Active Ageing - Stichting Vughterstede

advertisement
Oratie
Over een gerontologie van de hoop:
Active Ageing
M.J.M. Kardol
Colofon
Basisontwerp en realisatie: Vrije Universiteit Brussel
Ontwerp kaft: Adri Frigge
Foto’s: Regy van den Brand
M.J.M. Kardol, 2011
De leerstoel Active Ageing is ingesteld door de ‘Stichting Leerstoel
Bevordering Wetenschappelijk Onderzoek en Innovatie ter zake van
Active Ageing’ te Vught, Nederland, per 21 april 2011
Promotor van de Leerstoel: Prof. dr. Dominique Verté
Titel van de inaugurele rede ‘Over een gerontologie van de hoop: Active
Ageing’.
Druk: Vrije Universiteit Brussel
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand
of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de auteur
of uitgever.
Oratie dr. M.J.M. Kardol
Over een gerontologie van de hoop:
Active Ageing
Rede
In verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van
de onderzoeksleerstoel Active Ageing aan de faculteit
Psychologie en Educatiewetenschappen van de Vrije
Universiteit Brussel
op 9 juni 2011
door
Dr. M.J.M. Kardol
-4Active Ageing
“Niet fysieke kracht of snelheid of beweeglijkheid tellen bij grote activiteiten, maar wijs beleid, gezag en oordeelsvermogen. En daarvan raakt
de oude dag niet gespeend, integendeel, die kwaliteiten worden dan
sterker” (Cicero 44 v. Chr. in ‘Cato Maior de Senectute’).
Introductie
Mijnheer de Vice-rector, beste
familieleden en vrienden, geachte
collegae, medewerkers en bewoners van Vughterstede, bestuursleden van de Stichting Active
Ageing, goede bekenden en overige zeer gewaardeerde aanwezigen,
In het jaar 44 voor Christus liet
de filosoof en redenaar Cicero de
84 jarige Cato aan het woord als
hoofdpersoon in zijn essay ‘over
ouderdom’. Cato leest twee jonge
mensen de les die zich afvragen
hoe zij zich het best kunnen voorbereiden op hun oude dag om
de last van het ouder worden te
kunnen dragen. Hij ontkracht hun
beeld dat ouderdom het verrichten van het normale werk onmogelijk maakt, dat zij het lichaam
-5-
verzwakt en van de genoegens
van het leven berooft en dat je
niet ver verwijderd bent van de
dood. Alles hangt volgens Cato af
van de manier van leven in jongere jaren. ‘Mensen die beweren
dat ouderen niet met belangrijke
taken bezig kunnen zijn, missen
voor die bewering elke grond. Je
kunt ze vergelijken met hen die
zeggen dat een stuurman tijdens
het varen niets doet’, aldus Cato
(1).
We zijn nu 2055 jaren verder. De
geschiedenis van de ouderdom
heeft zich in veel Europese landen
anders ontwikkeld dan Cato voorstond. Het jaar 2012 is uitgeroepen
tot het Europees jaar van Active
Ageing. En niet voor niets. De ster-
ke groei van het aantal ouderen
in Europese lidstaten, hun in veel
gevallen broze maatschappelijke
positie en de enorme stijging van
kosten die ermee gepaard gaat als
ouderen enkel de rol van consument van sociale voorzieningen
zouden vervullen, noopt regeringen ertoe het beleid over de positie van ouderen in de samenleving drastisch te herzien. ‘Active
Ageing’ is de algemene noemer
van dit voornemen. Het beleid zal
drastisch moeten worden herzien,
omdat de huidige deelname van
ouderen aan het economische en
sociale leven eerder wordt gekenmerkt door discontinuïteit dan
door continuïteit.
Ofschoon Europese samenlevingen al jaren druk doende zijn om
werknemers niet vervroegd, dat
wil zeggen voor het 65e levensjaar, te laten uittreden, betekent
Active Ageing op economisch
gebied zeker ook het opschuiven
van de pensioendatum. Velen van
ons gaan langer werken. Tot 67
jaar is de eerste stap. Een stap die
mettertijd zal worden gevolgd
door een stap naar 70 jaar. De
alleszeggende, ontluisterende
vraag ‘hoe lang moet jij nog’ zal
in de toekomst nog vaker opklinken als de beeldvorming over de
bijdrage van oudere werknemers
aan de producten of diensten
van de organisatie, en daarmee
samenhangend ook het zelfbeeld
van de ouderen met betrekking
tot hun inbreng, niet wijzigen(2).
Maar even prangend is de vraag
‘hoe lang mag ik nog’ als ouderen beleven dat aan het economisch nut van hun competenties
en ervaringen, of überhaupt het
gevoel nodig te zijn, een einde
komt, ongeacht de datum van uittrede uit het arbeidsproces. Toch
moeten we ons realiseren dat wij
in Nederland en Vlaanderen in een
relatief gunstige situatie verkeren
als het gaat om arbeidsparticipatie van ouderen. Veel ouderen van
diverse Europese lidstaten komen
niet toe aan de genoemde vragen,
omdat ver voor de pensioengerechtigde leeftijd onvrijwillig al
geen sprake meer is van arbeids-6Active Ageing
participatie. Dientengevolge is er
sprake van armoede die isolatie
en een gebrek aan deelname aan
het maatschappelijk verkeer tot
gevolg hebben.
Bij ongewijzigd beleid zal in
Nederland één pensioengerechtigde ‘onderhouden’ moeten worden
door twee arbeidskrachten. Een
perspectief, dat op voorhand een
zeer sterke wissel trekt op de solidariteit van jongere generaties en
dat maakt dat Active Ageing meerdere generaties aanbelangt. Het
arbeidzaam leven en het sociale
leven gaan voor menigeen hand
in hand. Een abrupte beëindiging
van de arbeidsrelatie kan om die
reden sterk ingrijpen in het sociale
leven. De levensfase ouderdom, die
in het begrippenkader van Active
Ageing de derde levensfase wordt
genoemd, kenmerkt zich op sociaal gebied door zowel diversiteit
als door verschraling. Door veranderde gezinsomstandigheden
als de kinderen de deur uit zijn,
door kleinkinderen naar wie speciale aandacht uitgaat, door het
-7-
verrichten van vrijwilligerswerk, of
door een lidmaatschap van een of
meer verenigingen, kan het sociale
leven nieuwe, zingevende impulsen krijgen en in andere verbanden worden voortgezet. Het sociale leven ‘kan’ zingevende impulsen
krijgen. Voor één op de drie mensen van 60 jaar en ouder in de
Nederlandstalige samenlevingen is
dit nu niet het geval. Zij ervaren
gevoelens van eenzaamheid, van
nutteloosheid en van het verlies
van menselijke waardigheid. Het
betreft hier voornamelijk lager
opgeleide ouderen, een groep die
ook sterk is ondervertegenwoordigd in het vrijwilligerswerk, maar
anderszins signalen uitzendt dat
er behoefte en bereidheid bestaat
tot het verrichten van vrijwilligerswerk(3).
Zo vanaf het tachtigste levensjaar
zien we voor menig oudere dat de
sociale situatie wijzigt, verschraalt,
niet in de laatste plaats doordat de
partner ontvalt. Fysieke beperkingen die optreden, zorgen ervoor
dat sociale contacten dicht bij
huis gezocht en gevonden moeten worden, of, anderszins, met
behulp van sociale media overeind
kunnen blijven. Opmerkelijk is dat
een grote groep tachtig plussers
verhuisgeneigd is, vaak niet zozeer
uit belangstelling voor een andere
woning, maar vanwege gevoelens
van onveiligheid in de woning en
in de directe omgeving, het gebrek
aan voorzieningen en afnemende contacten in de buurt. In veel
gevallen komt de oudere op een
wachtlijst voor een aanleunwoning, waar honderden wachtenden voor hem zijn. De urgentie die
de oudere ervaart om te verhuizen, verhoudt zich in het geheel
niet met het perspectief op tijdige
verhuizing.
Een substantieel deel van mensen
van 80 jaar en ouder, die een of
meer ernstige beperkingen ondervindt, zal steeds minder aanspraak
kunnen maken op collectief gefinancierde zorgvoorzieningen. De
Nederlandse verzorgingsstaat is
plaats aan het maken voor een
netwerksamenleving(4). Naast
eventuele gemeentelijke voorzieningen in het kader van de Wet
op de maatschappelijke ondersteuning waar ik straks nader op
inga, zullen veel zorgbehoevende
ouderen meer en meer zijn aangewezen op informele hulp: op hulp
van mantelzorgers en van vrijwilligers. Hun sociale leven zal voornamelijk gericht zijn op contact met
deze ‘bereidwilligen’ en zin van
het leven zal gevonden worden in
de woning, de directe omgeving
en de buurt of de wijk waar men
woont. Althans als inderdaad sprake is van gemeenschapsvorming,
van het creëren van omstandigheden die maken dat ouderen kunnen blijven wonen op de plek waar
zij zich thuis voelen, dat de buurt
aantrekkelijk is om er in te vertoeven, dat de wijk voorzieningen en
activiteiten biedt die aansluiten bij
de belangstelling en mogelijkheden en dat buurtbewoners elkaar
ondersteuning bieden(5).
Active Ageing sluit ouderen met beperkingen niet uit.
Technologische ontwikkelingen,
-8Active Ageing
waaronder domotica, bieden de
oudere de mogelijkheid thuis te
blijven wonen ook bij ernstige
fysieke beperkingen. Door sociale media kan de kwetsbare oudere
in contact blijven met de wereld
buiten de eigen woning en daar
invloed op uitoefenen. Door er te
zijn voor anderen, ook een uitingsvorm van Active Ageing zoals we in
de inzet van dit hoofdstuk zagen,
kan het leven voor zorgbehoevende ouderen een extra kwaliteitsimpuls krijgen.
