V A K B L A D 7 BOS & NATUUR sept. 2011 De jaguar SCF en het Green Partnership Program Economische waarde van het Surinaamse bos Gemeenschapsbosbouw in Pokigron www.vakbladbosennatuur.org 1 2 Beste lezer, Vanaf begin 2010 hebben wij zeven nummers van het Vakblad BOS & NATUUR uitgebracht. Dit was in het kader van een Tropenbos International Suriname (TBI Suriname) project met het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname (CELOS) als projectdrager en WWF Guianas als co-financierder. Van begin af aan is de opzet geweest om tijdens dit project het vakblad op te zetten, draaiende te krijgen en om het daarna zelfstandig te laten voortbestaan. Met het zicht op de beëindiging van het TBI Suriname project na dit nummer, zijn er enkele veranderingen doorgevoerd. Allereerst is de Stichting Bos en Natuur opgericht die voortaan de uitgever van het Vakblad BOS & NATUUR zal zijn. Daarnaast zullen wij de inkomsten vanaf nu moeten halen uit advertenties, abonnementen en verkoop van losse nummers, vanaf nummer 8: SRD 12,50 / € 4,00. Wij vertrouwen erop dat u als lezer ons hierin zult ondersteunen door het vakblad te blijven lezen. Mocht u een abonnement willen op het vakblad, dan horen wij dat graag. Als redactie danken wij het CELOS hartelijk voor het uitvoeren van het project en de ondersteuning die in de afgelopen twee jaren is geboden. Wij als redactie zijn ervan overtuigd dat we samen met het CELOS, TBI Suriname en WWF Guianas een schitterend product hebben ontwikkeld. Last but not least danken wij de adverteerders en spreken ons vertrouwen uit over de verdere ondersteuning die we van u mogen verwachten in de voortgang van ons vakblad Beeld: Marvin Hokstam INHOUD 4 Nieuws & agenda 5 De student: Cindyrella Kasanpawiro 6 Interview: SCF en het GPP 8 EU houtwet 10 Veldbezoek: Mangrove aanplant Coronie Rutger de Wolf Hoofdredacteur 12 Economische waarde van P.s. Wist u overigens dat u meer informatie over het vakblad kunt vinden op www.vakbladbosennatuur.org waar u tevens vorige nummers kunt downloaden? medicinale planten 14 De jaguar 16 Bescherming voor de jaguar Colofon Het Vakblad BOS & NATUUR Back-up redacteuren: Auteursrechten is een initiatief van het Centrum Rudi van Kanten Het auteursrecht op de voor Landbouwkundig inhoud van het artikel wordt Onderzoek in Suriname (CELOS), Advertenties uitdrukkelijk voorbehouden verschijnt vier keer per jaar en Rutger de Wolf aan de auteur van het wordt mede mogelijk gemaakt Telefoon: 531425 / 8955747 betreffende artikel. door Tropenbos International E-mail: [email protected] Overname van artikelen of Suriname (TBI Suriname) en www.vakbladbosennatuur.org foto’s uit het tijdschrift kan WWF Guianas. Environmental 18 De boom: Dreiten 20 Gemeenschapsbosbouw in Pokigron 22 Libellen alleen na schriftelijke Services & Support (ESS) is be- Vormgeving toestemming van het CELOS. trokken voor ondersteuning Mirella Klas, De meningen verwoord in dit in de uitvoering. www.studiopositivevibez.com vakblad zijn die van de schrijvers Redactieadres Druk niet noodzakelijkerwijs de visie Prof. Dr. Ir. J. Ruinardlaan Quick O Print van de sponsors en uitgevers. en geïnterviewden en reflecteren CELOS complex Telefoon: 490128 Foto voorpagina E-mail: [email protected] Rutger de Wolf 24 Economische waarde van het bos 27 NTFP: Balata 28 Het herbarium www.vakbladbosennatuur.org 30 Veiligheid: Aanschaf van Redactie Rutger de Wolf (ESS) machines en gereedschappen Grace Harlianto-Tjon A Pauw (CELOS) Mia Stregels (NZCS) Nancy del Prado Suriname Vakblad bos & natuur, no. 7 32 Ingezonden foto 3 6 november Internationale dag voor het voorkomen van de vernietiging van het milieu en gewapende conflicten 11 december Internationale dag van bergen Heeft u een nieuwsitem of geplande activiteit die u hier graag zou willen plaatsen? Stuur uw item naar: [email protected] Houd rekening met de verschijningsdatum van het volgende nummer: december 2011 Totale rondhoutproductie 2000-2010 Totaal Uit concessies Uit HKV / gemeenschapsbos 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 2010 Rain Forest Kunst Festival 2009 20 – 23 oktober Bron: SBB 2008 Wereld voedseldag FAO (Food and Agriculture Organization van de VN) 2007 16 oktober 2006 Internationale dag voor de beperking van natuurrampen vierkant bekapte palen (ruim 2 %) en letterhout (nog geen 0,2 %). 84 % van het totale exportvolume is geëxporteerd naar Azië (met name China, Hong Kong en Taiwan). Het overige deel is geëxporteerd naar Europa (8 %, met name Nederland) en Noord-, Midden- en Zuid-Amerika (8 %), waar Cuba de grootste importeur blijkt te zijn. u 2005 13 oktober De Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht (SBB) heeft de bosbouwstatistieken over 2010 bekendgemaakt. Volgens deze statistieken bedroeg de totale rondhoutproductie in dat jaar ruim 247.000 m3, dat is 19 % meer dan in 2009 en het hoogste niveau sinds 1982. De groei blijkt met name gerealiseerd te zijn in concessies, waar 46 % van de rondhoutproductie is gerealiseerd, een ontwikkeling die vanaf 2009 is ingezet. De houtoogst vanuit gemeenschapsbossen en houtkapvergunningen is in de laatste jaren redelijk stabiel gebleven en bedroeg 25 %. Koplopers in geoogste houtsoorten zijn gronfolo (ruim 47.000 m3) en basralokus (ruim 41.000 m3), gevolgd door kopi (ruim 12.000 m3), bolletrie (bijna 10.000 m3) en wana (9.500 m3). De houtexport is qua volume met 57 % gestegen ten opzichte van 2009 en is in de laatste 20 jaren niet zo hoog geweest. Van het geëxporteerde hout is ruim 87 % rondhout, het overige gedeelte is gezaagd hout (10 %), 2004 Wereld Dierendag 2003 4 oktober 2002 Internationaal jaar van de bossen Houtproductie 2010: hoogste sinds 1982 2001 2011 KORT NIEUWS 2000 AGENDA ERRATA nummer 6: Pag. 3: “Elvin” moet “Leon” zijn. Pag. 6: “ene meneer Kiminisa” blijkt “Dr. Humberto Jiménez Saa” te zijn. Surinaamse plantenkennis vastgelegd Het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT, Nederland) heeft een boek uitgegeven over de medicinale en rituele planten van Suriname. Het is het resultaat van enkele jaren wetenschappelijk onderzoek van het Nationaal Herbarium Nederland (NCB Naturalis) en de Universiteit Gent naar het plantgebruik voor geneeskrachtige, magische en religieuze doeleinden. Het boek is gebaseerd op de kennis van Surinamers uit de regio’s Paramaribo, Para, Wanica, Marowijne en Brokopondo en die van Surinaamse Nederlanders, aangevuld met gegevens uit de literatuur en herbariumcollecties. Deze veldgids bevat wetenschappelijke en lokale namen, 4 Vakblad bos & natuur, no. 7 botanische en gebruiksbeschrijvingen van bijna 400 verschillende plantensoorten, en is rijk geïllustreerd met tekeningen en kleurenfoto’s. Er is bovendien aandacht besteed aan de betekenis van de lokale namen en de historische achtergrond van het plantgebruik. De auteurs zijn Tinde van Andel, bioloog / etnobotanicus in dienst bij de Universiteit Leiden en Sofie Ruysschaert, bioloog / plantenecoloog / etnobotanicus en als onderzoeker verbonden aan het Laboratorium voor Tropische en Subtropische Landbouw en Etnobotanie van de Universiteit Gent (België). Bron: KIT Het plaatsen van een camera, BEELD: Vanessa Kadosoe BEEld: Mercedes Hardjoprajitno STUDENT IN DE PRAKTIJK Cindyrella Kasanpawiro Het wordt vaak