Feniks H3 Tijd van monniken en ridders (500 – 1000) Oriëntatie op het tijdvak. In zijn algemeenheid geldt 476 als het einde van het West-Romeinse Rijk maar de overgang van de Romeinse tijd na de Middeleeuwen was evenwel een proces dat enkele eeuwen in beslag nam. Er was geen abrupte scheiding tussen de Romeinse wereld en de Germaanse cultuur. Al vanaf de derde eeuw kregen de Romeinen te maken met Germaanse stammen die het Romeinse Rijk wilden binnendringen. Soms liet men ze bewust binnen om ze als bevriende stammen (de Franken) in te zetten tegen nieuwe binnendringers. De Franken namen allerlei onderdelen van de Romeinse cultuur over o.a. op het gebied van religie en krijgskunst. Het begin van de Tijd van Monniken en Ridders wordt gekenmerkt door een invasie van stammen zoals de Goten, de Saksen en Vandalen. Vanuit Azië trokken de Hunnen in de richting van Europa. Eenmaal ergens gevestigd namen ze zo veel mogelijk de bestaande structuren over. Rond 500 ontstonden er nieuwe koninkrijken binnen het voormalige Romeinse Rijk. Een daarvan was het rijk van de Frankische koning Clovis deze nam gedeeltelijk de Romeinse cultuur over. Door de uitbreiding van het Frankische Rijk werd de Romeinse beschaving en de christelijke cultuur verder verspreid. In het oosten bleef het Oost-Romeinse Rijk voortbestaan. Pas in 1453 namen de Turken de hoofdstad Constantinopel in. In de zevende eeuw kwam op het Arabisch schiereiland de islam op. Via Noord-Afrika bezette men ook Spanje. De islamitische cultuur heeft een grote invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de wetenschap in Europa. Rond 800 had zich in West- Europa een nieuwe samenleving gevormd, waarin oude Romeinse en nieuwe Germaanse elementen waren verenigd. Van grote invloed was de ontwikkeling van het feodalisme. Veel boeren raakten hun zelfstandigheid kwijt en werden horigen op landgoederen, ook wel domeinen genoemd. Daar leefde men van een nieuw systeem, het hofstelsel, dat in wezen autarkisch was. De oude steden werden tijdens de Volksverhuizngen de laatste christelijke bolwerken. De Christelijke Kerk wierp zich op als hoeder van de Grieks-Romeinse beschaving en kreeg daardoor een machtige positie. De Kerk kon haar macht alleen ontwikkelen door samen te werken met de nieuwe Germaanse machthebbers. Deze hadden op hun beurt de steun van de kerk nodig om hun machtspositie te versterken. De doop van Clovis is daar een voorbeeld van. 3.1 Leenheren en leenmannen Kenmerkend aspect Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur De kern Door interne strijd, economische problemen en volksverhuizingen verdween de eenheid en het bestuur van het Romeinse Rijk. De Frankische koning Clovis slaagde erin om de oude Romeinse provincie Gallië onder zijn gezag te krijgen. Na zijn dood viel het rijk door erving weer uit elkaar maar Karel de Grote had rond 800 weer een rijk opgebouwd dat het huidige Duitsland en Frankrijk besloeg. In 800 werd hij tot keizer gekroond. Vorsten probeerden de controle over hun gebieden te houden door mensen aan zich te binden met een eed van trouw in ruil voor het geven van een leen, een feodum. Zo ontstond het feodalisme of leenstelsel, de kenmerkende bestuursvorm van de Middeleeuwen. Het bepaalde de verhouding tussen de koning en zijn edelen. Onderzoeksvraag Waardoor ontstond het feodale stelsel? Het Gallië van de Romeinen In de noordelijke streken van Gallië leefden verschillende Keltische en Germaanse stammen. In Gallië was het christendom de staatsgodsdienst en de cultuur, het bestuur en economie was volledig geromaniseerd. Het Gallië van de Franken De noordelijke grenzen vielen in de vijfde eeuw weg en oprukkende stammen, in combinatie met een verzwakt centraal gezag maakte dat niet geromaniseerde stammen het gebied binnentrokken en velen op de vlucht sloegen. In Gallië waren het vooral de Franken die de gebieden innamen. De krijgsheren heersten over een gemengde bevolking van Gallo-Romeinen en hun eigen stamgenoten maar namen veel van de Romeinse bestuursorganisatie en leefwijze over. Oude Romeinse adel paste zich aan en zo ontstond er een nieuwe, Frankische adel Clovis Childerics zoon Clovis zocht heel beslist aansluiting