Vragen als ‘hoe lang moet ik nog’,
‘hoe lang mag ik nog’ en ‘ben ik nog
nodig’ symboliseren een ouderdom
van de angst, van een lot van de
oudere dat in handen van de niet
oudere mens ligt. De angst voor de
ouderdom wordt op een dergelijke
wijze gecultiveerd. ‘Hoed je voor de
tsunami van ouderen, voor de klaplopers in onze samenleving’. Een
gerontologie van de hoop neemt
met grote passen afstand van
een dergelijk gedachtengoed. Een
gerontologie van de hoop biedt zin
en perspectief, spreekt ouderen aan
-9-
op hun mogelijkheden en laat de
oudere mens mede architect zijn
van de toekomst. Het wezen van
de hoop is dat zij zich niet bij het
bestaande neerlegt.
Geachte aanwezigen, zoals u uit
deze inleidende beschietingen
al kunt afleiden, bestrijkt Active
Ageing een breed gebied van
onderwerpen. In het vervolg van
deze rede wordt nader ingezoomd
op de definitie en het kader van
Active Ageing. Enige kenmerken
van ouderdom en van woon- en
leefomstandigheden van ouderen worden beschreven, waarbij
zichtbaar wordt dat mensen op
uiteenlopende wijzen invulling
geven aan de derde levensfase.
Vervolgens wordt het belang van
Active Ageing onder de aandacht
gebracht door de beantwoording
van de vraag: ’hoe voorkom je dat
een mens er niet meer toe doet’,
oftewel ‘hoe kan Active Ageing
worden bevorderd’. Tot slot wordt
beschreven welke bijdrage de leerstoel wil leveren aan de bevordering van Active Ageing.
1. Active Ageing:
wat betekent het en
om wie gaat het?
De definitie
De Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) omschrijft Active Ageing
als ‘the process of optimizing
opportunities for health, participation and security in order to
enhance quality of live as people age’. ‘Active’ verwijst naar het
daadwerkelijk mee blijven doen
door ouderen aan sociale, economische, culturele, geestelijke en
samenlevingsactiviteiten en niet
alleen naar het fysieke vermogen
om te participeren. (Participatie
is afgeleid van de Latijnse woorden pars en cipere, die deel en
nemen betekenen). Ook bij fysieke
beperkingen moeten ouderen, volgens de WHO, van betekenis kunnen zijn voor hun relaties, leeftijdgenoten, directe omgeving en
- 10 Active Ageing
de lokale samenleving. Voor hun
behoefte aan bescherming, veiligheid en zorg dienen voorzieningen
beschikbaar te zijn.
De omschrijving van de WHO van
Active Ageing sluit aan bij de definitie van de Engelse socioloog
Walker(6), die de nadruk legt op
gezondheid, sociale integratie en
maatschappelijke deelname van
ouderen. Het verrichten van vrijwilligerswerk, zich betrokken voelen bij de gemeenschap waar men
deel van uitmaakt en bijdragen
aan de vorming en ontwikkeling
van die gemeenschap zijn naar
zijn mening belangrijke uitingen
van Active Ageing en versterken
het gevoel van kwaliteit van leven.
Om wie gaat het
‘As people age’ zegt de omschrijving van de WHO. In veel
Europese lidstaten, waaronder
ook Nederland, wordt 65 jaar
gezien als leeftijd waarop de derde
levensfase, de ouderdom, begint.
Deze leeftijdsgrens is al meer dan
een eeuw geleden geconstrueerd,
- 11 -
met als doel mensen met een
kwetsbare gezondheid niet verder
te belasten met fysieke arbeid(7).
Ondanks een sterk gestegen
levensverwachting en ingrijpend
gewijzigde arbeidsomstandigheden is 65 jaar nog altijd de leeftijd,
waarop men in Nederland pensioengerechtigd is.
Onderstaande cijfers (x 1 miljoen)
geven weer hoe de ontwikkeling
is van het aantal ouderen in de
Europese lidstaten, in absolute
getallen uitgedrukt.
2008
2060
65 jaar
en ouder
85
151
80 jaar
en ouder
22
61
Wat opvalt is de sterke, procentuele stijging van het aantal 80
plussers binnen de groep ouderen:
van 26% in 2008 naar ruim 40%
in 2060. Onderstaande cijfers, vertaald naar de Nederlandse situatie,
geven hiervoor een verklaring(8).
totale
geboortecijfer
1960
2006
2060
3.12
1.70
1.77
levensverwachting
man vrouw
71.5
75.5
77.7
82.0
84.9
88.9
Terwijl het aantal kinderen dat
geboren wordt in 50 jaar tijd sterk
is teruggelopen, is de levensverwachting sterk gestegen.
2. Active Ageing:
waarom en hoe
Waarom Active Ageing
Aan het beeld van de ouderdom
kleven sinds jaar en dag negatieve
associaties. ‘De ouderdom komt
met gebreken’ luidt het spreekwoord. Ouderdom en kwetsbaarheid lijken hand in hand te gaan.
Een vervroegde uittrede uit het
arbeidsproces of het stoppen met
werken op een leeftijd waarin
iemand nog vol in het leven staat,
draagt evenmin bij aan een potentievol imago. Als de zojuist gepresenteerde cijfers in ogenschouw
worden genomen, kan alleen
maar worden geconcludeerd dat
een actieve rol van ouderen in de
samenleving niet alleen wenselijk,
maar bovenal strikt noodzakelijk
is. Als ouderen niet maatschappelijk renderen, wordt de druk op
de overheidsuitgaven voor sociale
diensten, zorgvoorzieningen en
pensioenen onbetaalbaar groot,
zijn er te weinig mensen beschikbaar om ondersteuning te bieden
aan mensen die daarom verlegen
- 12 Active Ageing
zitten en zal de solidariteit tussen jongere en oudere generaties onder sterke druk komen te
staan(9). Active Ageing appelleert
aan de eigen verantwoordelijkheid
van de oudere en aan deelname
aan de maatschappij om marginalisering en sociale uitsluiting
tegen te gaan.
Hoe wordt aan Active Ageing
invulling gegeven
Active Ageing manifesteert zich
voor een belangrijk deel in de
micro-omgeving van de lokale
gemeenschap, in de buurt waar
men woont en in relaties met
anderen. Fysieke, psychische,
sociale en financiële omstandigheden waarin men verkeert, zijn
daarbij van grote betekenis. Die
omstandigheden zijn zeer divers
en hangen samen met onder meer
gezondheid, inkomen, opleiding en
leeftijd. Wetenschappelijk onderzoek naar Active Ageing, met het
doel die te bevorderen, houdt in
dat gezocht moet worden naar
de micro-omgeving, naar de persoonlijke omstandigheden en de
- 13 -
interactie van de oudere met de
omgeving vanuit het perspectief
van de ouderen. Een op een dergelijke leest geschoeid behoefteonderzoek van ouderen, dat in ongeveer 150 Vlaamse gemeenten en
één Nederlandse gemeente heeft
plaatsgevonden, brengt goed aan
het licht hoe divers de populatie
ouderen is samengesteld(3,10-13).
Resultaten van dat onderzoek,
rapportages van het Sociaal
Cultureel Planbureau en documenten van Europese Commissies
zijn de belangrijkste bronnen van
literatuur voor de beschrijving van
de situatie van ouderen over de
volgende onderwerpen:
s !RBEIDSPARTICIPATIE
s $EELNAME AAN HET VERENIgingsleven
s $EELNAME AAN VRIJWILLIGERSwerk
s 'EZONDHEIDSSITUATIE
s )NKOMENSSITUATIE
s /PLEIDINGSSITUATIE
s 7OONSITUATIE
s 3OCIALE NETWERKEN
Arbeidsparticipatie
De Nederlandse regering stelt dat
deelname aan de arbeidsmarkt
mensen in staat stelt in hun eigen
inkomen te voorzien, mogelijkheden biedt voor integratie en
emancipatie en burgers een gevoel
geeft van eigenwaarde. Werk
biedt mensen de gelegenheid hun
talenten te ontplooien, biedt sociale contacten en betrekt mensen
bij de samenleving(14). Het kabinet wil ouderen motiveren om in
ieder geval tot het 65e levensjaar
door te werken. Daarnaast zou het
65e jaar niet als eindpunt van het
werkzame leven mogen worden
gezien. De Europese Unie onderstreept deze opvatting met de
uitspraak dat arbeidsparticipatie
van ouderen een effectieve manier
is om marginalisering tegen te
gaan. Meer mogelijkheden op
de arbeidsmarkt c.q. een langere
deelname aan de arbeidsmarkt,
zou de armoede kunnen oplossen,
waar bijna twintig procent van de
Europese ouderen mee te maken
heeft.
Indien de conclusie gerechtvaardigd is dat het niet deelnemen
aan de arbeidsmarkt tot sociale
uitsluiting leidt, is er alle reden
om in te zetten op een forse verhoging van arbeidsparticipatie.
Cijfers tonen aan dat, Europees
beschouwd, in 2009 de deelname
aan de arbeidsmarkt van mensen
in de leeftijdscategorie van 55-64
jaar 46% bedraagt(9). Nederland
zit daar met 45% iets onder(14).
In de leeftijdscategorie 60-64 jaar
is nog maar één op de vier actief
in het arbeidsproces en boven de
65 jaar werkt slechts één op de
veertig ouderen(15). Volgens de
laatste ramingen van Eurostat van
2008 betekent een en ander dat er
in 2060 in de Europese Unie nog
maar twee personen in de werkende leeftijd zijn voor iedere persoon van 65 jaar en ouder. Deze
verhouding is nu nog vier op één.
De sterkste versnelling van deze
trend is te verwachten in de periode 2015-2035 wanneer de babyboomers met pensioen gaan.
- 14 Active Ageing
Deelname aan het verenigingsleven
Mensen van 65 jaar en ouder
hebben blijkbaar gemeen dat
nog maar beperkt sprake is van
arbeidsparticipatie(16).