geconcludeerd: de bos- en natuursector in Suriname heeft een capaciteitsprobleem. De beschikbaarheid van personeel dat scholing heeft genoten op het gebied van bos en natuur is zeer beperkt. Toch zijn ze er: studenten die in deze richting hun studie kiezen. Wie zijn zij, waar richten zij zich op, hoe vergaat het hen tijdens hun studie? Vakblad BOS & NATUUR zoomt in op het potentiële kader van de toekomst en heeft een gesprek met Cindyrella Kasanpawiro. Serano Ramcharan Cindyrella Kasanpawiro begon in 2004 met haar studie Milieuwetenschappen aan de Faculteit der Technologische Wetenschappen aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeKUS). Ze volgt de studie-oriëntatie Milieumanagement en koos voor deze richting vanwege haar interesse voor de natuur. Het is haar streven de studie volgend jaar af te ronden, waarna ze haar Masterstudie wil doen in Conservation Biology aan het Institute for Graduate Studies and Research (IGSR). Ter afronding van haar studie is Cindyrella van plan de jaguar (Panthera onca) te bestuderen. Zij participeert nu als student in een Pantheraproject over de jaguar. “Ik weet niet precies meer hoe ik op het idee ben gekomen om iets met de jaguar te gaan doen, maar vorig jaar hebben we meegedaan aan een project om camera trapping te doen van grote zoogdieren (het plaatsen van een camera die automatisch foto’s maakt zodra een dier in de buurt komt). We zouden data van Boven Coesewijne vergelijken met die van Brownsberg en Raleighvallen.” Dat was het practicumgedeelte voor het vak Biodiversiteit en Monitoring. Het resultaat is in 2010 gepresenteerd op een poster tijdens een internationale biodiversiteitsconferentie in Brazilië en er is onlangs een artikel over verschenen in het e-journal van AdeKUS. Ook in het Pantheraproject waarin Cindyrella participeert, wordt gebruikgemaakt van camera trapping: “We hebben mooie foto’s kunnen vastleggen van jaguars. We hadden allen zoiets van: Wow, waar wij hebben gelopen daar lopen die beesten! Toen dacht ik, dit is echt wel interessant.” In dat project werkt de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname (NZCS) samen met de stichting Panthera (zie ook pag 14 & 15). Dit project beoogt de verspreiding van de jaguar te achterhalen. Dankzij deze samenwerking werden Cindyrella en drie andere studenten hierbij betrokken. “We waren allemaal enthousiast. Voor het Pantheraproject worden op diverse plaatsen mensen geïnterviewd. Uiteindelijk zal er een kaart Vakblad bos & natuur, no. 7 BEEld: Mercedes Hardjoprajitno gemaakt worden waarop de verspreiding van de jaguar in Suriname te zien zal zijn. Jaguars zijn beschermde dieren en om iets te beschermen moet je weten waar het voorkomt. Daarvoor kun je mensen interviewen, het liefst mensen van dorpen, want soms vallen jaguars hun vee aan. We zijn bijvoorbeeld al naar Reeberg en Galibi geweest. Nickerie en Apoera zijn nog in de planning.” Voorlopig ziet zij haar bijdrage ter ondersteuning van het jaguaronderzoek in het verzamelen van data. “Zo wordt een beter inzicht verworven in de verspreiding van de jaguar in Suriname. Het voorkomen van jaguars geeft inzicht in het ecosysteem, want jaguars zijn daarvan een belangrijk onderdeel, ze zijn een schakel. Dit levert een bijdrage aan onze huidige kennis en als je veel over iets weet, weet je ook wanneer er iets mis is en dat er ergens een oorzaak moet zijn.” Voor haar afstudeeronderzoek wil Cindyrella zich ook gaan richten op de jaguar, hoewel dat nog goed doordacht en besproken moet worden met haar studiebegeleider. In ieder geval wil zij na haar studie een rol vervullen in het ontrafelen van de mysteries van de Surinaamse natuur. “In de toekomst wil ik mij meer gaan richten op onderzoek naar wat er allemaal in ons bos voorkomt, in het bijzonder in gebieden waar nog nooit onderzoek gedaan is. Alleen door onderzoek weet je wat je hebt en kan je de Surinamer bewustmaken van de rijkdom van onze bossen.”u Serano Ramcharan is coördinator bij de Sectie Natuuronderwijs op de Afdeling Curriculumontwikkeling van het MINOV 5 Het Green Partnerschip Program van SCF Groen besef bij Surinaams bedrijfsleven Ieder bedrijf heeft per definitie een winstoogmerk gericht op het veiligstellen van haar continuïteit en het nemen van milieumaatregelen kost geld, in veel gevallen zelfs heel veel geld. In de traditionele gedachtegang lijkt het streven naar winst dan ook in tegenspraak te zijn met de zorg om het milieu. Wereldwijd begint er echter een andersgezinde trend grond te winnen; men beseft dat de zorg voor het milieu van groot belang is en geïntegreerd moet worden in de bedrijfsvoering. De Suriname Conservation Foundation (SCF) is door de grote belangstelling voor hun Green Partnership Program tot de conclusie gekomen dat dit besef ook in ons land begint door te dringen. Een gesprek met de heren Leonard Johanns, Exexutive director, en Henk Brandon, Strategic Development & Partnerships Officer van SCF over de ontwikkelingen rondom het Green Partnership Program. Karin Spong Leonard Johanns, beeld: Karin Spong “T ekenend voor het Green Partnership Program is dat het initiatief vanuit het bedrijfsleven zelf is gekomen” begint Brandon over het ontstaan van het programma. “Het bedrijfsleven voelde haar verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor duurzaam gebruik van het milieu en heeft ons benaderd om iets op te zetten. In januari 2010 hebben we de eerste overeenkomst getekend met De Surinaamsche Bank (DSB) en het Telecommunicatiebedrijf Suriname (Telesur).” Johanns licht verder toe: “Het Green Partnership Program van de Suriname Conservation Foundation is bedoeld om een operationeel en financieel draagvlak te creëren om activiteiten met betrekking tot behoud en bescherming van de biodiversiteit te financieren. Met het programma willen we bedrijven, instituten en organisaties stimuleren een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de broeikasgassen en een groen beleid 6 te ontwikkelen voor de onderneming. Daarnaast stimuleren we de bedrijven om groene technologie en processen toe te passen. Dit zal ook een positieve bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van Suriname.” Het SCF heeft duidelijke ideeën over en kennis van deze groene processen die een positieve bijdrage zullen leveren aan de ontwikkeling van Suriname. Het beplanten van de Surinaamse kuststrook met mangrove (in Coronie, zie ook het artikel op pag. 10) en het bevorderen van de waardering voor medicinale planten zodat alternatief bosgebruik gestimuleerd wordt, zijn twee van de huidige speerpunten. Voor het Green Partnership Program worden samenwerkingsovereenkomsten ondertekend tussen SCF en het betreffende bedrijf, waardoor dat bedrijf aangeeft zich te willen inzetten voor de doelstellingen. Brandon over de ontwikkelingen: “Sinds onze start met DSB en Vakblad bos & natuur, no. 7 Telesur maken bedrijven op regelmatige basis contact met ons. Binnen anderhalf jaar hebben tien nationaal en internationaal georiënteerde bedrijven zich bij ons aangesloten, en de belangstelling is groot.” De bedrijven die op dit moment deel uitmaken van het programma behoren tot de gerenommeerden uit het bedrijfsleven: DSB, Telesur, Fernandes, Kersten, VSH, Grassalco, Rosebel Gold Mines, Surinam Airways (SLM), Staatsolie en Assuria. De Hakrinbank en twee andere bedrijven zullen zich binnenkort ook aansluiten. Bedrijven die zich aansluiten bij het programma dragen bij aan het vergroten van het SCF fonds, en kunnen daarnaast benaderd worden voor steun bij specifieke projecten van SCF. Maar financiële steun aan het fonds is niet het enige wat verwacht wordt van de aan het programma deelnemende bedrijven. “Hoewel het vergroten van het financieel draagvlak van essentieel belang is voor het kunnen financieren van projecten, is het evenzeer van belang dat bedrijven zichtbaar invulling geven aan hun medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van de Surinaamse bio- stellen om hun uitstoot te reduceren.” Wat in de praktijk met name wil zeggen: zuiniger omgaan met energie en brandstof. “Het debat over het gebruik van groene energie gaan we nog niet aan”, Henk Brandon, beeld: Karin Spong diversiteit”, zegt Brandon. “Er wordt van het bedrijf verwacht dat het bereid is zich actief in te zetten om groener te werken en dit ook uit te dragen op de werkvloer.” SCF faciliteert de bedrijven hierin; zoals met de organisatie van het seminar over het vergroenen van de economie in juli 2010. Hierin gaven buitenlandse experts concrete voorbeelden van groen beleid in de praktijk. Nochtans schrijft het groene programma geen rule of conduct voor. Aangesloten bedrijven worden aangemoedigd zelf met ideeën te komen voor de invulling en dit blijkt in de praktijk motiverend te werken. Brandon: “De bedrijven komen zelf met tips voor andere bedrijven over het reduceren van hun impact. Ook is bijvoorbeeld in een recentelijk overleg vanuit de bedrijven het voorstel voor een carbon footprint gedaan. De bedrijven maken een baseline van hun huidige CO2 uitstoot en SCF komt met voor- zegt Johanns, “want er is wereldwijd nog onvoldoende consensus naar welke vorm(en) van groene energie we toe moeten. Maar besparen van energie is hoe dan ook een gegarandeerde manier voor het terugdringen van broeikasgassen.” Is deelnemen aan groene initiatieven voor bedrijven niet alleen een marketing sausje om beter – internationaal – te verkopen? “Nee,” zegt Johanns, “het gaat bedrijven niet alleen om hun imago. De mensen die zich bij ons programma aansluiten hebben daadwerkelijk enthousiasme voor het idee van een groene economie en hebben hart voor Suriname.” Eén van de eerste bedrijven die deze gedachtegang onderschreef en actief heeft meegewerkt aan het ontstaan van het Green Partnership Program, is de DSB. Een doordenkertje, want hoe doet een bank aan groen ondernemen? Dhr. Sigmund Proeve, Chief Executive Officer Vakblad bos & natuur, no. 7 van de DSB: “Voor ons ging het niet alleen om groen ondernemen, de mind shift naar groen denken was onze drijfveer.” Maar hoe werkt dit in de praktijk voor een bank? Proeve: “We hebben zowel intern als extern een raamwerk voor een groen beleid in ontwikkeling. Onze intern beleid is gericht op het zo doelmatig mogelijk omgaan met energie, afvalstoffen en dergelijke. Onze vestiging te Nieuwe Haven zal voor een deel op zonne-energie draaien, hetgeen ook voor de installatiebedrijven en de EBS een uitdaging is. De verlichting op het parkeerterrein zal op zonne-energie gaan lopen. De glazen van het nieuwe gebouw zijn bovendien beter geïsoleerd, zodat we minder energie gebruiken. Verder hebben we een apart inzamelpunt voor plastic afval.” Ook extern heeft DSB een duidelijk beleid qua groen denken. “We doen niet aan financiering van de kleinschalige goudwinning”, aldus Proeve. “Alles wat met kwik te maken heeft willen we vermijden. We promoten ook bewustzijn over het gebruik van pesticiden bij landbouwbedrijven.” Het aansluiten bij het Green Partnership Progam heeft ook zijn spin-off gehad: “Hoewel intern de meningen over het programma eerst verdeeld waren, is het me een genoegen te constateren dat inmiddels alle bedrijven, die in de raad van commissarissen van de bank vertegenwoordigd zijn, ook leden van het programma zijn geworden. Samen met SCF kijken wij hoe we invulling kunnen blijven geven aan het programma.” Het Green Partnership Program is in ontwikkeling. De intenties van de eerste tien bedrijven voor groen ondernemen zijn bekrachtigd. Aan de concrete invulling wordt op dit moment gewerkt, en zal vooral ook het initiatief moeten zijn van de aangesloten bedrijven. Gezien de drive van SCF en de belangstelling van het Surinaamse bedrijfsleven, mogen we aannemen dat het groene denken in het bedrijfsleven hiermee een flinke boost krijgt in de komende jaren, waardoor ook noodzakelijke regelgeving ter behoud van ons milieu op een consistente wijze kan worden bepleit. u Karin Spong is Communications Officer bij WWF Guianas 7 Beeld: CPF EU Houtwet legt bodem onder markt Houtbedrijven binnen de Europese Unie (EU) hebben nog maar minder dan anderhalf jaar de tijd om zich voor te bereiden op het nieuwe EU-verbod op illegaal gekapt hout. Veel verplichtingen zijn echter nog niet of onvoldoende uitgewerkt. Dit leidt tot veel onduidelijkheid, vragen en verwarring in de sector. Wél duidelijk is dat deze nieuwe regels ook van invloed zullen zijn op de Surinaamse houthandel. Dit betreft zowel de directe exporten naar EU landen, maar ook het Surinaamse hout dat via een omweg als eindproduct op de EU markt terecht komt. Gebaseerd op een in mei 2011 in Nederland gehouden congres over dit onderwerp, wordt in dit artikel een overzicht gegeven van de ontwikkelingen rondom het EU-verbod op illegaal hout. Sietze van Dijk I n oktober 2010 heeft het Europees Parlement de EU-verordening 995/2010 vastgesteld. Deze bepaalt de verplich- 8 tingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen en bevat een verbod om illegaal gekapt hout te verhandelen. Daarnaast introduceert de verordening een stelsel van zorgvuldigheidseisen (due diligence genaamd), om zo toe te kunnen zien op de legaliteit van hout en aanverwante producten. De wet zal vanaf 3 maart 2013 van kracht zijn. De verordening maakt deel uit van het EU-actieplan over wetshandhaving, goed bestuur en handel in de bosbouw, kortweg FLEGT. In het kader van deze FLEGT-wetgeving zijn inmiddels Voluntary Partnership Agreements (VPA’s) afgesloten tussen de EU en Ghana, Kameroen, Kongo-Brazzaville, Indonesië en Liberia. Met meerdere landen wordt nog onderhandeld over een dergelijke vrijwillige samenwerking die moet leiden tot bestrijding van illegale houtkap in het bewuste land. Een exportvergunning garandeert vervolgens toelating tot de EU-markten. De nieuwe wet geldt voor haast elke denkbare vorm van hout en houtproVakblad bos & natuur, no. 7 ducten. Dus voor stammen en gezaagd, geschaafd en op overige manieren bewerkt hout, maar ook voor brandhout, zaagsel, resten en afval, al dan niet geperst tot blokken, briketten en pellets. De regels hebben tevens betrekking op plaatmaterialen op houtbasis, samengestelde houtproducten, vloerdelen, lijstwerk, pallets, kratten, kisten, schrijn- en timmerwerk voor bouwwerken, houten meubilair, geprefabriceerde bouwwerken en tot slot papier en houtpulp. First placers, marktdeelnemers en handelaren De verordening bevat drie centrale verplichtingen. Ten eerste is er het verbod op het op de EU markt brengen van illegaal gekapt hout, dus van hout dat geoogst is in