- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting ANW H1 + H2 + H3
Hoofdstuk 1:
















De wetenschap is ontstaan omdat de Grieken een verklaring wilden voor alles wat ze zagen.
Astrologie: het gloorrijke leven van sterren heeft invloed op het leven hier op aarde. Het
geeft een voorspelling (leer van sterren)
 Vroeger behoorde het tot de wetenschap omdat het hoorde bij de natuur en de kracht
was van de goden
Astronomie: de natuurlijke kijk door wetenschappers op de sterren. Uit wat voor elementen
bestaat, wat zijn de afstanden, enz. (wat van de sterren)
Plato ideeënleer: alle zichtbare werkelijkheid is een imperfecte afspiegeling van onze perfecte
wereld/ideeën . vb, alles wat rond is, in onze wereld, is een imperfecte afspiegeling van het
rondje in onze ideeën. De essentie van dingen zit in de transcendente werkelijkheid (=de
perfecte wereld). Deze leer stimuleerde de wetenschap NIET omdat er teveel was om over na
te denken.
Animisme: alle levende en levenloze zijn bezield. Dit is een rem op de wetenschap omdat het
overal aanwezig was
Aristoteles was het niet eens met Plato. Hij liet alle toevallige eigenschappen (haarkleur etc.)
weg en zei dat de essiëntie zit in de dingen zelf. Hij zei ook dat je kennis op moet doen door
waar te nemen (kijken, luisteren enz.)
Empyrische wetenschap: leren door te observeren.
De vrije wetenschap wordt zo genoemd omdat je hierin zelf jouw wetten kan stellen en je kan
zelf bepalen wat je wilt onderzoeken.
Een groot verschil tussen de experimentele en historische wetenschap is dat je bij de
experimentele wetenschap de feiten direct kan zien (en weet dat ze waar zijn) en bij de
historische wetenschap moet je alles controleren m.b.v. bronnen (en niet elke bron is
betrouwbaar).
De verschillen in uitkomst kan komen door verschillende hypotheses, achtergronden, belangen
of soorten onderzoek.
Verlichting:
 waarnemen
 wiskundige beschrijving van waarnemingen
 experimenten uitvoeren
 zelf denken, lezen en geloven
 niets aannemen van autoriteiten
Reformatie en de (moderne) wetenschap komen voort uit de verlichting.
Renaissance is de wedergeboorte van de kijk op dingen.
 Wetenschappers gingen na deze periode zelf dingen onderzoeken en beslisten ook zelf
wat ze wilden onderzoeken
 Er werden nieuwe flora en fauna (= planten en dieren) gevonden na deze periode
doordat de mensen zelf mochten kiezen wat ze wilde onderzoeken.
De Reformatie is een periode waarin de dingen uit de Katholieke Kerk werden hervormd.
Hieruit ontstond het protestantisme. Voorbeelden waren dat men zelf ging lezen in de bijbel.
 Men vindt dat deze periode de wetenschap heeft bevorderd omdat het de kijk verlegde
naar de manier waarop God het had geschapen.
Religiositeit: het afvragen van wat is de overeenkomst tussen mijzelf en het heelal
Godsdienstig zijn: het delen van je kennis over religiositeit met mensen die hetzelfde denken.









Elke wetenschapper moet een bepaalde vorm van geloof hebben. Dit is zo omdat elk geloof een
andere invalshoek heeft op een onderwerp en dus een andere uitkomst
Inductie:
 Je ziet een paar keer iets en dan denk je dat het altijd zo is
 Uit een beperkt aantal waarnemingen, een algemene bewering afleiden.
Herhaalbaarheid is een belangrijke eis bij de wetenschap omdat anders je inductie niet klopt
Verificatie: je zoekt dingen die je hypothese ondersteunen (hoe vaak moet je het gezien
hebben?)
Falsificatie: dingen zoeken die je
hypothese weerleggen, één
voorbeeld is genoeg om het te
weerleggen
Hypothese -> theorie -> wet
Model: een abstractie van de
werkelijkheid.
Een model zal altijd simpeler zijn
dan de werkelijkheid omdat het
een vereenvoudiging is en alleen de relevante dingen worden genoemd
De soorten modellen zijn: beschrijvende, schaal en simulatie modellen
Hoofdstuk 2


Verschillen tussen mens en dier:

Taal

Eten

Kleding

Ratio (verstand)

Anatomie

Gebrek aan instinct (mens)

Seksualiteit (mens plezier, dier ‘verplicht’)

Leeftijdsverloop

Moraal

Emotie

Religie

Doods- en tijdsbesef(mens)
Aristoteles zegt dat er 3 soorten zielen zijn:

Vegetatieve ziel:
 Voedsel tot je nemen
 Voortplanten
 Planten, dieren en mensen

Sensitieve (dieren en mensen) ziel:
 Waarnemen
 Motoriek
 Voorkeur voor voedsel (appetitie)

