanse soldaten zij aan zij met blanke
voor de bevrijding van West-Europa. Hun rechtspositie was hierdoor nog altijd niet
verbeterd. Maar door hun bijdrage aan de oorlog was de zwarte bevolking zich echter
zelfbewuster en strijdbaarder gaan opstellen. De NAACP groeide uit tot een belangrijke
organisatie. Andere organisaties zoals de ‘urban league’ die zich in 1911 in New York
oprichtte, was vooral voor de sociale problemen van de zwarte. Schrijvers die door middel
van boeken en muziek voor hun recht opkwamen heten de ‘Harlem renaissance’. Vooral in
1919, barstte het geweld tegen de zwarten in de VS los. Zwarten werden vaak gelyncht en
harder gestraft dan blanken. Ook in het noorden ontstonden spanningen, omdat het
noorden er voor de zwarte veel aantrekkelijker uitzag.
Tijdens de depressie van de jaren ’30 was het voor de zwarte een grotere depressie dan voor
de blanke. Zwarten werden als laatste aangenomen en als eerste ontslagen, daarbij werden
ze ook gediscrimineerd als ze een uitkering kregen. Wel werden er zwarten benoemd in
overheidsfuncties en bij de presidentsverkiezingen in 1936, waren zwarten zelfs
medebeslissend voor de herverkiezing van Roosevelt. Dit was mede door Roosevelts’ vrouw,
Eleanor, ze was voor gelijke rechten voor vrouwen en zwarten.
Op 13 december 1918 zette een Amerikaanse president voor het eerst voet aan wal in
europa (Frankrijk). Die president was Woodrow Wilson, leider van de geallieerden. Hij nam
de leiding bij het vredesverdrag van versailles. Tijdens de vredesconferentie maakte hij zijn
veertien punten openlijk bekend. Hij vond dat ieder land recht had op zelfbeschikking en elk
land moet democratisch worden, ook moest er een Volkenbond worden opgericht. Vooral
de franse premier Clemenceau wilde Duitsland laten betalen. Het Amerika verlangden terug
naar tijden van voor de oorlog.
Het verlangen naar isolationisme (niet bemoeien met de buitenlandse politiek) was een
illusie. Men koos op economisch gebied voor meer protectionisme. De export werd
gestimuleerd. In de jaren ’30 werd onder invloed van de economische crisis en de al
bestaande isolationistische gevoelens militair ingrijpen bij de zuiderburen steeds
impopulairder. Roosevelt haakte in op die gevoelens met zijn good neighbour policy. Doel
van dit beleid was het bereiken van een eenheid in de samenleving. Hij stelde leningen aan
Zuid-Amerikaanse landen beschikbaar.
Het isolationisme van de Amerikanen kreeg een nieuwe impuls na het aannemen van de
neutraliteitswet in 1935. De wet hield in dat er geen wapens verkocht, of kredieten verleend
mochten worden aan landen in oorlog. In 1940 zag Roosevelt de oorlog aankomen, Engeland
dreigde aangevallen te worden en Roosevelt greep zijn kans met de in 1941 aangenomen
Lends-lease act. De wet hield in dat militaire goederen aan bondgenoten geleend mochten
worden. De VS trad toe tot de oorlog. In augustus 1941 sloten de VS en Engeland het
Atlantisch handvest. Ze waren voorstander van een vrije verkiezing, zelfbeschikkingsrecht,
collectieve vrijheid en een open economische wereld.
Toen Pearl Harbor op 7 december 1941 werd aangevallen, kreeg de president steun van het
congres en verklaarden VS Japan de oorlog, Duitsland deed hetzelfde aan de VS. Tijdens de
oorlog zaten de geallieerden op een lijn (Frankrijk, engeland, de sovejet-unie en de VS). Op
de conferentie van Jalta, waar de toekomst van europa werd besproken, was deze lijn
verdwenen. Churchill, stalin en Roosevelt hadden twee moeilijke kwesties;
1. Herstelbetalingen door Duitsland
2. Toekomst van polen
Op de conferentie van Jalta werden ook plannen gemaakt over de oprichting van de
verenigde naties. Roosevelt geloofde dat voor de veiligheid van de VS een stabiele situatie
van groot belang was.
