Oratie Over een gerontologie van de hoop: Active Ageing M.J.M. Kardol Colofon Basisontwerp en realisatie: Vrije Universiteit Brussel Ontwerp kaft: Adri Frigge Foto’s: Regy van den Brand M.J.M. Kardol, 2011 De leerstoel Active Ageing is ingesteld door de ‘Stichting Leerstoel Bevordering Wetenschappelijk Onderzoek en Innovatie ter zake van Active Ageing’ te Vught, Nederland, per 21 april 2011 Promotor van de Leerstoel: Prof. dr. Dominique Verté Titel van de inaugurele rede ‘Over een gerontologie van de hoop: Active Ageing’. Druk: Vrije Universiteit Brussel Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de auteur of uitgever. Oratie dr. M.J.M. Kardol Over een gerontologie van de hoop: Active Ageing Rede In verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van de onderzoeksleerstoel Active Ageing aan de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel op 9 juni 2011 door Dr. M.J.M. Kardol -4Active Ageing “Niet fysieke kracht of snelheid of beweeglijkheid tellen bij grote activiteiten, maar wijs beleid, gezag en oordeelsvermogen. En daarvan raakt de oude dag niet gespeend, integendeel, die kwaliteiten worden dan sterker” (Cicero 44 v. Chr. in ‘Cato Maior de Senectute’). Introductie Mijnheer de Vice-rector, beste familieleden en vrienden, geachte collegae, medewerkers en bewoners van Vughterstede, bestuursleden van de Stichting Active Ageing, goede bekenden en overige zeer gewaardeerde aanwezigen, In het jaar 44 voor Christus liet de filosoof en redenaar Cicero de 84 jarige Cato aan het woord als hoofdpersoon in zijn essay ‘over ouderdom’. Cato leest twee jonge mensen de les die zich afvragen hoe zij zich het best kunnen voorbereiden op hun oude dag om de last van het ouder worden te kunnen dragen. Hij ontkracht hun beeld dat ouderdom het verrichten van het normale werk onmogelijk maakt, dat zij het lichaam -5- verzwakt en van de genoegens van het leven berooft en dat je niet ver verwijderd bent van de dood. Alles hangt volgens Cato af van de manier van leven in jongere jaren. ‘Mensen die beweren dat ouderen niet met belangrijke taken bezig kunnen zijn, missen voor die bewering elke grond. Je kunt ze vergelijken met hen die zeggen dat een stuurman tijdens het varen niets doet’, aldus Cato (1). We zijn nu 2055 jaren verder. De geschiedenis van de ouderdom heeft zich in veel Europese landen anders ontwikkeld dan Cato voorstond. Het jaar 2012 is uitgeroepen tot het Europees jaar van Active Ageing. En niet voor niets. De ster- ke groei van het aantal ouderen in Europese lidstaten, hun in veel gevallen broze maatschappelijke positie en de enorme stijging van kosten die ermee gepaard gaat als ouderen enkel de rol van consument van sociale voorzieningen zouden vervullen, noopt regeringen ertoe het beleid over de positie van ouderen in de samenleving drastisch te herzien. ‘Active Ageing’ is de algemene noemer van dit voornemen. Het beleid zal drastisch moeten worden herzien, omdat de huidige deelname van ouderen aan het economische en sociale leven eerder wordt gekenmerkt door discontinuïteit dan door continuïteit. Ofschoon Europese samenlevingen al jaren druk doende zijn om werknemers niet vervroegd, dat wil zeggen voor het 65e levensjaar, te laten uittreden, betekent Active Ageing op economisch gebied zeker ook het opschuiven van de pensioendatum. Velen van ons gaan langer werken. Tot 67 jaar is de eerste stap. Een stap die mettertijd zal worden gevolgd door een stap naar 70 jaar. De alleszeggende, ontluisterende vraag ‘hoe lang moet jij nog’ zal in de toekomst nog vaker opklinken als de beeldvorming over de bijdrage van oudere werknemers aan de producten of diensten van de organisatie, en daarmee samenhangend ook het zelfbeeld van de ouderen met betrekking tot hun inbreng, niet wijzigen(2). Maar even prangend is de vraag ‘hoe lang mag ik nog’ als ouderen beleven dat aan het economisch nut van hun competenties en ervaringen, of überhaupt het gevoel nodig te zijn, een einde komt, ongeacht de datum van uittrede uit het arbeidsproces. Toch moeten we ons realiseren dat wij in Nederland en Vlaanderen in een relatief gunstige situatie verkeren als het gaat om arbeidsparticipatie van ouderen. Veel ouderen van diverse Europese lidstaten komen niet toe aan de genoemde vragen, omdat ver voor de pensioengerechtigde leeftijd onvrijwillig al geen sprake meer is van arbeids-6Active Ageing participatie. Dientengevolge is er sprake van armoede die isolatie en een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer tot gevolg hebben. Bij ongewijzigd beleid zal in Nederland één pensioengerechtigde ‘onderhouden’ moeten worden door twee arbeidskrachten. Een perspectief, dat op voorhand een zeer sterke wissel trekt op de solidariteit van jongere generaties en dat maakt dat Active Ageing meerdere generaties aanbelangt. Het arbeidzaam leven en het sociale leven gaan voor menigeen hand in hand. Een abrupte beëindiging van de arbeidsrelatie kan om die reden sterk ingrijpen in het sociale leven. De levensfase ouderdom, die in het begrippenkader van Active Ageing de derde levensfase wordt genoemd, kenmerkt zich op sociaal gebied door zowel diversiteit als door verschraling. Door veranderde gezinsomstandigheden als de kinderen de deur uit zijn, door kleinkinderen naar wie speciale aandacht uitgaat, door het -7- verrichten van vrijwilligerswerk, of door een lidmaatschap van een of meer verenigingen, kan het sociale leven nieuwe, zingevende impulsen krijgen en in andere verbanden worden voortgezet. Het sociale leven ‘kan’ zingevende impulsen krijgen. Voor één op de drie mensen van 60 jaar en ouder in de Nederlandstalige samenlevingen is dit nu niet het geval. Zij ervaren gevoelens van eenzaamheid, van nutteloosheid en van het verlies van menselijke waardigheid. Het betreft hier voornamelijk lager opgeleide ouderen, een groep die ook sterk is ondervertegenwoordigd in het vrijwilligerswerk, maar anderszins signalen uitzendt dat er behoefte en bereidheid bestaat tot het verrichten van vrijwilligerswerk(3). Zo vanaf het tachtigste levensjaar zien we voor menig oudere dat de sociale situatie wijzigt, verschraalt, niet in de laatste plaats doordat de partner ontvalt. Fysieke beperkingen die optreden, zorgen ervoor dat sociale contacten dicht bij huis gezocht en gevonden moeten worden, of, anderszins, met behulp van sociale media overeind kunnen blijven. Opmerkelijk is dat een grote groep tachtig plussers verhuisgeneigd is, vaak niet zozeer uit belangstelling voor een andere woning, maar vanwege gevoelens van onveiligheid in de woning en in de directe omgeving, het gebrek aan voorzieningen en afnemende contacten in de buurt. In veel gevallen komt de oudere op een wachtlijst voor een aanleunwoning, waar honderden wachtenden voor hem zijn. De urgentie die de oudere ervaart om te verhuizen, verhoudt zich in het geheel niet met het perspectief op tijdige verhuizing. Een substantieel deel van mensen van 80 jaar en ouder, die een of meer ernstige beperkingen ondervindt, zal steeds minder aanspraak kunnen maken op collectief gefinancierde zorgvoorzieningen. De Nederlandse verzorgingsstaat is plaats aan het maken voor een netwerksamenleving(4). Naast eventuele gemeentelijke voorzieningen in het kader van de Wet op de maatschappelijke ondersteuning waar ik straks nader op inga, zullen veel zorgbehoevende ouderen meer en meer zijn aangewezen op informele hulp: op hulp van mantelzorgers en van vrijwilligers. Hun sociale leven zal voornamelijk gericht zijn op contact met deze ‘bereidwilligen’ en zin van het leven zal gevonden worden in de woning, de directe omgeving en de buurt of de wijk waar men woont. Althans als inderdaad sprake is van gemeenschapsvorming, van het creëren van omstandigheden die maken dat ouderen kunnen blijven wonen op de plek waar zij zich thuis voelen, dat de buurt aantrekkelijk is om er in te vertoeven, dat de wijk voorzieningen en activiteiten biedt die aansluiten bij de belangstelling en mogelijkheden en dat buurtbewoners elkaar ondersteuning bieden(5). Active Ageing sluit ouderen met beperkingen niet uit. Technologische ontwikkelingen, -8Active Ageing waaronder domotica, bieden de oudere de mogelijkheid thuis te blijven wonen ook bij ernstige fysieke beperkingen. Door sociale media kan de kwetsbare oudere in contact blijven met de wereld buiten de eigen woning en daar invloed op uitoefenen. Door er te zijn voor anderen, ook een uitingsvorm van Active Ageing zoals we in de inzet van dit hoofdstuk zagen, kan het leven voor zorgbehoevende ouderen een extra kwaliteitsimpuls krijgen. Vragen als ‘hoe lang moet ik nog’, ‘hoe lang mag ik nog’ en ‘ben ik