1. Definieer de relatie tussen de eerste vroegchristelijke architectuur uit de tijd van Constantijn en zijn opvolgers met de officiële architectuur van het Romeinse Keizerrijk. Bespreek twee voorbeelden. Christendom tijdens het Romeinse keizerrijk: toegelaten vanaf 313, staatsgodsdienst vanaf 383. Als pas officieel toegelaten godsdienst, heeft het Christendom een eigenarchitectuur nodig. Het haalt zijn inspiratie in de reeds bestaande, meest prestigieuze architectuurtypes: die met een keizerlijke connotatie. De gebouwen waarop ze zich inspireren hebben wel steeds een raakpunt op het vlak van betekenis met het nieuwe gebouw. 1. Basilica: Drie- of meerbeukige zaal die dienst doet als plaats waar de geloofsgemeenschap bijeenkomt. Deze zijn geïnspireerd op de keizerlijke gerechtszalen,troonzalen, audiëntiezalen. 2. Baptisterium: Plaats waar de gelovigen gedoopt worden. Hiervoor halen ze hun inspiratie bij de keizerlijke mausolea (begraafplaatsen). De overeenkomst in betekenis is hier dat het dopen, toen een volledige onderdompeling, een symbolische dood en begrafenis is, waarbij men het zondige leven achter zich laat, en een wederopstanding in een nieuw leven. 3. Martyrium: maakt gebruik van centraal bouw, net als de keizerlijke mausolea. 2. Beschrijf de ruimtelijke opbouw van Byzantijnse centraal plan kerken zoals de San Vitale van Ravenna. Het Romeinse rijk leefde verder in het Oosten. Een verschil met de vroeg Christelijke architectuur was dat er geen gebruik meer werd gemaakt van houten daken, maar van koepels. Ze hadden geen longitudinaal plan, maar een centraalplan. Het centraalplan reflecteert de Oosterse liturgische gebruiken. Het centraal deel van de kerk werd gebruikt voor de geestelijken. Vooreerst zullen we het hebben over het plan. Een longitudinaal planzet alles uit rond een horizontale as, die de bezoekers uitnodigt. Bij een centraal plan gaat de as weg van de bezoekers, zodat er nauwelijks kan deelgenomen worden. De kern van het plan was vaak een vierkant, of een figuur afgeleid van het vierkant. Vaak werkten Byzantijnse architecten met een kubus als basisvorm. Daarmee gingen ze aan de slag, tot ze een interessante ruimte bekwamen. Vervolgens komen we bij de koepel, de centralekern (meestal een kubus) werd overdekt door een koepel. Dit kon een koepel op pendentieven zijn. In de architectuur van het oude Rome werden rechthoekige ruimtes vooral overdekt door een tongewelf, vierkante ruimtes werden overdekt door een kruisgewelf en cirkelvormige ruimtes door een koepel, bijvoorbeeld het Pantheon. Soms werd het anders gedaan, maar dan kwamen ze in de problemen. De randen sloten niet goed aaneen. Dan waren er drie oplossingen. Ofwel waren de randen dik genoeg zodat ze een cirkelvormige figuur bevatten. Ofwel werkte men met pendentieven. Dit werd een nieuwe soort van overwelving. Het heet een koepel op pendentieven. De Romeinen hebben dit uitgevonden, maar gebruikten het slechts sporadisch. Nog een belangrijk aspect in de ruimtelijke opbouw is het licht en de decoratie. Om het transcendentale effect bekomen door de centrale kern met koepel te versterken, maakte men gebruik van bekleding en ramen. De algemene regel was dat niets van de oppervlakte van de natuurlijke staat van een materiaal mocht te zien zijn. Deze kende men reeds van bij de Romeinen, maar ze werd nog verder doorgedreven. Alles was opgelost inlicht en kleur. De bouw van de San Vitale is gestart in 526, maar is later afgewerkt met Byzantijnse regels. Het is een twee schalig plan. De kern is hier achthoekig en voorzien van een koepel. De buitenste schaal stemt overeen met de binnenste, zo wordt er een galerij gecreëerd, die bestaat uit een reeks van dezelfde trapeziumvormige ruimtes. De buitenkant belichaamt net als de binnenkant een precisie in ontwerp en uitvoering. Er is ook een narthex aanwezig. 3. Bespreek de Paltskapel te Aken en haar mogelijke bronnen. Is dit een belangrijk gebouw, waarom zou het eigenlijk in Trachtenberg's overzicht voorkomen? De Paltskapel is het paleiscomplex van KDG te Aken. Het werd gebouwd rond 792-805. Het heeft een centrale 8-hoekige ruimte met daar rond een 16hoekige tribune. De centraleruimte is overwelfd met een achthoekig kloostergewelf of koepel. Er werden zuilen uitantiek marmer gebruikt. Aan de westzijde een west werk met monumentale nissen twee traptorens. In de tribune aan de Westzijde kan men nog de troon van KDG zien. Door de manier waarop dit gebouw beschreven wordt mag een verband gezocht worden met Rome, nl. met het Lateraan. Dit was het paleis van keizer Constantijn (begin 4de E).Er bestond een symbolische link tussen de twee gebouwen. In de palts werden er analoge schatten bewaard als in het lateraan. Een bronzen wolvin in de vestibule (referentie naar Romulus en Remus standbeeld dat ook in het Lateraan staat). Een ruiters standbeeld gehaald uit Ravenna naar analogie met het befaamde “caballus constantini”. De patlskapel heeft een troon voor de keizer tijdens zijn erediensten en is een plaats voor de geestelijken van het hof die onafgebroken moesten bidden voor het welzijn van de keizer en zijn rijk. Het is algemeen aanvaard dat de paltskapel werd gebouwd naar het voorbeeld van de San Vitale in Ravenna en werd gezien als een antieke heropleving. Sommige technieken die gebruikt werden (vooral bij het overwelven) bij het bouwen van S vitale waren onbekend voor de bouwers van de Palts Kapel. De manier waarop de gewelven in de PK zijn gebouwd kan men herkennen in de manier waarop Romeinse theaters en arena's gebouwd werden (vooral het Colosseum). Men hield van die antieke rationele aanpak die voorkwam in het Colosseum. Men wou antieke tradities doen heropleven. KDG en zijn architecten hebben eigenlijk de S vitale herbouwd met de structurele principes van de klassieke Romeinse architectuur ten tijde van het Colosseum. De Paltskapel is niet enkel noemenswaardig dankzij haar keizerlijke functie maar ook omdat ze als inspiratiebron diende latere “kopieën” van de PK. Het zijn niet echt kopieën in de hedendaagse zin van het woord. Kopie in vorm en functie: paleiskapel van de graven van Vlaanderen, Brugge, 10de E... Algemene opzet en wijding zijn identiek (Maria en Christus) Kopie enkel in vorm: Ottmarsheim,1040, kerk v/e vrouwenklooster, imitatie op kleine schaal. PK was de beroemdste OLV-kerk voor de 11de E met typische wijding aan Maria. Kopie enkel in functie: Germigny-les-Prés, 9de E , verschillend grondplan maar wijding aan Maria en functie komen overeen met PK. 4. In welk opzicht is de Karolingische periode een "renaissance"? In 476 heeft de val van het West-Romeinse rijk plaatsgevonden. De klassieke gewoontes en kennis gingen beetje bij beetje verloren door golven van barbaarse invasies. Tussen 500 en 700 werd er zeer weinig gebouwd. De bouwproductie werd kleinschaliger, ambachtelijk, primitiever. Deze architecturale depressie zorgde ervoor dat veel kennis en technieken, die over de jaren heen hadden geëvolueerd, verloren gingen. bv Romeinse betonbouw, grootschalige overwelving, hellenistische ordes,... Maar al gingen de technieken en de kennis verloren, bleven de gebouwen uit het verleden wel staan en dwongen respect en admiratie voor Rome af. Nieuwe originele ruimteoplossingen moeten gevonden worden. In die zin is de Karolingische architectuur een met een minimale voorgeschiedenis. De kerk overleefde de depressie wel en was een bron van continuïteit en stabiliteit. Met Karel De Grote kwam een terugkeer van het Heilig Romeinse Rijk. Het oude rijk moest herrijzen met de christelijke steun. Men ging vooral terugkijken naar het christelijk Rome ten tijde van Constantijn dat Karel De Grote aanschouwde als model voor het gezag van een universele christelijke monarchie. ‘Renovatio romani emperi’, vernieuwing van het Romeinse rijk. Dit had zo’n succes dat men vaak spreekt van de ‘Karolingische Renaissance’. Architecturaal is dit bijvoorbeeld te zien in de abdijkerk van Fulda. Gebouwd tussen 751-819. Door de grote afmetingen en het grondplan met ver uitspringende transeptarmen dat westwaarts gericht is, verwijst het naar de St-Pietersbasiliek te Rome. Nochtans was dit type niet populair in het Frankische rijk rond deze periode. Het drie beukig schip had een halfronde apsis aan de oostzijde met een wijding aan de Verlosser. Aan de Westzijde waar het transept zich bevond was ook een halfronde apsis, met een martyrium voor de H. Bonifatius. In schriftelijke bronnen over de abdijkerk van Fulda vindt men expliciete verwijzingen naar Rome. Het altaar van H. Bonifatius zou op Romeinse wijze (“Romano More”) opgericht zijn. Hierbij denkt men meteen weer aan de Westwaarts gerichte St.-Pietersbasiliek, waar het hoofdaltaar met eronder het graf van de H. Petrus op een analoge plaats is gesitueerd. Ook kreeg Bonifatius het statuut van “Apostel der Germanen”zoals Petrus “Apostel der Romeinen” was. Ook het poortgebouw van Lorsh (784804) of ‘Torhalle’ grijpt duidelijk terug naar het antiek verleden. Het is een vrijstaand gebouw aan de ingang van het atrium van de (nu verdwenen) abdijkerk. Er zijn antieke elementen terug te vinden zoals drie bogen op pijlers gescheiden door half zuilen met klassieke kapitelen en basissen. Er is ook een bovenverdieping met gecanneleerde (gegroefde) pilasters. Baksteen in ruitverband dat verwijst naar Romeins metselwerk. De bogen doen denken aan de Romeinse triomfboog. Triomfbogen werden vaak geplaatst aan de ingang van het stadsforum. Karel De Grote overwint de Heidense volksstammen aan het einde van de 8e eeuw. Voor de interpretatie van de Torhalle als triomfboog bestaat dus wel degelijk een belangrijke reden. De triomfboog van Constantijn zou als model hiervoor hebben gediend, ze hebben beiden een 2 verdieping hoge façade, de onderkant doorboord met drie bogen en een rijke decoratie. De triomfboog van Constantijn was van belang voor de Middeleeuwse bevolking want deze triomfboog stelde de overwinning van Constantijn voor in 313 , naar aanleiding van wat hij zich bekeerde tot het Christendom en dit tot staatsgodsdienst maakte. Volgens de triomfboog was deze overwinning ‘instinctu divinitatis’, met hulp van de godheid. Men interpreteerde het als een christelijke overwinning. Pfalz of het paleiscomplex van Karel de Grote te Aken is het laatste voorbeeld. Deze had een voorhof verbonden met een lange portiek naar de aula, of troonzaal. Ook de Pfalz heeft een connectie met Rome. Onderdelen er van werden het ‘Lateraan’ genoemd. Naar het paleiscomplex van Keizer Constantijn. Het betreft wel geen kopie maar eerder een symbolische relatie. Net zoals in het Lateraan werden analoge schatten bewaard: de bronzen wolvin/berin, verwijzend naar de bronzenwolvin die zich ooit in het Lateraan bevond. En ook een ruiterstandbeeld, naar de ‘caballus constanti’ , het beeld waarvan men dacht dat het Constantijn was, maar eigenlijk Marcus Aurelius voorstelde. Voor meer informatie over de Pfalz, kijk naar de vorige vraag. 