Rationele (mensen) ziel:
 Denk vermogen

Doordat de elektronenmicroscoop is uitgevonden kon men ook zien waar een cel uit bestond.
Dit kon nog niet met de microscoop van Van Leeuwenhoek waarmee je alleen maar een klompje
gelei zag met bolletjes.
Het bewustzijn is gezetelt in onze hersenen. Dit komt doordat alle zenuwen enz. worden
aangestuurd door je hersenen.
Veroorzakers van ziektes:
 Infectie wordt veroorzaakt door virussen ,bacterien,schimmels of prionen.
 Tumor: een cel houdt zich niet aan de ‘redgels’ en gaat dan woekeren.
 Trauma: iets van buitenaf
Een epidemie is een situatie waarin veel mensen/dieren aan dezelfde ziekte lijden in een
bepaald (geografisch) gebied
Een pandemie is een wereldwijde epidemie

Autopoiesis: zelforganisatie

Semmelweis staat aan de bron van het hygiënisch werken.
 Zijn resultaten werden niet gelijk ingevoerd omdat er veel ontwetendheid en gekonkel
was, maar ook omdat hij ze pas laat publiceerde
 Semmelweis had gevonden dat doordat er in ééndezelfde ruimte vrouwen bevielen en er
secties werden verricht, de ruimte onrein werd van het dode lichaam (van de secties).
Lister ging met carbonzuur bacteriën doden. Hierdoor werd heel veel ontsmet (lucht en
gereedschappen).
 Het verschil van Semmelweis en Lister in manier van werken was dat Lister keek naar
de oorzaak en daarop ging genezen. Semmelweis probeerde gewoon iets en ging daarop
dingen elimineren.
 Hij ging bewerkte alles met hete stoom/carbon zuur, tegenwoordig heet dit steriliseren
 Lister ging dus A-septisch te werk (= het voorkomen van iets).
Pasteur ontdekte hoe het eten bedorf door de bacteriën (pasteuriseren = iets koken)
 Hij toonde aan dat bacteriën alleen maar werden voortgebracht door levende wezens.
Hij toonde dit aan door iets te verwarmen. Hierdoor was er geen sprake dat bacteriën
ineens ontstonden (generatio spontanea) ; hierdoor waren ook de bacteriën gedood
Koch ontdekt de link tussen bepaalde bacteriën en bepaalde ziekten.
Jenner is diegene die het vaccineren heeft bedacht. Hij kwam op dit idee toen hij een
boerenverhaal over dat wie de koepokken had gehad geen gewone pokken meer kreeg. Toen er
iemand met koepokken naar hem toe kwam naar hij een monster en bracht dat in in iemand
zonder pokken. Deze persoon kreeg de koepokken (die geen erge verschijnselen geven) en werd
beter, maar reageerde niet op de normale pokken en op deze manier had Jenner de vaccinatie
tegen de pokken gevonden.
Flemming is diegene die de antibiotica heeft ontdekt
Het verschil tussen pasteuriseren en steriliseren is dat je bij pasteuriseren iets kookt met de
bedoeling het onschadelijk maken van bacteriën en als je iets steriliseert dan verhit je het
zodanig dat je de micro-organismen doodt.
Anti-septisch: het doden van bacteriën
Epidemiologie: werken met grote groepen mensen en de effecten op hun gezondheid
(besmettelijk en niet besmettelijk).
Een bacterie/virus vinden en isoleren. Een gezond lichaam de bacterie/virus inspuiten zou deze
persoon ziek moeten maken (bedacht door Koch).
 Linie 1: hygiënisch blijven (handen wassen etc.)
 Linie 2: hele huid (niet heel, dan ontsmetten) en enzymen in je speeksel/oogvocht,
maagzuur in je maag.






















 Linie 3: witte bloedcellen (sluiten de bacteriën in)
 Linie 4: naar de dokter -> antibiotica
Bij multiple sclerose (MS) breken afweercellen de beschermende lag om zenuwcellen af
waardoor verlamming ontstaat.
Macrofagen zijn cellen die bacteriën opruimen, maar ook de dode cellen en stof in je longen.
B-lymfocyten zijn cellen die afweerstoffen maken
Een antigeen is een herkenningspunt van een bacterie/infectie/ziekte
Een antistof is een stof die aan de ene kant op de antigeen past en aan de andere kant past
alles
Je krijgt veel ziektes maar één keer omdat je lichaam na die ene keer weet hoe het snel de
antistoffen en antigenen moet maken. De griep is hierop een uitzondering omdat deze elk jaar
in een andere vorm voorkomt.
Vaccineren helpt ons afweersysteem te verbeteren. Doordat er een zwakke ziekteverwekker
in je lichaam wordt gespoten gaat je afweersysteem de antistoffen en antigenen maken hierop
en reageer je de volgende keer niet tot nauwelijks op de ziekte
Een dubbelblind onderzoek is een onderzoek waarbij proefpersonen of een placebo of een
geneesmiddel krijgen toegediend en er wordt dan gekeken naar vooruitgang en bijwerkingen.
Een resistentie tegen antibiotica kan ontstaan doordat de schimmels/bactieriën doordat ze de
antibioticum afbreken en kunnen deze eigenschap doorgeven via kleine stukjes DNA
(plasmiden).
Hoofdstuk 3


