Hoofdstuk 1: Idee en oorsprong van de rechtzaak. 1.1 wat is een rechtstaat: overheid moet ingrijpen als er geweld is, overheid mag niet alles: democratische rechtstaat. ( ze mogen meedoen aan verkiezingen, daardoor indirect meebeslissen ). Dat is democratisch. De rechtstaat beschermt. Je moet je aan die regels houden. het bestuur en burgers hebben sociaal contract; beide plichten. 1.2 beginsel van de rechtstaat: trias politica, grondrechten en legaliteit beginsel, vormen het beginsel van de rechtstaat. (ontstaan in de 17/18e eeuw na absolute macht). Montesquieu wou in 1748 een door het volk gekozen parlement met wetten. Koning en ministers allen aanwezig bij het uitvoeren van wetten. Hierdoor ontstond de trias politica ‘de scheiding der machten’. 1776 in Amerika: ‘no taxation without representation’. Wie belasting betaald heeft recht om stemmen. 1789 franse revolutie. ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap.’ Hierna einde absolute macht. Nu constitionele monarchie: gebonden aan de grondwet. Grondrechten zijn heel belangrijk en der is een wet van gemaakt. Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen beperkingen opleggen als die in de wet staan en voor iedereen gelden. In dictatuur bepaalt een machthebber of partij vaak willekeurig at de regels zijn. Er is geen persvrijheid en geen vrijheid van meningsuiting. 1.3 na de 2de wereld oorlog: 20ste eeuw was van de dictatuur in Italië Duitsland en communistische landen. Na 2de wereld oorlog niet meer. 1948: v.n. universele verklaring van de rechten van een mens. 1950: verdrag van rechten van een mens. Zonder mensenrechten is er geen rechtstaat. Soms worden er fouten gemaakt; onrechtvaardigheid. De rechtstaat geeft een ondergrens (uiterste limiet) aan als de situatie, gebeurtenis, beslissingen & handelingen kan afmeten. Rechtstaat beoordeelt de overheid. Hoofdstuk 2: Grondwet en grondrechten. Grondwet (constitutie, bottenstelsel) is belangrijkste wet. Gelijkheid en vrijheid zijn belangrijk. 2.1 ontstaan en doel van grondwet: voor de grondwet: staatsregeling van Bataafse republiek. Het werd een gecentraliseerde eenheidsstaat na eeuwen langen aparte staten. Eerste grondwet 1814. 1806 Nederland een constitutionele monarchie. Nadat De wet:’de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.’ Was ingesteld werd geregeerd als: ministeriële verantwoordelijkheid. Eerst mochten alleen mannen kiezen: censuskiesrecht. Grondwet zorgt voor binding in de pluriforme samenleving. Doelen van de grondwet zijn: - de grenzen van de macht van de staat aan te geven, daarmee vrijheden van burgers. - Rechten burgers vast te leggen. - Hoe de belangrijkste dingen zijn georganiseerd. - Eenheid van staat uit te drukken. 2.2 inhoud van de grondwet: hoofdstuk 1 is het belangrijkst van de grondwet. (vrijheden) de grondrechten staan in willekeurige volgorde de rechten zijn even belangrijk. Als de burger vind dat een van zijn rechten geschonden is mag die naar de rechter. Artikelen: 19-23 sociale grondrechten. Overheid heeft zorgplicht over burgers bij : werken, bestaanszekerheid en welvaart, leefbaarheid en milieu, volks gezondheid en woongelegenheid & onderwijs. De overheid moet actief optreden om deze rechten waar te maken. Bestuursfuncties: koningschap, regering, staten generaal, wetgeving en bestuur, rechtspraak, provincies, gemeenten, waterschappen. Wijzegingen van de grondwet: belangrijk, grondwet zorgt dat de staat bij elkaar blijft. Om te voorkomen dat de grondwet word gewijzigt moet die 2x gecontroleerd worden. 2/3 moet er mee ens zijn. Grondrechten: horizontale werking. Burgers & burgers. Verticale werking: burgers overheid. 