strijd met de wetgeving in het land van herkomst. Dit verbod geldt voor de marktdeelnemer, meestal de importeur, die ‘voor het eerst’ hout of houtproducten op de EU markt brengt: de first placers. Ten tweede moeten alle marktdeelnemers in hun werkzaamheden een stelsel van zorgvuldigheidseisen hanteren. Dit betekent dat zij informatie verzamelen over de herkomst van het hout en de wijze van oogsten en analyseren wat de risico’s zijn dat het hout illegaal is gekapt. Bovendien dienen zij mitigerende maatregelen te nemen tegen geconstateerde risico’s. Daarbij heeft de marktpartij de keuze of hij zélf zijn zorgvuldigheidsstelsel handhaaft en op gezette tijden evalueert, of daarbij gebruikmaakt van een stelsel van een hiervoor erkende organisatie. Deze gaat dan een stelsel van zorgvuldigheidseisen ontwikkelen, bedrijven vervolgens certificeren en tevens controleren of de voorwaarden worden nageleefd. Hierbij is samenwerken van meerdere bedrijven (in de keten) toegestaan. Marktdeelnemers kunnen dus desgewenst zélf hun due diligence opzetten en in de gaten houden. Daar zijn ze dan ook zelf verantwoordelijk voor. Krijgen ze controle en blijkt dat ze hun werk niet naar behoren uitvoeren, dan zijn ze strafbaar en riskeren ze strafvervolging, boetes, inbeslagname van hout en houtproducten en een verbod om nog langer deze goederen in EU verband te verhandelen. De derde verplichting in de houtverordening heeft betrekking op alle andere handelaren in de volgende stappen van de houthandelketen. Zij moeten administratie houden van hun leveranciers en afnemers. Dit alles ten gunste van de traceerbaarheid binnen de interne markt. Want aan welk keurmerk moeten zij zich dan conformeren? Inmiddels pleit Paul van den Heuvel, directeur van de Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen (VVNH) voor een uniform systeem: “We willen de duurzame en legale inkoop door alle houtbedrijven in de EU op één lijn brengen. Het kostenplaatje is nog niet helemaal helder en evenmin de capaciteit om het allemaal voor elkaar te krijgen. Bovendien weten we nog niet wat een importeur nou precies moet gaan regelen met bijvoorbeeld zijn Surinaamse leverancier. Maar misschien kunnen we een land-overschrijdend due diligence systeem lanceren.” Inmiddels hebben de Europese beleidsmakers de houtimporten ingedeeld naar de mate van risico op illegaal hout. In de categorie ‘no-risk’ vallen landen met wie de EU VPA/FLEGTovereenkomsten heeft gemaakt. Aangezien voor dergelijke landen al een vergunningenplicht geldt, krijgen zij vrijstelling op de houtverordening. ‘Low-risk’ heeft betrekking op de certificeringsystemen zoals FSC, PEFC, SGS. Vervolgens zijn er de ‘high-risk’ situaties en landen waarvoor legaliteitsdocumenten vereist zijn, die door een onafhankelijke derde partij zijn geverifieerd. Waar Suriname staat is nog onduidelijk. Volgens Van den Heuvel is er een simpele manier om met deze complexe materie om te gaan: “Creëer een Green Lane voor keurmerken zoals FSC, want die leveren allemaal voldoende bewijs van legaliteit”. Green Lane De EU legt met haar wetgeving een stuk verantwoordelijkheid neer bij het bedrijfsleven en wil daarmee de bijkomende administratieve lasten binnen de perken houden. Men timmert het systeem niet meteen dicht en staat meerdere oplossingen toe, waarmee de verschillende EU-landen de mogelijkheid hebben om de regels van hun eigen due diligence te bepalen. Dit zou ook kunnen betekenen dat elk EUland zelf kan bepalen welke bestaande keurmerken voor legaliteit en duurzaam bosbeheer zij wil aanhangen in de te hanteren due diligence. Resultaat: wildgroei, willekeur en wanorde, en daarmee ook grote onduidelijkheid voor onze Surinaamse exporteurs. Suriname Ook Surinaamse houtbedrijven worden inmiddels geconfronteerd met deze nieuwe EU-regels. Eén van hen is Tropical Wood Company (TWC) dat al sinds jaar en dag paalhout levert voor de Europese markt. “We werden hier begin dit jaar op geattendeerd door onze belangrijkste Nederlandse klant”, zegt Benito Chin Ten Fung, directeur van TWC. “Momenteel zijn we in gesprek met The Forest Trust (TFT) die ons heeft aangeboden te assisteren bij het opzetten van een systeem waarmee het traject dat het hout aflegt ‘van bos tot haven’ in kaart wordt gebracht. Dit geeft ons niet alleen een goed inzicht in het totale bedrijfsproces, maar ook in de legaliteit van dit deel van Vakblad bos & natuur, no. 7 de houtketen. Maar,” zo stelt Chin Ten Fung, ”de contacten met TFT zijn nog erg aftastend. We willen voorkomen dat we gedwongen worden tot iets totaal nieuws. Zelf hebben we al veel bereikt op dit gebied en ook de SBB heeft een goed functionerend systeem: LOGPRO. We moeten voorkomen dat al dat werk voor niets is geweest. De uitdaging zal dus liggen in het zoeken naar een win-win oplossing”. TFT is een not-for-profit internationale NGO die namens de EU het Tropical Timber Action Plan (TTAP) uitvoert. Daarvoor hebben zij de mogelijkheid gekregen om wereldwijd, dus ook in Suriname, 70 houtondernemingen te assisteren bij het certificeren van hun legaliteit. Conclusie Hoewel de nieuwe EU-houtverordening momenteel meer vragen oproept dan antwoorden geeft en er nog veel nader moet worden uitgewerkt, zijn er een aantal belangrijke voordelen. Met eenduidige definities en een goede uitvoering van deze Houtwet ontstaat een duidelijk onderscheid tussen legaal en illegaal hout, zodat daar geen discussie meer over kan worden gevoerd. Ook wordt de transparantie in de keten bevorderd en verbetert de traceerbaarheid van hout en houtproducten. De wet creëert verder een dialoog met betrekking tot de volgende stap: duurzame bosbouw. Welke kant het allemaal op zal gaan is echter nog onduidelijk. Het is dan ook zaak dat Surinaamse houtexporteurs, samen met hun afnemers in de EU, de first placers, deze ontwikkelingen op de voet blijven volgen. u Sietze van Dijk is bosbouwkundige en werkzaam als Capacity Building Officer bij Tropenbos International Suriname Deze bijdrage is met toestemming van de redactie gebaseerd op het artikel “Houtwet legt bodem onder markt” in Houtwereld, 9 juni 2011, nummer 12 (p. 12-14). 9 Beeld: Marvin Hokstam aanplant in 2010, Rechts: zelfde aanplant een jaar later HET VAKBLAD OP VELDBEZOEK Mangroveproject Coronie De nieuwe zeedijk langs de kust van Coronie is bijna een feit; tijdens een bezoek enkele weken geleden aan het mangroveproject dat Professor Sieuwnath Naipal in het kokosdistrict uitvoert, gaf een autorit over de dam een bijzonder aangenaam uitzicht. De dam snijdt dwars door groen moerassig gebied met een weelde van flora en fauna. Het idyllische plaatje is echter volgens Naipal nog maar een relatief kort leventje beschoren, want zegt hij, de dam alleen zal niet de uitkomst kunnen bieden tegen het geweld van de aanrukkende zee. Naipal is er heilig van overtuigd dat zijn mangrove herplantingsproject de structurele oplossing is voor Coronies chronische erosie probleem. Het bewijs is er, zegt hij. Marvin Hokstam N We moeten er niet van uitgaan dat de natuur zich aan ons zal aanpassen 10 aipal zegt dat het erosieprobleem door de mens gecreëerd is. Hij zegt dat bij de aanleg van de Oost-Westverbinding in de zestiger jaren, er geen rekening gehouden is met de waterhuishouding van het gebied. Vele natuurlijke