nog nodig’ symboliseren een ouderdom van de angst, van een lot van de oudere dat in handen van de niet oudere mens ligt. De angst voor de ouderdom wordt op een dergelijke wijze gecultiveerd. ‘Hoed je voor de tsunami van ouderen, voor de klaplopers in onze samenleving’. Een gerontologie van de hoop neemt met grote passen afstand van een dergelijk gedachtengoed. Een gerontologie van de hoop biedt zin en perspectief, spreekt ouderen aan -9- op hun mogelijkheden en laat de oudere mens mede architect zijn van de toekomst. Het wezen van de hoop is dat zij zich niet bij het bestaande neerlegt. Geachte aanwezigen, zoals u uit deze inleidende beschietingen al kunt afleiden, bestrijkt Active Ageing een breed gebied van onderwerpen. In het vervolg van deze rede wordt nader ingezoomd op de definitie en het kader van Active Ageing. Enige kenmerken van ouderdom en van woon- en leefomstandigheden van ouderen worden beschreven, waarbij zichtbaar wordt dat mensen op uiteenlopende wijzen invulling geven aan de derde levensfase. Vervolgens wordt het belang van Active Ageing onder de aandacht gebracht door de beantwoording van de vraag: ’hoe voorkom je dat een mens er niet meer toe doet’, oftewel ‘hoe kan Active Ageing worden bevorderd’. Tot slot wordt beschreven welke bijdrage de leerstoel wil leveren aan de bevordering van Active Ageing. 1. Active Ageing: wat betekent het en om wie gaat het? De definitie De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft Active Ageing als ‘the process of optimizing opportunities for health, participation and security in order to enhance quality of live as people age’. ‘Active’ verwijst naar het daadwerkelijk mee blijven doen door ouderen aan sociale, economische, culturele, geestelijke en samenlevingsactiviteiten en niet alleen naar het fysieke vermogen om te participeren. (Participatie is afgeleid van de Latijnse woorden pars en cipere, die deel en nemen betekenen). Ook bij fysieke beperkingen moeten ouderen, volgens de WHO, van betekenis kunnen zijn voor hun relaties, leeftijdgenoten, directe omgeving en - 10 Active Ageing de lokale samenleving. Voor hun behoefte aan bescherming, veiligheid en zorg dienen voorzieningen beschikbaar te zijn. De omschrijving van de WHO van Active Ageing sluit aan bij de definitie van de Engelse socioloog Walker(6), die de nadruk legt op gezondheid, sociale integratie en maatschappelijke deelname van ouderen. Het verrichten van vrijwilligerswerk, zich betrokken voelen bij de gemeenschap waar men deel van uitmaakt en bijdragen aan de vorming en ontwikkeling van die gemeenschap zijn naar zijn mening belangrijke uitingen van Active Ageing en versterken het gevoel van kwaliteit van leven. Om wie gaat het ‘As people age’ zegt de omschrijving van de WHO. In veel Europese lidstaten, waaronder ook Nederland, wordt 65 jaar gezien als leeftijd waarop de derde levensfase, de ouderdom, begint. Deze leeftijdsgrens is al meer dan een eeuw geleden geconstrueerd, - 11 - met als doel mensen met een kwetsbare gezondheid niet verder te belasten met fysieke arbeid(7). Ondanks een sterk gestegen levensverwachting en ingrijpend gewijzigde arbeidsomstandigheden is 65 jaar nog altijd de leeftijd, waarop men in Nederland pensioengerechtigd is. Onderstaande cijfers (x 1 miljoen) geven weer hoe de ontwikkeling is van het aantal ouderen in de Europese lidstaten, in absolute getallen uitgedrukt. 2008 2060 65 jaar en ouder 85 151 80 jaar en ouder 22 61 Wat opvalt is de sterke, procentuele stijging van het aantal 80 plussers binnen de groep ouderen: van 26% in 2008 naar ruim 40% in 2060. Onderstaande cijfers, vertaald naar de Nederlandse situatie, geven hiervoor een verklaring(8). totale geboortecijfer 1960 2006 2060 3.12 1.70 1.77 levensverwachting man vrouw 71.5 75.5 77.7 82.0 84.9 88.9 Terwijl het aantal kinderen dat geboren wordt in 50 jaar tijd sterk is teruggelopen, is de levensverwachting sterk gestegen. 2. Active Ageing: waarom en hoe Waarom Active Ageing Aan het beeld van de ouderdom kleven sinds jaar en dag negatieve associaties. ‘De ouderdom komt met gebreken’ luidt het spreekwoord. Ouderdom en kwetsbaarheid lijken hand in hand te gaan. Een vervroegde uittrede uit het arbeidsproces of het stoppen met werken op een leeftijd waarin iemand nog vol in het leven staat, draagt evenmin bij aan een potentievol imago. Als de zojuist gepresenteerde cijfers in ogenschouw worden genomen, kan alleen maar worden geconcludeerd dat een actieve rol van ouderen in de samenleving niet alleen wenselijk, maar bovenal strikt noodzakelijk is. Als ouderen niet maatschappelijk renderen, wordt de druk op de overheidsuitgaven voor sociale diensten, zorgvoorzieningen en pensioenen onbetaalbaar groot, zijn er te weinig mensen beschikbaar om ondersteuning te bieden aan mensen die daarom verlegen - 12 Active Ageing zitten en zal de solidariteit tussen jongere en oudere generaties onder sterke druk komen te staan(9). Active Ageing appelleert aan de eigen verantwoordelijkheid van de oudere en aan deelname aan de maatschappij om marginalisering en sociale uitsluiting tegen te gaan. Hoe wordt aan Active Ageing invulling gegeven Active Ageing manifesteert zich voor een belangrijk deel in de micro-omgeving van de lokale gemeenschap, in de buurt waar men woont en in relaties met anderen. Fysieke, psychische, sociale en financiële omstandigheden waarin men verkeert, zijn daarbij van grote betekenis. Die omstandigheden zijn zeer divers en hangen samen met onder meer gezondheid, inkomen, opleiding en leeftijd. Wetenschappelijk onderzoek naar Active Ageing, met het doel die te bevorderen, houdt in dat gezocht moet worden naar de micro-omgeving, naar de persoonlijke omstandigheden en de - 13 - interactie van de oudere met de omgeving vanuit het perspectief van de ouderen. Een op een dergelijke leest geschoeid behoefteonderzoek van ouderen, dat in ongeveer 150 Vlaamse gemeenten en één Nederlandse gemeente heeft plaatsgevonden, brengt goed aan het licht hoe divers de populatie ouderen is samengesteld(3,10-13). Resultaten van dat onderzoek, rapportages van het Sociaal Cultureel Planbureau en documenten van Europese Commissies zijn de belangrijkste bronnen van literatuur voor de beschrijving van de situatie van ouderen over de volgende onderwerpen: s !RBEIDSPARTICIPATIE s $EELNAME AAN HET VERENIgingsleven s $EELNAME AAN VRIJWILLIGERSwerk s 'EZONDHEIDSSITUATIE s )NKOMENSSITUATIE s /PLEIDINGSSITUATIE s 7OONSITUATIE s 3OCIALE NETWERKEN Arbeidsparticipatie De Nederlandse regering stelt dat deelname aan de arbeidsmarkt mensen in staat stelt in hun eigen inkomen te voorzien, mogelijkheden biedt voor integratie en emancipatie en burgers een gevoel geeft van eigenwaarde. Werk biedt mensen de gelegenheid hun talenten te ontplooien, biedt sociale contacten en betrekt mensen bij de samenleving(14). Het kabinet wil ouderen motiveren om in ieder geval tot het 65e levensjaar door te werken. Daarnaast zou het 65e jaar niet als eindpunt van het werkzame leven mogen worden gezien. De Europese Unie onderstreept deze opvatting met de uitspraak dat arbeidsparticipatie van ouderen een effectieve manier is om marginalisering tegen te gaan. Meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt c.q. een langere deelname aan de arbeidsmarkt, zou de armoede kunnen oplossen, waar bijna twintig procent van de Europese ouderen mee te maken heeft. Indien de conclusie gerechtvaardigd is dat het niet deelnemen aan de arbeidsmarkt tot sociale uitsluiting leidt, is er alle reden om in te zetten op een forse verhoging van arbeidsparticipatie. Cijfers tonen aan dat, Europees beschouwd, in 2009 de deelname aan de arbeidsmarkt van mensen in de leeftijdscategorie van 55-64 jaar 46% bedraagt(9). Nederland zit daar met 45% iets onder(14). In de leeftijdscategorie 60-64 jaar is nog maar één op de vier actief in het arbeidsproces en boven de 65 jaar werkt slechts één op de veertig ouderen(15). Volgens de laatste ramingen van Eurostat van 2008 betekent een en ander dat er in 2060 in de Europese Unie nog maar twee personen in de werkende leeftijd zijn voor iedere persoon van 65 jaar en ouder. Deze verhouding is nu nog vier op één. De sterkste versnelling van deze trend is te verwachten in de periode 2015-2035 wanneer de babyboomers met pensioen gaan. - 14 Active Ageing Deelname aan het verenigingsleven Mensen van 65 jaar en ouder hebben blijkbaar gemeen dat nog maar beperkt sprake is van arbeidsparticipatie(16). Dat momenteel slechts 45% procent van de mensen in Nederland tot het 65e levensjaar doorwerkt en dat van de mensen boven de 65 jaar nog maar een paar procent actief is op de