5. Hoe ontwikkelt zich de vroegchristelijke basilica aan de westzijde in de vroege middeleeuwen? (Term, betekenis, voorbeelden.) Vanaf de 6-7de E begint men torens aan de westzijde te bouwen. Dit is overgenomen uit de Syrische kerkelijke architectuur. Het west werk groeit in de Karolingische periode uit tot een vrijwel zelfstandig, monumentaal torencomplex met een eigen liturgische functie. De tribune in het west werk krijgt vele namen. Zeker is dat het west werk een keizerlijke connotatie heeft, de tribune is voorbehouden aan de keizer enzijn gevolg. In de Paltskapel staat er nog steeds een troon in de tribune. De benedenverdieping is voor altaren en relieken -> martirium. De tribune wordt vaak aan de verlosser gewijd of aan de aartsengel Michael die met zijn zwaard het kwaad bevecht, zoals de keizer verondersteld is te doen. Westen als windrichting: kwaad komt altijd uit het westen. voorbeeld: Corvey, 850, abdijkerk. Romeinse bovenbouw uit latere periode maar Karolingisch onderstel: midden 9de eeuw. Basilica is er niet meer, enkel nog het geïsoleerde torenblok. Gelijkvloers: overwelfd, heeft een altaar met doopfont erop = deel van de abdijkerk dat naar de buitenwereld is gericht qua functie. Bovenverdiepen: grote, open centrale ruimte met zicht op het schip op de eerste verdieping. Tribune met galerijen over 2 verdiepen. 6. Welke vernieuwende elementen zijn er te zien in het zgn. "plan van Sankt Gallen", met name aan de oostzijde van de kerk? Bespreek de context. Het koor krijgt een verlenging en verhoging met apsis en met hoofdaltaar dat beter zichtbaar is. Onder het niveau van het koor komt een crypt met ambulatorium. -> werken met verdiepen aan oostzijde. Rond de reliekenkamer komt een overwelfde gang die toegankelijk is vanuit het schip. Dit is een ideaalplan voor een Karolingische abdij. Alles erop en eraan (abdijkerk, claustrum, nutsgebouwen).... Het misschien wel meest impressionante ontwerp van alle Karolingische gebouwen is er een dat nooit is gebouwd, en ook nooit bedoeld was om te bouwen. Rond 820 ontving de abt van een belangrijke Zwitserse klooster in St. Gallen een plan voor een monastiek complex van een ander hooggeplaatste kerkganger. De grote tekening, in rode inkt en op ivoren perkament, is een middeleeuws document dat onthult de beste Karolingische gedachten, de ideale architecturale realisatie van het kloosterleven – hun grootste Christelijke instelling. De tekening geeft een complete schets voor elke gebouw in het klooster. De functies en zelfs symboliek van zekere architectuurvormen zijn uitgewerkt. Het typische kloosterleven, waar de volgorde van bidden, werken, eten en slapen een regel was, werd niet alleen een religieus terugtrekken uit de wereld maar tegelijk een centrum voor alle soorten van intellectuele en manuele activiteiten. Het was in de Karolingische periode dat de hoofdaspecten van het kloosterleven evolueerden; ze werden gereflecteerd in de droom van een ideale perfectie en dat was het plan van Sankt Gallen. Een grote kerk met altaars voor de monniken en een gebied voor de leken aan de westzijde, waar een west werk met twee torens was ontworpen rond een halfcirkelvormige binnenplaats. Een vierkant klooster aan de zuidkant was omgeven door gewelfde portieken met de meest essentiële monastieke dienstgebouwen: slaapzaal, refter, keuken en opbergruimte. Deze kerngebouwen voorzien een leven onder de Regel. Verder was er een bibliotheek, een scriptorium, huis voor de abt, school voor de leken, gasthuis (pelgrims), ziekenzaal, kerkhof maar ook tuinen en stallen en velden, bakker, brouwerij, molen. => Het plan riep een architecturale afbeelding op van een utopische monastieke wereld. Er wordt voor het eerst een kleine stad gecreëerd met alle noodzakelijke functies voor handen binnen één architecturaal schema. Ook bood het een oplossing aan een probleem in de middeleeuwen door een U-vormige gang in de crypte: pelgrims moesten niet langer de diensten storen om naar de relieken te gaan kijken maar konden direct via de ondergrondse gang. Deze eenvoudige oplossing alleen was echter niet aangepast voor de problemen gecreëerd door de verspreiding van de relieken wiens waarden grotendeels bepaald werd door de religieuze belangrijkheid van de kerk in kwestie. Een ideale collectie omvatte reliekbeenderen, haar, splinters van het kruis van christus van zoveel mogelijk belangrijke heiligen. De belangrijkheid of het aantal relieken werd gereflecteerd in het verschijnen van driebeukige crypten. Die konden dan meerdere relieken bewaren. Het resulteerde ook in de creatie van meervoudige bovengrondse altaren die voldeden aan de nood van de groeiende groep clerus om individueel de mis te celebreren. De eerst oplossing voor de plaatsing van deze altaars was ze rond het schip te verspreiden zoals we ze in St. Gallen vinden, maarmeer gestructureerde architecturale oplossingen ontstonden zoals nissen in vleugels, meervoudige kapellen… Soms was de ringvormige crypte gang bovengronds overgebracht, waar het verscheen als een serie van cirkelvormige kapellen. Deze vernieuwing hoort tot de romaanse stijl en de romaanse periode. 7. Welke kenmerken hebben (vroeg-)Romaanse kerken volgens Trachtenberg gemeen in NW-Europa (Duitsland, België, Normandië)? Welke term gebruikt hij om ze te kenmerken? Bespreek drie voorbeelden. Algemeen gemeenschappelijk kenmerk: De muren van het schip van de (vroeg-)Romaanse kerken die we terugvinden in Noordwest-Europa bestaan uit verschillende ‘lagen’ waardoor de muur een reliëf krijgt. (Multilayerd configuration volgens Trachtenberg). In de St. Michael kerk te Hildesheim (D) werd het schip afgescheiden van de zijbeuken door middel van alternerende kolommen en pijlers waardoor het schip verdeeld werd in 3 (bijna) vierkante traveeën. Deze muren werden ook nog eens verticaal opgedeeld door de diafragmabogen van het dak te laten steunen op pilasters die tegen de pijlers stonden. (2 lagen tegen elkaar) Dezelfde verticale opdeling is ook terug te vinden in de Belgische Sint-Gertrudiskerk te Nijvel. (zie foto links onderaan , hb p 192) Dit zijn één van de eerste (primitieve) voorbeelden van de nieuwe trend die zich zal verspreiden over de NW-Europeese kerken. Een meer uitgewerkte versie hiervan vinden we terug in de kathedraal van Speyer (D). Hier zijn de muur en de boog tussen de pijlers naar achter getrokken waardoor er boven de pijlers een ‘leegte’ ontstaat. Deze word opgevuld door een pilaster boven de pijler te plaatsen die bovenaan het schip een arcade ondersteunt die de ramen van de lichtbeuk omkadert (= 2e laag ). Tegen de pijler en pilaster wordt er een halve kolom geplaatst (=3de laag) die ook op zijn beurt een arcade ondersteunt die de andere arcade overlapt. (zie foto rechts bovenaan, hb p 193)De Mont-Saint-Michel heeft dezelfde lagen als Speyer maar de structuur komt niet zo zwaar over als in Speyer. De half kolommen zijn hier groter gemaakt zodat ze de zware pijler en pilaster bedekken/verstoppen. Ook wordt de muur visueel lichter gemaakt door het gebruik van een tribune onder de lichtbeuk. De tweede arcade (van de derde laag) is hier weggelaten. (zie foto links onderaan, hb p 194) De Notre-Dame de Jumièges (enkel nog ruïnes) is van hetzelfde type als de Mont-Saint-Michel. Hier werd er wel met alternerende pijlers gewerkt waar de zware pijlers zorgden voor een vierkante structuur in het dak en de lichte pijlers een arcade ondersteunde (dit word een veelvoorkomend kenmerk in de latere Franse kerken). De kerk stond vooral bekend om zijn immense hoogte en zijn hoge torens aan het west werk en zou dan ook een inspirerende bron zijn geweest voor de latere gevels van de gotische kerken in Frankrijk. (zie 2 foto’s links bovenaan, hb p 195) 8. Wat is de "premier art roman" eigenlijk? Geografische verspreiding, kenmerken, enkele voorbeelden. In Frankrijk begint ‘le premier art Roman’ die dateert van voor het jaar 1000 tussen de Pyreneeën en Hongarije. De kenmerken zijn een metselwerk met klein formaat steen, het gebruik van ronde zuilen zonder kapiteel bij de overwelvingen en een soms een beetje reliëf in de muren. Men probeerde ook alles te overwelven met tongewelven (schip incluis). De opkomst van deze bouwtechniek en de homogeniteit ervan is waarschijnlijk een gevolg van de reizende Italiaanse bouwmeesters of de ‘lombardi’ die uiteraard een heel deel klassieke kennis met zich mee brachten. Een eerste model was de vestibule van St Philibert uit Tournus die duidelijk de rondbogen toont die steunen op de ronde zuilen zonder kapiteel. Er werd ook inderdaad een klein formaat baksteen gebruikt bij het ontwerp van de kerk. Men bemerkt ook de nogal zware gewelven. Later volgt ook de rest van Europa. (uit handboek: p.195-p.196) Eerst ging men in Romaanse kerken wel de zijbeuken gaan overwelven maar nooit de middenbeuk. Die kreeg een houten dak dat makkelijk ontvlambaar was en stond in schril contrast met de massieve muren. Romaanse architecten wouden dus de middenbeuk gaan overwelven. De eerste volledig overwelfde Romaanse middenbeuken waren bij ordinaire, kleine en lokale gebouwtjes die ontstonden in afgelegen gebieden van de Pyreneeën en de westelijke alpen. Het heeft zijn oorsprong in een oude architecturale traditie uitgeoefend door de lokale metselwerkers. Deze metselwerkers bouwden zwaar en solide maar gebruikte ingenieuze decoratie zoals pilasters. Ze overwelfden via tongewelven. Dit is een sub orde van de Romaanse architectuur die vaak “premier art roman” wordt genoemd (heeft niets te maken met dat ze eerste waren). Men dateert deze stroming nog voor het jaar 1000 en is gelegen tussen de Loire en Kroatie. Een interessant voorbeeld hiervan is de abdijkerk van Saint-Martin-du-Canigou (1001-1026) gelegen op een stijl stuk in de Franse Pyreneeën. Het heeft twee verdiepingen met zijbeuken en een tongewelf, het klooster was op de onderste verdiep gelegen en de kerk zelf op het bovenste verdiep. Het onderste verdiep had grote pijlers. Het bovenste verdiep had minder imposante zuilen en“interne” steunberen. Ondanks het donkere, smalle en zeer gewone gebouw, toont het toch een sterk staaltje techniek op een moeilijke site. Nog een voorbeeld is de Cluny II (955-981), dit is een belangrijke abdijkerk . Cluny II was een schaalvergroting ten opzichte van de voorgaande kerk Cluny I. Het is een drie beukig schip, met een grote voorhal, heeft 2 torens aan de Westkant. Het koor is uitgewerkt meteen stapelkoor. Bijna de hele kerk was overwelfd met tongewelven. De zijbeuken die overwelfd waren met kruisgewelven zijn opgetrokken zodat structurele problemen opgelost worden. Hierdoor moeten de ramen van de lichtbeuk ook naar boven en moeten deze ingestoken worden met steekkappen. De kaalheid en de tongewelven wijzen op een vroeg Romaanse stijl. Het laatste voorbeeld is de abdijkerk in Tournus, de St. Philibert. (960-1120) De vestibule is overwelfd met kruisgewelven en in de zijbeuken zijn er dwarse tongewelven. De kruisgewelven steunen op zuilen zonder kapitelen. Door de dwarse tongewelven is er een zeer sterke afscheiding van de ruimte, het is net een dode kamer, waarin het geluid verdwijnt. Ook al zijn deze gewelven zeer stabiel: ze steunen af op de zware Oosten West muur, deze zijn niet populair. 9. Wat zijn volgens Trachtenberg typische voorbeelden architectuur?Bespreek er twee van, uit verschillende streken. van Hoog-Romaanse Volgens Trachtenberg zijn de pelgrimskerken typische voorbeelden van Hoog-Romaanse architectuur. Vb1. St.-Sernin in Toulouse: Het schip is opgebouwd uit 5 beuken waarvan de buitenste 2 doorlopen rond het transept naar het ambulatorium van de apsis lopen, met andere woorden, er is een ononderbroken ambulatorium rond de hele kerk. De lichtbeuk is geëlimineerd, waardoor de kerk donkerder is, want i.p.v. dat er licht door de lichtbeuk naar binnen valt, moet het nu via de zijbeuken en tribunes binnenstromen, waardoor het wordt gefilterd. Dit zorgt voor een mysterieuze atmosfeer die in contrast staat met de goed verlichte kruising, apsis en straalkapellen. Het zorgt echter ook voor een stabielere constructie. Het plan is zeer abstract, het is uitgetekend volgens de lijnen van een rooster dat gebaseerd is op de dimensies van het kruisend vierkant. Zo zijn de traveeën van het schip ½ van dat vierkant en de traveeën van de zijbeuken ¼. Vb2. Santiago de Compostella. Hier zijn er slecht drie beuken, maar toch is er ook hier een ononderbroken ambulatoriumrond heel de kerk. Ook hier is de lichtbeuk geëlimineerd en zijn er tribunes bovenop de zijbeuken geplaatst. 