Boomsoort en bosleeftijd hebben significante impact op de bodemnutriëntenstatus na bebossing van landbouwgronden Elke Declerck, An De Schrijver, Stefaan De Neve & Kris Verheyen UGent, Labo voor Bosbouw, Geraardsbergsesteenweg 267, 9090 Gontrode-Melle Tel: 092649031 Fax: 092649092 E-mail: [email protected] Functie: Thesisstudente Bebossing van landbouwgronden is zowel binnen een Vlaamse als een Europese context zeer actueel. Bos levert immers een gevarieerd gamma aan ecosysteemfuncties. De voormalige bemesting van landbouwgronden heeft gezorgd voor een accumulatie van nutriënten (voornamelijk P) in de toplaag van de bodem. Deze hoge nutriëntenbeschikbaarheid zorgt enerzijds voor een gunstige standplaatsproductiviteit en boomgroei, maar kan anderzijds een sterke belemmering vormen voor de ontwikkeling van typische bos(planten)gemeenschappen. De hoofddoelstelling van dit onderzoek is het bestuderen van de boomsoortafhankelijke lange termijn veranderingen in de nutriëntenstatus van voormalige landbouwgronden ten gevolge van bebossing van landbouwgrond. De boomsoortenkeuze bij bebossing vormt een essentiële factor die de nutriëntenbeschikbaarheid op korte en lange termijn zal beïnvloeden en bijgevolg dus ook de kansen op natuurherstel. Het effect van de boomsoort op voormalige landbouwgronden wordt binnen deze studie bestudeerd via ‘common garden’ experimenten - een blokkenproef van aanplantingen van verschillende boomsoorten op eenzelfde terrein - zodat klimaat, moedermateriaal, tijd, hydrologie, topografie en voormalig landgebruik als constant beschouwd kunnen worden. De invloed van de bosleeftijd wordt bestudeerd aan de hand van een chronosequentie van deze common garden experimenten - 6 voormalige landbouwgronden die op verschillende tijdstippen uit productie zijn genomen en omgevormd tot bos. Het betreft aanplantingen van 1972, 1982, 1991, 1994, 1997 en 2002. Er werden stalen genomen van de minerale bodem op dieptes 0-5, 5-10, 10-20 en 20-40 cm. Per boomsoort en per plot werden telkens drie herhalingen (subplots) bemonsterd, waarvan een mengmonster gemaakt werd. Voor elke boomsoort werden per bosgebied telkens minstens drie plots bemonsterd. Deze stalen werden geanalyseerd op bodemzuurtegraad, plantopneembare nutriënten (fosfor, calcium, kalium, aluminium, magnesium, natrium) en de totale gehaltes aan koolstof en stikstof. In de topsoil (0-5 cm) zijn voor de bodemzuurtegraad reeds vrij snel (na 5j) verschillen te zien tussen de boomsoorten. Zomereik (Quercus robur), haagbeuk (Carpinus betulus) en zwarte els (Alnus glutinosa) verzuren de bodem significant sneller dan es (Fraxinus excelsior) en kers (Prunus avium). Winterlinde (Tilia cordata) is een intermediaire soort. Hoe ouder het bos, hoe duidelijker het verzurend effect: de verzuring in de topsoil is groot voor alle boomsoorten, op diepte 20-40cm zijn er geen soortspecifieke verschillen. Bij bossen ouder dan 25 jaar verandert de bodemzuurtegraad bodemzuurtegraad slechts beperkt, maar treden wel nog significante veranderingen op in de plantopneembare gehaltes aan Ca en Al. Er wordt een duidelijke correlatie waargenomen tussen bodemzuurtegraad en plantopneembare gehaltes aan calcium en aluminium in de bodem. Er wordt een duidelijke degradatie van de bodem vastgesteld: de zuurtegraad stijgt, het gehalte aan plantopneembare nutriënten neemt af (calcium, magnesium, kalium en fosfor) en het plantopneembaar gehalte van het toxische aluminium neemt toe. Met toenemende bosleeftijd evolueren bodems dus gestaag naar het aluminiumbufferbereik.