arbeidsmarkt(17) spreekt boekdelen en heeft nogal wat repercussies. Het vraagt niet alleen om bekostiging van de ongeveer 7000 ‘oude dagen’ die de gemiddelde 65-jarige nog voor de boeg heeft. Het vraagt ook om aandacht voor de maat- 15 - schappelijke rol die ouderen voor zichzelf zien weggelegd en de rol die zij krijgen toebedeeld. Nonparticipatie op de arbeidsmarkt kan marginalisering en sociale uitsluiting in de derde levensfase tot gevolg hebben. Maar meedoen in de maatschappij gaat verder dan arbeidsparticipatie. Ook onbetaalde activiteiten die betekenisvol zijn voor de maatschappij, zoals deelname aan het verenigingsleven, aan politiek en cultuur, vrijwilligerswerk en het geven van informele zorg, zijn uitingen van maatschappelijke participatie(3) en bieden evenzeer mogelijkheden tot ontplooiing, tot sociale contacten en tot het behoud of creëren van eigenwaarde. Mijn aanstaande collega’s van de Vrije Universiteit Brussel hebben, onder de bezielende leiding van Dominique Verté en onder de naam van Belgian Ageing Studies, de afgelopen zeven jaar grootschalig onderzoek gedaan naar de maatschappelijke participatie van West-Vlaamse ouderen, waaron- der de deelname aan het verenigingsleven(3,10-12). Zij concluderen onder meer dat 70% lid is van een of meer verenigingen, dat bijna 50% jaarlijks deelneemt aan culturele activiteiten en dat bijna 37% lid is van een vereniging of bond voor ouderen. Tevens wordt vastgesteld dat het lidmaatschap afneemt naarmate de leeftijd toeneemt, dat mannen vaker lid zijn dan vrouwen, dat gescheiden ouderen en weduwnaars het minst vaak lid zijn, evenals ouderen uit de lagere inkomensklassen. Vanaf de leeftijd van 80 jaar neemt de deelname sterk af. Opmerkelijk is de constatering dat ouderen die de laatste tien jaar verhuisden beduidend minder vaak lid zijn van een vereniging(3). In Nederland zijn gegevens over de deelname van ouderen aan het verenigingsleven minder genuanceerd naar leeftijdscategorie. Zo wordt geconstateerd dat 44% van de 55-plussers aan sport doet(15), waarvan 27.5% als lid van een sportvereniging(18) en dat ouderen met het stijgen van de leeftijd minder aan activiteiten deelnemen. 8% van de ouderen is nergens lid van(18). Zo rond het 80e levensjaar neemt de deelname aan het verenigingsleven af door afnemende mobiliteit. Dit geldt in veel mindere mate voor het beoefenen van een denksport, het bezoeken van een middag- of avondactiviteit, het lidmaatschap van een bibliotheek en van een politieke partij(15). Deelname aan het vrijwilligerswerk Het belang dat aan het verrichten van vrijwilligerswerk wordt toegekend, in het kader van Active Ageing, komt duidelijk naar voren in de volgende beweringen: ‘vrijwilligerswerk is voor ouderen het gereedschap om deel te blijven nemen aan de samenleving’(6) en ‘bij vrijwilligers treffen we hogere graden van levenstevredenheid, zelfontplooiing en eigenwaarde aan’(3). Vrijwilligerswerk wordt daarenboven gezien als een belangrijke uiting van burgerparticipatie en van sociale cohesie. Het wordt gedefinieerd als: ‘werk - 16 Active Ageing in een georganiseerd verband, dat voor andere mensen in een gemeenschap wordt verricht zonder verplichting en onbetaald en zonder dat de vrijwilliger er voor zijn levensonderhoud afhankelijk van is’. Aan deze definitie wordt toegevoegd dat er geen organisatorische problemen mogen ontstaan als een vrijwilliger besluit er mee te stoppen(19). Als bezien wordt in welke omvang in Nederland vrijwilligerswerk wordt verricht, is het de vraag of deze toevoeging houdbaar is. Bijna de helft van de mensen vanaf 55 jaar doet aan vrijwilligerswerk(18). Eén op de vijf Nederlanders is gemiddeld 5 uur in de week actief als vrijwilliger(19): drie van de tien vrijwilligers valt in de leeftijdscategorie 65-74 jaar, en één op de vier is 75 plus. Gemiddeld 2 uur per week doen ouderen vrijwilligerswerk; bijna een kwart van de vrijwilligers van 55-69 jaar ondersteunt buren en ouderen met beperkingen. In België is het vooral de groep van 60 tot 69 jaar die deze zorg op - 17 - vrijwillige basis levert. Alleen al in Nederlandse verzorgingshuizen en verpleeghuizen zijn 100.000 vrijwilligers actief, op 150.000 bewoners en evenzoveel beroepskrachten. In plattelandsgebieden is het aantal vrijwilligers hoger dan in verstedelijkte gebieden en de deelname aan vrijwilligerswerk neemt duidelijk toe naarmate het opleidingsniveau toeneemt. Uit de Belgian Ageing Studies(3,10-12) blijkt daarenboven dat hoe hoger het inkomen is hoe meer men vrijwilliger is en dat ouderen met beperkingen beduidend minder aan vrijwilligerswerk deelnemen. Ofschoon de Europese Unie de verwachting uitspreekt dat het aantal vrijwilligers de komende decennia redelijk constant blijft(19), dringen zich vragen op die te maken hebben met de samenstelling van het huidige vrijwilligersbestand, de voorkeuren voor vrijwilligerswerk en de toekomstige behoefte van de samenleving. Een belangrijk deel van ouderen in de leeftijdscategorie 55-64 doet aan vrij- willigerswerk, omdat ze niet meer deelneemt aan het arbeidsproces(4). Stimulering van arbeidsparticipatie zal effect hebben op deze deelname. Vrijwillige dienstverlening aan ouderen is maar in beperkte mate voor jongere vrijwilligers interessant, terwijl de komende decennia juist op dat gebied de behoefte ligt. Het aantal 80 plussers dat zal zijn aangewezen op gemeenschapsgevoel, op vrijwillige inzet van medeburgers, neemt dusdanig toe dat om een substantiële toename van vrijwilligers gevraagd zal worden. Gezondheidssituatie In “ouderen nu en in de toekomst” schetst het RIVM(21) een gedetailleerd beeld van de ontwikkeling van de gezondheid van ouderen en hun behoeften aan verzorging en verpleging in de periode 2000-2020. Nog geen tien procent van de ouderen in de leeftijd van 65-74 jaar heeft ernstige mobiliteitsproblemen en tussen de vijf en acht procent ondervindt ernstige beperkingen bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Bij ouderen in de leeftijdscategorie van 75-84 jaar zien we een verdubbeling van deze cijfers en bij ouderen vanaf 85 jaar liggen de cijfers rond vijftig procent. In ‘vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België’ wordt eveneens een genuanceerd beeld geschetst over de beperkingen van ouderen vanaf 65 jaar. Slechts tien procent van de chronisch zieke 75-plussers ondervindt ernstige beperkingen. Van de ouderen vanaf 85 jaar is veertig tot vijfenveertig procent tevreden met de gezondheid(22). Uit behoefteonderzoek onder 450 ouderen in een Nederlandse gemeente(13) blijkt dat één op de drie ouderen(23) het gevoel heeft - 18 Active Ageing niet mee te tellen, niets meer te bieden te hebben. Gevoelens van onveiligheid en kwetsbaarheid versterken dit negatief zelfbeeld. Van de groep van 65-plussers, die van opvatting is niet mee te tellen, is het merendeel ouder dan tachtig jaar. Inkomenssituatie Wat inkomen betreft vormen ouderen een heterogene groep. Nieuwe cohorten ouderen hebben een hoger inkomen dan voorgaande cohorten. Gemiddeld 5% van de 65 plussers in Nederland die AOW genieten, heeft een minimuminkomen. Van de alleenstaande vrouwen van 65 jaar en ouder heeft bijna 11% langdurig een minimuminkomen. Behoefteonderzoek in Nederland laat zien dat 17% van de ouderen een inkomen heeft tussen 500 en 999 euro(13) en 30% tussen 1000 en 1499 euro. Uit de Belgian Ageing Studies komt naar voren dat 33% van de ouderen in de laagste inkomenscategorie zit en nog eens bijna 37% in de categorie - 19 - tot 1499 euro; 31% van de vrouwen en 8% van de vrouwen heeft een aanvullend pensioen(3,10-12). De verwachting is dat in Nederland in de nabije toekomst meer ouderen zullen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering door een onvolledige AOW -opbouw. Tegelijkertijd groeit de omvang van de middengroep die een hoger inkomen geniet(24,25) of vermogen heeft opgebouwd. Zo wordt geschat dat ouderen met een koopwoning, die al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw hypotheekvrij is, een overwaarde hebben op hun huis van ongeveer drie ton. Sociaaleconomisch zwakkere ouderen worden met name aangetroffen bij oudere migranten die laaggeschoolde arbeid hebben verricht. Menig oudere migrant in Nederland heeft een te kort arbeidsverleden om zich na pensionering financieel geen zorgen te hoeven maken. Het gaat om een groep die in 2020 gemiddeld vijf procent van alle Nederlandse 65-plussers groot is. Opleidingssituatie Aan het eind van de vorige eeuw had 45% van de Nederlandse mannen van 65 jaar en ouder enkel lager onderwijs genoten, tegenover 72% van de vrouwen. Bij de 75-plussers stijgt dit percentage