Dat
momenteel slechts 45% procent
van de mensen in Nederland tot
het 65e levensjaar doorwerkt en
dat van de mensen boven de 65
jaar nog maar een paar procent
actief is op de arbeidsmarkt(17)
spreekt boekdelen en heeft nogal
wat repercussies. Het vraagt niet
alleen om bekostiging van de
ongeveer 7000 ‘oude dagen’ die
de gemiddelde 65-jarige nog
voor de boeg heeft. Het vraagt
ook om aandacht voor de maat- 15 -
schappelijke rol die ouderen voor
zichzelf zien weggelegd en de rol
die zij krijgen toebedeeld. Nonparticipatie op de arbeidsmarkt
kan marginalisering en sociale uitsluiting in de derde levensfase tot
gevolg hebben. Maar meedoen in
de maatschappij gaat verder dan
arbeidsparticipatie. Ook onbetaalde activiteiten die betekenisvol
zijn voor de maatschappij, zoals
deelname aan het verenigingsleven, aan politiek en cultuur, vrijwilligerswerk en het geven van
informele zorg, zijn uitingen van
maatschappelijke participatie(3)
en bieden evenzeer mogelijkheden
tot ontplooiing, tot sociale contacten en tot het behoud of creëren van eigenwaarde.
Mijn aanstaande collega’s van
de Vrije Universiteit Brussel hebben, onder de bezielende leiding
van Dominique Verté en onder de
naam van Belgian Ageing Studies,
de afgelopen zeven jaar grootschalig onderzoek gedaan naar de
maatschappelijke participatie van
West-Vlaamse ouderen, waaron-
der de deelname aan het verenigingsleven(3,10-12). Zij concluderen onder meer dat 70% lid is
van een of meer verenigingen, dat
bijna 50% jaarlijks deelneemt aan
culturele activiteiten en dat bijna
37% lid is van een vereniging of
bond voor ouderen. Tevens wordt
vastgesteld dat het lidmaatschap
afneemt naarmate de leeftijd
toeneemt, dat mannen vaker lid
zijn dan vrouwen, dat gescheiden
ouderen en weduwnaars het minst
vaak lid zijn, evenals ouderen uit
de lagere inkomensklassen. Vanaf
de leeftijd van 80 jaar neemt de
deelname sterk af. Opmerkelijk is
de constatering dat ouderen die de
laatste tien jaar verhuisden beduidend minder vaak lid zijn van een
vereniging(3).
In Nederland zijn gegevens over
de deelname van ouderen aan het
verenigingsleven minder genuanceerd naar leeftijdscategorie. Zo
wordt geconstateerd dat 44% van
de 55-plussers aan sport doet(15),
waarvan 27.5% als lid van een
sportvereniging(18) en dat ouderen met het stijgen van de leeftijd
minder aan activiteiten deelnemen.
8% van de ouderen is nergens lid
van(18). Zo rond het 80e levensjaar
neemt de deelname aan het verenigingsleven af door afnemende
mobiliteit. Dit geldt in veel mindere
mate voor het beoefenen van een
denksport, het bezoeken van een
middag- of avondactiviteit, het lidmaatschap van een bibliotheek en
van een politieke partij(15).
Deelname aan het vrijwilligerswerk
Het belang dat aan het verrichten
van vrijwilligerswerk wordt toegekend, in het kader van Active
Ageing, komt duidelijk naar voren
in de volgende beweringen: ‘vrijwilligerswerk is voor ouderen het
gereedschap om deel te blijven
nemen aan de samenleving’(6) en
‘bij vrijwilligers treffen we hogere graden van levenstevredenheid, zelfontplooiing en eigenwaarde aan’(3). Vrijwilligerswerk
wordt daarenboven gezien als een
belangrijke uiting van burgerparticipatie en van sociale cohesie.
Het wordt gedefinieerd als: ‘werk
- 16 Active Ageing
in een georganiseerd verband,
dat voor andere mensen in een
gemeenschap wordt verricht zonder verplichting en onbetaald en
zonder dat de vrijwilliger er voor
zijn levensonderhoud afhankelijk
van is’. Aan deze definitie wordt
toegevoegd dat er geen organisatorische problemen mogen ontstaan als een vrijwilliger besluit er
mee te stoppen(19).
Als bezien wordt in welke omvang
in Nederland vrijwilligerswerk
wordt verricht, is het de vraag
of deze toevoeging houdbaar
is. Bijna de helft van de mensen vanaf 55 jaar doet aan vrijwilligerswerk(18). Eén op de vijf
Nederlanders is gemiddeld 5 uur
in de week actief als vrijwilliger(19): drie van de tien vrijwilligers valt in de leeftijdscategorie
65-74 jaar, en één op de vier is 75
plus. Gemiddeld 2 uur per week
doen ouderen vrijwilligerswerk;
bijna een kwart van de vrijwilligers
van 55-69 jaar ondersteunt buren
en ouderen met beperkingen. In
België is het vooral de groep van
60 tot 69 jaar die deze zorg op
- 17 -
vrijwillige basis levert. Alleen al
in Nederlandse verzorgingshuizen
en verpleeghuizen zijn 100.000
vrijwilligers actief, op 150.000
bewoners en evenzoveel beroepskrachten. In plattelandsgebieden
is het aantal vrijwilligers hoger
dan in verstedelijkte gebieden en
de deelname aan vrijwilligerswerk
neemt duidelijk toe naarmate het
opleidingsniveau toeneemt. Uit de
Belgian Ageing Studies(3,10-12)
blijkt daarenboven dat hoe hoger
het inkomen is hoe meer men
vrijwilliger is en dat ouderen met
beperkingen beduidend minder
aan vrijwilligerswerk deelnemen.
Ofschoon de Europese Unie de verwachting uitspreekt dat het aantal
vrijwilligers de komende decennia
redelijk constant blijft(19), dringen zich vragen op die te maken
hebben met de samenstelling van
het huidige vrijwilligersbestand,
de voorkeuren voor vrijwilligerswerk en de toekomstige behoefte
van de samenleving. Een belangrijk deel van ouderen in de leeftijdscategorie 55-64 doet aan vrij-
willigerswerk, omdat ze niet meer
deelneemt aan het arbeidsproces(4). Stimulering van arbeidsparticipatie zal effect hebben op
deze deelname. Vrijwillige dienstverlening aan ouderen is maar in
beperkte mate voor jongere vrijwilligers interessant, terwijl de
komende decennia juist op dat
gebied de behoefte ligt. Het aantal
80 plussers dat zal zijn aangewezen op gemeenschapsgevoel, op
vrijwillige inzet van medeburgers,
neemt dusdanig toe dat om een
substantiële toename van vrijwilligers gevraagd zal worden.
Gezondheidssituatie
In “ouderen nu en in de toekomst”
schetst het RIVM(21) een gedetailleerd beeld van de ontwikkeling
van de gezondheid van ouderen
en hun behoeften aan verzorging en verpleging in de periode
2000-2020. Nog geen tien procent
van de ouderen in de leeftijd van
65-74 jaar heeft ernstige mobiliteitsproblemen en tussen de vijf
en acht procent ondervindt ernstige beperkingen bij de algemene
dagelijkse levensverrichtingen. Bij
ouderen in de leeftijdscategorie
van 75-84 jaar zien we een verdubbeling van deze cijfers en bij
ouderen vanaf 85 jaar liggen de
cijfers rond vijftig procent. In ‘vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België’ wordt eveneens
een genuanceerd beeld geschetst
over de beperkingen van ouderen
vanaf 65 jaar. Slechts tien procent
van de chronisch zieke 75-plussers
ondervindt ernstige beperkingen.
Van de ouderen vanaf 85 jaar is
veertig tot vijfenveertig procent
tevreden met de gezondheid(22).
Uit behoefteonderzoek onder
450 ouderen in een Nederlandse
gemeente(13) blijkt dat één op de
drie ouderen(23) het gevoel heeft
- 18 Active Ageing
niet mee te tellen, niets meer te
bieden te hebben. Gevoelens van
onveiligheid en kwetsbaarheid
versterken dit negatief zelfbeeld.
Van de groep van 65-plussers, die
van opvatting is niet mee te tellen, is het merendeel ouder dan
tachtig jaar.
Inkomenssituatie
Wat inkomen betreft vormen
ouderen een heterogene groep.
Nieuwe cohorten ouderen hebben een hoger inkomen dan voorgaande cohorten. Gemiddeld 5%
van de 65 plussers in Nederland
die AOW genieten, heeft een
minimuminkomen. Van de alleenstaande vrouwen van 65 jaar
en ouder heeft bijna 11% langdurig een minimuminkomen.
Behoefteonderzoek in Nederland
laat zien dat 17% van de ouderen een inkomen heeft tussen 500
en 999 euro(13) en 30% tussen
1000 en 1499 euro. Uit de Belgian
Ageing Studies komt naar voren
dat 33% van de ouderen in de
laagste inkomenscategorie zit en
nog eens bijna 37% in de categorie
- 19 -
tot 1499 euro; 31% van de vrouwen en 8% van de vrouwen heeft
een aanvullend pensioen(3,10-12).
De verwachting is dat in
Nederland in de nabije toekomst
meer ouderen zullen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering door een onvolledige AOW
-opbouw. Tegelijkertijd groeit de
omvang van de middengroep die
een hoger inkomen geniet(24,25)
of vermogen heeft opgebouwd. Zo
wordt geschat dat ouderen met
een koopwoning, die al sinds de
jaren negentig van de vorige eeuw
hypotheekvrij is, een overwaarde
hebben op hun huis van ongeveer
drie ton. Sociaaleconomisch zwakkere ouderen worden met name
aangetroffen bij oudere migranten
die laaggeschoolde arbeid hebben
verricht. Menig oudere migrant
in Nederland heeft een te kort
arbeidsverleden om zich na pensionering financieel geen zorgen
te hoeven maken. Het gaat om
een groep die in 2020 gemiddeld
vijf procent van alle Nederlandse
65-plussers groot is.