bij de Gallo-Romeinse elite om zijn gezag te versterken. Clovis wist met geweld en sluwe politiek te bereiken dat hij zich na twintig jaar de koning der Franken kon noemen. Daarnaast liet hij zich in Reims tot christen dopen. Vazallen Om een groot gebied te veroveren en te behouden had Clovis de steun van zijn krijgslieden nodig, vazallen genaamd. Deze waren door een eed van trouw aan hem gebonden. Ze waren van doorslaggevend belang voor het winnen van een veldslag. Daarnaast waren er vazallen die administratieve en juridische taken voor hem uitoefenden. Het feodale stelsel Na Clovis dood werd het rijk door vererving verdeeld, maar zijn opvolgers hadden moeite om hun positie te handhaven. De macht kwam in handen van Karel Martel die veldslagen moest leveren tegen de oprukkende islamieten en had een leger van ruiters nodig om zijn oorlogen te kunnen voeren. Ridders onderscheiden zich van de andere krijgers door het bezit van een paard en een wapenuitrusting. Maar dat was zeer kostbaar. Wilde de koning deze mannen aan zich binden, moest hij hen belonen met land, een zogeheten leen (beneficium of feodum). Bij het ontvangen van een leen moest de ridder de eed van trouw afleggen.Hieruit ontstond het feodalisme ofwel leenstelsel. De koning was de leenheer, de ridder de leenman. Het leenstelsel had voordelen voor zowel de leenheer als de leenman. De leenheer bond zijn ridders aan zich door hen te belonen, waardoor ze verplicht waren hem te helpen. In hun leen moesten de ridders er op toe zien dat de wetten van de koning werden uitgevoerd. De leenman had het voordeel dat hij altijd verzekerd was van inkomsten. Karel de Grote Hij was de kleinzoon van Karel Martel en bouwde zijn rijk verder uit. Hij verdeelde het rijk in ongeveer vierhonderd graafschappen met een graaf aan het hoofd. Ze spraken recht, bestuurden hun territorium en riepen op tot oorlog. Ze werden gecontroleerd door 'zendgraven' . In de grensgemeenten stelde Karel markgraven aan. Bijvoorbeeld de Deense mark en de Spaanse mark. Daarnaast trok Karel voortdurend door zijn gebied. De koning en zijn gevolg leefden daarbij op zogenaamde palts: een groot versterkt agrarisch complex met een bestuurlijke functie. Boeren uit de omgeving moesten een palts van voedsel voorzien. Deze graven waren verantwoordelijk voor het handhaven van het koninklijk gezag. Door zijn gebiedsuitbreidingen en goed georganiseerd bestuur kreeg Karel veel aanzien. Daarom riep de paus hem te hulp toen in 773 en 800 Rome werd aangevallen. Als beloning werd Karel in 800 tot keizer gekroond. Dit bracht hem in conflict met de keizer van het Byzantijnse Rijk. Nadelen van het leenstelsel Snel bleek dat sterke koningen, zoals Karel de Grote, er goed in slaagden om hun leenmannen onder controle te houden. Onder zwakkere koningen werden de leenmannen echter steeds machtiger en verloor de koning steeds meer controle. Tevens werd daardoor de verhouding tussen leenheer en leenman steeds minder persoonlijk, bovendien gingen leenmaanen zelf ook leenmannen benoemen, achterleenmannen genaamd. De leenheer gaf het leen bij zijn dood door aan zijn zoon. Dat leidde tot grote problemen. De Noormannen Niet alleen van binnenuit werd de macht bedreigd. Aan de oostgrens vormden de Slavische volken en de Hongaren een gevaar. Maar het grootste gevaar kwam van de Scandinavische volken. Deze volken hadden te weinig voedsel en daardoor welvaart waardoor men elders hun geluk gingen beproeven. Karel de Grote organiseerde tegen de Noormannen een kustverdediging. Na 840 echter kwamen steeds meer Noormannen naar het vaste land van West-Europa. Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, gaf Noormannen gebieden in leen, op voorwaarde dat ze die zouden beschermen tegen aanvallen van hun landgenoten. Zo slaagde de Noorman Rollo er in 911 in een gebied in Noordwest-Frankrijk in leen te krijgen van keizer Karel de Eenvoudige. Dit gebied stond hierna bekend als Normandië. In de loop van de 10e eeuw namen de aanvallen af. 3.2 Hofstelsel en horigen Kenmerkend aspect De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. De kern Door het wegvallen van het Romeinse Rijk was ook de economie ingestort. Steden verdwenen of verloren een groot deel van hun bevolking en er was geen centraal gezag meer. Men ging steeds meer voor zichzelf produceren en er ontstond een agrarische samenleving. De geldeconomie werd vervangen door ruilhandel. Landgoederen ontwikkelden zich tot autarkische systemen en boeren gaven hun vrijheid op in ruil voor bescherming en werden horigen. Onderzoeksvraag Welke factoren speelden een rol bij het ontstaan van het hofstelsel en van horigheid? Autarkie De steden in het Romeinse Rijk hadden een bestuursfunctie en waren centra van handel en nijverheid. De grootgrondbezitters vormden, samen met de Romeinse bestuursambtenaren en de rijke handelaren, de elite. Als laagste sociale categorie golden de slaven. Zij deden het zware werk. Een samenleving die zo is ingedeeld, heet een agrarisch-urbane samenleving. Steden waar bisschoppen leefden bleven bestaan en de landbouwproductie daalde sterk en veel kleine boeren konden zich niet handhaven en plaatsten zich onder de bescherming van een grootgrondbezitter , in ruil voor hun eigen akkers en vrijheid. De grootgrondbezitters organiseerden hun landgoederen in domeinen. Zo'n domein was grotendeels zelfvoorzienend (autarkie). In plaats van een agrarisch-urbane samenleving ontstond er een agrarisch-autarkische samenleving. Vrijen en horigen De eerste sociale laag, de Frankische elite, werd gevormd door de koning en zijn gevolg van ridders. De ridders werden steeds rijker. Ze vermengden zich met wat over was van de oude Gallo-Romeinse elite. Hieruit ontwikkelde zich de adel. Daaronder had je een sociale laag van vrijen. Maar deze had ook plichten, waarvan de heervaart de zwaarste was. Dit was een soort dienstplicht. In de zevende en achte eeuw gaven steeds meer vrijen hun status op om zich als horige onder bescherming van een lokale heer te stellen. In ruil daarvoor gaven ze hem een deel van de oogst en moesten ze verschillende herediensten verrichten. Onder de horigen stonden de lijfeigenen, die als een soort knechten in dienst van de heer op zijn land werkten, in ruil voor voedsel en huisvesting. Een zelfvoorzienend domein De organisatie van een domein verschilde sterk per regio. Het vroonland was het land dat door de edelman zelf werd beheerd, via een rentmeester. Het werd onderhouden door de lijeigenen van het landgoed. De rest van het domein bestond uit hoevenland en was verdeeld over verschillende boerderijen. Vrijen en horigen konden deze hoeven pachten. Dit hele systeem noem je een tweedelig domein. De meeste domeinen ontwikkelden zich tot een autarkische economie. Boeren specialiseerden zich in alles wat een kleine gemeenschap nodig kon hebben. Dit systeem heet het hofstelsel. Dorestad Toch werd ook in de Vroege middeleeuwen over langere afstand handel gedreven. Een belangrijke rol daarin vervulde Dorestad, een havenstad op de splitsing van de Rijn met de Lek. Van de zevende tot de negende eeuw was Dorestad een succesvolle internationale handelsplaats. Er werden zowel goederen verhandeld voor dagelijks gebruik als luxe goederen. Het belang van Dorestad als economisch centrum blijkt vooral uit het bezit van een munt. Deze munten zijn teruggevonden tot in Rusland. De Noormannen hebben in de negende eeuw de stad verschiilende malen aangevallen. Door het verzanden van de rivier werd de haven van Dorestad bovendien minder geschikt voor scheepvaart. 3.3 Het christendom in Europa Kenmerkend aspect De verspreiding van het christendom in geheel Europa De kern Nadat het christendom door keizer Theodosius in 391 tot staatsgodsdienst werd verklaard stuurde de paus vanaf de zesde eeuw missionarissen om de bevolking van Europa te kerstenen. De Germaanse adel en de geestelijken hadden elkaar nodig om hun positie te versterken. De terugkeer van het christelijk geloof leverde een bijdrage aan de ontwikkeling van de Europees-christelijke cultuur. Onderzoeksvraag Hoe werden in de vroege Middeleeuwen de fundamenten voor een Europeeschristelijke cultuur gelegd? Religie is politiek Het succes van het christendom werd versterkt door de nauwe samenwerking tussen de paus en de Karolingische vorsten, de snel groeiende rijkdom en de goede organisatie van de kerk. Kerkelijke