voor beide geslachten met ongeveer 5%. De prognose is dat rond 2025 nog maar één op de tien 65-plussers alleen lager onderwijs heeft gevolgd. Dat het opleidingsniveau hoger wordt, is duidelijk af te leiden uit het feit dat tussen 1970 en 2000 het aantal mannen met een hogere beroepsopleiding is gestegen met 30% en het aantal vrouwen met bijna 15%. Door het SCP wordt gesteld dat een hoger opleidingsniveau een gunstig effect heeft op de gezondheid, op de leefsituatie en op de zelfstandigheid(15). Daar tegenover staat dat lager opgeleide ouderen een grotere kans maken op plaatsing in een verzorgingshuis of verpleeghuis. De bereidheid tot het volgen van cursussen of een studie is relatief laag. Uit de Rapportage Ouderen van het SCP blijkt verder dat een op de vijf ouderen een cursus volgt zonder het oogmerk een kwalificatie te behalen. Woonsituatie Onderzoek naar de woonpreferenties van Europese burgers van 60 jaar en ouder toont aan dat Nederland in rangorde het tweede Europese land is waar ouderen het liefst in de eigen, vertrouwde buurt willen blijven wonen. Dichter bij de familie gaan wonen, wordt door nog geen 5% als een serieuze optie gezien; inwonen bij kinderen is nog minder aantrekkelijk en een woonzorgomgeving geniet de voorkeur van niet meer dan 5%(26). Ouderen zijn tamelijk honkvast. In de leeftijdsgroep van 65-74 jaar woont 27% langer dan 5 jaar in de eigen woning en bij mensen van 75 jaar en ouder is dit percentage 35%. In een onderzoek naar woonwensen en woonvoorkeuren van het Ministerie van VROM(27) worden ouderen ingedeeld in drie categorieën: de empty nesters, waarvan - 20 Active Ageing het merendeel jonger is dan 60 jaar maar wel al is gestopt met werken en van wie de kinderen het huis uit zijn; de vitale ouderen van wie meer dan de helft de 60 is gepasseerd en de gezondheid goed is en de zorgvragende ouderen, die overwegend ouder zijn dan 60 en problemen met de gezondheid ondervinden. De empty nester wil wonen in een vrijstaande nieuwbouw woning in een landelijk gebied. Enige afstand tot voorzieningen is geen probleem. De vitale oudere wil in een appartement wonen met een sterke voorkeur voor nieuwbouw. In veel gevallen willen deze ouderen in een andere buurt van de woonplaats gaan wonen, graag dichtbij voorzieningen en bij voorkeur geen faciliteiten delen met buurtbewoners. De verhuisgeneigdheid van de zorgvragende oudere is ingegeven door problemen met het gebruik van een ‘normale’ woning. Vooral trappen zijn een obstakel geworden en het risico om te vallen en dan niemand in de buurt te hebben, gaat zwaar wegen. Hij - 21 - wil om die reden een nieuwbouw appartement, dichtbij voorzieningen, en het liefst in de buurt waar hij woont. Er zijn geen onoverkomelijke bezwaren tegen het delen van faciliteiten. Uit dit onderzoek mag niet de conclusie worden getrokken dat ouderen na hun pensionering meerdere verhuisbewegingen willen maken. Eerdergenoemd behoefteonderzoeken onder senioren in België en Nederland laten zien dat verhuisgeneigdheid eerder als iets noodzakelijks wordt gezien dan als een wenselijke stap. Zo is een beperkte mobiliteit bij de groep van 80 jaar en ouder een in het oog springend kenmerk van vermindering van de zelfredzaamheid en een belangrijke reden om te verhuizen als de huidige woning of woonomgeving niet als veilig wordt beschouwd, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van trappen, of als er niemand in de buurt is als er hulp nodig is(28). De voorkeur gaat dan uit naar het zelfstandig wonen in een buurt met leeftijdgeno- ten, naar een appartement zonder trappen, met twee slaapkamers en een balkon, een voorkeur voor nieuwbouw, de aanwezigheid van een huismeester en van een (lichte) zorginfrastructuur, dicht bij winkelvoorzieningen en een bushalte. Tevens is er behoefte aan de mogelijkheid tot sociale contacten en activiteiten en bestaat bereidheid om bepaalde, minder privacygevoelige, faciliteiten te delen(29). Men levert als het ware vertrouwdheid en gehechtheid in voor voorzieningen of zekerheden die in de eigen woning en omgeving niet voorhanden zijn. Onderzoek in Vlaanderen(3,10,11) wijst uit dat van alle ouderen die financieel niet in staat zijn of worden gesteld om hun woning aan te passen, en voor wie ook verhuizen geen haalbare kaart is, één op de vier een valincident meemaakt en dat één op de acht ouderen eenzaamheidsgevoelens ervaart. Voor de oudere die wordt geconfronteerd met grenzen aan zijn zelfredzaamheid en die geneigd is zich terug te trekken, is een ondersteunende, veilige omgeving een belangrijke vereiste. Dit betekent niet, zoals gezegd, dat de oudere de buurt waarin hij woont, wil verlaten. Twee op de drie ouderen voelt een binding met de buurt. Uit onderstaand tabel blijkt wel dat de buurtbeleving anders is bij huurders dan bij huiseigenaren voor wat betreft de beoordeling van negatieve kenmerken(30). eigenaren huurders Bekladdingen 2% 6% Rommel op straat 7% 17% Overlast buren/ 3% 8% omwonend. Overlast door 5% 11% jongeren Geluidsoverlast 9% 14% Stank, stof en 5% 9% vuiloverlast Huiseigenaren hebben een grotere betrokkenheid bij de buurt door de langere woonduur en het financiële belang bij het aantrekkelijk houden van de buurt. Ook hebben zij meer contact met buren - 22 Active Ageing en buurtgenoten (30). Vanuit het gegeven dat de behoefte aan zorg en gezondheid, verloedering van de buurt en overlast(28) voor huurders bijna twee keer zo vaak een verhuisreden is dan voor huiseigenaren, onder meer doordat hierdoor gevoelens van onveiligheid worden gecreëerd(23,30), geeft het te denken dat veruit het merendeel van mensen van 65 jaar en ouder een huurwoning heeft. Die woning wordt de laatste tien jaar van het leven vaak niet meer gedeeld met een levenspartner als gevolg van sterfte of scheiding(31). Dit gegeven, de indeling van de woning en eventuele obstakels, de relatieve flexibiliteit om te verhuizen in geval de oudere een huurwoning heeft, de beperkte buurtbetrokkenheid en binding tussen buurtbewoners kunnen ertoe leiden dat de oudere zich op de wachtlijst voor een seniorenwoning laat plaatsen. In veel gemeenten in Nederland en België, met name plattelandsgemeenten waar ook relatief meer ouderen wonen, is evenwel een - 23 - groot tekort aan seniorenwoningen. De grootte van de gemeente en de daarmee samenhangende toegestane bouwcapaciteit kan uitbreiding van woningen in de weg staan. Ook de enorme wachtlijsten voor aanleunwoningen bieden weinig perspectief op een tijdige verhuizing. De komende decennia zullen in Nederland naar schatting 1 miljoen mensen van boven de 80 jaar een hogere kwetsbaarheid hebben(32) Deze kwetsbaarheid kan aanleiding zijn om voor een woning te kiezen in een verzorgingshuis of verpleeghuis. Momenteel verblijven ongeveer 100.000 Nederlanders in een verzorgingshuis en 50.000 in een verpleeghuis. Het verkrijgen van een indicatie voor het verzorgingshuis wordt echter vanaf 2012 dusdanig moeilijk dat de capaciteit van verzorgingshuisplaatsen in een tijdsbestek van 5 jaar met de helft kan zijn gereduceerd. Deze ontwikkeling strookt met de verwachting van het RIVM dat de potentiële vraag naar collectief gefinancierde verpleging en verzorging tot 2020 met de helft stijgt, maar dat het gebruik ervan met een kwart toeneemt. Dit betekent, volgens het RIVM, dat veel kwetsbare ouderen hun verzorgingsproblemen in de toekomst in hun eigen woonomgeving moeten oplossen. Sociale netwerken De cijfers over de levensverwachting laten zien dat in 2050 twee vijfde van de ouderen 80 jaar of ouder is en dat zij nog een levensverwachting hebben van 5 tot 9 jaren(28). Een groot deel van deze ouderen zal alleenstaand zijn en lichamelijke en/of geestelijke beperkingen ondervinden(33). De toegang tot collectief gefinancierde voorzieningen zal de komende decennia alleen maar moeilijker worden en dit betekent dat de aanwezigheid of beschikbaarheid van een sociale omgeving en sociale steun voor de oudere onontbeerlijk zijn. Deze contacten zullen vooral in de buurt gevonden moeten worden, hetgeen ook wordt geprefereerd door ouderen, vooral voor ouderen vanaf het 80e levensjaar bij wie de contacten met de familie verder afnemen. Dit geldt in versterkte mate bij ouderen die een echtscheiding achter de rug hebben en bij ouderen die in een lagere inkomensklasse vallen(3). Bij ouderen met een slechte gezondheid stijgt de ontevredenheid over de familiale contacten, omdat de verwachtingen over de hulp niet stroken met de feitelijke ondersteuning. Daarbij is het de vraag of er überhaupt mantelzorgers beschikbaar zijn. De eerder gepresenteerde cijfers over de - 24 Active Ageing