Opleidingssituatie
Aan het eind van de vorige eeuw
had 45% van de Nederlandse mannen van 65 jaar en ouder enkel
lager onderwijs genoten, tegenover 72% van de vrouwen. Bij de
75-plussers stijgt dit percentage
voor beide geslachten met ongeveer 5%. De prognose is dat rond
2025 nog maar één op de tien
65-plussers alleen lager onderwijs
heeft gevolgd. Dat het opleidingsniveau hoger wordt, is duidelijk af
te leiden uit het feit dat tussen
1970 en 2000 het aantal mannen
met een hogere beroepsopleiding
is gestegen met 30% en het aantal
vrouwen met bijna 15%. Door het
SCP wordt gesteld dat een hoger
opleidingsniveau een gunstig
effect heeft op de gezondheid, op
de leefsituatie en op de zelfstandigheid(15). Daar tegenover staat
dat lager opgeleide ouderen een
grotere kans maken op plaatsing
in een verzorgingshuis of verpleeghuis. De bereidheid tot het
volgen van cursussen of een studie
is relatief laag. Uit de Rapportage
Ouderen van het SCP blijkt verder
dat een op de vijf ouderen een
cursus volgt zonder het oogmerk
een kwalificatie te behalen.
Woonsituatie
Onderzoek naar de woonpreferenties van Europese burgers van
60 jaar en ouder toont aan dat
Nederland in rangorde het tweede Europese land is waar ouderen
het liefst in de eigen, vertrouwde buurt willen blijven wonen.
Dichter bij de familie gaan wonen,
wordt door nog geen 5% als een
serieuze optie gezien; inwonen bij
kinderen is nog minder aantrekkelijk en een woonzorgomgeving
geniet de voorkeur van niet meer
dan 5%(26). Ouderen zijn tamelijk
honkvast. In de leeftijdsgroep van
65-74 jaar woont 27% langer dan
5 jaar in de eigen woning en bij
mensen van 75 jaar en ouder is dit
percentage 35%.
In een onderzoek naar woonwensen en woonvoorkeuren van het
Ministerie van VROM(27) worden
ouderen ingedeeld in drie categorieën: de empty nesters, waarvan
- 20 Active Ageing
het merendeel jonger is dan 60
jaar maar wel al is gestopt met
werken en van wie de kinderen het
huis uit zijn; de vitale ouderen van
wie meer dan de helft de 60 is
gepasseerd en de gezondheid goed
is en de zorgvragende ouderen,
die overwegend ouder zijn dan 60
en problemen met de gezondheid
ondervinden. De empty nester wil
wonen in een vrijstaande nieuwbouw woning in een landelijk
gebied. Enige afstand tot voorzieningen is geen probleem. De vitale
oudere wil in een appartement
wonen met een sterke voorkeur
voor nieuwbouw. In veel gevallen willen deze ouderen in een
andere buurt van de woonplaats
gaan wonen, graag dichtbij voorzieningen en bij voorkeur geen
faciliteiten delen met buurtbewoners. De verhuisgeneigdheid van
de zorgvragende oudere is ingegeven door problemen met het
gebruik van een ‘normale’ woning.
Vooral trappen zijn een obstakel
geworden en het risico om te vallen en dan niemand in de buurt
te hebben, gaat zwaar wegen. Hij
- 21 -
wil om die reden een nieuwbouw
appartement, dichtbij voorzieningen, en het liefst in de buurt waar
hij woont. Er zijn geen onoverkomelijke bezwaren tegen het delen
van faciliteiten.
Uit dit onderzoek mag niet de conclusie worden getrokken dat ouderen na hun pensionering meerdere
verhuisbewegingen willen maken.
Eerdergenoemd behoefteonderzoeken onder senioren in België en
Nederland laten zien dat verhuisgeneigdheid eerder als iets noodzakelijks wordt gezien dan als een
wenselijke stap. Zo is een beperkte
mobiliteit bij de groep van 80 jaar
en ouder een in het oog springend
kenmerk van vermindering van de
zelfredzaamheid en een belangrijke reden om te verhuizen als de
huidige woning of woonomgeving
niet als veilig wordt beschouwd,
bijvoorbeeld door de aanwezigheid van trappen, of als er niemand in de buurt is als er hulp
nodig is(28). De voorkeur gaat dan
uit naar het zelfstandig wonen
in een buurt met leeftijdgeno-
ten, naar een appartement zonder
trappen, met twee slaapkamers
en een balkon, een voorkeur voor
nieuwbouw, de aanwezigheid van
een huismeester en van een (lichte) zorginfrastructuur, dicht bij
winkelvoorzieningen en een bushalte. Tevens is er behoefte aan de
mogelijkheid tot sociale contacten
en activiteiten en bestaat bereidheid om bepaalde, minder privacygevoelige, faciliteiten te delen(29).
Men levert als het ware vertrouwdheid en gehechtheid in
voor voorzieningen of zekerheden
die in de eigen woning en omgeving niet voorhanden zijn.
Onderzoek in Vlaanderen(3,10,11)
wijst uit dat van alle ouderen die
financieel niet in staat zijn of worden gesteld om hun woning aan te
passen, en voor wie ook verhuizen
geen haalbare kaart is, één op de
vier een valincident meemaakt en
dat één op de acht ouderen eenzaamheidsgevoelens ervaart. Voor
de oudere die wordt geconfronteerd met grenzen aan zijn zelfredzaamheid en die geneigd is zich
terug te trekken, is een ondersteunende, veilige omgeving een
belangrijke vereiste. Dit betekent
niet, zoals gezegd, dat de oudere
de buurt waarin hij woont, wil
verlaten. Twee op de drie ouderen
voelt een binding met de buurt.
Uit onderstaand tabel blijkt wel
dat de buurtbeleving anders is bij
huurders dan bij huiseigenaren
voor wat betreft de beoordeling
van negatieve kenmerken(30).
eigenaren huurders
Bekladdingen
2%
6%
Rommel op straat 7%
17%
Overlast buren/
3%
8%
omwonend.
Overlast door
5%
11%
jongeren
Geluidsoverlast
9%
14%
Stank, stof en
5%
9%
vuiloverlast
Huiseigenaren hebben een grotere
betrokkenheid bij de buurt door de
langere woonduur en het financiële belang bij het aantrekkelijk
houden van de buurt. Ook hebben zij meer contact met buren
- 22 Active Ageing
en buurtgenoten (30). Vanuit het
gegeven dat de behoefte aan
zorg en gezondheid, verloedering van de buurt en overlast(28)
voor huurders bijna twee keer zo
vaak een verhuisreden is dan voor
huiseigenaren, onder meer doordat hierdoor gevoelens van onveiligheid worden gecreëerd(23,30),
geeft het te denken dat veruit
het merendeel van mensen van
65 jaar en ouder een huurwoning
heeft. Die woning wordt de laatste tien jaar van het leven vaak
niet meer gedeeld met een levenspartner als gevolg van sterfte of
scheiding(31). Dit gegeven, de
indeling van de woning en eventuele obstakels, de relatieve flexibiliteit om te verhuizen in geval
de oudere een huurwoning heeft,
de beperkte buurtbetrokkenheid
en binding tussen buurtbewoners
kunnen ertoe leiden dat de oudere zich op de wachtlijst voor een
seniorenwoning laat plaatsen. In
veel gemeenten in Nederland en
België, met name plattelandsgemeenten waar ook relatief meer
ouderen wonen, is evenwel een
- 23 -
groot tekort aan seniorenwoningen. De grootte van de gemeente
en de daarmee samenhangende
toegestane bouwcapaciteit kan
uitbreiding van woningen in de
weg staan. Ook de enorme wachtlijsten voor aanleunwoningen bieden weinig perspectief op een tijdige verhuizing.
De komende decennia zullen in
Nederland naar schatting 1 miljoen mensen van boven de 80
jaar een hogere kwetsbaarheid
hebben(32) Deze kwetsbaarheid kan aanleiding zijn om voor
een woning te kiezen in een verzorgingshuis of verpleeghuis.
Momenteel verblijven ongeveer
100.000 Nederlanders in een verzorgingshuis en 50.000 in een verpleeghuis. Het verkrijgen van een
indicatie voor het verzorgingshuis
wordt echter vanaf 2012 dusdanig
moeilijk dat de capaciteit van verzorgingshuisplaatsen in een tijdsbestek van 5 jaar met de helft kan
zijn gereduceerd. Deze ontwikkeling strookt met de verwachting
van het RIVM dat de potentiële
vraag naar collectief gefinancierde
verpleging en verzorging tot 2020
met de helft stijgt, maar dat het
gebruik ervan met een kwart toeneemt. Dit betekent, volgens het
RIVM, dat veel kwetsbare ouderen
hun verzorgingsproblemen in de
toekomst in hun eigen woonomgeving moeten oplossen.
Sociale netwerken
De cijfers over de levensverwachting laten zien dat in 2050 twee
vijfde van de ouderen 80 jaar of
ouder is en dat zij nog een levensverwachting hebben van 5 tot 9
jaren(28). Een groot deel van deze
ouderen zal alleenstaand zijn en
lichamelijke en/of geestelijke
beperkingen ondervinden(33). De
toegang tot collectief gefinancierde voorzieningen zal de komende
decennia alleen maar moeilijker
worden en dit betekent dat de
aanwezigheid of beschikbaarheid van een sociale omgeving
en sociale steun voor de oudere
onontbeerlijk zijn. Deze contacten
zullen vooral in de buurt gevonden moeten worden, hetgeen ook
wordt geprefereerd door ouderen,
vooral voor ouderen vanaf het 80e
levensjaar bij wie de contacten
met de familie verder afnemen. Dit
geldt in versterkte mate bij ouderen die een echtscheiding achter
de rug hebben en bij ouderen die
in een lagere inkomensklasse vallen(3).
Bij ouderen met een slechte
gezondheid stijgt de ontevredenheid over de familiale contacten,
omdat de verwachtingen over de
hulp niet stroken met de feitelijke
ondersteuning. Daarbij is het de
vraag of er überhaupt mantelzorgers beschikbaar zijn. De eerder gepresenteerde cijfers over de
- 24 Active Ageing
ontwikkeling van het gemiddeld
aantal kinderen per huishouden
tonen aan dat het aantal familieleden fors is gedaald. De familiezorg in Nederland, die Europees
beschouwd al niet is oververtegenwoordigd, neemt de komende
decennia verder af. Vrouwen van
45 tot 64 jaar, die een groot deel
van de familiezorg voor hun rekening nemen, stellen zich hiervoor
steeds minder beschikbaar, niet in
de laatste plaats omdat 7 op de 10
mantelzorgers ook nog een betaalde baan hebben en een deel zich
te zwaar belast voelt(34,35,36).