RNA: het negatieve deel van DNA. Een klein stukje DNA is een gen.
Crick dacht dat één gen gelijk stond aan één erfelijke eigenschap. (het centrale dogma van het
DNA)


Het doel van gentherapie is het stoppen van het doorgeven van erfelijke ziektes.
Meestal worden zoogdieren gebruikt om medicijnen op te testen voordat er klinisch onderzoek
(bij de mensen) wordt gedaan. Dit is omdat de zoogdieren een overeenkomstig cellensysteem
hebben.
Er zijn verschillende soorten gentechnologie:
 Gentherapie: het vervangen van een ‘slecht’ stuk DNA (meestal met erfelijke ziektes)
en dat vervangen door een goed stuk DNA. Een vorm van gentherapie is IVF
 Medicijnen: het maken hiervan wordt mogelijk gemaakt door het juist inbrengen van
menselijke genen in schimmels enz.
 Voedingsgewassen: worden aangepast m.b.v. van gentechnologie om de aanvraat door
insecten tegen te gaan, hogere voedingswaarde te geven enz.
 Kiembaan-gentherapie: het aanpassen van erfelijke eigenschappen (designer baby)
Transgenees: het overbrengen van DNA naar een ander organisme.
Infivo: normale manier van bevruchting.
IVF (In vitro fertilization): eicellen worden met behulp van hormonen rijp gemaakt en dan via
een buisje met sperma worden ze bevrucht en dan teruggeplaatst.
















Prenatale diagnostiek: het voor de echte zwangerschap (voor het achtcellig stadium) ziektes
vaststellen.
Dolly is een gekloond schaap. Dat ging alsvolgt: er werd een stuk DNA uit het originele schaap
gehaald en dat werd in een kernloze eicel gezet. Deze eicel werd teruggezet en zo groeide het
uit tot een volledig schaap. Hier waren echter wel heel veel pogingen voor nodig.
 Dit is een voorbeeld van reproductief klonen (klonen met als doel het vermeerderen van
iets)
 Er zijn vier niveau’s: stekjes (bij planten), weefselkweek, het splitsen van een
embryo’s in een zeer vroeg stadium en de dolly-methode (zie hierboven)
Er zijn een aantal manieren om stamcellen te krijgen:
 Therapeutisch klonen (klonen met als doel het genezen van een ziekte) of uit restembryo’s
 IPS zijn geïnduceerde pluripotente stamcellen. Deze komen voort uit getransformeerde
huidcellen en hiervoor hoeven dus geen embryo’s te worden verminkt. Een nadeel is, is
dat het nog vrij jong is en je dus niet weet hoe groot de kans is op teratomen (tumoren
met allerlei weefsels erin)
 Volwassen stamcellen.
Pluripotente stamcellen zijn stamcellen die nog niet zijn gespecialiseerd (embryonale)
Omnipotente stamcellen zijn stamcellen die wel zijn gespecialiseerd (volwassen stamcellen)
Xenotransplantatie is het transplanteren van organen van dieren naar mensen. De gevaren die
hieraan vast zitten zijn endogene virussen en afstoting.
 Endogene virussen zijn virussen binnen één soort. Bijvoorbeeld bij een varken kan een
ziekte niet gevaarlijk zijn terwijl deze bij de mens kan uitgroeien tot een gevaarlijke
ziekte.
 Afstoting kan komen doordat het niet lichaamseigen is. Dit kan worden voorkomen door
het orgaan genetisch te veranderen en ondrukkers te slikken.
T0: afweercellen die naar alles kunnen worden omgezet (lymfosieten).
T1/Th1: vallen bacteriën aan (koorts, verkoudheid).
Th2: heftige afweer van bacteriën (zweren).
Als je te hygiënisch opgroeit dan maak je te weinig T1/Th1 aan en reageer je met Th2 op kleine
bacteriën (pollen, kattenharen) en dit zorgt voor allergieën.
Auto-immuun ziekte: diezelfde heftige reactie op je eigen lichaam (reuma, aids)
Inentingsmiddelen werden vroeger in kleurstoffabrieken gemaakt vanwege de apparatuur en
technieken.
 Actieve immunisatie: je krijgt ziekteverwekkers toegediend en maakt zelf antistoffen
aan.
 Passieve immunisatie: de antistoffen worden toegediend.
Download