Genotype/Fenotype Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling van het leven op aarde.Soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen. De evolutietheorie gaat uit van: - Verandering in genotypen - Natuurlijke selectie - Het ontstaan van nieuwe soorten Basisstof 2: Voorbeelden van Evolutie Vóór de industriële revolutie Na de industriële revolutie Dat er mutanten voorkomen binnen een soort is belangrijk voor de overleving van de soort. Als de omstandigheden veranderen zijn er altijd wel een paar organismen, die er tegen kunnen en dus overleven en zich verder voortplanten Maken twee soorten zaad: - Licht, met pluis - Zwaar, zonder pluis Verhouding afhankelijk van omgeving. - Op het platteland: meer wind -> meer lichte zaden - In de stad: veel beton -> dichtbij meer kans op ontkiemen -> meer zware zaden. Leven in de oerwouden van de Filippijnen Worden aan veel gevaren blootgesteld, dus een kortere levensverwachting (+/- 20 jaar). - Gemiddelde lengte 1.40 – 1.50, groei stopt daarna - Vrouwen eerder vruchtbaar -> Daardoor ondanks kortere levensverwachting toch nakomelingen. Ernstige ziekte: afwijking van de rode bloedcellen Vaak dodelijk Komt vaker voor in tropische gebieden. -> wie sikkelcelanemie heeft, is resistent voor malaria Tsjernobyl: kernramp 1986 De wijde omgeving is zwaar radioactief Er zijn daar schimmels ontdekt die energie kunnen halen uit straling die voor mensen juist heel gevaarlijk is! Bijv. MRSA (ziekenhuisbacterie) Resistent: ongevoelig voor antibiotica Resistentie kan ontstaan door o.a. veelvuldig gebruik van antibiotica en kuren niet afmaken. - ‘Zwakkere bacteriën gaan als eerste dood’ - ‘Sterke’ bacteriën blijven over - Sterke bacteriën vermenigvuldigen zich - Er ontstaat een populatie bacteriën die beter tegen dat antibioticum kunnen. Door natuurlijke selectie kan een soort dus evolueren Dit kan in de loop van miljoenen jaren (bijv. giraffe) Dit kan dus ook sneller, zoals in de voorbeelden.