organisatie -Paus - Kardinaal (prinsbisschop) - Bisschop - pastoor - Kapelaan De paus was de leider van de kerk. Een bisschop stond aan het hoofd van een bisdom, een kerkelijke provincie, en zetelden in een stad. De bisschoppen kwamen vaak uit de Romeinse aristocratie. De Germaanse koningen en edelen leefden op de domeinen en oefenden vandaar gezag uit. Kerk en koning hadden elkaar nodig om hun macht te versterken en te handhaven. De Paus stuurde missionarissen door heel Europa om heidense volken te kerstenen (bekeren). Clovis doopsel en Karel de Grote's keizerschap droegen bij tot versterking van de rol van de kerk en van de Merovingers en Karolingers. Kloosters en monniken Monniken trokken zich terug uit een zondige wereld en stelden hun leven in dienst van het christelijk geloof. Onder andere door een klooster te stichten, waar ze onder leiding van een abt gingen samenwonen. In de loop van de zesde eeuw ontstonden er kloosterregels b.v de regel van Benedictus: Leven in celibaat (ongetrouwd), armoede en gehoorzaamheid aan de kerk. Op initiatief van paus Gregorius (590-604) trokken de eerste missionarissen vanuit Zuid-Europa naar Noordwest-Europa, Engeland en Ierland.. Engelse monniken trokken naar het vasteland om het geloof te verspreiden. Eerst bekeerde men de koning en dan volgden zijn volgelingen vanzelf. Willibrord en Bonifacius In 690 kwam Willibrord als missionaris naar het land van de Friezen op initiatief van de hofmeier Pepijn van Herstal (635-715) waar hem geen makkelijke taak wachtte. In 695 wijdde paus Sigrius I Willibrord tot aartsbisschop van de Friezen met als zetel Utrecht. Vanaf 717 kreeg hij steun van Bonifacius maar hij werd in Dokkum in 734 gedood door de Friezen. De kerstening van Europa had uiteindelijk succes. Dat bleek uit het aantal kloosters dat werd gesticht. Kloosters in de samenleving Al tijdens Constantijn was het gewoonte geworden om via schenkingen een plaatsje in de hemel te verdienen. Dit zette zich tijdens de middeleuwen verder door. Veel rijke gelovigen schonken na hun dood hun landgoederen aan de kerk, zodat deze tot groot grondbezitter uitgroeide... Kloosters vervulden vele taken: - bewakers van het christelijk geloof - hadden een sociale functie, zorg voor armen en zieken - gaven onderwijs in kloosterscholenaan kinderen van edelen - schreven belangrijke boeken over, om te bewaren en te verspreiden Karel de Grote verbleef vaak in Aken, waar de palts in de loop van de jaren werd uitgebouwd tot een complex van agrarische gebouwen, bestuursvertrekken, keizerlijke zalen en de Paltskapel. Naast het bestuurlijke centrum moest Aken ook het culturele hart van het Frankische Rijk worden, het 'Athene van het noorden'. In de architectuur dienden Romaanse kerken uit Zuid-Europa als voorbeeld. In de scriptoria (schrijfateliers) van de paltsen en de grote kloosters werden de handschriften mooi versierd. Karel moedigde het kopiëren van oude klassieke geschriften aan. Alcinus, de grootste geleerde van zijn tijd werd als leraar verbonden aan de palts in Aken. Hij kreeg van Karel de opdracht om een betrouwbare tekst van de bijbel op te stellen. De enorme culturele opbloei tijdens de regering van Karel de Grote wordt wel de Karolingische Renaissance genoemd. 3.4 De islam in Europa Kenmerkend aspect Het ontstaan en de verspreiding van de islam De kern De islam ontstond onder leiding van de profeet Mohammed in de zevende eeuw in een gebied rond Mekka. In korte tijd veroverde de religie de Arabische wereld en Afrika. Vandaar uit werd ook Spanje islamitisch. Handel en kennis gesteund door de geschriften uit Alexandrië) verspreiden zich vanuit de islamitische gebieden over Europa. Onderzoeksvraag Hoe verliepen de eerste contacten tussen de islamitische wereld en christelijk Europa? Het begin van de islam De wortels van de islam liggen in Mekka waar Mohammed rond 570 werd geboren. Hij kwam in aanraking met het jodendom en christendom. De meeste Arabische stammen hingen in die tijd nog een polytheïstische religie aan. Volgens de leer van de Islam kreeg Mohammed in 610 een openbaring van Allah. Deze droeg Mohammed op zijn woorden op te schrijven. Zo ontstond de Koran. Mohammed werd de profeet