2.3 de grondwet in discussie: botsende grondrechten is vooral het geval als: grondrechtelijke belangen van burgers in conflict komen. Botsing zou voorkomen kunnen worden als er rangordes in de grondrechten komen. Er is geen objectieve criteria. Je kan ook dingen laten beoordelen door europees verband. Hoofdstuk 3: Trias politica: scheiding of evenwicht van machten? Ministers en 2de kamer zijn onderdeel van de trias politica. 3.1 ontstaan en doel van trias politica: Montesquieu bedacht dat de 1ste macht de wetgevende macht was, de taak was; Algemene wetten te maken, wijzigen of intrekken. De 2de was de uitvoerende macht; de taak was om wetten aan te passen in concrete gevallen. De 3de was de rechterlijke macht; deze moest in geval van onenigheid over wetten/conflicten rechtspreken. De machten worden verdeeld door organen die niks over elkaar te zeggen hebben, wel controleren. Tegenwoordig: ‘checks and balances.’ Ze willen allemaal gelijk zijn en daardoor controleren ze. Wetgevende macht controleert uitvoerende macht. Wetgevende macht ook rechterlijke macht. Maar ook andersom. Rechterlijke macht controleert ook uitvoerende macht. 3.2 de drie machten in NL: Wetgevende macht is gekozen. De wetgevende macht moet in verschillende kamers verdeeld zijn, zo word een wetvoorstel van verschillende kanten bekeken. Goede wetten moeten: - algemeen zijn en voor alles gelden. - Duidelijk zijn. - Haalbaar en uitvoerbaar. Je moet de wetten die voor jou gelden kennen. Uitvoerende macht zijn de ministers, hun zorgen dat de wetten goed worden uitgevoerd. Ambtenaren voeren hun eigen machtsblok. Vierde macht worden ze genoemd. Ze nemen bij wetten zelfstandige beslissingen die ministers nooit kunnen controleren. Rechterlijke macht is van de onafhankelijke rechters. Rechters zijn voor het leven genoemd en zijn onschendbaar, behalve met misdrijf. Dit zorgt ervoor dat ze machtigst zijn. Ze zijn niet betrokken bij het maken van wetten. De wet gebruiken ze niet alleen voor hun uitspraken, ook toelichting wet, wetgeschiedenis & jurisprudentie (geheel van uitspraken door rechters). 3.3 samenspel van de drie machten: Parlementsleden worden gekozen door het volk. Ministers gecontroleerd door parlement. Rechters worden niet gecontroleerd behalve binnen de rechterlijke macht (hoger beroep, cassatie). Parlement kan rechterlijke uitspraken niet ongedaan maken maar wel de wet aanpassen. 3.4 discussie over de trias politica: Regelmatige uitspraken en voorstellen om verhouding tussen 3 machten te verbeteren. Ze willen een meer dualistische stelsel. De regeringspartij moet dan meer macht. Hoofdstuk 4: het legaliteitsbeginsel. Stalken was eerst geen wet, je kon er niets aandoen dit is een vb van een legaliteitsbeginsel. Dat houd in dat iemands vrijheid alleen beperkt mag worden als de rechtmatigheid van die beperkingen is vastgelegd in de wetten en de regels en door het parlement zijn aangenomen. Rechtsorde: het geheel van rechtsregels, rechtsbeginsels en de manier waarop recht is georganiseerd. Rechtsorde en rechtstaat zijn niet hetzelfde. Rechtsorde is geheel van rechten in land, rechtstaat is een specifieke staatsvorm die aan bepaalde eisen voldoet. 4.1 soorten regels: twee redenen voor opstellen van rechtsregels (gedragsregels ): 1. doelmatigheid: duidelijke afspraken. 2. zedelijke bewustzijn: regels voor waarden, wat goed en wat slecht. Sociale regels zijn niet opgeschreven, ze geven in termen; wel of niet rekening houdend. Morele regels zijn zwaarder; goed of kwaad. 4.2 rechtsgebieden: Privaatrecht (burgerlijk recht, civiel recht): gaat over de burgers onderling. (horizontaal) Publiekrecht: burgers en de overheid. (verticaal) Privaatrecht is onderverdeeld in: - personen en familie recht - ondernemingsrecht: iemands vermogen. Publiekrecht is onderverdeeld in: - staatsrecht: inrichting NL staat. - Bestuursrecht: bestuursactiviteiten van de overheid. - Strafrecht: wettelijke strafbepalingen. 