10. Wat is volgens Trachtenberg typisch voor de Proto-Renaissance in Toscane? Moeten we ons eigenlijk bezig houden met dit fenomeen of is het bijkomstig in het grote overzicht? In Toscane bestaan elegante, marmeren structuren, die zeer hard contrasteren met andere kerken in Italië. Toscaanse architectuur gaat zeer hard classiceren, hierdoor wordt het soms Proto-Renaissance genoemd. Renaissance architecten dachten dan ook dat ze authentiek antiek waren en namen ze als model voor hun werk. Er zijn 2 scholen, de Pisaanse school en de Florentijnse school. Toscane was gezegend met de grote keuze en kwaliteit in bouwmaterialen, met o.a. marmer. Een van de meest opvallende kenmerken is de polychromie, die door het gebruik van marmer aan de binnenkant bereikt konden worden, dit was ook zeer gewoon in de antieke oudheid. De Florentijnse Romaanse architectuur is gekenmerkt door de strakke rechthoekige volumes. Het 2-dimensionale motief van de rechthoek is het basismotief. De Pisaanse architectuur gebruikt vooral de open boog die veel voorkomt. 11. Hoe ziet Trachtenberg de overgang van Hoog- naar Laat-Romaanse architectuur in Duitsland en wat zijn de verschillen? Initieel volgden de franse monarchie en het rijk dezelfde tendensen op vlak van romaanse architectuur, maar vanaf midden 11de E begonnen er grote divergenties te ontstaan. Noord-Franse romaanse architectuur bleef vooraanstaand in de evolutie van de architectuur doorheen de 12de E. Op vele kritische vlakken boden zij het vertrekpunt voor de gotische architectuur. Het tegenovergestelde was waar voor de architecten uit het rijk (dat van KDG, die wel al is overleden). Nog onder de invloed van KDG’s gedachtegang zaten ze vast in een soort van conservatieve nostalgie voor oude tradities waardoor ze niet konden volgen met de (vooral franse) evolutie van de romaanse architectuur. Het was pas rond 1220-1230 dat de prestige van de Franse monarchie en zijn architectuur zo overweldigend werd dat ze hun conservatieve ideeën lieten varen. Bijvoorbeeld bij Speyer (even voor de echte overgang) dat door Henry IV werd vergroot. Het schip werd overwelfd, heel het oost werk werd herbouwd. een gebonden systeem werd ingevoerd en zo werd het weer een zeer indrukwekkend en sterk gebouw. 12. Hoe ziet Trachtenberg de overgang van Hoog- naar Laat-Romaanse architectuur in Normandië en wat zijn de veranderingen? Wat hebben wij gezegd over de overwelving? Initieel volgden de regio van Normandië en het rijk Duitsland dezelfde tendensen op vlak van romaanse architectuur. Maar vanaf het midden van de 11e eeuw begonnen er grote verschillen te bestaan. NoordFranse romaanse architectuur bleef vooraanstaand in de evolutie van de middeleeuwse architectuur doorheen de 12de eeuw. Zij boden het vertrekpunt voor de gotische architectuur. Een voorbeeld is de St. Etienne in Caen. Enkele van de Normaanse tendensen: - De façade is een tweetoren façade. Samen met Jumièges staat deze aan het hoofd van een lange reeks van tweetoren façades (zie gotiek). - De nieuwe kerken krijgen kruisribgewelven. St. Etienne krijgt ook een nieuw koor en hierin zien we de ontwikkeling van de ene generatie naar de volgende. Een nieuw concept voor de opstand van het schip. - De arcadebogen komen bij tot aan de tribune. De tribuneopeningen worden tot een maximum uitgebreid. Op het niveau van de lichtbeuk is de muur uitgehold ("mur evidé"). De muur valt uiteen in 2 delen met ertussen een loopgang. We zien een ondermijning van massa overal in het interieur. Zelfs de pijlers en bogen zijn gefragmenteerd in een veelheid van schalken en archivolts. Het openen van de muren en de overige massa bundelen in dunnere vormen worden als innovatief beschouwd. Deze laat Romaanse architectuur wordt ook wel proto Gotiek genoemd, omdat deze aanleiding geeft tot de gotiek. Maar deze architectuur is onmiskenbaar een Romaanse architectuur. De logica van de geleding van de muren, de klaarheid in het detail, en de elegantie van de simpele vormen zijn typisch Romaans te beschouwen. Wat hebben we gezien over de kruisribgewelven? Kruisribgewelven zijn er pas op het einde van de 11e eeuw en begin van de 12e eeuw. Ze zijn overgewaaid uit de Islamitische wereld. Enkele eerste voorbeelden: - Caen, St. Trinité (1115): heeft pseudo zesdelige kruisribgewelven. Bestaat dus eigenlijk maar uit 4 gewelfschelpen. 2 van deze gewelfschelpen zijn onderverdeeld door een diafragmaboog die in het verlengde van de tussenliggende pijler ligt. Dit leidt tot een gebonden systeem: 1 travee in de middenbeuk en 2 traveeën in de zijbeuken. De zijbeuken zijn overwelfd met kruisgewelven. Het zou een systeem met steunwissel kunnen zijn, maar ditis niet het geval in de St. Trinité. Er is een driedelige opstand met lichtbeuk (met mur evidé) en triforium. - Caen, St. Etienne (1115): heeft een echt zesdelig kruisribgewelf. Bestaat uit 6 gewelfschelpen. Er is een gebonden systeem met steunwissel en alle 6 pijlers waarop het steunt zijn van belang. - Durham, kathedraal(1128-1133): heeft een zevendelig kruisribgewelf. Bestaat dus uit 7gewelfschelpen. De middelste gordelboog is weggehaald. Alle zes pijlers zijn van belang. Het is een gebonden systeem met steunwissel. De opstand is driedelig met tribune. 13. Hoe beschrijft Trachtenberg de "gotiek", wat is de oorsprong van de term, welke verschillende interpretaties geeft hij er aan? De term gotiek heeft een hele geschiedenis van verwarring en misverstanden achter de rug. In de renaissance geloofde men dat na de val van Rome een millennium van degradatie had gevolgd. Voor dat het weer nieuw leven werd ingeblazen in de 15de E. Om zoveel mogelijk eer op te strijken beschreven de schrijvers van de Renaissance de middeleeuwse kunst op een zo donker mogelijke manier. Ze zeiden dat “de donkere tijden” waren gekomen door de invasies van de volkeren uit het noorden die hun eigen inferieure kunsten hadden geïmposeerd. Het is zo dat de Gothen, die eigenlijk weinig schade hebben aangericht bij hun invasie van Rome in 410, verantwoordelijk werden gehouden voor deze catastrofe. In de 18de E (begin) kwam de stijl terug in het licht door de Romantische beweging die het juist apprecieerde om de eigenschappen die de Renaissance had afgewezen. Er werd bevonden dat zelfs na studies de gotiek nog steeds een mysterieuze sluier over zich droeg en moeilijker te begrijpen was dan gedacht. Het is een term die niet de gotische architectuur definieert maar juist de aard ervan. Bij moderne historici domineren er drie tendensen over de gotiek: het structurele, het visuele en het symbolische. Het eerste wordt gezien als een pure logisch instinctieve redenering naar het verminderen van de massieve muren die kenmerkend waren voor de romaanse architectuur, met focus op de skeletstructuur. De tweede tendens ziet het meer als een visuele oefening dan een structurele. Ze kijken naar de lijnen, elegante configuraties en geometrie. In diezelfde stroming hebben er sommige het over de rol van het licht waar visuele effecten een zeer belangrijke rol spelen. Een derde tendens heeft het meer over het symbolisme achter gotische architectuur. Het beeld van een kathedraal als hemelrijk Jeruzalem, een heilige stad als ultieme bestemmingvoor de verkozen. Als een huis van de heer op aarde. Zijn enorme schaal en gekleurde glaswerken zijn een reflectie van het menselijke ultieme geloof. Een diep religieus gevoel dat geworteld zit in de architectuur van de kathedralen. De architecten begonnen het ontwerp met dit symbolisch doel, al de rest volgde hieruit. De ruimte, het licht, de lijnen, de geometrie, creëren de juiste bovenaardse, transcendente sfeer in het gebouw. Deze visuele effecten worden mogelijk gemaakt door de ribben, bogen, steunberen en andere structurele elementen. 14. Waar legt Trachtenberg de oorsprong van de gotiek? Beschrijf enkele vroege experimenten. De oorsprong ligt volgens Trachtenberg in de late Romaanse architectuur van Normandië. Herkenbare elementen zijn: het opdelen van de ruimte aan de hand van overwelfde traveeën en kolommen; het longitudinaal basilica schema uitgebreid met een of meer transepten en een koor met straalkapellen. Nieuw is het proberen creëren van een transcendale sfeer d.m.v. een structuur die veel te dun lijkt voor de hoge ruimte, en speciale lichtinval. Zo lijkt het gebouw te ontsnappen aan de aardse beperkingen voor het bouwen. Als kenmerkend voor Gotiek worden beschouwd: de luchtboog, de bundelpijler, het kruisribgewelf, de spitsboog en de skeletstructuur. Elk van deze elementen is echter geen uitvinding van de Gotiek, maar wel van de Romaanse bouwmeesters. Experimenten zijn te vinden in verschillende laat Romaanse werken uit Noord-Frankrijk: in Cluny III wordt gebruik gemaakt van de spitsboog en de bundelpijler. In de Cisterciënzers kerk van Fontenay wordt het principe van de luchtboog (stutten tongewelf in het midden, nog geen echte luchtboog, een voorganger) gebruikt, maar verstopt onder het dak. De bouwmeester past in de St. Etienne in Caen voor het eerst de ‘mur évidé’ toe, wat in de Gotiek evolueert naar een skeletstructuur; nog in de St. Etienne wordt in de zijbeuken geëxperimenteerd met kruisribgewelven, in dit geval nog met rondbogen en niet, zoals later in de Gotiek, met spitsbogen. 15. Welke verschillen ziet Trachtenberg tussen de Franse gotiek van de 2de helft van de 12e eeuw en die van de eerste helft van de 13e eeuw? Wat is het scharnierpunt tussen beide periodes? De verschillen tussen de twee periodes zijn groot. Ze worden het beste gezien in de kathedraal van Chartres (1194-1220). De kathedraal van Chartres wordt gezien als een scharnierpunt tussen de vroeg gotiek en de hooggotiek. Het betekende een enorme sprong in de verticaliteit en monumentaliteit. De eerste beslissing van de architect was om het gebonden systeem met 6-delig kruisribgewelf te laten vallen en te verplaatsen met het al vroeger bekende vierdelig kruisribgewelf, maar dan verticaal uitgetrokken. De pijlers van deze nieuwe en eenvoudigere, enkelvoudige traveeën hadden geen steunwissel meer, maar waren eerder uniform, hoog en stevig. In de 12de E konden architecten niet goed kiezen tussen de samengestelde pijlers met zijn vele colonetten of de eenvoudige mono cilindrische steun. Bij Chartres heeft men daarom deze twee types gecombineerd, wat resulteerde in de “pillier cantonné". Dit is een pijler met 4 colonetten op de hoofdassen geplaatst. De nieuwe vorm van travee concentreert op de ruimtelijke energie, de nieuwe pijler concentreert eerder de architectonische energie. Ook de tribune werd geëlimineerd om van een 4-delige opstand terug naar een 3delige opstand te gaan. Het triforium werd behouden maar niet erg uitgerekt, wat ervoor zorgde dat de arcade (zuilengallerij) en het clerestorium (lichtbeuk) konden uitgerekt worden. Ook werd de lichtbeuk opgevuld met een nieuwe raamvorm: het raam werd opgedeeld in 2 lancetbogen met een rozet erboven. Structurele aspecten werden eenvoudiger, de decoratie werd uitgebreider. Er was veel variatie in kapitelen, rozet en beeldengalerij. Publiek en volgers oordeelden dat Chartres te sober, 'overbouwd' en massief was voor de lichtheid en elegantie van de gotiek. Vandaar dat de daarop volgende architecten probeerden om het structurele schema van Chartres te linken aan de visuele stijl van de gotiek: die van elegantie en verfijning. 