Ademhaling 1. Definitie Ademhaling is het proces van uitwisseling van gas tussen een organisme (mens, dier, plant) en zijn omgeving. 2. Ademhalingssystemen Mens Bij het inademen stroomt er lucht via de neus en /of de mond door de luchtpijp en zijn vertakkingen naar de longen. In de longen zitten er longblaasjes. Hier vindt de uitwisseling van gassen plaats. De zuurstof in de lucht wordt opgenomen door het bloed en koolstofdioxide in het bloed wordt afgegeven aan de lucht die we terug uitademen. Dier Bij dieren treffen we verschillende ademhalingssystemen aan. De meeste zoogdieren hebben een paar longen, net als de mens. Vogels hebben longen en luchtzakken, die afwisselend in- en uitademen, zodat er een continue gasuitwisseling is. Vissen hebben kieuwen om onder water aan gasuitwisseling te kunnen doen. Plant Gasuitwisseling vindt in de bladeren plaats via de huidmondjes die in contact staan met de holtes van het sponsparenchym van het blad. Bij de stengels en wortels gebeurt dit door lenticellen. Soms komen in de stengels en wortels ook holten voor, die de gasuitwisseling bevorderen. 3. Het proces celademhaling Heel wat processen in levende organismen, zoals opbouw van cellen, beweging, voortplanting, transportsystemen in cellen, vergen energie. De universele energieleverancier is ATP (adenosine trifosfaat). Cellen beschikken over een systeem waardoor zij continu ATP kunnen aanmaken. De energie die nodig is om ATP aan te maken, wordt gehaald uit energierijke organische verbindingen, zoals suikers en vetten. Een veel gebruikte verbinding is glucose. Bij de aërobe ademhaling wordt glucose in aanwezigheid van zuurstof geöxideerd tot CO2 en water. Glucose draagt hierbij zijn energierijke elektronen over op zuurstof, dat bindt protonen en er wordt water gevormd. De aërobe ademhaling wordt ingedeeld in 3 stappen; glycolyse, de Krebscyclus en de oxidatieve fosforylering. Globale reactie: C6H12O6 + 6 O2 6 CO2 + 6 H2O + energie De glycolyse gebeurt in het cytoplasma van de cel. Glucose (met 6 C-atomen) wordt gesplitst in 2 moleculen met 3 C-atomen, pyrodruivenzuur. Dit levert netto 2 moleculen ATP op per molecule glucose. Het pyrodruivenzuur wordt getransporteerd naar de mitochondriën. In de Krebscyclus of citroenzuurcyclus wordt het pyrodruivenzuur verder afgebroken tot 3 moleculen CO2 . In dit proces worden 4 moleculen H2O betrokken, en 2 gevormd. Tijdens de stapsgewijze afbraak van glucose tot CO2 in de glycolyse en de krebscyclus werden 24 Hatomen vrijgemaakt. Via tussenkomst van een reeks elektronencarriërs worden die 24 H-atomen tijdens de oxidatieve fosforylatie aan 6 O2 moleculen gebonden waardoor 12 moleculen water (H2O) ontstaan. Bij elke overdracht van een waterstofpaar komt voldoende energie vrij voor de vorming van drie ATP moleculen.