4.3 de organisatie van de recht: Overheidsorganisaties bezig met uitvoeren en toepassen van recht. Nederland heeft 19 rechtbanken, vijf gerechtshoven en 1 Hoge Raad. Hoofdstuk 5: het strafproces. 5.1 Rechtsbescherming en procesregels: een belangrijke rechtsbescherming is: onschuldvermoeden; een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Hij heeft recht op een advocaat, geen geld; pro-deo advocaat. Het legaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat mensen niet zonder proces de gevangenis ingaan. Staan in het rechtboek van strafvordering. Alle handelingen van de overheid zijn aan regels verbonden. Ze staan in strafproceswet. 5.2 Het strafproces: 6 fases van het proces: 1. Aanhouding: iemand is verdacht als er vermoedens zijn. Als dat zo is mag de politie je staande houden (stilstaan en vragen om je id.) hij kan je ook aanhouden ( arresteren en meenemen naar het bureau ). 2. Opsporing (officieer van justitie): de politie start met het verzamelen van informatie. (verhoren van verdachte en getuigen) Het verslag ervan gaat als proces-verbaal naar officieer van justitie, die bepaald of er een rechtzaak komt of verder gaat met onderzoeken. De politie mag dwangmiddelen gebruiken, soms toestemming nodig. Na 6 uur op politiebureau kan de officieer van justitie 2x toestemming geven voor 3 dagen. Daarna rechter commissaris voor vervolg. Als na 110 dagen voorarrest de strafzaak nog niet is afgerond, pro-forma zitting. Rechter kan de verdachte dan nog langer laten zitten. 3. Vervolging (openbaar ministerie): beslist of zaak voor de rechter komt: vervolgingsmonopoly. Hij kan ook een schikking doen, waarmee iemand een geldboete betaald of taakstraf. Ook kan die seponeren (besluiten om niet verder te vervolgen). Reden: niet zo strafbaar, al genoeg gestraft, onvoldoende bewijs. 4. Berechting (rechters): officieer van justitie besluit op strafvervolging gaat die naar de rechter, hij krijgt dagvaarding. (tenlastelegging) aan het eind vraagt de officieer van justitie om requisitoir; vragen om bepaalde straf. De advocaat doet pleidooi, verdachte heeft laatste woord. 5. Hoger beroep, cassatie: na de rechtbank kan je naar hoger beroep in gerechtshof. De officieer van justitie wil een hogere of langere straf. Iemand kan ook op cassatie aan, lager of korter. 6. uitvoeren van opgelegde straf: het uitvoeren van opgelegde straf word gedaan door uitvoerende macht. Gedetineerde hebben recht op voorwaardelijke vrijheidsstelling na het uitzitten van 2/3 straf. Ex- gedetineerde hebben steun op reclassering, terug komen in maatschappij. Hoofdstuk 6: Het strafrecht. 6.1 de strafbepalingen: 3 uitgangspunten die het strafrecht ondersteunen; - In het strafrecht geld het legaliteitsbeginsel. - Het moet duidelijk zijn. - Ne bis in idem-regel, nooit 2 x vervolgd worden voor hetzelfde vergrijp. Het WvS bevat 3 delen; Deel 1 zijn de algemene bepalingen. Deel 2 geeft opsomming van alle misdrijven. (ernstig) Deel 3 alle overtredingen. (minder ernstig) De inhoud van de strafpebalingen heet materiële strafrecht. Hij die … (dit en dit doet) … word gestraft met … jaar. Zo weet iemand waar die aan toe is. Rechter mag maximale straf naar beneden halen, niet omhoog. 