( Churchill, Roosevelt en stalin )
Hoofdstuk 4, een economische en politieke supermacht (1945-1965)
Na de oorlog ging het met de economie van Amerika goed. De omschakeling van oorlog naar
vrede ging heel soepel, dit kwam mede door de Gi Bill van Roosevelt in 1944. Deze wet
regelde dat iedere in de oorlog actieve Amerikaan financiële hulp kreeg bij het volgen van
onderwijs, het kopen van een huis of bij werkenloosheid. Doordat de Amerikanen in de
oorlog flink hadden gespaard kon na de oorlog het geld makkelijk worden uitgegeven. Kort
voor het eind van de tweede wereldoorlog was president Roosevelt overleden.
In 1948 waren er nieuwe presidentsverkiezingen, het ging tussen de bekende Eisenhower en
tussen de niet-zo populaire Truman, tot iedereen zijn verbazing won Truman de
verkiezingen. In 1949 kwam hij met de fair deal :
1. Burgerrechten voor iedereen
2. Nationale gezondheidszorg
3. Federale overheid betaald onderwijs
In 1952 waren veel Amerikanen toe aan een republikein als president. Dwight Eisenhower
werd tot president gekozen. Hij weigerde wetgevingen voor gelijke burgerrechten vanwege
de te verwachte nederlaag van het congres. Meestal koos hij de middenweg:
1. Minimumloon omhoog
2. Sociale woningbouw werd uitgebreid
3. Ministerie voor gezondheid, onderwijs en welzijn
In 1958 verscheen de econoom John Kenneth Galbraith met het boek ‘the affluent society’ hij
had kritiek op de inkomensongelijkheid en vreesde voor een samenleving waarin het
bevredigen was gericht op materiële behoeften. Volgens hem was onderwijs de oplossing.
In 1960 werd de democraat Kennedy verkozen tot president. Hij stond vanaf 1963 pas open
voor gelijkheid van rassen, dit kwam door de televisiebeelden waar politieagenten insloegen
op zwarten protestanten. Hij had een new frontier:
1. Minimumloon omhoog
2. Investeren in onderwijs
3. Ziektekostenverzekering voor ouderen
4. Hulp derdewereldlanden
In 1963 werd Kennedy vermoord, zijn opvolger vicepresident Johnson lukte het aardig om te
regeren. Hij zette de great society op:
1. Hij wilde de armoede bestrijden
2. En wilde een socialere samenleving
Vanaf 1966 ging het bergafwaarts met zijn plannen, steeds meer geld werd geïnvesteerd in
de oorlog in Vietnam. In 1964 zette hij Civil rights act (discriminatie in openbaarheid werd
verboden) op en een jaar later voting rights act. Zwarten konden vanaf nu zonder
tegenslagen stemmen. Er kwam een einde aan de wettelijke ongelijkheid.
De discriminatie van de zwarten was na terugkomst van de oorlog niets veranderd. Volgens
Truman had iedereen recht op burgerrechten, hij richtte in 1946 een comite op ter
bevordering van burgerrechten. Er lag al snel een rapport op tafel ‘to secure these
rights’maar zoals gewoonlijk lag het congres dwars. Gelukkig zagen de meeste amerikanen in
dat ze in een gemengde samenleving leefde, dit werd nog eens verduidelijkt toen de NAACP
(national association for the advancement of colored people) verschillende rechtszaken won.
In 1955 was er een uitbarsting in de scheiding van het openbaar vervoer. Rose parks (lid van
NAACP) is hier een bekend voordbeeld van, ze ging op een plek in de bus zitten die
gereserveerd was voor de blanken en weigerde op te staan. Rosa werd gearresteerd en het
gevolg was een bijeenkomst met Martin Luther King als leider. Hij was voor geweldloosheid
en gelijkheid van burgerrechten. In 1956 oordeelde het hooggerechtshof dat de
rassenscheiding in het busvervoer ongeldig was. Er kwam een ‘sit-in’-beweging in 1960 (zich
neerzetten) ze waren een protestbeweging bestaande uit zwarte tegen de segregatie.
Nog een protestbeweging waren de nation of islam, ook wel de black muslims genoemd. Ze
wilde zich zo veel mogelijk van de witte samenleving afscheiden. De leider was Malcolm X,
hij werd in 1965 vermoord door leden van zijn eigen groep. Ze vonden de vreedzame
werking van Martin Luther niet effectief.