16. Beschrijf/teken een hooggotische skeletstructuur en leg de structurele rol van elk element in de opstand uit. De hoog-gotische kathedralen hebben naar het voorbeeld van Chartres een 3-delige opstand: arcade, triforium en lichtbeuk. De bouwmeesters wilden de 4-delige opstand vereenvoudigen om meer monumentaliteit te kunnen etaleren t.o.v. de vroege gotiek. Ze schrapten daarvoor de tribune. Het triforium gaat wel meer op een tribune lijken door de uitholling van een loopgang, maar blijft een gang in de dikte van de muur waar de dakconstructie achter zit. Soms wordt d.m.v. een vrijwel plat dak met lood het triforium doorzichtig gemaakt (kathedraal van Amiens). De hoog gotiek maakt gebruik van 4-delige kruisribgewelven, waardoor de druk geconcentreerd wordt op 4 punten. Enkel op die punten is bijkomende steun nodig om spatkrachten op te vangen. De luchtboog grijpt aan op de plaats van de ‘tas-de-charge’, waar het gewelf tegen de muur komt, en leidt de spatkracht af naar de steunbeer. Op deze steunbeer staat een pinakel, dat extra gewicht zorgt voor een meer verticaal gerichte krachtvector. De steunbeer staat aan de buitenkant van de zijbeuk(en), dus de luchtboog overspant de breedte van de zijbeuk(en). Een bijkomend probleem voor de alsmaar hogere kathedralen is de windbelasting. De tot nu toe vermeldde structuur volstaat om de statische krachten op te vangen, maar zodra het gaat waaien zijn extra maatregelen nodig. Een 2de luchtboog grijpt aan aan de muurplaat, enkel om windbelasting op te vangen. In de hoek tussen het gewelf en de muur wordt ook een ‘sur charge’ aangebracht. Dit extra contactoppervlak zorgt voor minder beweging. De algemene trend in de gotische evolutie is om de structurele elementen alsmaar dunner te maken en tegelijk alsmaar hoger te bouwen. Dit resulteerde in de instorting van de kathedraal van Beauvais, enkele jaren na de wijding ervan. Het hoogste succesvolle bouwwerk is de kathedraal van Amiens (43m). 17. Hoe ziet de kathedraalgevel er ca. 1200 in Frankrijk uit? Beschrijf met een voorbeeld. De Romaanse architectuur heeft van de vroeg christelijke volumes van de basilica dynamische, verticale massa’s gemaakt, beginnend bij de St. Riquier en uiteindelijk in het ontwerp van Cluny III. Tijdens de gotische periode evolueerde dit verder, met speciale aandacht voor de uitwerking van de gevels (zowel de westgevel als die gevels van de transepten). De tweetoren gevel van de St. Etienne in Caen was het vertrekpunt. De algemene trend van de gotiek zet zich door in de westgevel: steunelementen worden gearticuleerd en versierd, steenmassa wordt zoveel mogelijk vervangen door skeletstructuur en ramen worden groter. Daarnaast worden twee basismotieven gecreëerd: het rozet venster en de drie portalen. De hooggotische westgevel bestaat altijd uit drie zones: een zone met drie sculpturenversierde portalen, een zone met het rozet venster en een zone met de koningsgalerij (Bijbelse koningen). De koningsgalerij bevindt zich soms boven en soms onder het rozet. Boven deze drie zones steken de twee torens uit. Met de uitzondering van Chartres heeft geen enkele grote Franse kathedraal de spitsen die bedoeld waren, gekregen. Deze spitsen verschillen met de romaanse piramide daken in hellingsgraad, ongeveer 75°. 18. Beschrijf de "Rayonnant" als stroming en geef een voorbeeld. Rayonnant is een post hooggotische stroming die zich vooral concentreert op 2-dimensionale effecten. De belangrijkste ontwikkeling die aanleiding gaf tot deze stroming heeft betrekking op het maaswerk. Men kan wat de ontwikkelingen van het maaswerk waren voor de rayonante stijl vergelijken met wat het ribgewelf was voor de gotiek. Na Amiens, het hoogtepunt van de hooggotiek, begon men zich meer te concentreren op patronen van licht en lijnen i.p.v. op structurele en ruimtelijke vorming. Maaswerk werd erg beïnvloed door deze verandering in interesse en werd dan ook een dominant element in deze nieuwe stroming. De verandering van interesse van ruimtelijke vorming naar lineaire en 2-dimensionale vormen, gepaard met de nieuwe interesse voor maaswerk, vond onmiskenbaar plaats in 1231, wanneer het laatste deel van de abdijkerk van St. Denis werd gebouwd, namelijk het schip en het transept. Het maaswerk van de lichtbeuk lijkt erg op deze van Amiens, met als enige verschil dat het maaswerk in St. Denis veel minder druk is en veel meer open lijkt dan het maaswerk van Amiens. Daarnaast heeft men ook de buitenwand van het triforium, dat voordien gesloten was, beglaasd en een identiek maaswerk gegeven als dat van de lichtbeuk, maar op een verkleinde schaal, om zo de lichtbeuk en het triforium te laten samensmelten. Om deze samensmelting van lichtbeuk en triforium nog bij te staven heeft men de scheidende raamstijlen van de lichtbeuk doorgetrokken tot onderaan het triforium. Een nog verdere ontwikkeling van de Rayonnante stijl ziet men in de St.-Urbain in Troyes. Hier is men nog verder gegaan dan de samensmelting van triforium met lichtbeuk en heeft men het triforium helemaal verwijderd. Hier zijn de muren bijna opgelost in het dunne maaswerk. De buitenkant is misschien wel nog indrukwekkender dan de binnenkant, door zijn draadachtige karakter, waardoor het bijna niet meer op een stenen gebouw lijkt. Het momentum van de Rayonnante stijl was echter de St.-Chapelle in Parijs, gebouwd in 1241-48 door Louis IX. Het fungeerde als de Koninklijke kapel en als bewaarplaats voor relieken van het Heilige Land. In het bovenste deel van de kapel, dat voorbehouden was voor de koning en zijn gevolg, zijn de muren gereduceerd tot extreem dun maaswerk dat mogelijk gemaakt is door geavanceerd gebruik van luchtbogen en ijzeren kettingen, die verwerkt zijn in het maaswerk. Het interieur vormt een kooi van briljante gebrande schilderramen. De stijl ontleent zijn naam dan ook aan dit effect, dat bereikt wordt met het extreem dunne maaswerk en de grote hoeveelheid aan ramen. Aangezien dat de Rayonnante stijl zich vooral concentreert op 2-dimensionale, oppervlakkige effecten heeft het ook veel invloed gehad op een aantal belangrijke gevels. Het beste voorbeeld hiervan zijn waarschijnlijk de latere gevels van de Notre Dame, nl. die van de transeptarmen. Vooral in de gevel van de zuidelijke transeptarm ziet men de verandering van Hooggotisch naar Rayonnant, wanneer men deze vergelijkt met de westelijke gevel van Reims. Ze hebben een aantal gemeenschappelijke elementen, maar de gevel van de Notre Dame is veel vlakker, bijna stijf. 19. Hoe wordt de Engelse gotiek in periodes/fasen onderverdeeld? (Geef een voorbeeld per periode.) De gotiek in Engeland wordt onderverdeeld in 3 fasen. De eerste, de vroege Engelse gotiek, ontstond rond het einde van de 12de eeuw wanneer het Frans-Engels romanesk uitgeput was en bouwers terug naar Frankrijk leidde om inspiratie op te doen. De vroeg Engelse gotiek is de Britse gotische stijl die nog het meest beïnvloed werd door de franse modellen. De Engelse tendens om meer fantasie te gebruiken werd weerhouden door de rationele discipline van de Franse stijl. Zo zijn bijvoorbeeld de Canterbury kathedraal en de abdij van Westminster zeer vergelijkbaar met de franse prototypes. De Canterburry kathedraal, begonnen in c. 1100, is de eerste gotische kerk in Engeland. Het koor is vroege gotiek, het schip is dan weer perpendiculair (latere stijl) . Het koor is in de vorm van een hoefijzer. Een franse architect zou dit nooit gedurfd hebben in Frankrijk. Canterbury toont een typische ambigue attitude van de Engelse bouwers ten opzichte van de Franse gotiek. De franse striktheid in het plan en de terughoudendheid in detaillering worden op een typische Engelse manier verminderd. De eerste bouwer was de fransman Guillaume de Sanse, maar hij werd na een ongeluk op de werf vervangen door William the Englishman. De fantasierijkere aanpak vertaalt zich in de decoratie, het maaswerk, beelden en een levendige architectuur. De vroege Engelse gotiek duurde ongeveer een eeuw, toen de restricties van de Franse modellen plots wegvielen en een architectuur ontstond van de grootste graad van fantasie in alle landen tijdens de middeleeuwen. Het werd de decoratieve of kromlijnige stijl genoemd. Deze stijl ontstond omstreeks 1300 en leidde tot een vorm van totale decoratie met 2 basiselementen. De S-boog (1), een boog met een dubbele omgekeerde curve, die langs een kronkelende lijn reikt tot een scherpe punt. De S-boog was van belang als symbolische breuk met de Franse traditie, omwille van haar dynamische vloeibaarheid, vrij gecombineerd met andere vormen om grote kronkelende patronen te creëren. De ridge rib is een gewelf waar een grote variatie aan decoratie mogelijk is met een visgraatstructuur als basis. Een van de beste voorbeelden voor deze decoratieve stijl is het nieuwe koor van de Wells kathedraal (1330). Het gewelf vormt er een netachtig patroon geaccentueerd met intriciete dozen van kromlijnige tracering. De S-bogen dragen het koor en zijn kromme bogen. Een toenemende decoratie is te bemerken met meer en meer sculpturale en florale elementen. De architectuur is hier gericht op esthetisch verlaak, decoratieve verfijning en decoratie. De Gedecoreerde stijl werd abrupt tot een einde gebracht door het eerste en meest belangrijke gebouw uit de nieuwe Perpendiculaire stijl. Namelijk het koor van de kathedraal van Gloucester, begonnen in 1337. De vrijheid van de gedecoreerde stijl werd teruggedrongen naar een meer gedisciplineerde stijl. De gewelven bleven ingewikkeld evolueren maar werden wel herleid tot meer leesbare patronen. De patronen werden sterker gedisciplineerd en de draaiende achthoeken en neerwaartse S-bogen vinden we niet langer terug. Dit was de laatste Engelse gotische stijl: gedisciplineerd, imposant en ze zag er overtuigend internationaal uit. Ter zelfde tijd belichaamde ze een concentratie voor lineair details die de Engelse smaak voor rijke patronen beantwoorde. 20. Trachtenberg noemt de architectuur van Fontenay een "puriteinse kritiek op de Romaanse architectuur" (p. 256). Wat bedoelt hij hier eigenlijk mee? De Cisterciënzers orde was een kloosterorde die het idee van complete terugtrekking van de wereld had om God zo veel mogelijk te kunnen aanbidden en contempleren. De meeste van hun kloosters zijn vergaan maar een van de grootste voorbeelden bleef staan, nl. de abdijkerk van Fontenay in Bourgondië (1130-1147). Fontenay is eigenlijk een “stripped down” versie van locale Bourgondische romaanse kerken zoals Autun en Vézelay. Een gebouw met een doel, met een afgehoekt no-nonsense plan en programme. Het purificeert de Romaanse stijl van al zijn decoratieve luxe. De Cisterciënzers hoopten een soort van religieuze purificatie te bekomen. De architectuur van Fontenay lijkt vol te zitten met tegengehouden kracht, een verdrongen esthetisch gevoel dat deze terughoudendheid des te krachtiger maakt. Stilistisch gezien is Fontenay en de cisterienzische architectuur moeilijk te plaatsen, het is noch romaans noch gotiek, het is eerder een puriteinse kritiek op de Romaanse architectuur. 