6.2 de bestraffing: Er is spraken van een strafbaar feit al de dader het uit eigen wil en volle verstand heeft gedaan. Rechtvaardiging (het feit is niet meer strafbaar): - noodweer, je verdedigt jezelf of een ander. - Overmacht- noodtoestand, als je iets negeert bv verboden toegang om een kind te redden. - Ambtelijk bevel, als je van agent de vluchtstrook op mag en later word bekeurd. Niet schuldig (feit strafbaar, dader geen schuld): - psychische overmacht. - Noodweerexces, hevige gemoedstoestand die direct gevolg is voor aanval, je overstrijd de noodzakelijke verdedeging. - Ontoerekeningsvatbaar, geestelijke stoornis, psychisch buiten zinnen. - Afwezigheid van schuld, als je er niks van af wist, wel connecties. Soorten straffen; - geldboete, vaakst voor, meestal combinatie met een hoofdstraf. - Taakstraf, alternatieve straf, je kan het doen in plaats van geldboete of vrijheidsstraf. - Vrijheidsstraf, bij overtreding is hechtenis van max 1 jaar. Bij misdrijf gevangenisstraf. Ergste is levenslang. Naast hoofdstraffen ook bijkomende straffen van de rechter; rijbewijs inname, psycholoog. Ook kunnen strafrechtelijke maatregelen worden gedaan; schade vergoeding, afkickkliniek, tbs of verkregen geld van misdaad. Opleggen straffen heeft doelen, 5 functies: - wraak en vergelding; misdaad mag niet lonen. - Afschrikking; weerhouden om misdaad te plegen. - Voorkomen van eigenrichting; als de overheid niet straft gaan mensen het doen. - Resocialisatie; leven verbeteren. Beveiliging van samenleving; maatschappij beschermen tegen herhalen. Kinderen onder 12 jaar niet vervolgd. wel met raad van kinderbescherming. Tussen 12-18 jaar heb je jeugd strafrecht. Het gaat zoveel met bureau Halt. Taakstraf niet rechter (kleine misdrijven). Zwaardere; kinderrechter. Dan kom je in jeugdgevangenis waar je omleert gaan met agressie en geld. Jeugd strafrecht is strek gebaseerd op resocialisatie. 6.3 strafrecht in discussie: Maximale tijdelijke straf is verhoogd, door vervroegde invrijheidsstelling. Adolescentenstrafrecht invoering dat jongeren tussen 15-18 zwaardere straffen krijgen. Tbs en taakstraffen worden ook strenger. Hoofdstuk 7: Burgerlijk recht en bestuursrecht. Meeste rechtzaken gaan over burgerlijk recht (2 burgers tegen over elkaar). Of het bestuursrecht ( burgers tegen de overheid. ) 7.1 burgerlijk recht: Eiser is degene die de zaak voorlegt, de gedaagde is de persoon van wie iets word geëist en word gedaagd. Niet allen burgers, maar ook rechtpersonen (BV’s, stichtingen). Een dagvaarding bestaat uit: - naam eiser - de eis. - Motivatie van de eis. - Tijdstip plaats rechtzaak. Bij kanton rechten heb je geen advocaat nodig. Bij grotere rechten wel je hebt een procureur (hij kent de regels). Meestal is dit een advocaat. Soms moet je als iets verboden word en je doet het toch een dwangsom geven, doe e dat niet komt de deurwaarde of zorgen dat elke maand een stukje salaris naar hun gaat (loonbeslag). Soms moet een uitspraak snel zijn; kortgeding (versnelde en vereenvoudigde procedure die word gedaan door een voorzieningen rechter). Hij doet een voorlopige uitspraak daarna definitieve uitspraak zoals burgerlijk proces (bodemprocedure). 7.2 bestuursrecht: 4 dingen waar bestuursrecht een grote rol inspeelt: - vergunningen. - uitkeringen en subsidies. - asielaanvragen en verblijfsvergunningen. - belastingen. Hoofdstuk 8: Internationale vergelijkingen. 8.1 internationale ontwikkelingen: Uvrm is een intentieverklaring en daardoor niet bindend. Het is de belangrijke grondwet. 1946 internationaal gerechtshof in Den Haag. Daarna oorlogstribunalen (oorlogsmisdadigers berecht). 2002 ontstond het international strafhof, staatshoofden die vroeger vrijuit gingen worden bestraft. De EU fungeert als een waakhond over het rechtstatelijk karakter. De lidstaten verschillen veel door geloof, cultuur en geschiedenis. In alle landen geen doodstraf. 8.2 internationale vergelijkingen: De vergelijking van VS met Nederland in 7 kenmerken van rechtstaten: 1. de invloed van de bevolking; VS ook democratie, ze kiezen het parlement, president, lagere rechters. 