boven- en ondergrondse kanalen die zoetwater naar zee brachten werden onderbroken. Het mangrovewoud dat tot dan toe welig tierde langs de kust moest het daardoor ineens zonder een belangrijk element – zoetwater – doen en bomen stierven in de afgelopen decennia in grote getale. De steltwortels van de mangrove die biomassa insluiten en voor grondaanwinst zorgden, verdwenen en de zee had vrij spel. Terwijl de kustvlakte vanwege de aanwas van modder uit de Amazonerivier eigenlijk constant zou moeten groeien, gebeurde het tegenovergestelde: Suriname verliest ieder jaar land aan de golven, en Coronie, waar veel bewoners dichtbij de zee wonen, lijdt er het meest onder. Maar volgens Naipal kan het getij worden gekeerd door mangrove te herplanten. “In de juiste omstandigheden floreert mangrove,” beargumenteert de professor. De ’juiste omstandigheden’ legt hij uit, kunnen worden geschapen. Door de toevoer van zoetwater uit het Vakblad bos & natuur, no. 7 achterland van Coronie te herstellen, zodat het zich langs de kustlijn met zout zeewater vermengt, ontstaat de perfecte saliniteit. Daarnaast trekt momenteel een langzaam bewegende modderbank langs de Coroniekustlijn. “Ik zag twee jaren geleden de modderbank aankomen; wanneer die aanwezig is langs de kust, groeit mangrove beter. Door de toevoer van zoetwater te herstellen en de perfecte saliniteit te creëren, helpen wij het proces op weg,” zegt de professor. Hij voegt eraan toe: “We moeten er niet van uitgaan dat de natuur zich aan ons zal aanpassen; wij zijn het die zich moeten aanpassen aan de natuur en het een handje moeten helpen waar we kunnen.” Bemoederd Naipal startte zijn gedurfd proefproject in februari 2010. Met ondersteuning van de Suriname Conservation Foundation (SCF) werd Phyto-Tech in Commewijne gecontracteerd om 500.000 gekloonde mangrove plantjes aan te leveren. De professor plantte duizenden van de kloons langs een deel van de kust; hij reed er wekelijks naartoe – en trok zelfs een plaatselijke assistent aan – om de groei van plantjes in de gaten te houden en te ondersteunen waar nodig. Toen het Vakblad Bos & Natuur het project bezocht in november 2010 zagen de jonge plantjes er inderdaad goed verzorgd en bemoederd uit; hier en daar bood een spalk ondersteuning aan een kloon, maar het verschil met de weinige mangrove plantjes die het op eigen houtje probeerden te redden was duidelijk. Het vervolgbezoek negen maanden later – in augustus 2011 – openbaarde een aangename verrassing. Waar in november tot heuphoogte modder overheerste, staat nu een uitgestrekt op borsthoogte groen mangrove veld waarin allerlei gevogelte genotvol gedijt. “Kijk eens naar hoe gezond deze planten zijn,” zegt Naipal terwijl hij liefdevol een mangrove blad streelt, zo trots als een alleenstaande vader die een zorgenkindje eigenhandig opvoedde tot steratleet. Dit voorlopige succes wil de professor nu gebruiken om door te stoten en meer te planten; als het hem lukt om financiering veilig te stellen, wil hij langs de gehele linie van de dijk mangrove planten. Dijkbouwer MNO Vervat laat momenteel rotsen aanrukken om aan de voet van de 15 kilometer lange zeewering te plaatsen als bescherming tegen de golven, maar volgens de professor is het nog niet nodig. “De dijk is op ongeveer 200 meter van de kust gebouwd, dus het zal nog enkele jaren duren voordat de golven de dijk bereiken. Daarentegen zijn de omstandigheden nu bijna perfect om de mangrovegroei te ondersteunen; de modderbank is er nu, dus we zouden alleen de oude kanalen van de oude plantages moeten heropenen en mangroveplantjes stekken. Het brakwater zal die goed laten groeien, waardoor de golven zullen worden tegengehouden en de zee de dam eigenlijk nooit zal bereiken,” zegt de professor. Als er niet geplant wordt, vertelt hij verder, zal de zee de dijk wel bereiken. “Deze constructies hebben een zekere levensduur. Als over enkele tientallen jaren ook de dam door de golven overwonnen is, kunnen we dan weer een nieuwe laten bouwen, verder landinwaarts,” zegt hij sarcastisch. Dat de golven zullen blijven komen en zelfs in geweld zullen toenemen, is voor hem een zekerheid. “Klimaatsverandering heeft ook gevolgen voor Suriname; we hebben de afgelopen jaren acht procent minder neerslag ervaren en een temperatuurtoename van 0,5 graden Celsius. Klimaatsverandering betekent rijzen van de zeespiegel, sowieso. We kunnen de invloed die het zal hebben voorkomen.” Voordelen Met mangrove voor de dam, vertelt de professor, kan dit natuurrijk gebied behouden en zelfs voor econo- mische doeleinden aangewend worden. Zijn visie is dat de dijk een boulevard wordt, met aan landzijde duurzame hotelaccommodatie dat uitzicht heeft op het natuurgebied aan de zeezijde. “Dit gebied kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het toerismeproduct van Coronie,” zegt hij. Hij voegt eraan toe dat naast de toerismewerkgelegenheid die dan wordt geschapen, ook de inkomsten van mensen, die nu van de kust leven, behouden blijft. “Het mangrovewoud heeft een verstrekkende betekenis. Het zorgt voor landaanwinst en heeft ook een kraamfunctie voor vissen. Menig visser kan je vertellen over zijn rijke visvangsten. Als dat verdwijnt, verdwijnen ook de inkomsten van dit soort visserij en daarmee een deel van onze marine biodiversiteit.” En er zijn nog meer gevolgen. “Heb je wel door hoeveel mensen speciaal naar Coronie rijden om de Parwahoning te kopen die wordt verzameld van de bijen die in de mangrove nesten? Ook dat is een industrie die bedreigd is als we de mangrove niet ondersteunen.” En, zegt hij verder: “Het mangrovewoud trekt jaarlijks duizenden vogels, die in Suriname komen overwinteren. Kijk maar naar Guyana. Daar hebben ze de mangrove vervangen met een lange permanente seawall, dus de trekvogels overwinteren niet meer in Guyana. Ze doen dat alleen aan onze kust. Ook dat heeft potentie als toerismetrekpleister; we krijgen al regelmatig natuurtoeristen die speciaal naar Suriname afreizen om vogels te komen bekijken. Dat kunnen we ook kwijtraken. De mangrove verdient het om te worden behouden en ondersteund. Vanwege zoveel verschillende redenen.” u Marvin Hokstam is journalist, uitgever van het Surinaamse Engelstalige medium www.devsur.com DE zeedijk langs de kust van coronie, nog in aanbouw Het planten van mangroveplantjes in 2010 Vakblad bos & natuur, no. 7 11 De economische waarde van medicinale planten kotomisi (Catharanthus roseus), beeld: Rutger de Wolf De opwarming van de aarde en de ontbossing op verschillende continenten hebben er toe geleid dat beleidsmakers zich hoe langer hoe meer zijn gaan bekommeren om het welzijn van onze planeet. Dit komt niet alleen omdat de biodiversiteit ernstig wordt aangetast, maar ook omdat daarmee belangrijke natuurlijke hulpbronnen met een aanzienlijke economische waarde verloren dreigen te gaan. In hoeverre geldt dit ook voor medicinale planten? Herbergt de natuur medicinale planten waarmee nu nog ongeneeslijke ziekten beter kunnen worden behandeld en die dus een hoge economische waarde zouden kunnen bezitten? Dennis R.A. Mans A rcheologische vondsten hebben uitgewezen dat de mens al vroeg in zijn bestaan gebruik heeft gemaakt van producten die de natuur hem leverde. Hieronder vielen stoffen die hij kon gebruiken