Geschat wordt dat in Nederland
ongeveer 450.000 mantelzorgers
zich zwaar belast of overbelast
voelen (37,38). Een latere uittreding uit de arbeidsmarkt, als
gevolg van het voornemen van de
rijksoverheid om de pensioengerechtigde leeftijd op te hogen, zet
daarenboven de beschikbaarheid
van mantelzorg verder onder druk.
Zorgverlof voor het familielid dat
zorg verstrekt, een persoonsgebonden budget voor de zorgbe- 25 -
hoevende oudere en respijtzorg,
waarmee wordt bedoeld dat de
mantelzorger tijdelijk wordt ontlast door inzet van een professionele kracht, zullen, wanneer ze
op relatief beperkte schaal benut
blijven worden of beschikbaar zijn,
niet voldoende soelaas bieden.
Daarmee komt de informele zorg,
die momenteel nog 80% procent
uitmaakt van alle zorg die aan
ouderen wordt verschaft, in het
gedrang(29). Ofschoon de partner
dikwijls de eerste mantelzorger is,
en door de stijgende levensverwachting oudere echtparen langer voor elkaar kunnen zorgen,
blijft het gegeven dat het aantal
ouderen van 80 jaar en ouder, dat
alleenstaand is, beduidend groter
is dan het aantal dat niet alleenstaand is. In België heeft één op
de zes ouderen van 75+ een, wat
wordt genoemd, ‘laag niveau van
instrumentele sociale ondersteuning’(22). Het organiseren van
sociale steun voor alleenstaande
ouderen die beperkingen ondervinden, is een indringend vraagstuk, zeker vanuit de wetenschap
dat de aanwezigheid van sociale
steun positieve effecten heeft op
de perceptie van de gezondheid,
het beloop van ziekten en het
lichamelijk functioneren(21,22).
Voor het kunnen aangaan en
onderhouden van contacten is de
sociale omgeving van grote betekenis. Voorzieningen in de buurt,
waaronder een ontmoetingsplek, zijn naar de mening van de
Themacommissie Ouderenbeleid
van de Tweede Kamer(39) van meer
invloed op het welbevinden dan
specifiek welzijnsbeleid. De wens
van zorgbehoevende ouderen om
in een buurt met leeftijdgenoten
te wonen, duidt op de verwachtingen die men heeft van het kunnen
aangaan van sociale contacten.
Onderzoek van Van Ingen toont
aan dat een belangrijke vorm van
sociaal contact, namelijk het bij
elkaar op visite gaan, de afgelopen
30 jaar is teruggelopen van 8.4
uur per week in 1975 naar 5.6 uur
per week in 2005. Het gezamenlijk deelnemen aan activiteiten in
een buurtvoorziening of ontmoe-
tingsplaats kan als compensatie
worden gezien. De buurt, en zeker
een buurtgemeenschap waar een
hoge mate van onderlinge binding
wordt beleefd, beperkt de gevoelens van eenzaamheid en versterkt
het gevoel dat er iemand in de
buurt is als de situatie daar om
vraagt. Het delen van ervaringen,
het gevoel hebben bij een groep
te horen, het gezamenlijk deelnemen aan activiteiten, het zich willen vereenzelvigen met de groep
waarmee men samenwoont of die
in de buurt woont, vriendschap
en nabijheid ervaren, het hebben
van vertrouwen in die groep en
het delen van gemeenschappelijke
waarden en normen, zijn belangrijke karakteristieken van en
voorwaarden voor sociale cohesie en gemeenschapszorg door de
buurt(40-45,46).
De vraag is welke buurten aan
dergelijke voorwaarden kunnen
voldoen. Positieve ervaringen van
buurten, die hebben ingezet op
intergenerationele participatie,
waarbij jong en oud met elkaar
- 26 Active Ageing
optrekken en initiatieven nemen
om de buurt op een hoger plan
te brengen, lijken perspectief te
bieden(47). Het gegeven dat veranderingen en wisselingen in de
bevolkingssamenstelling, die eigen
zijn aan buurten met veel huurwoningen voor mensen van alle
leeftijden, voor ouderen een reden
zijn om te verhuizen(48), werpt
daarentegen een schaduw op dit
perspectief.
Ruildiensten of onderling hulpbetoon bij zorg- en ondersteuningsvragen, zoals die bijvoorbeeld vanaf
het begin van de jaren negentig
van de vorige eeuw bestaan in
Seniorengenossenschaften(49),
staan symbool voor een sociale structuur van participatie,
wederkerigheid en zinbeleving.
Maar de vraag is of dit ook geldt
voor ouderen die beperkingen
ondervinden. Sinds 1980 zijn in
Nederland homogene vormen van
gemeenschappelijk wonen voor
ouderen ontwikkeld, die worden
gekenmerkt door de aanwezigheid
van gemeenschappelijke ruim- 27 -
tes en het bevorderen van sociale
contacten en gemeenschappelijke
activiteiten. Op het gebied van
sociale contacten en van deelname aan activiteiten van bewoners
is dit woonconcept succesvol. Er
is echter een grens aan de leeftijd
om er te wonen. 70 jaar wordt als
maximum gezien en een behoorlijke mate van zelfredzaamheid
wordt voorondersteld. Burenhulp
blijft beperkt tot tijdelijke, lichte
klussen en is zeker niet op fysieke ondersteuning gericht(50). Dit
betekent dat een dergelijke woongemeenschap voor zorgbehoevende ouderen eerder een ‘doorgangsplek’ is naar een meer adequate
huisvesting dan een plaats waar
men kan blijven wonen.
3. Het bevorderen van
Active Ageing
Het aantal ouderen dat minder zelfredzaam is en om die
reden mogelijk minder meedoet aan samenlevingsactiviteiten, zal explosief stijgen en meer
dan nu op zichzelf zijn aangewezen. Omdat sterke uitbreiding
van langdurige, institutionele
zorg een te sterk beslag legt op
de overheidsfinanciën en de premiedruk(51), alsmede door een
afnemende beschikbaarheid van
mantelzorgers, zal ondersteuning
van kwetsbare ouderen voor een
belangrijk deel een aangelegenheid worden van de gemeenschap,
van de community. Community
care wordt het adagium, waarmee
wordt bedoeld dat ‘de plaatselijke gemeenschap’, de buurt of de
directe omgeving en vrijwilligers,
een rol van betekenis moeten vervullen in de ondersteuning van
kwetsbare ouderen, naast de rol
die professionele organisaties op
- 28 Active Ageing
zich nemen. Zorg verschuift van
zorg in de instelling naar zorg binnen de gemeenschap(46).
In dit hoofdstuk wordt de vraag
behandeld hoe Active Ageing,
oftewel de deelname van ouderen aan de samenleving, kan worden bevorderd, welke initiatieven
daar een bijdrage aan leveren. De
volgende onderwerpen worden
behandeld:
s $E 7ET MAATSCHAPPELIJKE
ondersteuning
s $E ONTWIKKELING VAN DE
woonomgeving
s $E ONTWIKKELING VAN SOCIALE
contacten
De Wet maatschappelijke
ondersteuning
De Nederlandse overheid heeft in
2006 de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in
het leven geroepen om het verleggen van verantwoordelijkheden te
stimuleren, alsmede zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers te bevorderen.
De Wmo legt aan lokale overhe- 29 -
den de resultaatsverplichting op
om voorzieningen te treffen die de
zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderen(52).
Zij heeft bovendien tot taak ouderen met beperkingen ‘compensatie
op maat’ te bieden en een samenspel te initiëren tussen formele
en informele (zorg)ondersteuners. Voorzieningen voor mantelzorg en vrijwilligerswerk moeten
gecreëerd of gefaciliteerd worden
om het maatschappelijk verkeer
van mensen met beperkingen te
bevorderen. Een van de gevolgen
moet volgens het Ministerie van
VWS zijn dat minder beroep hoeft
te worden gedaan op dure, collectief gefinancierde, in zorginstellingen geleverde AWBZ-zorg(53).
Zelfredzaamheid is in de Wmo
gedefinieerd als ‘het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en
financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname
aan het maatschappelijk verkeer
mogelijk maken’. Maatschappelijke
participatie komt onder meer tot
uiting in het kunnen voeren van
een huishouden, het normale
gebruiken van een woning, het
zich kunnen verplaatsen, het aangaan en onderhouden van sociale
verbanden, het hebben van werk
en het volgen van onderwijs(54).
De vraag is of de participatie van burgers, van ouderen en
van ouderen met beperkingen,
ook daadwerkelijk, direct of indirect, door de Wmo wordt bevorderd(55). De Benchmark Wmo
2010(37) beschrijft de opvatting
van 170 Nederlandse gemeenten
over het verloop van de Wmo.
Geconcludeerd wordt dat van het
verstrekken van individuele voorzieningen, zoals rolstoelen, vervoerspassen en parkeerkaarten,
positieve effecten verwacht worden op de zelfredzaamheid van
de gebruiker. De aandacht van
gemeente voor de woonsituatie
van ouderen die zorg behoeven en
problemen kunnen ondervinden
bij de toegankelijkheid van voorzieningen die voor hen van belang
zijn, wordt door de gemeenten vooralsnog als onvoldoende
beschouwd, evenals de aandacht
voor beleidsparticipatie, oftewel
voor de betrokkenheid van de
burger bij en de invloed op het
beleid van de overheid(56).
Uit de Benchmark blijkt tevens
dat Nederlandse gemeenten nog
onvoldoende beeld hebben van
vraagstukken die voortkomen
uit het delen van verantwoordelijkheid voor een groeiende
groep kwetsbare ouderen die op
gemeenschapszorg is aangewezen.