21. Bespreek de Duitse Hallenkerk als type en geef twee voorbeelden. Architecten in de Germaanse regio’s hebben moeite om op de gelijke hoogte te komen met de kathedraal gotiek van de 13de E. De Duitse architecten hadden weinig gevoel voor de gedisciplineerde ontwerpmethodes van de franse school. Ze wouden grote, open ruimtes met eenvoudige steunelementen, gecombineerd met creatieve gewelfsystemen en vormen (invloed uit Engeland). Ook detailleringen uit de Rayonnante en Gedecoreerde stijlen werden gebruikt (weer uit Engeland). Deze mix zorgde voor de Hallenkerk die de laat Duitse gotiek typeerde voor ongeveer twee eeuwen lang. Een van deze Hallenkerken was de Heiligen Kreuzekirche in Schwäbisch Gmünd door Heinrich Parler in 1320. Hij ontwierp een nieuwe, complexe decoratieve geleding voor binnen en buitenkant van het koor. De lichtbeuk en het triforium zijn weggelaten, zodat de arcade doorloopt tot aan de gewelven zonder onderbreking en daar onmiddellijk overslaat naar de ribben van het gewelf. Een ander voorbeeld is de Lorenzkirche in Nuremberg, begonnen in 1439 door Konrad Heizelmann en later afgewerkt door Konrad Roriczer. Het formaat is identiek aan Gmünd maar de detaillering is complexer en meer uitgewerkt. Aanvulling: Het koor is gebouwd door de zoon van Heinrich, Peter Parler, en niet door Heinrich zelf. Het is gebouwd in 1351. Heinrich heeft het schip gebouwd in 1320. Het koor heeft wel een lichtbeuk, en ondiepe kapel, van welke beide grote ramen gevuld zijn met maaswerk. Bovendien heeft het koor nog rijke gewelven die vol zitten met energie. Tussen de kapellen en de lichtbeuk zwiert er een kroonlijst rond die over de pijlers heen doorloopt en zo het geheel verbindt (en animeert). Het koor heeft wel een lichtbeuk, en ondiepe kappelle, die beide grote ramen de gevuldzijn met maaswerk. Bovendien heeft het koor nog rijke gewelven die volzitten met energie.Tussen de kappellen en de lichtbeuk zwiert er een kroonlijst rond die over de pijlers heendoorloopt en zo het geheel verbindt (en animeert). 22. Wat wil "flamboyant" eigenlijk zeggen? Flamboyant is een term afkomstig van het Engelse “flamelike”, letterlijk “vlammenpatroon”.De “decorated style”, de middelste van de drie gotische stijlen in Engeland, was de eerste die een aanzet gaf tot de laatgotische extravagante stijl. Eind 14de eeuw waaide deze stijl over naar Frankrijk, die hun “Rayonnant” lieten voor wat het was. Ondanks dat deze fase minder gekend is dan de andere Frans gotische periodes, heeft zij toch haar invloed gehad. Rozet ramen werden toegevoegd in de transepten van Amiens en Beauvais en geheel nieuwe gebouwen (bvb St.-Maclou in Rouen) werden gebouwd in deze extravagante stijl. (pagina 261, rechts vanonder) 23. Waar ligt de oorsprong van de Renaissance als term eigenlijk volgens Hyman? Het was pas in de 16e eeuw dat de breuk met het postklassieke verleden expliciet Renaissance genoemd werd en in relatie gebracht werd met kunst. In 1550, beschreef de artiest en schrijver Giorgio Vasari in zijn ‘Lives of the most Eminent Painters, Sculptors and Architects’ de 13e eeuw als een wedergeboorte van de kunst van het gerespecteerde klassieke verleden (hij noemde het rinascità), de 14e eeuw als een protoRenaissance en de 15e eeuw als een tijd waar de Renaissance volledig was gerealiseerd, maar toch nog in zijn jeugdige periode was. De 16e eeuw was volgens hem de periode waar de renaissance gezien mocht worden als volwassen en perfect. 24. Welke rol kent Hyman toe als Brunelleschi in de ontwikkeling van de architectuur van de Renaissance? Beschrijf Brunelleschi's relatie met de Oudheid aan de hand van tweegoed gekozen voorbeelden. Hyman kent Brunelleschi in de ontwikkeling van de architectuur van de Renaissance de rol van de vernieuwer toe. Filipo Brunelleschi is een nieuw soort beoefenaar van de architectuur. Hij komt niet uit de bouwambacht: hij begon zijn carrière als beeldhouwer en goudsmid. In 1401 was hij een van de contestanten voor het ontwerp van een nieuwe bronzen deur voor het baptisterium van Florence. Volgens Manetti zou Brunelleschi zijn carrière beginnen als architect na het verlies van de competitie. Hij zou naar Rome gereisd hebben samen met Donatello (een geweldige beeldhouwer) waar hij enkele jaren verbleef en waar hij de Romeinse beeldhouwkunst en nog belangrijker, de techniek en afmetingen van de Romeinse architectuur bestudeerd zou hebben. Brunelleschi was meer dan een getalenteerde beeldhouwer die geïnteresseerd was in architectuur, hij was bovendien een genie op het vlak van mechanica, statica, hydraulica enz. Zelfs in zijn eigen tijd werd hij vergeleken met Daedalus, de legendarische uitvinder en artiest uit de Oudheid. Met deze geweldige kennis ontwierp en bouwde Brunelleschi structuren in Florence die het uitzicht van de stad begonnen te veranderen en zette en nieuw architectuur op gang. Hiermee wordt hij beschouwd als de vernieuwer vanuit twee aspecten: structurele vernieuwer (koepels), architecturale vormentaal. Structureel: voor Filippo Brunelleschi is de koepel van Duomo (santa maria del fiore) zijn eerste proef als architect. Duomo is zijn belangrijkste werk die in de eigen tijd geroemd werd als nieuw. Het nieuwe hieraan was de koepel. De kathedraal krijgt een koepel. Dit is een trend die alle gebieden in Toscane gaan volgen. De koepel is het meest dominante element geworden. De koepel rust op volledig op breedte van het schip (in plaats dat het in de middenbeuk zou passen). Wat daar gebeurt is enorm ambitieus: een achthoekige koepel wordt uitgebreid (klaverblad). Ook is dit ambitieus omdat men in die tijd zeker is dat men zoiets niet kan overwelven. We krijgen dus een klaverblad met een schip. Een heel modern concept en vertrekpunt op alles dat daarop volgt. De zwarte dood van de 18de eeuw (de pest) resulteert in een zeer lange onderbreking van de bouw. Fase 2 volgt dus na enorme catastrofe. Fase 2 twee past zich aan nieuwe modes aan. Wat men besluit is schip te overwelven, maar het vorige concept is schip dat rust op kleine pijlers, dus de pijlers moeten aangepast worden. De huidige pijlers zijn zwaarder en staan op andere plaatsen. Economisch heropleven is van groot belang, arte del la lana betaalt hiervoor (arte is ambacht). Fase 3: nieuwe veranderingen: schip verlengen, klaverblad opschuiven naar het oosten, schip breder maken. Het nieuwe klaverblad is breder geworden dan het schip. De verbreding van de koepelruimte is geen kleine verbreding. Dergelijk groot ribgewelf kon men in die tijd niet bouwen. Het is een utopie,maar ze leggen zich er niet bij neer. Experts komen langs. Fase 4: Experts resulteren niet in bescheidenere ideeën, maar juist in tegendeel: de zaak wordt nog meer gecompliceerd door de aanzet van de koepel te verhogen. Fase 4 is de verhoging. Probleem: de doormeter van hoekpunt tot hoekpunt is 47 meter. De zijde tot zijde is de lengte van het pantheon. De Aanzetlijn van de koepel is 67meter boven rond. Fase 5: Brunelleschi bouwt de koepel. Brunelleschi komt eraan, en stelt een oplossing voor. Hij heeft niet enkel de koepel gebouwd, maar ook hijskranen die enorme elementen omhoog kregen, was zijn werk. Hij is dus echt een vernieuwer en uitvinder. Het grafschrift dat hij gekregen heeft na zijn dood, roemt de koepel en de machines (zijn belangrijkste verwezenlijking). Een grafsteen voor bouwmeesters in die tijd was zeer zeldzaam. Vormentaal: Brunelleschi heeft de vormentaal volledig vernieuwd. Hij vindt een soort nieuwe grammatica uit die op een bepaalde manier worden samengevoegd en later zelfstandig wordt. Hij bouwt ook een vondelingenhospitaal met binnenhof en portiek aan de straatzijde (geen nieuwe uitvinding). Hoe hij de portieken gaat uitwerken is nieuw. Hij heeft enkele basiselementen: een zuil met kapiteel en basis, balkwerk (drieledig), de kroonlijst, en niet langer een ribgewelf maar een boloppervlak (halve bol nemen en snijden volgens vierkant = bolgewelf of hangkoepel). Deze basiselementen zijn in zijn werken telkens terug te vinden maar met andere combinaties. VB 1. Firenze, Santo Spirito: ‘Diepte en massa’ in muur. Volumes toevoegen als versiering. Op het eerste zicht gelijkend op San Lorenzo, maar de pilaster is iets platter en de zuil is volrond. Concept verandert: Antieke Romeinse architectuur met nissen, geen vlakke muren VB 2. Santa Maria: nooit afgewerkt maar op grondplan is te zien dat elke muur uitgehold is: de zijwanden van de kapel worden uitgehold en de buitenwand wordt ook uitgehold. Aan de buitenkant voegt hij kleine volumes toe. In die volumes zit geen ruimte: puur voor uitwerking. 25. Hyman beschrijft twee innovatieve paleizen in het Firenze van het midden van de 15de eeuw. Welke zijn dit? Beschrijf ze, wie heeft ze gebouwd? Palazzo Medici: De buitenkant van Palazzo Medici geeft op het eerste zicht de indruk niet verschillend te zijn dan zijn Toscane voorouders (kubus, stenen en ondoordringbaarheid). Zelfs de zware kroonlijst herinnert aan de overhangende daken zoals in Florentijnse huizen. Maar de stijl en de grootte van de kroonlijst zijn ongekend in de wereldlijke architectuur na het keizerlijk Rome. Het binnenplein van het palazzo is een groot verschil met zijn middeleeuwse voorgangers. Het is groot, vierkant en in het midden van de blok versierd met een iconografisch beeld, omringd met een twaalf zuilige loggia met bogen. Het plein straalt grootsheid, macht, weelde en intellect uit in tegenstelling tot de kleine en onregelmatige binnenplaats in vorige privé paleizen die in hoofdzaak gebruikt werden als schachten voor licht en lucht en voor de trap. Palazzo medici is zodanig axiaal georganiseerd dat een bezichtiger aan de hoofdpoort door de binnenplaats kan kijken naar de tuin met een loggia aan de achterkant, wellicht geïnspireerd door de Vitruviaanse omschrijving van de oude romaanse huizen. De Pallazio Medici was verbonden door zijn robuuste silhouet en algemene structuur aan de buitenkant met de Florentijnse paleistypologieën. Het binnenplein heeft grote klassieke bogen, het was een publiek plein, met een rustieke voorgevel van 3 verdiepingen met royale ramen en een overheersende klassieke kroonlijst. Bouwer: Michelozzo di Batolomeo, de eerste volger van Brunelleschi. Hij zorgde voor veel opvallende gebouwen en voor de uitvinding van nieuwe invloedrijke renaissance architectuur (bibliotheek, kloosters, privé paleis…) in Firenze en omstreken. Palazzo Rucellai: Het was de meest radicale variatie van dit patroon. Het rustieke blokwerk is vlakker gemaakt en zijn aanwezigheid gecompenseerd door drie horizontale zones van articulerende pilasters die de ramen en portalen omkaderen. (Dit is niet zo bij het Medicitype). Hoewel het nooit nagedaan werd in Florence, waar het Medici model overheersend bleef, verschijnt het wel bijna gelijk in een grovere versie in het Palazzo Piccolomini in Pienza. Bouwer: Leon Battista Alberti, een van de meest opmerkelijke en invloedrijke Renaissance figuren. Palazzo Piccolomini (paleis van de Paus) (p286): Dit plein is gelegen in Pienza 1459. Pienza is een uitzonderlijk voorbeeld van stadsplanning in de Renaissance wat ook echt in de praktijk is omgezet. Paus Pius II heeft het centrum van Pienza geherstructureerd. Rond een rechthoekig, nieuwe monumenten werden gebouwd door Rossellino. In het centrum werd een nieuwe kathedraal gebouwd met een grote voorgevel met een driedubbele arcade van reusachtige bogen op monumentale zuilen (de eerste voorgevel van een kerk van de Renaissance). In het westen stond de Piccolomini paleis opmerkelijk door de minder grote bogen van de pilasters. Dit pauselijk paleis werd gecompenseerd door het paleis van de aartsbisschop aan de oostkant van de kathedraal, die opviel door zijn kleinere maat en de afwezigheid van alle bogen (behalve de toegang en de ramen). Het plein is heel gestructureerd opgebouwd. Bouwer: Bernarde Rossellino, architect en beeldhouwer vergelijkbaar met Michelozzo. Rossellino werkte nauw samen met Alberti. 