van Allah. In 622 moesten Mohammed en zijn volgelingen vluchten uit Mekka. Met deze gebeurtenis, de 'hedsjra', begint de islamitische jaartelling. Mohammed kom uiteindelijk terugkeren naar Mekka. Nu de belangrijkste stad in de islamitische wereld. In 632, toen Mohammed stierf, was de Islam de voornaamste godsdienst op het Arabisch schiereiland. Uitbreiding van de islam In 632, toen Mohammed stierf, was de Islam de voornaamste godsdienst op het Arabisch schiereiland. De moslims zagen het als een heilige plicht om hun geloof te verspreiden. Mohammed had dit jihad genoemd.Dat begrip heeft twee betekenissen: - De innerlijke of grote jihad is de plicht van iedere moslim om de eigen zwakheden te bestrijden. - De kleinne jihad is het verdedigen van de islam tegen bedreigingen van buitenaf. Door de religieuze veroveringsdrift en de aantrekkingskracht van de islam breidde het islamitische grondgebied fors uit. Ze stelden zich echter relatief tolerant op. Met name joden en christenen werden onder bepaalde vorowaarden met rust gelaten. Omayyaden en Abassieden Er ontstonden binnen de islam diverse stromingen en verschillende rijken. Een gebied dat veroverd was door Arabische moslims, werd een kalifaat genoemd. Er ontstonden concurrerende dynastieën bijvoorbeeld de Omayyaden (brachten vooral Spanje tot bloei) en de Abasieden. Het ernstigste conflict ontstond binnen de islam wie de ware opvolging van Mohammed was. Er ontstonden twee stromingen: - de soennieten (Ommayyaden) - sji'ieten( deze staan bekend als aanhangers van de partij van Ali:sját. De ruzie tussen deze stromingen ging niet alleen over de opvolging, maar ook over politiek en godsdienstig leiderschap. Soennieten en sjieten Er waren twee stromingen ontstaan binnen de islam waarvan de Soennieten de grootste was. De andere stroming was die van de Sjiieten. Deze twee groepen waren het met elkaar oneens over de vraag wie de ware opvolger van Mohammed was. Het was niet alleen een bestuurlijke krwestie maar het ging ook over de vraag wie dan het politiek en religieus leiderschap had. De Soennieten vonden dat je niet per se van Mohammed hoefde af te stammen. In Iran zijn bijvoorbeeld de Sjiieten aan de macht. Er zijn echter binnen deze twee groepen nog verschillende afsplitsingen. Islam in Europa: strijd om de macht De moslims zagen het als een heilige plicht om hun geloof te verspreiden. Mohammed had dit jihad genoemd. Onder leiding van de Omajjaden werden de gebieden snel uitgebreid. De tegenstanders waren zwak, doordat ze maar gering in aantal waren, verdeeld en militair slecht georganiseerd. In 711 stak een moslimleger de Straat van Gibralter over en veroverde delen van Spanje en trokken Frankrijk binnen. Bij Poitiers of in de buurt van Tours, in 733/734, werden ze echter door Karel Martel verslagen. De moslims bleven wel aanwezig in Spanje onder leiding van de Omayyaden. De kaliefen slaagden er niet in dit gebied te behouden en vanaf de elfde eeuw begonnen de noordelijke christenen aan een herovering van Spanje, die tot 1492 zou duren: de Reconquista. Wetenschap en cultuur Naast de islam verspreiden werd men ook aangemoedigd om kennis te verwerven. De islamitische wetenschap bereikte een hoogtepunt in de negende en tiende eeuw. Ze vertaalden natuurwetenschappelijke egschriften van de oude Grieken. In Bagdad werd door kalief Haroen al-Rashid een zogeheten huis van Wijsheid opgericht, een combinatie van bibliotheek en onderzoekscentrum. Diverse wetenschappen werden er beoefend zoals filosofie, wiskunde, astrologie en anatomie. Door de uitvinding van het astrolabium, een werktuig dat helpt bij de plaatsbepaling op zee, hebben ze de scheepvaart een grote impuls gegeven. Ook de medische wetenschap stond op een veel hoger peil. Op het gebied van de wiskunde hebben de Arabieren een belangrijke bijdrage geleverd door de introductie van de Arabische cijfers (inclusief het getal nul), die rekenen veel makkelijker maken dan met de Romeinse cijfers. Steden als Granada, Sevilla en Córdoba werden centra van Arabisch-islamitische cultuur en wetenschap. De bibliotheek van Cordoba had meer dan 400.000 boeken: meer dan alle bibliotheken in Europa op dat moment bij elkaar.