‘De rol van de gemeente is aan de
orde als de ondersteuning vanuit
het sociaal netwerk tekort schiet’
stelt een voormalig staatssecretaris (in Bestuursforum 6), maar
een wachtkamerbeleid of een
vangnetconstructie bieden weinig
houvast als de rol van de oudere
en van diens sociaal netwerk niet
duidelijk zijn geformuleerd.
De Wmo heeft de lokale overheid
een resultaatsverplichting toebedeeld op het gebied van huisvesting voor ouderen die beperkingen ondervinden. Op basis
- 30 Active Ageing
van de compensatieplicht (art.4
Wmo) dient de lokale overheid
onderzoeksgegevens over woonwensen en woonvoorkeuren van
ouderen serieus te nemen, indien
de bestaande woonsituatie tot
belemmeringen leidt op het
gebied van zelfredzaamheid en
maatschappelijke participatie. Veel
gemeenten moeten de benodigde
gegevens nog zien te verkrijgen.
De ontwikkeling van
de woonomgeving:
Woonservicegebieden
In Nederlandse gemeenten is de
afgelopen jaren een aanvang
genomen met de ontwikkeling
van zogenoemde woonservicegebieden. Een woonservicegebied is
een, min of meer omlijnd, geografisch gebied in een gemeente,
zoals een buurt of wijk, waarbinnen kwetsbare mensen een beroep
kunnen doen op een aanbod aan
woon- welzijn- en zorgarrangementen(57). De aandacht in een
dergelijk gebied kan uitgaan naar
de leefbaarheid, naar het stimuleren van ontmoeting tussen men- 31 -
sen, naar het comfortabel maken
van woningen of naar het professionele aanbod van zorgpartijen(58).
Uiteenlopende opvattingen over
de essentie van woonservicegebieden hebben geleid tot kritische
vragen over het doel, de intenties
van partijen die er een rol spelen, en de betrokkenheid van de
gebruiker bij de opbouw van het
woonzorggebied. Zo wordt de
vraag gesteld of een woonservicegebied een antwoord is op
de ontmanteling van bedden in
verzorgingshuizen, en als dat zo
is of dat niet tot segregatie in de
woonservicegebieden kan leiden.
Professionele partijen zouden
elkaar beconcurreren en betrokken bewoners, ‘de gewone man’
niet of nauwelijks betrekken bij de
inrichting van een woonservicegebied(59). Het woonservicegebied
staat nog in de kinderschoenen
voor wat betreft de bijdrage aan
Active Ageing, een aantal succesvolle experimenten of proeftuinen
ten spijt.
De woning, de deur, het raam
en de openbare ruimte
Wonen komt van het gotische woord ‘wunian’ wat betekent tevreden zijn, geborgenheid
voelen. De Duitse fenomenoloog Bollnow heeft waardevolle,
lezenswaardige geschriften achtergelaten(60-65) over de woning,
die hij de ‘innerraum’ noemt en de
openbare ruimte ‘de ausserraum’,
waarin de woning is opgenomen.
De woning is een plek in de buitenwereld die de buitenwereld
ordent en identiteit en geborgenheid biedt. De bewoner heeft de
regie over het wonen. Hij geeft
de slaapkamer een andere functie dan de woonkamer en of de
deur wel of niet geopend wordt, is
een keuze van de bewoner. Hij kan
de toegang tot de deur bemoeilijken door een drempel te bouwen.
Hij kan de deur dichthouden om
anderen buiten de deur te houden
en door het raam kan hij zien wat
er in de openbare ruimte gebeurt.
Hij kan zich daarvan afkeren of
zich aangetrokken voelen er deel
van uit te gaan maken.
Om in de wereld te kunnen leven,
zegt Bollnow, ‘muss man sie gründen’. Het leven moet gegrondvest
worden: men moet een huis hebben en kunnen bewonen, maar
men moet ook naar buiten gaan.
Waardig leven en kwaliteit van
leven voltrekt zich door zich te
bewegen in de binnenruimte van
het huis én in de buitenruimte, tussen de mensen. Kwaliteit van leven
is meer dan het wonen alleen, het
is ook deelnemen aan de openbare
ruimte, het openbare leven. Active
- 32 Active Ageing
Ageing is de deur uit durven gaan.
De buitenruimte is de ruimte van
het ongeborgene en het is juist de
uitdaging om die ongeborgenheid
op te zoeken. De aantrekkelijkheid
van de fysieke en sociale openbare
ruimte is daarbij van belang, zoals
ook Evans dat in zijn Community
and Ageing aangeeft(5). Zo krijgt
de inrichting van pleinen, parken
en straten voor de oudere meer
betekenis naarmate zijn mobiliteit
minder wordt.
Als de bevordering van gemeenschapszorg in woonservicegebieden tot doelstelling wordt verheven, zal de architectuur van
de woning en van de omgeving
daarop moeten aansluiten. Hij
zal ‘age friendly’ moeten zijn.
Obstakels in de woning, die gevolgen hebben voor de ordening van
de leefruimte zullen aangepakt
en in aanbouw vermeden moeten
worden en faciliteiten als domotica kunnen ervoor zorg dragen
dat de bewoner zich in het huis
kan blijven bewegen in plaats van
door het huis. De prikkel om naar
- 33 -
buiten te gaan kan gelegen zijn
in een compartimentering van de
buitenruimte, waar de horizon te
bereiken is, met fysieke of culturele herkenningspunten die de
identiteit van de buurt of wijk
aangeven, met zitplekken in plaats
van hangplekken, een markant
gebouwtje of anderszins met een
ordening zoals die ook in woningen wordt aangetroffen. Gewaakt
moet worden voor een te sterke
afbakening van de fysieke omgeving, die niet uitnodigt tot interactie met nabijgelegen buurten(5).
Ontwikkeling van sociale
contacten
Wat is de drijfveer van iemand
die het arbeidsproces heeft verlaten om vanuit het bekende, de
woning, naar de publieke ruimte,
te gaan? Retirement is het Engelse
woord voor pensionering, maar
het betekent ook teruggetrokkenheid, afzondering en eenzaamheid. Niet meer buiten de deur
komen derhalve. Voor de ontwikkeling van sociale contacten zijn
deugden nodig. Nodig is de inner-
lijke overtuiging dat aanwezige
kwaliteiten niet verloren gaan met
het uittreden uit het arbeidproces, dat anderen een beroep doen
op die kwaliteiten en dat er een
gevoel van binding is met het relatief onbekende.
Wat uit de eerder gepresenteerde cijfers over de deelname aan
vrijwilligerswerk duidelijk wordt,
is dat het verrichten van vrijwilligerswerk voornamelijk is voorbehouden aan de beter opgeleide
oudere, die een morele verbinding
voor onbepaalde tijd aangaat
met een organisatie. Potentieel
en talenten van vele, lager opgeleide, ouderen blijft liggen. Voor
de vorming van gemeenschappen
en van gemeenschapszorg, die de
afbraak van de verzorgingsstaat
compenseren, is een actieve rol
van de oudere gewenst. Voor de
aanpak van overlast in de buurt,
verloedering en onveiligheid en
van gebrek aan persoonlijke contacten, die, zoals is geïllustreerd,
voor ouderen met beperkingen
de belangrijkste redenen zijn om
te verhuizen, kan elke vrijwilliger
worden ingezet. Vrijwilligerswerk
kan ook ad hoc of projectmatig
worden gedaan. De motivatie om
aan een vrijwilligersactiviteit deel
te nemen is hoger als een appel
wordt gedaan op specifieke kwaliteiten.
Alhoewel vrijwilligerswerk per
definitie vrijwillig wordt aangegaan, is het met het oog op het
perspectief van gemeenschapsvorming, en het naar buiten gaan,
- 34 Active Ageing
gericht onder de aandacht moeten
worden gebracht.
zaak dat de deelname aan vrijwilligerswerk wordt bevorderd.
Het bedrijfsleven, de overheid en
andere werkgevers zouden werknemers, in de laatste jaren voor
hun uittreding, bij het pensioen in
zicht, door middel van maatschappelijke stages moeten voorbereiden op een rol als vrijwilliger voor
projecten of doelgroepen waar
binding mee wordt gevoeld. Dit
zou ook aan te bevelen zijn voor
jongere werknemers. Naast deze
uiting van age friendly personeelsbeleid, of van maatschappelijk
verantwoord ondernemen, zou het
aanbod van het verenigingsleven,
van cultuureducatie, van politieke participatie en van educatie
- 35 -
De Greef, Segers en Verté(66) hebben onderzoek gedaan naar de
effectiviteit van de volwassenenen oudereneducatie, waaruit blijkt
dat na circa 15 bijeenkomsten als
onderdeel van een educatief traject bij 44% van de deelnemers
het sociaal isolement is teruggedrongen. Er ontstonden nieuwe
contacten en vriendschappen.
Ook de zelfredzaamheid nam toe,
omdat de toegang tot het verkrijgen van benodigde voorzieningen
voor kwetsbare groepen duidelijk
werd gemaakt. De oudereneducatie bleek daarenboven voor menig
oudere een opstap tot vrijwilligerswerk te zijn.
Al dan niet vanuit de positie van
vrijwilliger is het zaak werk te
maken van de inzet van ouderen
in het onderwijs. Met name het
beroepsgericht onderwijs is gebaat
bij inzichten, vaardigheden en
ervaringen van ouderen.
In de gemeentelijke subsidiegrondslagen voor buurthuizen en
wijkgebouwen zullen activiteiten op het gebied van share-care
en share-welfare een belangrijke
plaats moeten gaan innemen ten
behoeve van ouderen die in hun
huis wonen met ernstige beperkingen en die het sociaal contact
met de buitenwereld niet willen
verbreken. Zo is ook het faciliteren
van sociale media van belang om
de oudere de regie te laten houden
over zijn leven en de relatie tussen
de woning en de openbare ruimte
overeind te houden. Een pilotproject van thuiszorgorganisatie het
Friese Land in Leeuwarden laat
hoopgevende resultaten op dit
gebied zien.