ontwikkeling van het gemiddeld aantal kinderen per huishouden tonen aan dat het aantal familieleden fors is gedaald. De familiezorg in Nederland, die Europees beschouwd al niet is oververtegenwoordigd, neemt de komende decennia verder af. Vrouwen van 45 tot 64 jaar, die een groot deel van de familiezorg voor hun rekening nemen, stellen zich hiervoor steeds minder beschikbaar, niet in de laatste plaats omdat 7 op de 10 mantelzorgers ook nog een betaalde baan hebben en een deel zich te zwaar belast voelt(34,35,36). Geschat wordt dat in Nederland ongeveer 450.000 mantelzorgers zich zwaar belast of overbelast voelen (37,38). Een latere uittreding uit de arbeidsmarkt, als gevolg van het voornemen van de rijksoverheid om de pensioengerechtigde leeftijd op te hogen, zet daarenboven de beschikbaarheid van mantelzorg verder onder druk. Zorgverlof voor het familielid dat zorg verstrekt, een persoonsgebonden budget voor de zorgbe- 25 - hoevende oudere en respijtzorg, waarmee wordt bedoeld dat de mantelzorger tijdelijk wordt ontlast door inzet van een professionele kracht, zullen, wanneer ze op relatief beperkte schaal benut blijven worden of beschikbaar zijn, niet voldoende soelaas bieden. Daarmee komt de informele zorg, die momenteel nog 80% procent uitmaakt van alle zorg die aan ouderen wordt verschaft, in het gedrang(29). Ofschoon de partner dikwijls de eerste mantelzorger is, en door de stijgende levensverwachting oudere echtparen langer voor elkaar kunnen zorgen, blijft het gegeven dat het aantal ouderen van 80 jaar en ouder, dat alleenstaand is, beduidend groter is dan het aantal dat niet alleenstaand is. In België heeft één op de zes ouderen van 75+ een, wat wordt genoemd, ‘laag niveau van instrumentele sociale ondersteuning’(22). Het organiseren van sociale steun voor alleenstaande ouderen die beperkingen ondervinden, is een indringend vraagstuk, zeker vanuit de wetenschap dat de aanwezigheid van sociale steun positieve effecten heeft op de perceptie van de gezondheid, het beloop van ziekten en het lichamelijk functioneren(21,22). Voor het kunnen aangaan en onderhouden van contacten is de sociale omgeving van grote betekenis. Voorzieningen in de buurt, waaronder een ontmoetingsplek, zijn naar de mening van de Themacommissie Ouderenbeleid van de Tweede Kamer(39) van meer invloed op het welbevinden dan specifiek welzijnsbeleid. De wens van zorgbehoevende ouderen om in een buurt met leeftijdgenoten te wonen, duidt op de verwachtingen die men heeft van het kunnen aangaan van sociale contacten. Onderzoek van Van Ingen toont aan dat een belangrijke vorm van sociaal contact, namelijk het bij elkaar op visite gaan, de afgelopen 30 jaar is teruggelopen van 8.4 uur per week in 1975 naar 5.6 uur per week in 2005. Het gezamenlijk deelnemen aan activiteiten in een buurtvoorziening of ontmoe- tingsplaats kan als compensatie worden gezien. De buurt, en zeker een buurtgemeenschap waar een hoge mate van onderlinge binding wordt beleefd, beperkt de gevoelens van eenzaamheid en versterkt het gevoel dat er iemand in de buurt is als de situatie daar om vraagt. Het delen van ervaringen, het gevoel hebben bij een groep te horen, het gezamenlijk deelnemen aan activiteiten, het zich willen vereenzelvigen met de groep waarmee men samenwoont of die in de buurt woont, vriendschap en nabijheid ervaren, het hebben van vertrouwen in die groep en het delen van gemeenschappelijke waarden en normen, zijn belangrijke karakteristieken van en voorwaarden voor sociale cohesie en gemeenschapszorg door de buurt(40-45,46). De vraag is welke buurten aan dergelijke voorwaarden kunnen voldoen. Positieve ervaringen van buurten, die hebben ingezet op intergenerationele participatie, waarbij jong en oud met elkaar - 26 Active Ageing optrekken en initiatieven nemen om de buurt op een hoger plan te brengen, lijken perspectief te bieden(47). Het gegeven dat veranderingen en wisselingen in de bevolkingssamenstelling, die eigen zijn aan buurten met veel huurwoningen voor mensen van alle leeftijden, voor ouderen een reden zijn om te verhuizen(48), werpt daarentegen een schaduw op dit perspectief. Ruildiensten of onderling hulpbetoon bij zorg- en ondersteuningsvragen, zoals die bijvoorbeeld vanaf het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw bestaan in Seniorengenossenschaften(49), staan symbool voor een sociale structuur van participatie, wederkerigheid en zinbeleving. Maar de vraag is of dit ook geldt voor ouderen die beperkingen ondervinden. Sinds 1980 zijn in Nederland homogene vormen van gemeenschappelijk wonen voor ouderen ontwikkeld, die worden gekenmerkt door de aanwezigheid van gemeenschappelijke ruim- 27 - tes en het bevorderen van sociale contacten en gemeenschappelijke activiteiten. Op het gebied van sociale contacten en van deelname aan activiteiten van bewoners is dit woonconcept succesvol. Er is echter een grens aan de leeftijd om er te wonen. 70 jaar wordt als maximum gezien en een behoorlijke mate van zelfredzaamheid wordt voorondersteld. Burenhulp blijft beperkt tot tijdelijke, lichte klussen en is zeker niet op fysieke ondersteuning gericht(50). Dit betekent dat een dergelijke woongemeenschap voor zorgbehoevende ouderen eerder een ‘doorgangsplek’ is naar een meer adequate huisvesting dan een plaats waar men kan blijven wonen. 3. Het bevorderen van Active Ageing Het aantal ouderen dat minder zelfredzaam is en om die reden mogelijk minder meedoet aan samenlevingsactiviteiten, zal explosief stijgen en meer dan nu op zichzelf zijn aangewezen. Omdat sterke uitbreiding van langdurige, institutionele zorg een te sterk beslag legt op de overheidsfinanciën en de premiedruk(51), alsmede door een afnemende beschikbaarheid van mantelzorgers, zal ondersteuning van kwetsbare ouderen voor een belangrijk deel een aangelegenheid worden van de gemeenschap, van de community. Community care wordt het adagium, waarmee wordt bedoeld dat ‘de plaatselijke gemeenschap’, de buurt of de directe omgeving en vrijwilligers, een rol van betekenis moeten vervullen in de ondersteuning van kwetsbare ouderen, naast de rol die professionele organisaties op - 28 Active Ageing zich nemen. Zorg verschuift van zorg in de instelling naar zorg binnen de gemeenschap(46). In dit hoofdstuk wordt de vraag behandeld hoe Active Ageing, oftewel de deelname van ouderen aan de samenleving, kan worden bevorderd, welke initiatieven daar een bijdrage aan leveren. De volgende onderwerpen worden behandeld: s $E 7ET MAATSCHAPPELIJKE ondersteuning s $E ONTWIKKELING VAN DE woonomgeving s $E ONTWIKKELING VAN SOCIALE contacten De Wet maatschappelijke ondersteuning De Nederlandse overheid heeft in 2006 de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in het leven geroepen om het verleggen van verantwoordelijkheden te stimuleren, alsmede zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers te bevorderen. De Wmo legt aan lokale overhe- 29 - den de resultaatsverplichting op om voorzieningen te treffen die de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderen(52). Zij heeft bovendien tot taak ouderen met beperkingen ‘compensatie op maat’ te bieden en een samenspel te initiëren tussen formele en informele (zorg)ondersteuners. Voorzieningen voor mantelzorg en vrijwilligerswerk moeten gecreëerd of gefaciliteerd worden om het maatschappelijk verkeer van mensen met beperkingen te bevorderen. Een van de gevolgen moet volgens het Ministerie van VWS zijn dat minder beroep hoeft te worden gedaan op dure, collectief gefinancierde, in zorginstellingen geleverde AWBZ-zorg(53). Zelfredzaamheid is in de Wmo gedefinieerd als ‘het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken’. Maatschappelijke participatie komt onder meer tot uiting in het kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruiken van een woning, het zich kunnen verplaatsen, het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, het hebben van werk en het volgen van onderwijs(54). De vraag is of de participatie van burgers, van ouderen en van ouderen met beperkingen, ook daadwerkelijk, direct of indirect, door de Wmo wordt bevorderd(55). De Benchmark Wmo 2010(37) beschrijft de opvatting van 170 Nederlandse gemeenten over het verloop van de Wmo. Geconcludeerd wordt dat van het verstrekken van individuele voorzieningen, zoals rolstoelen, vervoerspassen en parkeerkaarten, positieve effecten verwacht worden op de zelfredzaamheid van de gebruiker. De aandacht van gemeente voor de woonsituatie van ouderen die zorg behoeven en problemen kunnen ondervinden bij de toegankelijkheid van voorzieningen die voor hen van belang zijn, wordt door de