3.6 Mengsels van moleculaire stoffen

advertisement
Scheikunde
3.2 De bouw van stoffen
Om elektrische stroom te kunnen geleiden zijn er geladen deeltjes nodig die vrij
kunnen bewegen.
Stoffen zijn in drie groepen te delen:
1 Metalen  geleiden in vaste en vloeibare fase
2 Zouten  geleiden in vloeibare fase
3 Moleculaire stoffen  geleiden niet
Als bouwstenen in een regelmatig patroon zijn gestapeld, vormen ze een
kristalrooster. Het kristalrooster van een metaal heet een metaalrooster. De
binding tussen de positieve en negatieve elektronen heet een metaalbinding. De
binding is meestal sterk.
De positieve en negatieve ionen trekken elkaar aan en vormen een ion binding. Het
kristalrooster dat wordt gevormd heet een ionrooster. Een vaste zout geleidt niet
omdat de ionen vast in het ionrooster zitten.
Moleculaire stoffen zijn ongeladen. Ze hebben een molecuulrooster en de binding
die er is heet een vanderwaalsbinding.
3.3 Bindingen in moleculen
De naamgeving van moleculaire stoffen gaat
zo:
- Voorvoegsel die de index aangeeft
- Naam van de atoomsoort
- De naam van de gehele stof eindigt op –ide
1 – mono
2 – di
3 – tri
4 – tetra
5 – penta
6 – hexa
7 – hepta
8 - octa
Een atoombinding of covalente binding bevindt zich tussen de
atomen in moleculen. Ze worden gevormd door een
gemeenschappelijk elektronenpaar. Het aantal elektronen dat een
atoom beschikbaar heeft voor een atoombinding noemen we de
covalentie.
9 – nona
10 – deca
H, F, Cl, Br, I
O, S
N, P
C, Si
1
2
3
4
In een Lewisstructuur worden alle valentie-elektronen weergeven, dus ook die geen
binding vormen. Bij een structuurformule worden alleen de atoombindingen
getekend.
Een atoom met de hoogste elektronnegativiteit trekt harder
aan de elektronen en wordt daardoor een beetje negatief
geladen en het andere atoom een beetje positief.
≤ 0,4
0,4 – 1,7
≥ 1,7
apolair
polair
ionbinding
3.4 Vanderwaalsbinding
Een vanderwaalsbinding is de binding tussen
moleculen. Hoe groter de massa, hoe sterker de
vanderwaalsbinding. Hoe sterker de
vanderwaalsbinding, hoe hoger het smelt- en
kookpunt.
Een hogere temperatuur zorgt voor een
temperatuurbeweging. Bij een groter
contactoppervlak tussen de moleculen wordt de
vanderwaalsbinding sterker. Een atoombinding kan
niet verbroken worden, een vanderwaalsbinding
wel.
3.5 Waterstofbruggen
Moleculen met een NH of OH groep hebben een hoger kookpunt. Dit komt omdat
moleculen met een NH of OH groep een waterstofbrug. Waterstofbruggen worden
aangegeven met een stippellijn en is een hele sterke binding. De sterke binding zorgt
ervoor dat de moleculen een hoog kookpunt hebben.
Moleculen met een ladingsverdeling noemen we polair, dipoolmoleculen. De
binding tussen deze moleculen heet de dipool-dipoolbinding.
Moleculen met geen ladingsverschil, zijn apolair. Ze zitten uitsluitend bij elkaar door
de vanderwaalskrachten.
3.6 Mengsels van moleculaire stoffen
Een mengsel is een vaste stof of vloeistof in een vloeistof: oplossing en suspensie.
Een emulsie is twee vloeistoffen die niet mengen.
Bij het oplossen worden de bindingen tussen de moleculen van een stof verbroken.
Apolair lost goed op in apolair en is hydrofoob. Polair lost goed op in polair en is
hydrofiel.
Als een stof zich kan verdelen over meerdere lagen ontstaat een
verdelingsevenwicht. Bij een evenwichtstoestand zijn de concentraties gelijk. Bij
een dynamisch evenwicht zijn de concentraties gelijk en gaat er evenveel
moleculen van de ene naar de andere laag per tijdseenheid.
3.7 Volume van een mol gas
1 mol is een aantal en is 6,022x1023 moleculen, de wet van Avogadro.
1 mol van iets neemt altijd dezelfde ruimte in. Mits de temperatuur en druk hetzelfde
is. Het volume van 1 mol gas noem je het molair volume: Vm.
3.8 Percentage, promillage en ppm
Percentage: x 100%
Promillage: x 1000%
Ppm: x 1000000%
Download