Nederlandse site Ambtenaar 2.0,
alsmede crowdsourcing zijn voorbeelden van sociale media en van
een benaderingswijze die benut
kunnen worden voor interactie
met en beleidsbetrokkenheid van
ouderen met beperkingen.
In geval van beperkt sociale contacten in de directe omgeving van
ouderen zullen luister- en beeldcommunicatie en internetverkeer
van betekenis zijn ter voorkoming van een sociaal isolement
en ter bevordering van het blijven
meedoen. De Vlaamse overheidssite over de OpenOverheid, de
- 36 Active Ageing
4. Het aandachtsgebied van de
Leerstoel Active
Ageing
De financiers van de leerstoel
beogen kennis, inzichten en praktische aanbevelingen te verkrijgen op basis waarvan kan worden
bijgedragen aan Active Ageing
en kan worden geïnvesteerd in
sociale en technische woon-, leefen zorginfrastructuren, die tegemoet komen aan de diversiteit aan
behoeften van ouderen en die de
zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare
ouderen bevorderen. De Leerstoel
Active Ageing verzamelt de kennis
en inzichten bij de meest betrokkenen, de ouderen zelf.
Behoefteonderzoek senioren
De Leerstoel Active Ageing is
voortgekomen uit een kennismaking van de leerstoelhouder met
de groep Belgian Ageing Studies
van de Vrije Universiteit Brussel
die het behoefteonderzoek van
- 37 -
senioren heeft ontwikkeld. Het
wetenschappelijk terrein van
agoog professor Dominique Verté
en dat van zijn collega en filosoof
professor Willem Elias loopt, zo is
af te leiden uit de gepresenteerde
denkbeelden van Bollnow, weinig
uiteen. Het behoefteonderzoek is
niet alleen een fenomenale exercitie van cijfers, van kwantiteiten, maar meer nog een fenomenologische analyse van het leven
van ouderen, opgetekend door
de ouderen zelf. Het gaat in het
behoefteonderzoek om een persoonlijke weergave van de oudere
van zijn ‘innerraum’ en van diens
beleving van en deelname aan de
openbare ruimte, de ‘ausserraum’.
Liesbeth de Donder(23) heeft met
haar proefschrift over de gevoelens van onveiligheid van ouderen
laten zien op welke wijze gegevens
uit behoefteonderzoeken dienstig
gemaakt kunnen worden aan de
ontwikkeling van de rol van ouderen in de lokale gemeenschap.
Tine Buffel, Sarah Dury en Nico
de Witte zijn druk doende in haar
spoor te treden en ieder met een
eigen concept een belangrijke bijdrage te leveren aan een gerontologie van de hoop. De Nederlandse
gemeente Bernheze heeft, als eerste in Nederland, ingezien dat het
behoefteonderzoek, juist omdat
ouderen zelf aan het woord zijn,
informatie oplevert die noodzakelijk is om Active Ageing mogelijk
te maken. De gemeenten Uden,
Maasdonk en mogelijk ook Katwijk
en Eindhoven volgen het voorbeeld van Bernheze.
Onderzoek naar de
verhuisgeneigdheid van ouderen
De verhuisgeneigdheid van ouderen naar een seniorenwoning
of een woonzorgcomplex komt
voornamelijk voort uit gebreken
in de eigen woning, uit gevoelens van onveiligheid en door het
niet direct kunnen terugvallen op
anderen als de situatie daar om
vraagt. Door de Leerstoel Active
Ageing wordt nagegaan op welke
wijze de verhuisgeneigdheid
kan worden teruggedrongen. De
mogelijkheid en wenselijkheid
tot ontwikkeling van kleinschalige zorgwoningen in woonwijken
worden onderzocht. Tevens wordt
een model ontwikkeld voor een
optimale match tussen behoeften
en verwachtingen van bepaalde
groepen ingeschrevenen en het
aanbod van seniorenwoningen en
gegroepeerd wonen.
Onderzoek naar de invloed van
de omgeving op de zelfredzaamheid en sociale participatie
van de thuiswonende cliënt
De kwaliteit van de materiële en
immateriële omgeving van de
oudere die ondersteuning behoeft,
beïnvloedt in belangrijke mate
de mogelijkheden voor de oudere
om thuis te blijven wonen, voor
zichzelf te kunnen blijven zorgen
en deel te blijven nemen aan de
samenleving. Door de Leerstoel
Active Ageing zal onderzoek worden gedaan naar de invloed van
domotica en van sociale media op
de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare
ouderen.
- 38 Active Ageing
Onderzoek naar de mogelijkheden en effectiviteit van
gemeenschapszorg
De Leerstoel Active Ageing heeft
zich aangediend te worden betrokken bij onderzoek naar de effecten
van samenwerking tussen de eerstelijns zorg, de tweedelijnszorg,
de mantelzorg en inzet van vrijwilligers op de mogelijkheden om
kwetsbare ouderen met een hoge
zorgzwaarte (langer)thuis te kunnen laten wonen(67,68,69).
Onderling dienstbetoon door
ouderen van verzorgingshuizen
en woonzorgcentra
Waar professor Tineke Abma van
de Vrije Universiteit Amsterdam
onderzoek doet naar de versterking van de zeggenschap van
bewoners van verzorgingshuizen en verpleeghuizen(70) zal de
Leerstoel Active Ageing zich richten op het vraagstuk ‘onderling
dienstbetoon’ van deze bewoners.
Bewoners van zorginstellingen
worden doorgaans benaderd vanuit de chronische beperkingen
die zij ondervinden. Op hun kwa- 39 -
liteiten, mogelijkheden en ambities wordt vaak onvoldoende een
beroep gedaan. Door ouderen de
kans te geven hun mogelijkheden te benutten, wordt de ervaren kwaliteit van leven verhoogd
en krijgen de zorgcentra meer het
karakter en imago van een ontmoetingsplaats en ‘levensatelier’
voor ouderen, dan een tehuis voor
zorgbehoevenden.
Maar ook het individueel beleven
van een waardige vierde levensfase, een fase van voorbereiding
op het einde van het leven, is
het onderzoeken waard. Het kan
immers als een finale, ultieme
uiting van Active Ageing worden
aangemerkt.
Het zou ook Cicero deugd doen.
Dankwoord
Mijnheer de Vice-rector, dames en heren,
Tot slot wil ik graag een dankwoord richten tot degenen die hebben bijgedragen aan mijn benoeming. De Raad van Bestuur van de Vrije Universiteit
Brussel dank ik voor het in mij gestelde vertrouwen. In het bijzonder dank
ik Dominique Verté, met wie het vanaf het eerste moment klikte en die
het heeft aangedurfd om voor ‘een Ollander’ een onderzoeksleerstoel te
bepleiten en te promoten.
Naast Dominique dank ik ook Liesbeth de Donder, Nico de Witte, Tine
Buffel, Sarah Dury en Willem Elias voor de hartverwarmende en inspirerende contacten.
Maurice de Greef ben ik erkentelijk, omdat hij, terwijl wij elkaar nog niet
eens zo heel goed kenden, als mijn ambassadeur is opgetreden en voor mij
de eerste contacten met de Vrije Universiteit Brussel heeft gelegd.
Ik dank de Raad van Toezicht van Stichting Mariënstede voor de ruimte die mij geboden wordt om wetenschappelijk actief te mogen zijn.
Dank ook aan de bestuursleden van de Stichting Leerstoel Active Ageing,
in het bijzonder Hans Jager die mij meermalen heeft aangespoord om
mijn doctoraat te gaan verzilveren met een Leerstoel. Maar ook Herman
Haarhuis, Cees Oprins en Emile Blomjous ben ik dankbaar dat zij de leerstoel bestuurlijk willen aansturen.
Jos Schols, Goos Zwanikken, Jaap Germans, Frans van Wijmen, Liesbeth
De Donder en Dominique Verté, dank dat jullie in de Wetenschappelijke
Adviesraad van de Leerstoel zitting hebben genomen.
Jos, jou wil ik bijzonder hartelijk danken voor alles wat je voor mij gedaan
- 40 Active Ageing
hebt. Jij bent een geweldige inspirator en stimulator voor mij en een steun
en toeverlaat. Zonder jou had ik hier nooit gestaan.
Toen bij de bewoners, medewerkers en leden van het managementteam
van Vughterstede, de ‘zorgpoot’ van Mariënstede, bekend werd dat ik een
onderzoeksleerstoel aan de VUB mocht gaan bekleden, heb ik heel veel
positieve reacties mogen ontvangen. Velen hebben aangegeven trots te
zijn dat de directeur ook professor gaat worden. Ik dank de bewoners, de
medewerkers en mijn collega managementteamleden voor alle support.
Regy van den Brand wil ik bedanken voor de fotoreportage in de oratie
en voor de rede, de kritische noten bij de teksten en alle andere, perfecte
voorbereidende werkzaamheden voor deze dag.
Martijn, Maartje en Rob, Mijntje en Steffen en niet te vergeten de ‘new
kids’ Dimo, Midas en Melle, jullie weten als geen ander wat ‘active ageing’
betekent, want jullie maken niet anders mee. De vraag of ik ook nog president van Amerika wil worden, zegt genoeg en misschien had de leerstoel
voor jullie beter kunnen heten:’ een gerontologie van de hoop’. Punt. Maar
de hoop blijft.
En tot slot Bea. Brussel betekent een nieuwe uitdaging, nieuwe inspanningen en een herverdeling van tijd. Als iemand mij bijstaat, de uitdaging
gunt en de ruimte geeft, ben jij het. Zonder die steun zou Brussel heel ver
weg zijn. Bea, heel veel dank!
Dames en heren, misschien is het voor velen van jullie wel een hele rit
geweest van Nederland naar Brussel. Hartelijk dank voor jullie komst en
belangstelling.
Ik heb gezegd.
- 41 -
Literatuur referenties
1. Peters, W.A.M. (1989), Over
ouderdom. Ambo/Baarn.
2. Steemers,F. (2010), Blijvende
inzetbaarheid in langere
loopbanen. Sidestone Press,
Leiden.