2. de macht van het staatshoofd; de VS president beschikt over opperbevel (zelfstandig besluiten over VS soldaten) en vetorecht (rechten tegenhouden). 3. onafhankelijkheid rechters: hoge raad heeft NL, VS heeft Amerikaans Hooggerechtshof. 9 mensen hoge positie die president uitzoekt. In NL word die benoemd voor 2de kamer, ze geven niet zomaar hun oordeel over maatschappelijke kwesties. In VS mag je ze toetsen NL niet. 4. rechtsysteem; in VS is er ook jury rechtspraak. Zonder strafblad. 5. de grondrechten; VS heeft bijna geen sociale grondrechten. Religieuze vrijheid was de 1ste grondwet, getuige de vele stromingen en sekten. Wapenbezit was oorspronkelijk bedoeld tegen vijand. Uitlokking is toegestaan, je mag als undercover gelijk arresteren. Patriot act, voor het voorkomen terroristische aanslagen mag ook veel. 6. de straffen; plai bargaining is bekent wat betekent dat de advocaat en verdachte een deal maken zodat de verdachte bekent. Meestal heeft de verdachte en lichtere aanklacht. Nadeel is dat ze soms onschuldig akkoord gaan. Three strikes and you are out law betekent, je word zwaar gestraft al heb je 3x iets gedaan. 7. verschijnsel klassenjustitie; klassenjustitie, we spreken daarvan als mensen bevoordeeld worden uit hogere sociale klassen. Hoofdstuk 9: Grenzen aan de rechtstaat. De rechtstaat staat soms onder druk: - Mensen willen afschaffen grondrecht. - Als de regering commentaar geeft op rechtspraak. - Als er een sterke roep is op zwaardere straffen. - Als politie en justitie grote fouten maken. - Als opsporingsbevelen worden uitgebreid vanwege ontwikkelingen. 9.1 grondrechten ter discussie: Voor vrijheid van meningsuiting, betekent dat je je mening mag uiten, wel aan de wet houden. Maar wanneer gaat je mening naar discriminatie. Je kan ook een botsing hebben met vrijheid van godsdienst en discriminatieverbod. Spinoza (1632-1677) werd verbannen omdat hij vond dat ‘te denken wat hij wilde en te zeggen wat hij dacht.’ Hij werd hiermee een belangrijke voorvechter voor vrijheid van meningsuiting. Pim Fortuyn, werd in 2002 vermoord, omdat ‘ik denk wat ik doe en ik doe wat ik zeg.’ Pim wou de grondrecht art. 1 afschaffen omdat hij wou dat alles kon. Hij kwam erachter dat grondrechten soms botsten. 9.2 strijd tegen de georganiseerde misdaad: De georganiseerde misdaad is nieuw en vergt capaciteiten. (drugshandel) Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (wet BOB) geeft politie inkijkoperaties. Sosm moet politie dan ook iets doen wat niet mag. Je kan ook hebben dat je je vergist, of je laat omkopen. Recht en privacy; tegenstanders. Veiligheid burgers: voorstanders. 9.3 strijd tegen het terrorisme: Moslimgroepen ‘war on terror’ vormen een bedreiging van de rechtstaat. Ze willen westerse samenlevingen in verwarring brengen en destabiliseren. Ook de bestrijden brengen de rechtszekerheid van burgers in gevaar. Een vb. van aantasting rechtszekerheid: een gevangenschap van terreur die lang duurt zonder aanklacht/proces. Eu landen hebben uitgebreidere opsporingsbevoegdheden. Ze willen verruiming van begrippen, je neemt een begrip ruimer; ‘een aanslag voorbereiden’. Ze geven veel onzekerheid. Soms wel aanvaard. Nadat Theo van Gogh in 2004 werd vermoord werd de wet terroristische misdrijven aangescherpt. De straffen werden 50 % verhoogd. Bij terreurverdachte hoeft nu geen redelijk vermoeden schuld te zijn, maar bepaalde handelingen. Ze kunnen al genoeg zijn om opsporingsonderzoek te beginnen. Wet afgeschermde getuigen is nieuw, er mag geheime info komen van algemene inlichting en veiligheidsdienst. Angst op terreuraanslagen is er nog lone wolfs(koninginnedag Karst T.) Een klacht is dat hulpverleninginstaties te terughoudend zijn over mensen met psychische problemen. Actieve hulpverleners kunnen ook te bemoeizuchtig worden.