Nog een groep die niets zag in de geweldloze protesten van King, was de black panthers. Ze
waren voor geweld.
Aan de tweede wereld oorlog was een einde gekomen door de atoombommen op Hiroshima
(6 augustus 1945) en nagasaki (9 augustus 1945). Na de oorlog keken de Amerikanen uit
naar een periode van vrede en herstel, maar er kwamen nieuwe spanningen. De verenigde
staten en de sovjet-unie, konden het steeds minder met elkaar vinden. Oost en west europa
werden gescheiden, en er kwam een ‘koude oorlog’. In 1946 was het definitief afgelopen
met de samenwerking tussen de vroegere bondgenootschappen. Rond februari 1947 had
Europa hulp nodig, er was honger, ziektes en de economie lag op zijn kop. Truman wilde
absoluut niet dat europa communistisch zou worden, hij kreeg de bekendheid door zijn
truman doctrine (tegen communisme). Amerika gaf hulp aan Turkije en Griekenland, dit was
het begin van een actief Amerikaans containment beleid. Ook kwam er het Marshallplan,
dit was het geven van financiële steun aan europa om de economie op te bouwen.
Uiteindelijk zou Amerika er zelf beter van worden, maar de doorslaggevende reden was dat
Amerika bang was voor stakingen in europa, en dat europa communistisch zou worden.
Europa werd verdeeld, er kwam een ijzeren gordijn en spanningen namen toe. Stalin wilde
dat Duitsland zwak bleef, hij was boos door de Marshall hulp en blokkeerde in 1948 alle
wegen naar Berlijn en later werd deze weer opgeheven.
Het jaar 1949 bracht voor de Amerikanen niet veel goeds. Ze kregen de schrik van hun leven
toen ze hoorde dat de russen over een atoombom beschikte. Enige maanden later werd
China communistisch. Inmiddels was in april 1949 de NAVO, de Noord-Atlantische
verdragsorganisatie opgericht. Amerika en europa beloofde elkaar steun bij oorlog.
In 1950 viel Noord-Korea (communistisch), Zuid-Korea binnen. Amerika ging steun geven aan
het zuiden en mengde zich in de Korea oorlog (1950-1953). Ook raakte de Amerikanen in
1954 betrokken bij de Vietnam oorlog. Amerika was bang voor de dominotheorie.
Binnenlands waren er ook heksenjacht op ieder straaltje communistisch gedrag. Zo de
bekende charlie chaplin, de beroemde filmster waarvan de films iets te communistisch getint
waren. Hij mocht niet meer terug naar Amerika. Ook binnenlands in de regering kwam de
ene verdachtmaking na de andere. De collectieve angst voor het communisme kreeg de
naam McCarthyisme.
In de tweede helft van de ’50 e eeuw werd de Russische raket de spoetnik de ruimt in
gestuurd. Stalin was in 1953 overleden en opgevolgd door Chroesjtsjov. Hij eiste in 1961 een
definitieve beslissing over Berlijn.
In 1962 was er een confrontatie tussen de VS en de Sovjet-Unie. Dit gebeurde bij een
volgende crisis, de cuba-crisis. Onder leiding van Fidel Castro was Cuba na 1959 steeds meer
communistisch geworden. In 1962 ontdekte de Amerikanen dat de russen druk bezig waren
met het bouwen van raketteninstallaties op het eiland. Kennedy eisten een ontmanteling
van de raketbasis. Ondertussen naderde een grote groep schepen van Russische schepen het
land, de wereld hield zijn adem in en gelukkig draaide de schepen om. De russen en
Amerikanen hadden in het diepste geheim onderhandeld en waren tot een overeenkomst
gekomen. De russen haalde hun raketten weg op Cuba en Amerika deed dit op Turkije. Nog
nooit was de atoomoorlog zo kort bij geweest.
Ondertussen kreeg Kennedy in 1961 steeds meer problemen op Vietnam. De tonkinresolutie maakte de weg vrij voor enorme toename van de Amerikaanse aanwezigheid in
Vietnam. Minister van defensie Robert Mcnamara, adviseerde om nog meer Amerikanen
naar Vietnam te sturen. Maar dit zou een nog diepere stap in de ellende zijn geworden. Er
kwam grote ophef over de Vietnam oorlog en Amerika was hun rol als wereldmacht kwijt. In
1973 trokken de Amerikanen zich terug uit Vietnam.
Download