3. Verté, D., Dury, S., De Donder,
L., Buffel, T., De Witte, N.
(2011), Doe mee! Over ouderen en maatschappelijke
participatie. Provincie WestVlaanderen.
4. Stavenuiter,M., et.al. (2010),
Tussen kwetsbaar en vitaal.
Verwey-Jonker Instituut,
Utrecht.
5. Evans, S. (2009), Community
and Ageing. Maintaining
quality of life in housing with
care settings. The Policy Press,
Bristol.
6. Eurofound (2010), Measures
for social inclusion of the
elderly: The case of volunteering. Dublin.
7. Kardol, M.J.M. (2004),
Zorg voor zelfstandigheid.
Proefschrift. Universiteit
Maastricht.
8. European Commission. (2010),
Accompanying document to
the Decision of the European
Parlement and of the Council
on the European Year for
Active Ageing 2012. Brussel.
9. European Commission
Employment, Social Affairs
and Equal Opportunities,
(2010), European Year for
Active Ageing 2012. Brussel.
10. Verté, D., De Witte, N., De
Donder, L .(2007), Schaakmat
of aan zet. Monitor voor
Lokaal Ouderenbeleid in
Vlaanderen. Uitgeverij Vanden
Broele, Brugge.
11. Verté, D., De Witte, N.,
De Donder, L. (2008),
Behoefteonderzoek zet
gemeenten in beweging.
TerZake, 2. P.20-22.
- 42 Active Ageing
12. Verté, D., et.al. (2010), Klaar?
Actie! Over ouderen en cultuurparticipatie. Uitgeverij
Vanden Broele, Brugge.
13. Kardol, M.J.M. (2009),
Behoefteonderzoek bij senioren in de gemeente Bernheze.
VU Brussel.
14. Nationaal Strategisch rapportage sociale bescherming
en insluiting Nederland 2008.
Den Haag. 2009.
15. SCP. (2001), Rapportage
Ouderen. Den Haag.
16. Asghar Zaidi. (2008), Wellbeing of Older People in
Ageing Societies. European
Centre Vienna.
17. SCP. (2008), De zilveren
kracht in cijfers. Factsheet
maatschappelijke inzet door
ouderen. Movisie.
18. Schalk, R., Waringa, A.
(2008,2009), Resultaten
Nationale senioren Barometer.
Universiteit van Tilburg.
- 43 -
19. G.H.K. (2011), National Report
– The Netherlands. Study on
Volunteering in the European
Union. Country Report
Netherlands.
20. SCP. (2010), Sport een leven
lang. Den Haag.
21. RIVM. (2004), Ouderen nu en
in de toekomst. Gezondheid,
verpleging en verzorging
2000-2020. Bilthoven.
22. DGSOC. (2005), Vergrijzing,
gezondheidszorg en ouderenzorg in België. Working paper.
Brussel.
23. De Donder, L. (2010), Feelings
of unsafety in later life.
Proefschrift. VU Brussel.
24. CBS/SCP. (2006),
Armoedebericht 2006.
Centraal Bureau voor de
Statistiek, Voorburg/Heerlen.
25. Ministerie van SZW. (2006),
De toekomstige inkomenspositie van ouderen.
Werkdocument.
26. Nivel. (2010), Kwaliteit van
leven bij migranten in de
ouderenzorg. Nivel, Utrecht.
27. Ministerie van VROM. (2008),
Hoe willen kapitaalkrachtige
ouderen wonen. De woonwensen en woonvoorkeuren
van 50-75 jarigen. TNS.NIPO,
Amsterdam.
28. Lelkes, O., Zólyomi, E. (2010),
Housing Quality Deficiences
and the Link to Income in the
EU. European Centre, Wenen.
29. Horn, L.M., et.al. (2005),
Waar blijven de Amsterdamse
levensloopbestendige voorzieningen? Amsterdam.
30. Noordenne, M. van. (2010),
Maatschappelijke en individuele effecten van huren en
kopen. VROM, Houten.
31. Jong, A. de., Van Duin, C.
(2010), Regionale prognose
2009-2040: Vergrijzing en
omslag van groei naar krimp.
Planbureau voor de leefomgeving/CBS, Bilthoven.
32. Campen, V. van. (2011),
Kwetsbare ouderen. Landelijk
beeld van de groeiende groep
ouderen met meervoudige
gezondheidsproblemen. SCP.
33. Huber, A., et.al. (2009), Facts
and Figures on Long-Term
Care. Europe and North
America. European Centre
for Social Welfare Policy and
Research. Vienna.
34. Roelofs, E., VerhoevenDenissen, M. (2009),
Duurzaam zorgen. Avans
Breda.
35. SCP. (2003), Mantelzorg. Over
de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag.
36. Hoffmann, F., Rodriques, R.
(2010), Informal carers: Who
takes care of them? European
Centre for Social Welfare
Policy and Research. Vienna.
37. SGBO. (2010), Benchmark
Wmo 2010. Resultaten over
het jaar 2009. SGBO, Den
Haag.
38. Houten, van, M., Winsemius,A.
(2010), Participatie ontward.
Vormen van participatie uitgelicht. Movisie.
39. RMO-advies 34. (2004),
Ouderen tellen mee. Den
Haag.
- 44 Active Ageing
40. Colclough, G., Sitaraman, B.
(2005), Community and Social
Capital: What is the difference? Sociological Inquiry,
Vol.75, No.4, November 2005,
474-496. Alpha Kappa Delta.
41. Forrest, R., Kearns, A. (2001),
Social Cohesion, Social Capital
and the Neighbourhood.
Urban Studies, Vol.38, No.12,
2125-2143.
42. Buffel, T., Verté, D., de Donder,
L., De Witte, N. (2008),
Exploring the links between
conceptions of the neighbourhood and gerontological
research perspectives. VU
Brussel.
43. Smith, A., Phillipson C.,
Scharf, T. (2002), Social
Capital: concepts, measures and the implications for
urban communities. Centre
for Social Gerontology.
Working Paper No. 9.
44. Gray, A. (2009), The social
capital of older people.
Ageing and Society, 29, 5-31.
- 45 -
45. Bussemaker, J. (2002),
Individualisering en sociale
cohesie: een fundament voor
sociale steun. TSG jrg.80,
p.417-424.
46. Plemper, E., Van Vliet, K.
(2002), Community Care: de
uitdaging voor Nederland.
Verwey-Jonker Instituut,
Utrecht.
47. Mercken, C. (2002),
Intergenerationele participatie. In: Generaties aan zet.
NIZW, Utrecht.
48. Ministerie van VROM. (2006),
Ouderen onder dak. Een
onderzoek naar wonen, welzijn en zorg voor ouderen in
kleine dorpen. Den Haag.
49. Slijkhuis, B. (2004),
Ruildiensten van en voor
ouderen in Duitsland. NPOE,
Utrecht.
50. Jansen, H., et.al. (2008),
Gemeenschappelijk wonen
op leeftijd. Zorgposities en
sociale netwerken van ouderen in woongemeenschappen. Verwey-Jonker Instituut,
Utrecht.
51. Idenburg, P.J., Van Schaik,
M. (2010), Diagnose 2025.
Over de toekomst van de
Nederlandse
gezondheidszorg. Scriptum.
52. Erp, van, S. (2004), De Wmo.
Laveren tussen angst en
ambitie. PON.
53. Tweede Kamer 2005-2006, 30
131, nr 65.
54. Mertens, H., Zwet, Van der,
R. (2009), Het versterken van
de maatschappelijke participatie van oudere migranten.
Verkenning. Movisie, Utrecht.
55. Klerk, M. de., Romeijn, M.
(2011), Hoe pakken lokale
verschillen in het Wmo-beleid
uit voor ouderen? Geron
1/2011, p.13-16, Amsterdam.
56. Tenhaeff, C. (2008),
Vermaatschappelijking in
internationaal perspectief.
Voorstudie. Movisie.
57. SEV. Effecten van woonservicegebieden. 2010.
Rotterdam.
58. Aedis-Actiz. (2010),
Kleinschalig wonen in de
wijk: een goede bestemming.
Utrecht.
59. Hendriks, P., De Kam, G.
(2009), Coördineren als
balanceren: opereren tussen samenwerken, concurreren en regisseren. Radbout
Universiteit Nijmegen.
60. Bollnow, O.F. (1958), Nieuwe
Geborgenheid. Een bijdrage
ter overwinning van het existentialisme. Vertaling. Erven
J. Bijleveld, Utrecht.
61. Bollnow, O.F. (1959), Tür und
Fenster. Die Sammlung, 14 Jg.
S. 113-120.
62. Bollnow, O.F. (1960), Der
erlebte Raum. Universitas, 15.
Heft 8, S. 397-412.
63. Bollnow, O.F. (1963), Mensch
und Raum. Kohlhammer.
Stuttgart.
- 46 Active Ageing
64. Bollnow, O.F. (1970), Der
mensch in der spannung zwischen öffentlicher und privater sphäre. In Jugendgemässe
Lebenskunde in der
Entscheidung. Wien 1970, S.
17-27.
65. Bollnow, O.F. (1979), Der
Raum. Asahi Verlag Tokyo, S.
15-22.
66. Greef. M. de., Segers. M.,
Verté. D. (2009), Leren voor
leven: een eigen plek in het
dagelijks leven. Spectrum
CMO Gelderland.
67. Schols, J.M.G.A. (2004), De
toekomst van de chronische
zorg...ons een zorg? Oratie
Universiteit van Tilburg.
Dutch University Press,
Amsterdam.
68. KNMG (2010), Sterke medische zorg voor kwetsbare
ouderen. KNMG publicatie,
Utrecht.
69. Kunneman, H., Slob, M.
(2007),Thuiszorg in transitie.
LSBK, Bunnik.
- 47 -
70. Abma, T.A. (2010),
Herinneringen en dromen van zeggenschap.
Cliëntenparticipatie in de
ouderenzorg. Boom Lemma,
Den Haag.
- 48 Active Ageing
Download