26. Welke positie geeft Hyman aan Bramante in het Renaissance verhaal? Bespreek zijn werk te Rome aan de hand van twee goed gekozen voorbeelden. In de vroege 16de E werd Firenze verplaatst naar Rome als centrum van de culturele activiteiten in Italië. Van de vele complexe redenen voor deze shift was een van de meest belangrijke de benoeming van Julius II als paus die een briljante visie had op wat de Romeinse Renaissance eigenlijk moest zijn. Het was zijn ambitie om het verloederde Rome terug naar zijn antieke prestige te verheffen. Hij bleef maar tien jaar paus (1503-1513) maar zijn enthousiasme was zeker een enorme aanzet tot het revaloriseren van Rome. Bramante was een van de hoofdrolspelers hierin. Toen Bramante het antieke monumentalisme voor de eerste keer ervoer in Rome had het een grote impact op hem en hij reageerde hierop door gebouwen te ontwikkelen die op een uniek en ongeprocedeerde manier de prestige en nobelheid van architectuur herstelden. Het kleine doch belangrijke Tempietto van S. Pietro in Montorio te Rome is hier een goed voorbeeld van. Het gebouw was een martyrium dat gebouwd moest worden in een klooster naast de kerk van S. Pietro in Montorio in 1502. Het ronde gebouw met koepel en colonnade met zestien zuilen van Dorische orde werd bewerkt en heruitgevonden door Bramante. Zijn muren werden driedimensionaal ontworpen , als een alomtegenwoordig kunstwerk. Het kleine gebouw geeft een heel sterk indruk door zijn spel van licht en schaduw. Al kon Bramante geïnspireerd zijn geweest door antiek voorbeelden toont de hoogte (twee keer de breedte) dat Bramante volledig zijn eigen inbreng had in het ontwerp. Door de tempel hoger te maken dramatiseerde Bramante zijn waarde als symbolisch herdenkingsmonument. Een ander belangrijk voorbeeld is het palazzo Caprini te Rome. Zijn nieuwe façadesysteem was helemaal verschillend van wat er in het 15de E Firenze ontwikkeld was. Het palazzo Caprini dateerde van ongeveer 1510. Nu verwoest, is het nog enkel gekend via een midden 16de E gravure. De invloed van dit palazzo was zeer vergaand. Bramante’s paleis had twee verdiepingen met plattere en precies uitgesneden stenen op de gelijkvloers Zijn meest invloedrijke eigenschappen waren de pijler en boog compositie van de onderste horizontale zone en vooral de Dorische half zuilen met fries op het piano nobile (het nobele eerste verdiep). Dit was de eerste keer dat dit gebruikt werd in de plaats van pilasters. Het Caprini ontwerp werd het archetype voor vele belangrijke palazzi in heel Italië. Bijna elke bekende architect van de eerste helft van de 16de E was leerling geweest van Bramante of volgde zijn positie op de werf van de Sint-Pieters basiliek in Rome (da Sangallo jong en oud, Fra Giacondo, Raphael, Peruzzi en nog anderen). De enige uitzonderingen hierop waren natuurlijk niet de minste, namelijk Michelangelo en Palladio. 27. Beschrijf de ontwerpgeschiedenis van St. Pieter te Rome gedurende de eerste helft van de 16de eeuw. In de vijftiende eeuw was de oude St. Pieter, na elfhonderd jaar, in zeer slechte staat. Paus Nicolaas V liet Bernardo Rossellino het gebouw opknappen. Er moest een oplossing bedacht worden voor het plaatsgebrek in de koorzone. De bouw start met nieuwe funderingen rond transept en koor. Het schip blijft grotendeels bewaard, maar het transept moest vergroot worden en vooral ook het koor. Het werd echter nooit afgewerkt. Men heeft dus in 1460 wel een begin gebouwd, maar niet veel verder gewerkt tot men een veel raad krachtigere paus krijgt. Julius II wordt paus (komt terug van ballingschap en ziet zijn grote kans). Hij was vaker op zijn paard terug te vinden met een zwaard dan in zijn kleed (zoals dit nu het geval is). Hij is een veel dynamischere pas en wil St. Pieter zo snelmogelijk uitbreiden. Hij schrijft een soort architectuur wedstrijd uit. Bramante komt met een oplossing in 1506. Zijn officieel concept op perkamentplan: hij ontwerpt een geheel nieuwe soort kerk, nl. één met CENTRAALBOUW, met grote koepelruimte (nieuwe architectuur). Het is een complexe ruimte opbouw: er is een ruimte met daar nog een ruimte in, etc. De complexe ruimtelijke configuratie is eigenlijk zeer praktisch. De essentie van het plan is een koepelruimte + een koor. Boven het graf van Heilige Petrus lag oorspronkelijk een altaar. Rechts van de Sint-Pietersbasiliek is het Vaticaans paleis en links een obelisk die daar al staat sinds de Oudheid. Bramante's plan is een abstract plan maar geen utopisch plan, want het past op de site. Oorspronkelijke fundamenten kunnen wel nog gebruikt worden. Dit is goedkoop want men moet ze niet afbreken, men kan ze gewoon opnieuw gebruiken (op bestaande funderingen kan dus gebouwd worden). In zijn ontwerp is er ook een koepel met tamboer en lantaarn (doet denken aan Brunelleschi). Dit is een pantheonkoepel met een lantaarn bovenop en de koepel met tamboer op zuilen. De koepel is dus met andere woorden gemoderniseerd (tamboer en lantaarn zijn moderne elementen). De Sint Pietersbasiliek is naar het westen gericht. Dit is zeer uitzonderlijk. Men begint met de bouw van de koorzone (met vier grote pijlers). Aan weerszijden van het koor komen koorbanken en het zangkoor in de nissen. Het graf van Petrus ligt niet onder de koepel maar aan de westelijke grensgebied. Julius II zou ook in het koor begraven worden, maar het was nog niet af wanneer hij stierf. Leo X de Medici volgt Julius II op en een jaar later sterft Bramante. Koorarm en onderdak zijn af wanneer Bramante sterft. Met de komst van de nieuwe paus, wordt er ook een nieuwe architect aangesteld, Rafaël (heeft weinig gebouwd, maar veel ontworpen). De werf wordt een zeer trage werf. De werf wordt betaald met aflaten. Dit is een attest waardoor je zonden hebt afgekocht met geld. Dat geld gaat naar Rome, naar deze werf, dat veel ongelukken heeft gekent. Architecten hebben niet lang geleefd. Het concept van Bramante leeft nog tot vandaag de dag ondanks al de veranderingen. Rafaël heeft Sint Pieter zo gewijzigd dat het fatale gevolgen heeft gehad voor de werf. Zo gaf hij er een schip aan. Er is geen centraal bouw meer omdat dit onpraktisch was voor de pelgrims. Dit maakt heel het gebouw duurder. Rafaël behoudt wel de koepel, maar hij legt een omgang rond elke arm, rond het koor en rond elke zijarm. (korter gezegd: apsis, koor en transept krijgen een ambulatorium, maar hier was te weinig plaats voor). De koepel is een halve bol met trapjes en meteen tamboer en een lantaarn. Het concept van Bramante wordt behouden, maar deze koepel kon men toen nog niet bouwen. Rafael heeft heel wat goede tekenaars rond zich, hij is namelijk rijk genoeg om ze aan te stellen. In Bramante's ontwerp was er licht in de gewelven, maar bij Rafaël is er geen licht op het tongewelf, wel in de koepel. Een groot deel van de kerk zou dus donker zijn, en van vanachter zou heel wat licht binnenkomen. Donker en licht combineren is specifiek voor Raphaëls concept. Peruzzi volgt hem op. Er is bijna 16 jaar lang stilstand geweest op de werf. Peruzzi gaat op zijn beurt weer knoeien aan het plan: het schip verdwijnt en hij keert terug naar het plan van Bramante. Een bijgevoegd ambulatoria maakt het plan toch te breed. Er zijn schetsen van hem te vinden, maar geen mooie uitvoeringsdocumenten. Op de schetsen zijn de volgende dingen te zien: de koepel op tamboer met zuilen en daarboven een lantaarn. De koepel blijft dus lang bewaard, ondanks het feit dat men hem niet kan bouwen. Antonio Sangallo was lang als assistent op de werf en het is hem opgevallen hoe de koepel al die tijd bewaard bleef, hoewel hij niet te bouwen was. Antonio is een excellent tekenaar en opgeleid als timmerman. Hij ontwikkelt magnifieke tekeningen. Maquettes en presentatietekeningen laten zien dat hij serieus gaat nadenken over de uitvoerbaarheid van de koepel. Hij gaat de koepel enigszins veranderen: er komt een kolos van lantaarn bovenop en de tamboer krijgt twee verdiepingen. De koepel aan de buitenkant herinnert wel aan Bramante maar aan de binnenkant verschijnt er een nieuw profiel. De koepel zit veel lager aan de binnenkant. Het enige constante bij Antonio is de koepel middenin. Intussen is de werf niet opgeschoten, ondanks veel schetsen tekeningen en maquettes. Sint Pieter is een verhaal van 40 jaar op de werf. De projecten veranderen constant. De catastrofewerf is een grote leerplaats geweest voor renaissancearchitecten. Op deze werf werden alle nieuwigheden ontwikkeld. De werf is misschien een catastrofe wat betreft organisatie, maar een leerschool voor de architecten. Hoog Romeinse renaissance wordt hier ontwikkeld. 28. Wat bedoelt men met de term "maniërisme"? Geef voorbeelden. Bespreek één ervan grondig. Maniërisme is een stroming binnen de renaissance (midden en eind 16e eeuw). Ze verkenden de grenzen van klassieke elementen (zuilenorde, pilasters, triomfbogen) door de vorm aan te passen en ermee te spelen. Het gaf een bizar en ongewoon effect en men wilde daarmee een reactie bekomen. Het maniërisme zweert de strakke regels over de verhoudingen van klassieke elementen af. Hoewel er met maniërisme geëxperimenteerd wordt is er steeds een antieke basis. Alle architecten die maniërisme toepassen, zijn architecten die in contact gestaan hebben met de werf van St. Pieter. De term maniërisme werd gebruikt om veranderingen te beschrijven (geen programmatonische veranderingen) in alle visuele kunsten van 14801520.Het is gemakkelijker om dit bij schilderkunst te bestuderen dan bij architectuur, omdat het daar duidelijker tot uiting komt. We komen maniërisme in architectuur vooral tegen in de villa en paleis architectuur, waar humor en complexiteit makkelijk konden infiltreren, en daar kon meervrijheid genomen worden dan in kerken. (bv Palazzo Te en villa Farnesina) Zo probeerde men bij palazzo Te, de bezoeker te amuseren dooroveral trucjes en verrassingen te gebruiken. Hij gebruikte bekende klassieke motieven maar speelde ermee door ze te combineren in innovatieve en onklassieke manieren. Het resultaat was iets helemaal niet klassieks. Uitwerking palazzo del Te: Palazzo del Te was eerder een vakantiehuis en geen palazzo (deze term is zo ingeburgerd dat de term veel ruimer geworden is). Voorbeelden van maniërisme zijn overvloedig te vinden in deze palazzo. 1. Sluitsteen in de boog is te groot 2. Contrast tussen perfecte/imperfecte afwerking: ruwe, onafgewerkte blokken 3. Met open "drukt architraaf naar beneden en drukt steen eruit": architectuur valt uit elkaar, "onstabiel" 4. Lege voegen: architectuur wordt samengeknepen en omhoog geduwd 5. Er is telkens een andere gevelcompositie bij het omdraaien, maar er is symmetrie bij de overstaande gevels aanwezig. Noord- en Zuid gevel: buitengevel als binnengevel met open loggia met 3 bogen, West en Oost gevel: gesloten motief door triomfboog te alterneren 6. Ongewone regelmaat: Pilasters staan mooi in het midden tussen vensters, die onregelmatig in het muurvlak gelegen zijn. Andere voorbeelden: palazzo Caprini, palazzo Jacopo, palazzo Maximo alte Colonne, Palazzo Farnese. 