gemeenten vooralsnog als onvoldoende beschouwd, evenals de aandacht voor beleidsparticipatie, oftewel voor de betrokkenheid van de burger bij en de invloed op het beleid van de overheid(56). Uit de Benchmark blijkt tevens dat Nederlandse gemeenten nog onvoldoende beeld hebben van vraagstukken die voortkomen uit het delen van verantwoordelijkheid voor een groeiende groep kwetsbare ouderen die op gemeenschapszorg is aangewezen. ‘De rol van de gemeente is aan de orde als de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk tekort schiet’ stelt een voormalig staatssecretaris (in Bestuursforum 6), maar een wachtkamerbeleid of een vangnetconstructie bieden weinig houvast als de rol van de oudere en van diens sociaal netwerk niet duidelijk zijn geformuleerd. De Wmo heeft de lokale overheid een resultaatsverplichting toebedeeld op het gebied van huisvesting voor ouderen die beperkingen ondervinden. Op basis - 30 Active Ageing van de compensatieplicht (art.4 Wmo) dient de lokale overheid onderzoeksgegevens over woonwensen en woonvoorkeuren van ouderen serieus te nemen, indien de bestaande woonsituatie tot belemmeringen leidt op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Veel gemeenten moeten de benodigde gegevens nog zien te verkrijgen. De ontwikkeling van de woonomgeving: Woonservicegebieden In Nederlandse gemeenten is de afgelopen jaren een aanvang genomen met de ontwikkeling van zogenoemde woonservicegebieden. Een woonservicegebied is een, min of meer omlijnd, geografisch gebied in een gemeente, zoals een buurt of wijk, waarbinnen kwetsbare mensen een beroep kunnen doen op een aanbod aan woon- welzijn- en zorgarrangementen(57). De aandacht in een dergelijk gebied kan uitgaan naar de leefbaarheid, naar het stimuleren van ontmoeting tussen men- 31 - sen, naar het comfortabel maken van woningen of naar het professionele aanbod van zorgpartijen(58). Uiteenlopende opvattingen over de essentie van woonservicegebieden hebben geleid tot kritische vragen over het doel, de intenties van partijen die er een rol spelen, en de betrokkenheid van de gebruiker bij de opbouw van het woonzorggebied. Zo wordt de vraag gesteld of een woonservicegebied een antwoord is op de ontmanteling van bedden in verzorgingshuizen, en als dat zo is of dat niet tot segregatie in de woonservicegebieden kan leiden. Professionele partijen zouden elkaar beconcurreren en betrokken bewoners, ‘de gewone man’ niet of nauwelijks betrekken bij de inrichting van een woonservicegebied(59). Het woonservicegebied staat nog in de kinderschoenen voor wat betreft de bijdrage aan Active Ageing, een aantal succesvolle experimenten of proeftuinen ten spijt. De woning, de deur, het raam en de openbare ruimte Wonen komt van het gotische woord ‘wunian’ wat betekent tevreden zijn, geborgenheid voelen. De Duitse fenomenoloog Bollnow heeft waardevolle, lezenswaardige geschriften achtergelaten(60-65) over de woning, die hij de ‘innerraum’ noemt en de openbare ruimte ‘de ausserraum’, waarin de woning is opgenomen. De woning is een plek in de buitenwereld die de buitenwereld ordent en identiteit en geborgenheid biedt. De bewoner heeft de regie over het wonen. Hij geeft de slaapkamer een andere functie dan de woonkamer en of de deur wel of niet geopend wordt, is een keuze van de bewoner. Hij kan de toegang tot de deur bemoeilijken door een drempel te bouwen. Hij kan de deur dichthouden om anderen buiten de deur te houden en door het raam kan hij zien wat er in de openbare ruimte gebeurt. Hij kan zich daarvan afkeren of zich aangetrokken voelen er deel van uit te gaan maken. Om in de wereld te kunnen leven, zegt Bollnow, ‘muss man sie gründen’. Het leven moet gegrondvest worden: men moet een huis hebben en kunnen bewonen, maar men moet ook naar buiten gaan. Waardig leven en kwaliteit van leven voltrekt zich door zich te bewegen in de binnenruimte van het huis én in de buitenruimte, tussen de mensen. Kwaliteit van leven is meer dan het wonen alleen, het is ook deelnemen aan de openbare ruimte, het openbare leven. Active - 32 Active Ageing Ageing is de deur uit durven gaan. De buitenruimte is de ruimte van het ongeborgene en het is juist de uitdaging om die ongeborgenheid op te zoeken. De aantrekkelijkheid van de fysieke en sociale openbare ruimte is daarbij van belang, zoals ook Evans dat in zijn Community and Ageing aangeeft(5). Zo krijgt de inrichting van pleinen, parken en straten voor de oudere meer betekenis naarmate zijn mobiliteit minder wordt. Als de bevordering van gemeenschapszorg in woonservicegebieden tot doelstelling wordt verheven, zal de architectuur van de woning en van de omgeving daarop moeten aansluiten. Hij zal ‘age friendly’ moeten zijn. Obstakels in de woning, die gevolgen hebben voor de ordening van de leefruimte zullen aangepakt en in aanbouw vermeden moeten worden en faciliteiten als domotica kunnen ervoor zorg dragen dat de bewoner zich in het huis kan blijven bewegen in plaats van door het huis. De prikkel om naar - 33 - buiten te gaan kan gelegen zijn in een compartimentering van de buitenruimte, waar de horizon te bereiken is, met fysieke of culturele herkenningspunten die de identiteit van de buurt of wijk aangeven, met zitplekken in plaats van hangplekken, een markant gebouwtje of anderszins met een ordening zoals die ook in woningen wordt aangetroffen. Gewaakt moet worden voor een te sterke afbakening van de fysieke omgeving, die niet uitnodigt tot interactie met nabijgelegen buurten(5). Ontwikkeling van sociale contacten Wat is de drijfveer van iemand die het arbeidsproces heeft verlaten om vanuit het bekende, de woning, naar de publieke ruimte, te gaan? Retirement is het Engelse woord voor pensionering, maar het betekent ook teruggetrokkenheid, afzondering en eenzaamheid. Niet meer buiten de deur komen derhalve. Voor de ontwikkeling van sociale contacten zijn deugden nodig. Nodig is de inner- lijke overtuiging dat aanwezige kwaliteiten niet verloren gaan met het uittreden uit het arbeidproces, dat anderen een beroep doen op die kwaliteiten en dat er een gevoel van binding is met het relatief onbekende. Wat uit de eerder gepresenteerde cijfers over de deelname aan vrijwilligerswerk duidelijk wordt, is dat het verrichten van vrijwilligerswerk voornamelijk is voorbehouden aan de beter opgeleide oudere, die een morele verbinding voor onbepaalde tijd aangaat met een organisatie. Potentieel en talenten van vele, lager opgeleide, ouderen blijft liggen. Voor de vorming van gemeenschappen en van gemeenschapszorg, die de afbraak van de verzorgingsstaat compenseren, is een actieve rol van de oudere gewenst. Voor de aanpak van overlast in de buurt, verloedering en onveiligheid en van gebrek aan persoonlijke contacten, die, zoals is geïllustreerd, voor ouderen met beperkingen de belangrijkste redenen zijn om te verhuizen, kan elke vrijwilliger worden ingezet. Vrijwilligerswerk kan ook ad hoc of projectmatig worden gedaan. De motivatie om aan een vrijwilligersactiviteit deel te nemen is hoger als een appel wordt gedaan op specifieke kwaliteiten. Alhoewel vrijwilligerswerk per definitie vrijwillig wordt aangegaan, is het met het oog op het perspectief van gemeenschapsvorming, en het naar buiten gaan, - 34 Active Ageing gericht onder de aandacht moeten worden gebracht. zaak dat de deelname aan vrijwilligerswerk wordt bevorderd. Het bedrijfsleven, de overheid en andere werkgevers zouden werknemers, in de laatste jaren voor hun uittreding, bij het pensioen in zicht, door middel van maatschappelijke stages moeten voorbereiden op een rol als vrijwilliger voor projecten of doelgroepen waar binding mee wordt gevoeld. Dit zou ook aan te bevelen zijn voor jongere werknemers. Naast deze uiting van age friendly personeelsbeleid, of van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zou het aanbod van het verenigingsleven, van cultuureducatie, van politieke participatie en van educatie - 35 - De Greef, Segers en Verté(66) hebben onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de volwassenenen oudereneducatie, waaruit blijkt dat na circa 15 bijeenkomsten als onderdeel van een educatief traject bij 44% van de deelnemers het sociaal isolement is teruggedrongen. Er ontstonden nieuwe contacten en vriendschappen. Ook de zelfredzaamheid nam toe, omdat de toegang tot het verkrijgen van benodigde voorzieningen voor kwetsbare groepen duidelijk werd gemaakt. De oudereneducatie bleek daarenboven voor menig oudere een opstap tot vrijwilligerswerk te zijn. Al dan niet vanuit de positie van vrijwilliger is het zaak werk te maken van de inzet van ouderen in het onderwijs. Met name het