- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting scheikunde hfst 2
Paragraaf 2
-
Vier bijzondere watereigenschappen:
o Dichtheid: bij ijs is de dichtheid kleiner dan dat bij water. Bij andere stoffen heeft de
vaste stof een grotere dichtheid dan bij een vloeibare stof.
o Soortelijke warmte: water heeft veel warmte nodig om het een graad warmer te
krijgen. Als het afkoelt komt deze warmte weer vrij -> weinig temperatuur
schommelingen.
o Hoog kookpunt: water heeft een veel hogere kookpunt dan een stof met dezelfde
zwaarte. Dit komt, omdat de moleculen een kleine positieve elektrische lading aan
de ene kant en aan de andere een negatieve -> dit trekt elkaar aan -> is sterker dan
vanderwaalskracht -> meer energie nodig om bij koken los te laten
o Groot oplosvermogen: water is goed oplosmiddel voor veel verschillende stoffen. Dit
is belangrijk, omdat je bloed voornamelijk uit water bestaat en hierin je stoffen
oplossen.
Paragraaf 3
-
Wanneer stof oplossen -> bindingen tussen moleculen verbroken van stof en van
oplosmiddel -> ontstaan nieuwe bindingen tussen oplosmiddel en stof
-
Oplossing= mengsel van vloeistoffen en andere stoffen waarvan moleculen door elkaar zijn
gehusseld. Is altijd helder of doorzichtig
Suspensie= vaste stof niet opgelost, maar zweeft in korreltjes door de vloeistof. Is altijd
troebel of ondoorzichtig
-
-
Oplosbaarheid= maximaal aantal grammen van die stof dat je kunt oplossen in een kilogram
van een bepaald oplosmiddel. Hangt af het oplosmiddel. Ook gassen kunnen oplossen, maar
minder goed dan bij vaste stof.
-
Voor vaste stoffen geldt: hoe hoger de temperatuur van de vloeistof, des te groter is de
temperatuur.
Voor gassen geldt: hoe hoger de temperatuur, des te kleiner is de oplosbaarheid.
-
De oplosbaarheid van een stof hangt af van de stof, het oplosmiddel en de temperatuur.
Paragraaf 4
-
Atoombinding komt tot stand doordat twee atomen steeds een deel van elkaars elektronen
delen.
Gewone atoombinding: als gedeelde elektronen evenveel bij ene atoom als andere atoom
bevinden. Worden bij elkaar gehouden door vanderwaalskracht. Hebben laag kookpunt
Polaire atoombinding: als gedeelde elektronen zich gemiddeld ook meer bij het ene atoom
bevinden dan bij het andere.
Moleculen met een polaire binding worden meestal niet alleen bij elkaar gehouden door
vanderwaalskracht, maar ook door andere aantrekkingskrachten
-
Tussen moleculen waarin OH-groepen en/of NH-groepen voorkomen, treedt behalve de
vanderwaalskracht nog een extra binding op. Deze extra binding heet waterstofbrug
-
In een OH-groep of een NH-groep is een polaire atoombinding aanwezig. Bindingselektronen
bevinden zich meer bij O en N dan bij H, daarom is H een beetje positief een O en N een
beetje negatief. Tussen deze positieve en negatieve plaatsen ontstaat de waterstofbrug.
Tussen C en H atomen is een gewone atoombinding aanwezig, dus geen waterstofbrug
-
Oppervlaktespanning= ‘vliesje’ van water door waterstofbruggen, waardoor moleculen stevig
aan elkaar gebonden zijn.
-
Hydrofiel= stof die van water houdt. Lost op in water, omdat het een 1 NH-groep of OHgroep bevat en hierdoor waterstofbruggen kan maken
Hydrofoob= stof is bang voor water. Lost niet op in water, omdat er geen OH-groep of NHgroep voorkomt
Hydrofiele stoffen mengen onderling goed. Hydrofobe stoffen mengen onderling goed.
Hydrofiele stoffen mengen slecht met hydrofobe stoffen
-
-
Paragraaf 5
Onzilting/desalinatie= drinkwater maken uit zeewater
We kunnen zoetwater maken met behulp van een ontziltinginstallatie kan op 2 manieren:
o Destilatieopstelling
o
-
Membraanfiltratie: een vlies (=membraan) met kleine gaatjes waar alleen maar
watermoleculen door heen passen. Je hebt dan een bak met zout en een bak met
zoet water als je druk zet aan de kant met zeewater worden de water moleculen
door het membraam geperst.
Als je gaat destilleren komen bepaalde geur- kleur en smaakstoffen mee. Als je hier
Norrit(heel fijn koolstof) in gooit gaan deze stoffen daar aan vast kleven en heb je er geen
last meer van. Dit heet een adsorptiemiddel.
-
On laboratorium van drinkwaterleidingbedrijf wordt gecontroleerd of concentratie van
schadelijke stoffen niet te hoog is.
-
ADI-waarde= aanvaardbare dagelijkse inname. Geeft aan hoeveel milligram van een stof
iemand per dag per kg lichaamsgewicht maximaal mag binnenkrijgen
-
Hard water= water met veel opgeloste kalk
Duitsehardheidsgraden= hardheid van water word uitgedrukt in D graden. 1
Duitsehardheidsgraad komt overeen met 7.1 mg opgeloste kalk per liter water.
Paragraaf 6
-
-
-
Emulsies= mengsel van 2 vloeistoffen, die eigenlijk niet goed mengbaar zijn. Is altijd troebel.
Stof zal snel weer gaan scheiden, komt door verschil van dichtheid. (Ontstaan van
tweelagensysteem).
Emulgator= hulpstof die zorgt dat een emulsie niet ontmengt
Emulgatormolecuul bestaat uit staart (C en H atomen is hydrofoob) en uit een kop (Oatomen is hydrofiel)
Je huid heeft een bepaalde zuurgraad of ph ligt tussen 5 en 6. Ook cosmetica heet zuurgraad
moet niet veel verschillen van de huid.
Oplossing heeft ook bepaalde zuurgraad ligt meestal tussen 0 en 14
Zure oplossing: ph tussen 0 en 7. Hoe zuurder des te lager ph. Hoe zuurder hoe agressiever.
Basische oplossing: ph tussen 7 en 14. Hoe basischer des te hoger ph. Hoe hoger hoe
agressiever.
Neutrale oplossingen= als een oplossing geen zuur of base bevat
Universeel indicatorpapier= ph van een oplossing meten met een bepaald strookje. Je doopt
het in een stof en kijkt welke kleur het wordt en vergelijkt met kleuren op de kaart dan weet
je hoe zuur die is.
Download