als voedsel, kleding, bouwmaterialen, pijlgiften ten behoeve van jacht, visvangst en het voeren van oorlog, alsook stof- 12 fen die hij leerde aanwenden voor zijn gezondheidszorg. Rotstekeningen en oude geschriften hebben ook duidelijk gemaakt dat de mens al heel lang sommige van deze natuurproducten verruilde of verhandelde nadat daarover een bepaalde tegenprestatie was overeengekomen. Hierbij varieerde de toegekende waarde met de vraag naar, en het aanbod van het product, de complexiteit van zijn bewerking en, in het geval van een medicinale toepassing, de ernst van de te behandelen aandoening en de therapeutische effectiviteit van de substantie. Sindsdien is er weinig veranderd. De waarde van een succesvol natuurproduct wordt in principe nog steeds bepaald door dezelfde factoren die andere economisch belangrijke goederen beheersen, namelijk vraag en aanbod. Dit geldt zowel voor producten van de biodiversiteit die op een directe wijze opbrengsten kunnen genereren als voor producten die een meer indirecte waarde vertegenwoordigen. Biodiversiteitsproducten met een directe economische waarde zijn onder meer houtkap, delfstoffen, zoetwaterbronVakblad bos & natuur, no. 7 nen, jacht en visvangst, ecotoerisme, koolstofkredieten, alsmede lichaamsverzorgingsproducten, voedingssupplementen en de natuurafgeleide geneesmiddelen die we nu ter beschikking hebben. Deze directe component bedraagt vele miljarden US dollars en kenmerkt zich door zijn meetbaarheid: hij is redelijk nauwkeurig in te schatten op basis van cijfers over beschikbare reserves, prijsontwikkelingen op de wereldmarkt en prognoses over de toekomstige behoeften van de mens. De indirecte component van de biodiversiteit omvat meer abstracte aspecten zoals de esthetische en de academische zijde van de natuur. Met het laatstgenoemde wordt bedoeld de waarde die de ‘geheimen’ van de natuur vertegenwoordigen en die, indien achterhaald, zouden kunnen bijdragen aan verbetering van het welzijn van de mens. Hieronder vallen ook plantenstoffen die als geneesmiddelen zouden kunnen worden aangewend. In tegenstelling tot de directe waarde van de biodiversiteit is het een stuk moeilijker een schatting te maken van haar indirecte waarde. Het is immers onbegonnen werk een prijskaartje te hangen aan de volmaaktheid van een tijgerorchidee, de schoonheid van de regenboog of de ongereptheid van het Surinaamse binnenland. Het is ook niet mogelijk exact en op voorhand vast te stellen welke medicinale planten de natuur nog herbergt en welke weerslag deze op onze gezondheid zouden kunnen hebben. Momenteel is echter slechts een relatief klein deel van de naar schatting 250.000 hogere planten op aarde onderzocht op een medicinale werking. Daartussen zijn desondanks in de loop van de tijd een aantal belangrijke geneesmiddelen geïdentificeerd. Enkele voorbeelden zijn het koortswerende middel kinine uit verschillende Cinchona soorten, het lokaal-anestheticum procaïne uit de cocaplant (Erythroxylum coca), het bloedsuikerverlagende middel metformine uit de Franse lelie (Galega officinalis), en het antikankermiddel vincristine uit de kotomisi (Catharanthus roseus). Verder overleeft op dit moment nog steeds 80 % van de wereldbevolking, in voornamelijk de ontwikkelingslanden, grotendeels op basis van geneesmiddelen afkomstig van planten. De overige 20 % van de wereldbevolking, in vooral de geïndustrialiseerde landen, maakt in tenminste 25 % van de gevallen gebruik van geneesmiddelen die rechtstreeks zijn afgeleid van planten. Men dient bovendien te bedenken dat medicinale planten hun leefomgeving vaak moeten delen met een groot aantal andere planten alsook vele herbivoren, insecten en microorganismen. Zo een grote concentratie van soorten in een beperkt gebied leidt onherroepelijk tot een niets ontziende strijd om voedingsstoffen, licht en ruimte. Planten kunnen het strijdtoneel echter niet ontvluchten en hebben daarom een enorme variëteit aan chemische wapens ontwikkeld om te overleven. Ze moeten dit arsenaal bovendien continu aanpassen aan de veranderende strategieën van hun vijanden en concurrenten die natuurlijk ook ‘willen’ overleven. En, zoals eerder aangegeven, de mens heeft sommige van de plantenstoffen leren gebruiken als geneesmiddelen. Kortom, de kans is groot dat de biodiversiteit nog steeds planten met waardevolle medicinale eigenschappen voortbrengt waaruit nieuwe, revolutionaire geneesmiddelen kunnen worden ontwikkeld tegen bijvoorbeeld kanker en de ziekte van Alzheimer. De vraag is echter, of medicinale planten in de nabije toekomst nog te gelde kunnen worden gemaakt. Immers, het is niet ondenkbaar dat een synthetisch alternatief, met behulp van de moderne technologie, snel na de identificatie van de natuurlijke stof goedkoper kan worden bereid. Hierdoor zal de geldwaarde van het ‘natuurlijke’ product logischerwijs beduidend afnemen. Maar planten zijn, onder druk van hun omgeving, in staat regelmatig structuren en werkingsmechanismen voort te brengen die de mens zelfs in zijn stoutste dromen niet kan bedenken. verkregen uit de bast van de Amerikaanse taxusplant (Taxus brevifolia), later uit de naalden van de Europese Taxus baccata, en momenteel uit taxusplantencellen die in het laboratorium worden gekweekt. Dit middel bleek een nieuwe moleculaire structuur te bevatten (een baccatine-ring) en kankercellen te doden middels een nieuw mechanisme. Hierdoor was het mogelijk combinatieregimes te ontwikkelen waarmee ondermeer eierstok-, borst- en een bepaalde vorm van longkanker beter kunnen worden behandeld. Flavopiridol is een experimenteel antikankermiddel dat in het laboratorium wordt gesynthetiseerd op basis van de structuur van rohitukine dat kan worden geïsoleerd uit de bladeren en stengels van de mahoniesoorten Amoora rohituka en Dysoxylum binectariferum. Flavopiridol grijpt aan op processen die diep in de kern van kankercellen plaatsvinden en aan de basis staan van het wezen van kanker. De algemene verwachting is daarom, dat verdere studies aan dit middel zullen resulteren in de ontwikkeling van een innovatief antikankermiddel gebaseerd op baanbrekende inzichten in hoe kanker beter kan worden bestreden. Deze voorbeelden geven aan dat de plantenbiodiversiteit wel degelijk nog zogenaamde blockbuster drugs met een aanzienlijke economische waarde zal voortbrengen. Hierbij gaat het om gigantische bedragen. Vincristine, bijvoorbeeld, levert de farmaceutische industrie al bijna een halve eeuw jaarlijks US$ 100 miljoen op, metformine brengt sinds zijn introductie in 1994 Twee recente voorbeelden zijn paclitaxel en flavopiridol. Paclitaxel is een cytostaticum dat oorspronkelijk werd elk jaar ongeveer US$ 10 miljard op, en paclitaxel, eveneens gelanceerd in de jaren negentig van de vorige eeuw, genereerde in het jaar 2000 het bedrag van US$ 1,6 miljard. Wat zijn de vooruitzichten voor Suriname? Ons land is gelokaliseerd op het Guianaschild - algemeen beschouwd als één van de gebieden met de grootste en meest ongerepte biodiversiteit ter wereld – en huist ongeveer 6.000 hogere plantensoorten. Vele daarvan komen nergens anders voor en het overgrote deel is niet onderzocht op een mogelijke medicinale werking. Uit de vakliteratuur valt af te leiden dat minimaal 4 % van alle plantensoorten op