29. Hoe kan Michelangelo's architectuur gekenmerkt worden? Geef twee voorbeelden. De architectonische experimenten van Michelangelo worden veel later door Bernini en Borromini ontwikkeld tot de nieuwe stijl in de klassieke architectuur die we als barok kennen. Michelangelo zag zichzelf altijd primair als beeldhouwer, wat ons al veel zegt over zijn architectuur. Hij maakte bijvoorbeeld samengestelde ornamenten, meer gevarieerd en origineler dan welke andere meester ook, in de oudheid of tegenwoordig, ooit wist te bereiken. Hij zorgt ervoor dat een door middel van functionele zuilen helder gelede wand zich oplost in een abstracte lineaire sculptuur, zoals bijvoorbeeld de bibliotheek van St. Lorenzo: hij week zover af dat iedereen versteld stond. Er was een zonderlingentrap, buitensporige hoogte, blinde vensters, rechte trappen die een balustrade missen, muren werden onderbroken door buitensporig grote consoles (normaal zijn deze dragend, hier hangen ze als decoratie), gepaarde zuilen werden onconventioneel in nissen geplaatst. Het ovaal, dat in de architectuur nog een nieuwe vorm was, zou in de plattegronden van de barok een vitale rol gaan spelen. In zijn paleizen introduceert hij de kolossale orde. Hij laat hier de muur ook om zich op te lossen in een ingewikkeld patroon van in elkaar grijpende en overlappende vlakken. St. Pieter te Rome: de verticale dynamiek van dit bewegingspatroon leidt het oog op natuurlijke wijze naar de grote koepel met zijn bijna gotisch stelsel van steunberen en ribben. VB 1. Nieuwe sacristie bij San Lorenzo, Firenze: Michelangelo gebruikt zuilelementen maar op een zeer ongewone manier: dit maakt dat we hem een maniërist kunnen noemen. De nis heeft ongewone details: uitdieping en op achterwand van de nis wordt gebruik gemaakt van een guirlande (= een slingermotief). Zwart witte afwerking, segment vorm frontons, schijndeuren voor symmetrie,... Hij heeft de elementen veel groter gemaakt en op een vreemde manier geplaatst. Hij vindt ook zelf vormen uit. Lange afhangende consoles horen te ondersteunen, maar als je ze bij hem bekijkt vraag je jezelf wel af of ze echt voor steun bedoeld zijn. Elementen lijken antiek, maar omdat hij ze anders plaatst wordt hij als een maniërist beschouwd. Zijn elementen gaan lang geïmiteerd worden na zijn dood. VB 2. Biblioteca Laurenziana, Firenze: Verdieping boven bestaande kloostervleugel, smalle hoge inkomhal, gevuld met monumentale trap in verschillende bewegingen (kon bescheidener: aanloop na barok).Voor de eerste keer is de trap een ornament: trap wordt vergeleken met lavastroom (vloeiende beweging in de trap). De trap vult de ruimte zo goed als volledig: dit geeft een bevreemdend effect. De wand van de inkomhal is uitgewerkt met zuilen: zuilen staan in de nis, muren komen vooruit (moest nog geconstrueerd worden door een vooruitstekend balkwerk en pilaster op de hoek, maar dit werd niet uitgevoerd). Normaal gezien draagt de zuil, maar hier draagt de witte muur en de zuil is een soort standbeeld. Consoles zijn veel te lang en dragen niets (ze suggereren dat de balken dragen). Dit is typisch voor maniërisme: structuur op zijn kop zetten. 30. Sansovino drukte zijn stempel op het hart van Venetië. Bespreek. Jacopo d'Antonio Sansovino was een Italiaans beeldhouwer en architect. Hij drukte een stempel op de architectuur van zijn tijd als stadsarchitect van Venetië met zijn werken rond het Piazza San Marco. Hij volgde zijn opleiding in Rome en vertrok daarna naar Venetië (concurrent met Proti: lokale bouwmeesters). Venetie heeft geen Romeinse wortels, wel byzantijnse. Men wil van Venetië een nieuw Rome maken (nova roma). Libreria en Zecca zijn de eerste gebouwen van Sansovino in Venetië die een Romeinse druk hebben. 1. Zecca (Munt): Eerste verdiep: Dorische orde met ringen. Straalt kracht uit. 2. Libreria: Eén van de eerste openbare bibliotheken. Romeins gebouw: massa. Sansovino werkte samen met Peruzzi aan Sint-Pietersbasiliek in Rome: gewelven waren gewoon voor hem. Zo’n zwaar gebouw gaat zetten en de gewelven gaan instorten. Wat is hier dan Romeins aan? De ronde boog komt neer op zware pijlers aan weerskanten en daar staat een grote orde naast die door impost snijdt en bekroond balkwerk draagt. De basis is een zeer Romeins motief. Het zijn allemaal zeer Romeinse basismotieven en hoekdetails. Besluit: Grondige veranderingen in het centrum van Venetië: het punt daar is dat hij enkele elementen aanpast aan de context en andere zijn heel Romeins. De hele libreria is Romeinse zware monumentale bouw, maar de balustrade bij de standbeelden is een aanpassing aan de Venetiaanse traditie. 31. Bespreek Palladio's werk en zijn relatie met de Oudheid (drie voorbeelden waarvan één villa). Palladio was een van de laatste grote humanistische architecten die in dienst ging bij Giorgio Tissino in Rome. Aanvankelijk was hij een steenhouwer, later architect en humanist. Hij heeft meerdere boeken geschreven waaronder zijn meest belangrijke ‘Quattro libri dell’architettura’ (1570). Zijn eerste grote realisatie was de Basilica in Vicenza, de Palazzo della Ragione. Het gebouw heeft een grote hal bestaande uit twee verdiepingen, waar het volk elkaar ontmoette. Het is gebouwd op het hoofdplein van de stad. De kern van het originele gebouw was omvat door een loggia van 2 verdiepingen die vlak na de opbouw in elkaar zakte. Het was Palladio's opdracht het gebouw te voorzien van een nieuwe gevel. Hij deed dit met de laatste ‘all antica’ elementen die hij importeerde vanuit Rome. De bibliotheek van San Sovino was net gerealiseerd in Venetië juist vooraleer men begon te werken aan de basilica. Wellicht heeft Palladio zich hier laten inspireren om de Serliana te gebruiken. De bogen van de oude loggia waren niet allemaal even breed. Het verschil wordt in de nieuwe gevel opgevangen door de openingen tussen de arcades verschillende breedtes te geven op de hoekpunten van het gebouw (Dit is verschillend met de Libreria want daar waren er geen zijopeningen). Palladio noemde het gebouw zelf “Basilica” naar analogie met de oude Romeinse hallen die gebruikt werden voor burgerlijke activiteiten. De verschillende paleizen en villa's die hij maakte gaven hem veel aanzien. Hij kreeg meer en meer belangrijke opdrachten. Een tweede werk: Villa Rotonda in Vicenza (1566). Deze villa wordt gezien als een typische realisatie van zijn ideeën rondom villa’s. Hij werkte veel variaties van villa’s uit zonder aan de basisprincipes te wijzigen. Rond een cirkelvormige centrale hal is het plan van het gebouw ingedeeld in vier groepen van kamers, volledig symmetrisch gelegen. De maten van elke kamer (lengte, breedte, hoogte) werd zorgvuldig uitgewerkt volgens wiskundige formules van verhoudingen. Het grondplan heeft de vorm van een Grieks kruis. Vier gelijke 'tempelfaçades' met Ionische zuilen omringen een vierkant middendeel. Elk van de 4 façades is zoals bij Romeinse tempels te bereiken door een grootse trap. De portieken hadden zowel een formele als een functionele rol: de villa was gebouwd op een heuveltop, de portieken gaven uit op indrukwekkend uitzicht op platteland in alle richtingen en ze gaven bescherming tegen de hitte van de dag. Villa Rotonda was het eerste privégebouw waarop een koepel werd gezet, de koepel die altijd werd geassocieerd met kerkelijke architectuur. Een van de laatste werken van Palladio was ‘Loggia del Capitaniato’ in Vicenza, een herdenking aan de overwinning van de Venetianen op de Turken in 1571. De zijgevel is ontworpen als een triomfboog (1 grote travee) en de voorkant bevat 3 traveeën, 1 grote orde (men kiest altijd voor een oneven aantal traveeën). Er is een regel die zegt dat 1 orde overeenkomt met 1 verdieping. Wat opvalt aan de gevel is dat het kapiteel langer zou moeten zijn. Dat kan je zien doordat het raam door het balkwerk snijdt in de architraaf. De vensters hebben een balkon, gedragen door het balkwerk met twee trigliefen die als consoles dienen. Heel het gebouw is bedekt met motieven: stuc versieringen. 32. Hoe ziet Hyman de Renaissance in andere Europese landen zoals Frankrijk t.o.v. de Italiaanse? Welke fasen onderkent ze in Frankrijk (met voorbeelden)?(vanaf p319) Geen enkel ander land zou kunnen evenaren of zelfs te benaderen aan Italië zijn grootse positie in de wereld van de kunst en cultuur gedurende die twee buitengewone eeuwen van de Renaissance. In Frankrijk gekomen door: - Italiaanse miniaturen en schilderijen - de boekdrukkunst: uitgevers verwierven Italiaanse gravures en boeken - Noord Italië had de grootste invloed in Frankrijk, waar de Gotiek nooit helemaal verbannen is. We krijgen een soort mix van gotische contouren met klassieke elementen in Azay-le-rideau. - De symmetrie van het Griekse kruis, de parallelle spiraaltrap en het kleurrijke dak zijn Italiaanse kenmerken in het chateau de Chambord. Toch blijft het exterieur gelinkt aan de franse middeleeuwse kastelen. - Drie verdiepen met loggia en balustrade, vrijstaande zuilen, arcades en pilasters doen denken aan Bramante in het Chateau de Blois (nog steeds verticalisme en een puntdak zoals in de gotiek) - Homogenisering kwam in het cinquecento rond 1540 dankzij Serlio, merkbaar in de weinige resterende bouwwerken van hem vb.: Anzy-Le-Franc - Totale fusie van Franse en Italiaanse Renaissance tot een eigen, Frans, nationaal Classicisme is merkbaar in de façade van het Louvre. 33. Wat is volgens Hyman de basis van de barok en wat is de oorspronkelijke betekenis van de term? In de 17e eeuw werd de Renaissance architectuur voortbewogen door de spirituele, politieke en culturele omwentelingen tot een briljante, nieuwe en internationale fase: de Barok, afgekondigd door de Contrareformatie en het Concilie van Trente. In het katholieke Europa weerspiegelt het een optimisme door de overwinning van het protestantisme. De kloof die geslagen was met de landen die het protestantisme wel aanvaardden bleef, maar de macht van de paus was tegen de 17e eeuw hersteld. In de overige Katholieke landen was er een krachtige nationale Kerk, gesteund door de staat. De spirituele waarden die ontstonden voor de reformatie, werden hersteld. Niet alleen de visuele kunst, maar ook het theater en de muziek bereikten nieuwe hoogten in het intensief spiritueel klimaat van die periode. Het was ook een tijd van een grote fysieke pracht. Artiesten werden gevraagd een ontluikende smaak voor pracht te voldoen door het creëren van complexe en spectaculaire programma's waarin architectuur, beeldhouwwerken, schilderkunst, decoratie en stedenbouw versmolten waren. Op het politieke vlak waren de ambities even groot, vooral in Frankrijk met Lodewijk de 14e. Het was in de 17e eeuw dat de kunst een instrument was van het monarchale absolutisme, het werd gecreëerd bijna uitsluitend voor het doel en de extravagante smaken en plezieren van de religieuze en politieke aristocratie. De Katholieke Kerk had enkele overwinningen tegenover het protestantisme. Het nam een grote vlucht met z'n contrareformatie, maar toch werd het geconfronteerd met een dalende autoriteit tegenover de regeringen, maar daarenboven werd het ook geconfronteerd met de groei van de wetenschap. Een nieuwe rationele wereld werd geboren en hing niet langer af van de mysteries van het bovennatuurlijke. Dit proces was reeds begonnen in de Renaissance. Het onderzoek van Galileo werden verworpen door de Kerk, omdat zij vasthielden aan de structuren waarop de Christelijke leer steunden. Deze werden zo onderuit gehaald. Zoals de Katholieke Kerk een sterke invloed had op de kunst, hadden ook de wetenschappen dat. Het was zowel uitbundige beweging en verheven spiritualiteit die een groot deel van de barokke kunst zijn kenmerkende aard gaf. De Romeinse Barok had op z'n hoogtepunt een dramatisch effect en was majestueus in vorm, maar in het begin was het eerder subtiel. De term Barok werd pas later gebruikt om een stijl te beschrijven die vertrok van een Klassieke norm. Er is een beetje onenigheid over de etymologische oorsprong van de term. Misschien komt het van het Portugese Barocco, wat een parel met onregelmatige vorm betekent. Het is duidelijk dat er gerefereerd wordt naar aspecten van de 17e eeuwse Italiaanse kunst, dat in vergelijking met het Classicisme bizar, grotesk en onregelmatig leek. Aanvankelijk diende de term als een overkoepelend begrip voor een grote variëteit van internationale stijlen die in Europa aanwezig waren van 1600 tot 1750. Er waren niet enkel chronologische varianten, maar ook plaatselijke varianten. 