beroepsgericht onderwijs is gebaat bij inzichten, vaardigheden en ervaringen van ouderen. In de gemeentelijke subsidiegrondslagen voor buurthuizen en wijkgebouwen zullen activiteiten op het gebied van share-care en share-welfare een belangrijke plaats moeten gaan innemen ten behoeve van ouderen die in hun huis wonen met ernstige beperkingen en die het sociaal contact met de buitenwereld niet willen verbreken. Zo is ook het faciliteren van sociale media van belang om de oudere de regie te laten houden over zijn leven en de relatie tussen de woning en de openbare ruimte overeind te houden. Een pilotproject van thuiszorgorganisatie het Friese Land in Leeuwarden laat hoopgevende resultaten op dit gebied zien. Nederlandse site Ambtenaar 2.0, alsmede crowdsourcing zijn voorbeelden van sociale media en van een benaderingswijze die benut kunnen worden voor interactie met en beleidsbetrokkenheid van ouderen met beperkingen. In geval van beperkt sociale contacten in de directe omgeving van ouderen zullen luister- en beeldcommunicatie en internetverkeer van betekenis zijn ter voorkoming van een sociaal isolement en ter bevordering van het blijven meedoen. De Vlaamse overheidssite over de OpenOverheid, de - 36 Active Ageing 4. Het aandachtsgebied van de Leerstoel Active Ageing De financiers van de leerstoel beogen kennis, inzichten en praktische aanbevelingen te verkrijgen op basis waarvan kan worden bijgedragen aan Active Ageing en kan worden geïnvesteerd in sociale en technische woon-, leefen zorginfrastructuren, die tegemoet komen aan de diversiteit aan behoeften van ouderen en die de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare ouderen bevorderen. De Leerstoel Active Ageing verzamelt de kennis en inzichten bij de meest betrokkenen, de ouderen zelf. Behoefteonderzoek senioren De Leerstoel Active Ageing is voortgekomen uit een kennismaking van de leerstoelhouder met de groep Belgian Ageing Studies van de Vrije Universiteit Brussel die het behoefteonderzoek van - 37 - senioren heeft ontwikkeld. Het wetenschappelijk terrein van agoog professor Dominique Verté en dat van zijn collega en filosoof professor Willem Elias loopt, zo is af te leiden uit de gepresenteerde denkbeelden van Bollnow, weinig uiteen. Het behoefteonderzoek is niet alleen een fenomenale exercitie van cijfers, van kwantiteiten, maar meer nog een fenomenologische analyse van het leven van ouderen, opgetekend door de ouderen zelf. Het gaat in het behoefteonderzoek om een persoonlijke weergave van de oudere van zijn ‘innerraum’ en van diens beleving van en deelname aan de openbare ruimte, de ‘ausserraum’. Liesbeth de Donder(23) heeft met haar proefschrift over de gevoelens van onveiligheid van ouderen laten zien op welke wijze gegevens uit behoefteonderzoeken dienstig gemaakt kunnen worden aan de ontwikkeling van de rol van ouderen in de lokale gemeenschap. Tine Buffel, Sarah Dury en Nico de Witte zijn druk doende in haar spoor te treden en ieder met een eigen concept een belangrijke bijdrage te leveren aan een gerontologie van de hoop. De Nederlandse gemeente Bernheze heeft, als eerste in Nederland, ingezien dat het behoefteonderzoek, juist omdat ouderen zelf aan het woord zijn, informatie oplevert die noodzakelijk is om Active Ageing mogelijk te maken. De gemeenten Uden, Maasdonk en mogelijk ook Katwijk en Eindhoven volgen het voorbeeld van Bernheze. Onderzoek naar de verhuisgeneigdheid van ouderen De verhuisgeneigdheid van ouderen naar een seniorenwoning of een woonzorgcomplex komt voornamelijk voort uit gebreken in de eigen woning, uit gevoelens van onveiligheid en door het niet direct kunnen terugvallen op anderen als de situatie daar om vraagt. Door de Leerstoel Active Ageing wordt nagegaan op welke wijze de verhuisgeneigdheid kan worden teruggedrongen. De mogelijkheid en wenselijkheid tot ontwikkeling van kleinschalige zorgwoningen in woonwijken worden onderzocht. Tevens wordt een model ontwikkeld voor een optimale match tussen behoeften en verwachtingen van bepaalde groepen ingeschrevenen en het aanbod van seniorenwoningen en gegroepeerd wonen. Onderzoek naar de invloed van de omgeving op de zelfredzaamheid en sociale participatie van de thuiswonende cliënt De kwaliteit van de materiële en immateriële omgeving van de oudere die ondersteuning behoeft, beïnvloedt in belangrijke mate de mogelijkheden voor de oudere om thuis te blijven wonen, voor zichzelf te kunnen blijven zorgen en deel te blijven nemen aan de samenleving. Door de Leerstoel Active Ageing zal onderzoek worden gedaan naar de invloed van domotica en van sociale media op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare ouderen. - 38 Active Ageing Onderzoek naar de mogelijkheden en effectiviteit van gemeenschapszorg De Leerstoel Active Ageing heeft zich aangediend te worden betrokken bij onderzoek naar de effecten van samenwerking tussen de eerstelijns zorg, de tweedelijnszorg, de mantelzorg en inzet van vrijwilligers op de mogelijkheden om kwetsbare ouderen met een hoge zorgzwaarte (langer)thuis te kunnen laten wonen(67,68,69). Onderling dienstbetoon door ouderen van verzorgingshuizen en woonzorgcentra Waar professor Tineke Abma van de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek doet naar de versterking van de zeggenschap van bewoners van verzorgingshuizen en verpleeghuizen(70) zal de Leerstoel Active Ageing zich richten op het vraagstuk ‘onderling dienstbetoon’ van deze bewoners. Bewoners van zorginstellingen worden doorgaans benaderd vanuit de chronische beperkingen die zij ondervinden. Op hun kwa- 39 - liteiten, mogelijkheden en ambities wordt vaak onvoldoende een beroep gedaan. Door ouderen de kans te geven hun mogelijkheden te benutten, wordt de ervaren kwaliteit van leven verhoogd en krijgen de zorgcentra meer het karakter en imago van een ontmoetingsplaats en ‘levensatelier’ voor ouderen, dan een tehuis voor zorgbehoevenden. Maar ook het individueel beleven van een waardige vierde levensfase, een fase van voorbereiding op het einde van het leven, is het onderzoeken waard. Het kan immers als een finale, ultieme uiting van Active Ageing worden aangemerkt. Het zou ook Cicero deugd doen. Dankwoord Mijnheer de Vice-rector, dames en heren, Tot slot wil ik graag een dankwoord richten tot degenen die hebben bijgedragen aan mijn benoeming. De Raad van Bestuur van de Vrije Universiteit Brussel dank ik voor het in mij gestelde vertrouwen. In het bijzonder dank ik Dominique Verté, met wie het vanaf het eerste moment klikte en die het heeft aangedurfd om voor ‘een Ollander’ een onderzoeksleerstoel te bepleiten en te promoten. Naast Dominique dank ik ook Liesbeth de Donder, Nico de Witte, Tine Buffel, Sarah Dury en Willem Elias voor de hartverwarmende en inspirerende contacten. Maurice de Greef ben ik erkentelijk, omdat hij, terwijl wij elkaar nog niet eens zo heel goed kenden, als mijn ambassadeur is opgetreden en voor mij de eerste contacten met de Vrije Universiteit Brussel heeft gelegd. Ik dank de Raad van Toezicht van Stichting Mariënstede voor de ruimte die mij geboden wordt om wetenschappelijk actief te mogen zijn. Dank ook aan de bestuursleden van de Stichting Leerstoel Active Ageing, in het bijzonder Hans Jager die mij meermalen heeft aangespoord om mijn doctoraat te gaan verzilveren met een Leerstoel. Maar ook Herman Haarhuis, Cees Oprins en Emile Blomjous ben ik dankbaar dat zij de leerstoel bestuurlijk willen aansturen. Jos Schols, Goos Zwanikken, Jaap Germans, Frans van Wijmen, Liesbeth De Donder en Dominique Verté, dank dat jullie in de Wetenschappelijke Adviesraad van de Leerstoel zitting hebben genomen. Jos, jou wil ik bijzonder hartelijk danken voor alles wat je voor mij gedaan - 40 Active Ageing hebt. Jij bent een geweldige inspirator en stimulator voor mij en een steun en toeverlaat. Zonder jou had ik hier nooit gestaan. Toen bij de bewoners, medewerkers en leden van het managementteam van Vughterstede, de ‘zorgpoot’ van Mariënstede, bekend werd dat ik een onderzoeksleerstoel aan de VUB mocht gaan bekleden, heb ik heel veel positieve reacties mogen ontvangen. Velen hebben aangegeven trots te zijn dat de directeur ook professor gaat worden. Ik dank de bewoners, de medewerkers en mijn collega managementteamleden voor alle support. Regy van den Brand wil ik bedanken voor de fotoreportage in de oratie en voor de rede, de kritische noten bij de teksten en alle andere, perfecte voorbereidende werkzaamheden voor deze dag. Martijn, Maartje en Rob, Mijntje en Steffen en niet te vergeten de ‘new kids’ Dimo, Midas en Melle, jullie weten als geen ander wat ‘active ageing’ betekent, want jullie maken niet anders mee. De vraag of ik ook nog president van Amerika wil worden, zegt genoeg en misschien had de leerstoel voor jullie beter kunnen heten:’ een gerontologie van de hoop’. Punt. Maar de hoop blijft. En tot slot Bea. Brussel betekent een nieuwe uitdaging, nieuwe inspanningen en een herverdeling van tijd. Als iemand mij bijstaat, de uitdaging gunt en de ruimte geeft, ben jij het. Zonder die steun zou Brussel heel ver weg zijn. Bea, heel veel dank! Dames en heren, misschien is het voor velen van jullie wel een hele rit geweest van Nederland naar Brussel. Hartelijk dank voor jullie komst en belangstelling. Ik heb gezegd. - 41 - Literatuur referenties 1. Peters, W.A.M. (1989), Over ouderdom. Ambo/Baarn. 