aarde zou kunnen worden aangewend voor medicinale doeleinden. Toegepast op Suriname zou dat inhouden dat ons land 240 plantensoorten met een mogelijke interessante medische toepassing herbergt. Ervan uitgaande dat een succesvol geneesmiddel jaarlijks minimaal US$ 10 miljoen opbrengt op de wereldmarkt, zou onze groene apotheek dus een jaarlijkse economische waarde van US$ 2,4 miljard kunnen vertegenwoordigen. Zelfs indien deze schatting met 90 % moet worden bijgesteld zou dat neerkomen op US$ 240 miljoen per jaar. Het is duidelijk dat kundig en duurzaam beheer van onze groene apotheek een belangrijke voorwaarde is voor het realiseren van dit toekomstbeeld. u Dennis R.A. Mans is Hoofd van de afdeling Farmacologie van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Anton de Kom Universiteit van Suriname beeld: Dennis Mans Vakblad bos & natuur, no. 7 13 De jaguar Cruciaal voor gezonde ecosystemen Een jaguar gefotografeerd middels camera trapping, Beeld: wwf guianas Rustig toeren we over de bosweg in West Suriname als er plotseling een jaguar voor onze auto langs het bos inschiet. Prompt stoppen we in de hoop nog een glimp op te vangen van dit majestueuze roofdier. Verderop bij een kreekje maakt een verse pootafdruk in de modder ons behoedzaam: deze indrukwekkende bosbewoner is in de buurt! Bent u er wel eens een in levenden lijve tegengekomen? Het komt zelden voor. Jaguars vermijden mensen. Mia Stregels D e jaguar (Panthera onca) is het grootste roofdier en de grootste katachtige (familie Felidae) van het westelijk halfrond, dus ook van Suriname, en wordt ook wel tigri, penitigri, pakiratigri of tijger genoemd. Ze leven niet alleen in bos, maar ook in gebieden waar voldoende beschutting, water en prooi voorhanden is zoals zwampen, grasland en savannes. Tot zelfs dichtbij de kust en in gecultiveerd gebied komen ze voor. Door toedoen van de mens, die ontbost en prooidieren van de jaguar bejaagt of stroopt, worden ze gedwongen zich in de buurt van veeteeltbedrijven en dorpen te 14 begeven om aan voedsel te komen zoals honden, geiten, schapen en koeien. Als opportunistische carnivoren jagen ze niet op een bepaalde soort prooidier, maar op allerlei dieren, vooral zoogdieren, waaronder veel herbivoren, zoals herten, tapirs, peccaries, luiaards, capybara’s, agoeti’s, paca’s en andere zoogdieren zoals miereneters, zelfs gordeldieren en stekelvarkens. Ze verorberen ook vogels, vissen, kikkers en reptielen, zoals kaaimannen, land- en zeeschildpadden, hagedissen en slangen. De prooi wordt gedood door een krachtige beet in de schedel of in het pantser, of door één klap met zijn poot. Op elk moment van de dag kunnen zij op jacht gaan. Deze sterke en gespierde katachtige is gemiddeld één tot bijna twee meter lang plus een staart van ruim een halve meter die net tot de grond reikt. Hij heeft relatief korte, stevige poten, een flinke ronde kop met sterke kaken, kleine ronde oren en een gewicht tot 158 kg. De prachtige gelige vacht vertoont een kenmerkend patroon van zwarte rozetten en vlekken. Deze lichaamskenmerken maken dit roofdier geschikt om te rennen, zwemmen, klimmen, kruipen en sluipen. Hij kan met een serie diep resonerende grommen zijn gebrul laten horen. ManVakblad bos & natuur, no. 7 Jaguar Pootafdruk, Beeld: els quick netjes leven solitair en hebben een eigen territorium dat meer dan 25 km2 groot kan zijn en afgebakend wordt door krabsporen, urine en feces. Dit woongebied kan dat van een of meerdere vrouwtjes overlappen. Die leven ook solitair, maar jongen blijven 18 maanden bij de moeder, waarna ze verjaagd worden. Alleen tijdens de paartijd komen mannetjes en vrouwtjes korte tijd bij elkaar. Na een drachttijd van ruim drie maanden worden één tot vier jongen geboren. Vrouwtjes worden na twee tot drie jaar geslachtsrijp, mannetjes doen er een jaar langer over. Paraplusoort De jaguar speelt als toppredator een belangrijke rol in meerdere ecosystemen, omdat hij in verschillende typen habitat voorkomt en op een grote variëteit aan prooien jaagt. Als roofdier op het hoogste niveau in de voedselketen is het erg belangrijk deze katachtige te handhaven, want met de bescherming van de jaguar worden ook zijn prooidieren en ecosystemen beschermd. De jaguar fungeert als een paraplusoort. Veel prooidieren zijn herbivoren die zelf ook bepaalde delen van een ecosysteem in evenwicht houden. De mens is de enige ‘predator’ van de jaguar, terwijl de jaguar heel zelden mensen aanvalt. De achteruitgang of het verdwijnen van jaguars in grote delen van de Amerika’s is te wijten aan menselijk handelen: jacht en stroperij van de jaguar en ook van zijn prooidieren. Door het natuurlijke leefmilieu een andere bestemming te geven zoals landbouw, huisvesting of andere ontwikkelingen, gaat de habitat van de jaguar verloren of raakt versnipperd. Als jaguarpopulaties in kleine stukken land geïsoleerd raken, is de kans op succesvolle voortplanting lager, want mannetjes en vrouwtjes kunnen elkaar moeilijk of niet bereiken. Deze verminderde levensvatbaarheid vergroot het risico op uitsterven. Het is bekend dat het oorspronkelijke verspreidingsgebied is ingekrompen tot wel 46 % (zie figuur hiernaast). Jaguars komen in 18 Latijns-Amerikaanse landen voor van Argentinië tot Mexico, maar zijn in Uruguay en El Salvador geheel uitgeroeid. Bescherming Verschillende internationale natuurbeschermingsorganisaties hebben projecten opgezet om meer kennis te vergaren over de ecologie van de jaguar en tegenwicht te bieden aan bedreigingen. In 1999 en in 2006 heeft Wildlife Conservation Society (WCS) samen met jaguar experts speciale Jaguar Conservation Units (JCUs) aangegeven binnen het hele verspreidingsgebied om min of meer levensvatbare populaties te beschermen. De 90 JCUs beslaan in totaal 1,9 miljoen km2, ofwel 10 % van het historisch verspreidingsgebied. Ook Suriname heeft een JCU: het Centraal Suriname Natuurreservaat (CSNR). Hoewel er vroeger een achttal ondersoorten werden onderscheiden, bleek later dat jaguars genetisch met elkaar overeenkomen. Dit geeft de mogelijkheid om als beschermingsmaatregel corridors tot stand te brengen tussen verschillende populaties. Het Jaguar Corridor Initiative van Panthera, een natuurbeschermingsorganisatie voor wilde grote katachtigen, wil bereiken dat jaguarpopulaties in contact met elkaar komen om levensvatbare populaties te handhaven. Stroken land, rivieren of andere gebieden vormen corridors die JCUs met elkaar verbinden en de leefgebieden voor jaguars uitbreiden (zie ook figuur op de volgende paginas). In Suriname is de jaguar wijd verspreid over vrijwel het hele land waargenomen, maar is er weinig bekend over de groot- te en status van de populatie, de kwaliteit en aantasting van de habitat, de omvang van hun jachtgebieden en de mate van jacht en stroperij op het dier zelf en op zijn prooidieren. De jaguar is wettelijk volledig beschermd en zijn jacht en export verboden. Zelfs boeren mogen geen jaguars doden. Als ze schade ondervinden van deze dieren moet de Afdeling Natuurbeheer van het Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer ingelicht worden die de zaak zal onderzoeken en de nodige maatregelen zal treffen. Een schutter is strafbaar als hij een gedood exemplaar of delen ervan verkoopt. Sinds 1973 is de