34. In welke zin is de architectuur van Bernini barok? Lorenzo Bernini werd de Michelangelo van de 17e eeuw genoemd. Hij was een succesvol Barok architect, vooral bij de pausen, niet in Frankrijk. In zijn ontwerpen maakt hij veelvuldig gebruik van de ovaal (typisch barok), hij maakt gebruik van lichteffecten en een verrassingseffect, door vormen anders te plaatsen dan men verwacht. Er zaten 2 belangrijke elementen in zijn architectuur: de classicistische stijl en architectuur als theater. Zo waren zijn eerste ontwerpen op het eerste zicht niet veel verschillend van gebouwen uit de late renaissance. Hij maakt gebruik van duidelijke, simpele vormen, maar toch stralen zijn gebouwen een zekere dramatiek uit. Het belangrijkste gebouw waar Bernini het theatrale en het classicistische samen laat komen is het St. Pietersplein. Hier kunnen samenkomsten gehouden worden en toespraken kunnen gegeven. Het opmerkelijke van dit plein is dat hij niet koos voor de cirkel maar voor de ovaal ( barok). De colonnade zorgt voor een dramatisch kader voor de kerk, een podium voor processies, een afsluiting voor het volk. 35. In welke zin is de architectuur van Borromini barok? Francesco Borromini, de tegenhanger van Bernini, maakte veel gebruik van barokelementen. Dit kan men aantonen met enkele voorbeelden uit zijn architectuur. Bij de San Carlo alle Quatro Fontane maakt hij gebruik van zware kolommen tegen de muren, in combinatie met nissen in het muurvlak. Dit beoogt een monumentaal en zwaar effect (te neer drukkend effect). Dit chargeren en overdrijven is iets typisch barok. Het classicisme zag dit als lelijk en verboden. De gevel is ook vol beweging en tegenbeweging. Zo hebben de verdiepingen een ander ritme en is er een afwisseling tussen concaaf en convex. Een ander voorbeeld is de Sant'Ivo alla Sapienza (Rome). Deze universiteitskerk bestaat uit een centraal bouw met bloem vorm grondplan. Dit grondplan is afgeleid uit een zespuntige ster waarbij er afwisselend een punt afgetobd wordt door een convexe muur en een punt vervangen wordt door een halve cirkel. Zo ontstaat een dynamisch spel van altererende muren dat ook doorloopt in de koepelruimte. Hij maakt ook veelvuldig gebruik van de ovaal als geometrisch vorm. Deze vorm heeft een zeer bewegend effect tot gevolg, dat weer fel in contrast staat met de renaissance. Borromini maakt van de ruimte eerder iets actief dan iets passief (wat wel nog bij Bernini het geval is). Het verschil tussen Bernini en Borromini was dat Bernini vooral terugkeek naar de Romeinse klassiekers, terwijl Borromini meer affiniteit had met de meer barokke structuren zoals de villa van Hardrianus. Borromini zijn bewegende oppervlakken, flexibele vormen en speciale geometrische vormen hebben nog lange tijd impact gekend. 36. Hoe beschrijft Hyman de vroeg 17de eeuwse architectuur van Frankrijk in relatie tot Italië, en welke term gebruikt ze ervoor? De Italiaanse navolg van de Klassieke Oudheid gebruikte Vitruvius enkel als richtlijn en niet als dogma. Italiaanse Renaissance en Barok architecten konden ontwerpen vanuit hun humanistische interpretatie van wat rest van het oude Rome. In Frankrijk verkoos men formele zuiverheid en discipline boven het expressionisme van Italië. De 17e eeuw werd omschreven als de Gouden Eeuw van Frans classicisme. De rationalisering van proporties en harmonieën en de codificatie van regels voor het gebruik van de klassieke orden, gedreven door Frankrijk zijn voorliefde voor logica en discipline, resulteren in een statige, zuivere architectuur. 37. Bespreek Versailles. In 1624 bouwde Lodewijk de 13e het eerste Versailles, een klein rechthoekig gebouw met 2 vleugels. Dat gebouw werd gebruikt als jachthuis. Daarna wilde Lodewijk de 13e een groter gebouw. Het bestond uit 3 gebouwen van steen die een vierkant vormden, omgeven door grote tuinen. Dit was het gebouw waar Lodewijk de 14e verbleef. Hij had een grote affiniteit met dit gebouw. Hij wilde toen hij aan de macht kwam dit kasteel remodelleren zonder de bestaande gebouwen te vernielen. De grootste veranderingen waren voor de tuin. Le Nôtre ontwierp een gigantische, symmetrische tuin. De tuinen die hertekend waren van groot belang voor Lodewijk. Hij wou hier grootse feesten en banketten geven. Eenmaal de macht van Lodewijk 14 richting 'de goddelijke macht van de koning' streefde, wilde hij Versailles nog meer uitbreiden. Le Vau had een ontwerp waarbij het kasteel aan 3 zijden werd omringd door nieuwe gebouwen. Versailles had 2 gezichten, 1 naar het dorp toe en 1 naar de oneindige tuinen. Aan de tuinkant werd een vast blok toegevoegd met een Ionische orde van pilasters en kolommen die de eerste verdieping benadrukten. Ook het interieur werd rijkelijk ontworpen door Le Brun. Hoewel het ontwerp van Le Vau prachtig was, wilde Lodewijk na de dood van Le Vau nog uitbreiden, ditmaal door Jules Hardouin-Mansart. Hij maakte uitbreidingen aan de al bestaande structuren, en dat is het Versailles dat we vandaag kennen. Hij heeft 2 vleugels toegevoegd aan Le Vau zijn classicistisch blok, die dienen als accommodatie voor het hele hof. 38. Is de architectuur van midden 17de eeuws Frankrijk barok of classicistisch? Frankrijk was in de 17e eeuw 1 grote bouwwerf. Er ontstonden grote stedelijke gehelen, waardoor er ook veel architectuuropdrachten waren. Deze opdrachten kwamen in Frankrijk, in tegenstelling tot Rome, vooral van de Koninklijke en adellijke macht. Frankrijk kiest in zijn architectuur voor classicistische architectuur (Rome koos voor de barok). Frankrijk wilde met zijn architectuur de Koninklijke macht benadrukken. De koning stond dus in het middelpunt van de verheerlijking. Deze verheerlijking geeft als boodschap een theatereffect, een mis en scène van de koning en zijn macht. Dit is een barokke boodschap. Als men de architectuur isoleert is het puur classicistisch. Men houdt zich aan de regels van de renaissance. Als men de boodschap ervan bekijkt is het barok. 39. Waarom slaagde Bernini niet in Frankrijk? Bernini was een barokkunstenaar/architect. Barok volgt basiscomposities na, maar met veel meer reliëf. Er bestaat een monumentale zuilenorde, maar uitbuigingen zorgen voor reliëf en beweging. Plastische effecten, lichteffecten, theater,... Franse architecten vonden dit verschrikkelijk. Het sloeg niet aan in Frankrijk (ook niet in Engeland). Ze hielden meer van het strakke, klassieke Classicisme. Classicisme kent een meer striktere toepassing van de klassieke zuilenorde, meer respect voor de regels. In 1667 was er een nieuwe gevel nodig voor het Louvre, in de richting van de stad. Voor het ontwerp werd Bernini uitgenodigd uit Italië. Zijn ontwerp met een enorme dynamiek en een centrale colonnade wordt echter haast unaniem verworpen en daarmee tekent zich de breuk tussen Classicisme en Barok af. Als alternatief wordt er een ontwerp van Perrault gebruikt die een klassieke colonnade ontwerpt met telkens twee gekoppelde zuilenordes en de typische Franse vooruitspringende paviljoenen. 40. Wat is "rococo"? Rococo is een substroom van de Barok uit de 18e eeuw die opkwam als reactie tegen het autoritaire Classicisme. Steeds wederkerende elementen zijn de golvende oppervlakken, speciale lichtinval, theatrale effecten geïnspireerd door Bernini en geometrie naar het model van Guarini. In Frankrijk bleef de stroming hoofdzakelijk beperkt tot interieurdecoratie. De interieurontwerper Pierre Lepautre experimenteerde aan het eind van de 17e eeuw met geschilderde patronen, gebaseerd op vloeiende lijnen en arabesken. Deze contouren kregen vervolgens diepte en werden gebruikt als boording. De Chateau de la Mangerie werd bv. ontworpen met deze patronen. 41. Waar legt Hyman de wortels van de barok in Zuid-Duitsland en Oostenrijk? Bespreek met drie voorbeelden (en hun relatie tot Italië). De monumentale hoog renaissance van Italië, met haar klassieke vormentaal, had slechts een kleine invloed op Duitsland, dat gotisch bleef bouwen tot in de late middeleeuwen. In de 16e eeuw kwam een revolutie op dreef die druk zette op de Kerk en het geloof zoals bedreven sinds de middeleeuwen. Het antwoord van de Kerk was de contrareformatie, die gepaard ging met een nieuwe bouwgolf, en die bouwgolf nam de vormentaal van de barok aan. Ze ontstond vanuit Rome en groeide voort in 2 takken: de classicistische tak (die vooral in Frankrijk succes had) en de meer theatrale tak (zoals te zien in het werk van Bernini, het expressionisme van Borromini). Deze laatste verspreidde zich via de Alpennaar Oostenrijk en Duitsland. In Duitsland kreeg de Barok een eigen invulling die aansloot bij haar (13e eeuwse) Gotische voorgeschiedenis, met een voorliefde voor mystieke effecten en complexe detaillering. (voorbeelden?) 42. Waar situeren we de architectuur van Christopher Wren? London +/- 1675: Christopher Wren was de dominerende figuur op de architecturale scène in Engeland in de tweede helft van de 17de eeuw. Hij vestigde daar de vormen en principes van de continentale barokke architectuur. Op een reis naar Frankrijk leerde hij de grootsheid van de Classicistische Barok kennen. De Italiaanse Barok en Renaissance kende hij van verhandelingen en tekeningen. Het was uit een catastrofe dat zijn grote architecturale talent ontstond. Na de desastreuze brand in Londen 1666 ontwierp hij een verstandig en vindingrijk plan om de stad opnieuw te bouwen uit de assen. Omdat zijn schema de gevestigde bestaande vastgoedinteresses ontwortelde en de grenzen niet behield zoals ze waren, werd het afgewezen. Wren mocht wel de zwaar beschadigde St. Paul’s Cathedral en 52 kleinere kerken heropbouwen. St. Paul’s is de grootste Engelse kathedraal en Wrens meesterwerk. Het gebouw is een soort encyclopedie van de indrukken die Wren had van de continentale architectuur. Het eclectische van St.Paul’s, de diversiteit van zijn buitenlandse bronnen en de manier waarop ze samengebracht zijn maken St. Paul’s nog meer Engels, aangezien dit kenmerken waren voor Engelse architectuur sinds de Gotiek. 43. Waar situeren we de architectuur van Gibbs en Vanbrugh? Zij waren de krachten achter de Romantiek, die naast het Neo Classicisme van Jones en Wren, de andere opmerkelijke 18e eeuwse trend in de Engelse kunst zou worden. Zowel in Gibbs zijn St. Martin-in-the-fields (Londen, rond 1730) als in Vanbrugh zijn Blenheim Palace (begin 18de eeuw) merken we de interesse in het terug doen heropleven van de vormen van de middeleeuwse architectuur. Gibbs: torenspits, die verwijst naar de gotiek. Vanbrugh: het paleis mist de finesse en elegantie van bv. Versaille, het is veel bombastischer en imposanter, wat op zijn beurt weer doet denken aan de onregelmatige vormen van de middeleeuwse kastelen/forten.