2. Steemers,F. (2010), Blijvende inzetbaarheid in langere loopbanen. Sidestone Press, Leiden. 3. Verté, D., Dury, S., De Donder, L., Buffel, T., De Witte, N. (2011), Doe mee! Over ouderen en maatschappelijke participatie. Provincie WestVlaanderen. 4. Stavenuiter,M., et.al. (2010), Tussen kwetsbaar en vitaal. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. 5. Evans, S. (2009), Community and Ageing. Maintaining quality of life in housing with care settings. The Policy Press, Bristol. 6. Eurofound (2010), Measures for social inclusion of the elderly: The case of volunteering. Dublin. 7. Kardol, M.J.M. (2004), Zorg voor zelfstandigheid. Proefschrift. Universiteit Maastricht. 8. European Commission. (2010), Accompanying document to the Decision of the European Parlement and of the Council on the European Year for Active Ageing 2012. Brussel. 9. European Commission Employment, Social Affairs and Equal Opportunities, (2010), European Year for Active Ageing 2012. Brussel. 10. Verté, D., De Witte, N., De Donder, L .(2007), Schaakmat of aan zet. Monitor voor Lokaal Ouderenbeleid in Vlaanderen. Uitgeverij Vanden Broele, Brugge. 11. Verté, D., De Witte, N., De Donder, L. (2008), Behoefteonderzoek zet gemeenten in beweging. TerZake, 2. P.20-22. - 42 Active Ageing 12. Verté, D., et.al. (2010), Klaar? Actie! Over ouderen en cultuurparticipatie. Uitgeverij Vanden Broele, Brugge. 13. Kardol, M.J.M. (2009), Behoefteonderzoek bij senioren in de gemeente Bernheze. VU Brussel. 14. Nationaal Strategisch rapportage sociale bescherming en insluiting Nederland 2008. Den Haag. 2009. 15. SCP. (2001), Rapportage Ouderen. Den Haag. 16. Asghar Zaidi. (2008), Wellbeing of Older People in Ageing Societies. European Centre Vienna. 17. SCP. (2008), De zilveren kracht in cijfers. Factsheet maatschappelijke inzet door ouderen. Movisie. 18. Schalk, R., Waringa, A. (2008,2009), Resultaten Nationale senioren Barometer. Universiteit van Tilburg. - 43 - 19. G.H.K. (2011), National Report – The Netherlands. Study on Volunteering in the European Union. Country Report Netherlands. 20. SCP. (2010), Sport een leven lang. Den Haag. 21. RIVM. (2004), Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. Bilthoven. 22. DGSOC. (2005), Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België. Working paper. Brussel. 23. De Donder, L. (2010), Feelings of unsafety in later life. Proefschrift. VU Brussel. 24. CBS/SCP. (2006), Armoedebericht 2006. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. 25. Ministerie van SZW. (2006), De toekomstige inkomenspositie van ouderen. Werkdocument. 26. Nivel. (2010), Kwaliteit van leven bij migranten in de ouderenzorg. Nivel, Utrecht. 27. Ministerie van VROM. (2008), Hoe willen kapitaalkrachtige ouderen wonen. De woonwensen en woonvoorkeuren van 50-75 jarigen. TNS.NIPO, Amsterdam. 28. Lelkes, O., Zólyomi, E. (2010), Housing Quality Deficiences and the Link to Income in the EU. European Centre, Wenen. 29. Horn, L.M., et.al. (2005), Waar blijven de Amsterdamse levensloopbestendige voorzieningen? Amsterdam. 30. Noordenne, M. van. (2010), Maatschappelijke en individuele effecten van huren en kopen. VROM, Houten. 31. Jong, A. de., Van Duin, C. (2010), Regionale prognose 2009-2040: Vergrijzing en omslag van groei naar krimp. Planbureau voor de leefomgeving/CBS, Bilthoven. 32. Campen, V. van. (2011), Kwetsbare ouderen. Landelijk beeld van de groeiende groep ouderen met meervoudige gezondheidsproblemen. SCP. 33. Huber, A., et.al. (2009), Facts and Figures on Long-Term Care. Europe and North America. European Centre for Social Welfare Policy and Research. Vienna. 34. Roelofs, E., VerhoevenDenissen, M. (2009), Duurzaam zorgen. Avans Breda. 35. SCP. (2003), Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag. 36. Hoffmann, F., Rodriques, R. (2010), Informal carers: Who takes care of them? European Centre for Social Welfare Policy and Research. Vienna. 37. SGBO. (2010), Benchmark Wmo 2010. Resultaten over het jaar 2009. SGBO, Den Haag. 38. Houten, van, M., Winsemius,A. (2010), Participatie ontward. Vormen van participatie uitgelicht. Movisie. 39. RMO-advies 34. (2004), Ouderen tellen mee. Den Haag. - 44 Active Ageing 40. Colclough, G., Sitaraman, B. (2005), Community and Social Capital: What is the difference? Sociological Inquiry, Vol.75, No.4, November 2005, 474-496. Alpha Kappa Delta. 41. Forrest, R., Kearns, A. (2001), Social Cohesion, Social Capital and the Neighbourhood. Urban Studies, Vol.38, No.12, 2125-2143. 42. Buffel, T., Verté, D., de Donder, L., De Witte, N. (2008), Exploring the links between conceptions of the neighbourhood and gerontological research perspectives. VU Brussel. 43. Smith, A., Phillipson C., Scharf, T. (2002), Social Capital: concepts, measures and the implications for urban communities. Centre for Social Gerontology. Working Paper No. 9. 44. Gray, A. (2009), The social capital of older people. Ageing and Society, 29, 5-31. - 45 - 45. Bussemaker, J. (2002), Individualisering en sociale cohesie: een fundament voor sociale steun. TSG jrg.80, p.417-424. 46. Plemper, E., Van Vliet, K. (2002), Community Care: de uitdaging voor Nederland. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. 47. Mercken, C. (2002), Intergenerationele participatie. In: Generaties aan zet. NIZW, Utrecht. 48. Ministerie van VROM. (2006), Ouderen onder dak. Een onderzoek naar wonen, welzijn en zorg voor ouderen in kleine dorpen. Den Haag. 49. Slijkhuis, B. (2004), Ruildiensten van en voor ouderen in Duitsland. NPOE, Utrecht. 50. Jansen, H., et.al. (2008), Gemeenschappelijk wonen op leeftijd. Zorgposities en sociale netwerken van ouderen in woongemeenschappen. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. 51. Idenburg, P.J., Van Schaik, M. (2010), Diagnose 2025. Over de toekomst van de Nederlandse gezondheidszorg. Scriptum. 52. Erp, van, S. (2004), De Wmo. Laveren tussen angst en ambitie. PON. 53. Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr 65. 54. Mertens, H., Zwet, Van der, R. (2009), Het versterken van de maatschappelijke participatie van oudere migranten. Verkenning. Movisie, Utrecht. 55. Klerk, M. de., Romeijn, M. (2011), Hoe pakken lokale verschillen in het Wmo-beleid uit voor ouderen? Geron 1/2011, p.13-16, Amsterdam. 56. Tenhaeff, C. (2008), Vermaatschappelijking in internationaal perspectief. Voorstudie. Movisie. 57. SEV. Effecten van woonservicegebieden. 2010. Rotterdam. 58. Aedis-Actiz. (2010), Kleinschalig wonen in de wijk: een goede bestemming. Utrecht. 59. Hendriks, P., De Kam, G. (2009), Coördineren als balanceren: opereren tussen samenwerken, concurreren en regisseren. Radbout Universiteit Nijmegen. 60. Bollnow, O.F. (1958), Nieuwe Geborgenheid. Een bijdrage ter overwinning van het existentialisme. Vertaling. Erven J. Bijleveld, Utrecht. 61. Bollnow, O.F. (1959), Tür und Fenster. Die Sammlung, 14 Jg. S. 113-120. 62. Bollnow, O.F. (1960), Der erlebte Raum. Universitas, 15. Heft 8, S. 397-412. 63. Bollnow, O.F. (1963), Mensch und Raum. Kohlhammer. Stuttgart. - 46 Active Ageing 64. Bollnow, O.F. (1970), Der mensch in der spannung zwischen öffentlicher und privater sphäre. In Jugendgemässe Lebenskunde in der Entscheidung. Wien 1970, S. 17-27. 65. Bollnow, O.F. (1979), Der Raum. Asahi Verlag Tokyo, S. 15-22. 66. Greef. M. de., Segers. M., Verté. D. (2009), Leren voor leven: een eigen plek in het dagelijks leven. Spectrum CMO Gelderland. 67. Schols, J.M.G.A. (2004), De toekomst van de chronische zorg...ons een zorg? Oratie Universiteit van Tilburg. Dutch University Press, Amsterdam. 68. KNMG (2010), Sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen. KNMG publicatie, Utrecht. 69. Kunneman, H., Slob, M. (2007),Thuiszorg in transitie. LSBK, Bunnik. - 47 - 70. Abma, T.A. (2010), Herinneringen en dromen van zeggenschap. Cliëntenparticipatie in de ouderenzorg. Boom Lemma, Den Haag. - 48 Active Ageing