jaguar opgenomen in Appendix 1 van Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) wat betekent dat export van dit dier of delen ervan zoals vacht of tanden, in het geheel niet is toegestaan. Op de Rode Lijst van Bedreigde Dieren van International Union for Conservation of Nature (IUCN) valt hij onder de Bijna Bedreigde dieren (Near Threatened). Vakblad bos & natuur, no. 7 Onderzoek in Suriname In januari 2011 is de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname (NZCS) onder leiding van Dr. Paul Ouboter gestart met onderzoek naar de status van de jaguar in Suriname, wat wordt ondersteund door Panthera. Gedurende een jaar worden gegevens verzameld over het voorkomen van de jaguar door middel van camera trapping (het plaatsen van een camera die automatisch foto’s maakt zodra een dier in de buurt komt), interviews, en publicaties met duidelijke beschrijvingen van waarnemingen. Foto’s via camera trapping zijn al genomen in Brownsberg Natuurpark, Boven Coesewijne Natuurreservaat en CSNR. In Galibi stonden ook camera’s, maar er kwamen geen jaguars op de foto’s. Peperpot en Avanavero staan nog op het programma. Andere organisaties stellen gegevens beschikbaar, zoals Conservation International die camera trapping doet in het zuiden van Suriname. Interviews worden afgenomen van jagers, touroperators en boeren. Het is de bedoeling ook jachtopzieners informatie te vragen. Jaguaruitwerpselen worden niet gebruikt, want die lijken te veel op die van de poema. Waarnemingen van pootafdrukken zijn wel nuttig, want die verschillen met die van de poema. Er zal een verspreidingskaart geproduceerd worden. Uit de interviews kunnen conflictsituaties naar voren komen, als boeren door toedoen van de jaguar schade ondervinden. Mocht u een glimp opvangen van dit imposante en enigszins mysterieuze roofdier, besef dan dat de jaguar een belangrijke toppredator is die in Suriname kan gedijen dankzij uitgestrekt en ongerept natuurgebied. Hij is echter kwetsbaar en verdient niet klakkeloos afgeschoten te worden. De jaguar vormt in principe geen gevaar voor de mens, al kunnen boeren wel eens last van hem hebben. Onderzoeksgegevens over de status van de jaguar zullen argumenten voor behoud van deze grootse kat en zijn leefgebieden in Suriname onderbouwen. u Mia Stregels is bioloog en werkt bij de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname 15 voorgestelde Corridorkaart beeld: Rutger de wolf en rakesh debisarun Data Sources: Hole-filled seamless SRTM data V4 (CIAT) VMAP Level 0 WCS PANTHERA © 2009 Panthera $ 0 16 Vakblad bos & natuur, no. 7 375 750 1,500 Kilometers voor de Jaguar Jaguar Corridor Initiative Mexico JAGUAR POPULATIONS JAGUAR CORRIDORS Belize Honduras Guatemala El Salvador Nicaragua Venezuela Panama Costa Rica Guyana Suriname French Guiana Colombia Ecuador Peru Brazil Bolivia Chile Paraguay Argentina s Vakblad bos & natuur, no. 7 17 Dreiten Midden augustus tot midden december is het in ons land erg droog. De zon is fel en er valt weinig regen. Het is dan de grote droge tijd of dreiten. In dit seizoen staan er een aantal boomsoorten in bloei. Spectaculair is natuurlijk de groenhart (Tabebuia serratifolia) die dan enkele dagen de aandacht trekt met haar kroon vol prachtige, felgele bloemen. Dit artikel vertelt echter over een andere boomsoort die ook in de droge tijd De botanische naam van deze boomsoort is Triopvallend in bloei staat: de plaris weigeltiana en behoort tot de Polygonaceae, dreiten of mira-udu. Kenneth Tjon oftewel de mierenhout-familie. De naam miraudu komt vanwege de venijnige mierensoort die woont in de holen in de stam. Het kappen van mira-udu-hout is daarom heel lastig werk. De boom heeft een typische, gemakkelijk herkenbare groeivorm. Vanuit de stam groeien de hoofdtakken vrij steil omhoog met nauwelijks zijtakken waardoor er kleine, ijle kroontjes ontstaan. Het heeft meestal een lange, kaarsrechte, licht grijsgroene, slanke stam met smalle plankwortels, die hem in de volksmond de bijnaam Lange Jan (in Guyana Long John) oplevert. De dreiten als indicator van tijd De soort komt in het gehele kustgebied van Suriname vaak in groepen voor: in zwampbos, kapuweri en in zwampen langs rivieren. Met haar typische groeivorm en kleurenpracht is ze vooral rond de droge tijd, even buiten de bebouwde kom van Paramaribo, overal te zien. Het is een prachtige aanblik, wanneer de bomen vol zitten met jonge vruchten die omgeven zijn met uitgegroeide bloemdekslippen, die van wit naar roze en botergeel tot roestbruin verkleuren. Je krijgt bij het aanschouwen van deze boomgroepjes een waar bouquet gepresenteerd. De driekantige vruchtjes komen na de bloei met drie lang doorgegroeide vleugels al draaiend neer en doen denken aan hele kleine helikoptertjes. 18 Vakblad bos & natuur, no. 7 Wanneer je als kleine jongen of meisje deze vruchtjes - die met de wind tot ver worden verspreid - zag, dacht je met blijdschap meteen: “Ha, het is dreiten, het is de grote schoolvakantie!” Het commerciële nut De dreiten vormt geen dikke stammen en wordt daarom niet als commerciële houtsoort aangemerkt. Toch wordt zij veel gekapt en gebruikt, vooral voor kraaienpoten: rechte, 3 á 4 m hoge posten die ondersteuning bieden aan pas gestorte betonnen balken bij bouwconstructies. Het hout is licht tot matig zwaar (dichtheid gemiddeld 0,60 g/cm3), middelmatig hard, matig sterk en middelmatig taai tot bros. Het is weinig duurzaam en vooral slecht bestand tegen schimmelaantasting, maar is wel gemakkelijk te verduurzamen. Het laat zich gemakkelijk bewerken en afwerken en geeft bij het drogen geen problemen. Het hout heeft ook nog gebruiksmogelijkheden voor constructies onder dak, timmerwerk, kratten en kisten, goedkope meubels en vaten voor droge stoffen. In het boek “Nuttige Planten en Sierplanten in Suriname” van J.W. Ostendorf, in 1960 uitgegeven door het Landbouwproefstation in Suriname, staat vermeld dat in de jaren vijftig enkele partijen van deze houtsoort naar Europa zijn gestuurd voor onderzoek naar de bruikbaarheid als mijnstutten: houten postjes die moeten voorkomen dat mijngangen instorten. Het hout is weliswaar niet zo sterk, maar het kraakt vreselijk hard als het breekt. Dit geluid zou mijnwerkers tijdig kunnen waarschuwen om snel de mijn uit te rennen. Een ander nut van de dreiten is het leveren van de grondstof voor een speciale honing met een aparte, enigszins bittere, smaak die dan ook de miraudu-honing wordt genoemd. u Beeld: kenneth tjon De boom Kenneth Tjon is hoofd van de afdeling NARENA van het CELOS Stichting Bos en Natuur continueert Vakblad BOS & NATUUR L A D V A K B 2 BOS & N AT U U R JAARGANG 1 APRIL 2010 Effecten kleinschalige goudmijnbouw A D V A K B L BOS & N AT U U R Slakken in sula’s Bosbeheerder s V A K B L A D BOS & N AT U U R 3 JAARGANG 1 JULI 2010 D L A K B V A 1 & BOS UUR T NA NG 1 JAARGA 2010 JAN. lans stofba Kool timaa en kl ering nd rk vera tuurpa Na sberg juweel Brown toerisme een eco t Park Stina ezoek u Veldb lapad uit Ala oten Paran 4 JAARGANG 1 OKT. 2010 r en Suma Lumbe FSC certificering Neotropical Butterfly Park ontpopt Paramaribo Zoo siteit Aquatische biodiver Analyse Milieu Effecten en biodiversiteit waarde De economische van biodiversiteit www.vak bladbose nnatuur.o rg V A K B L A D TH B IO E M D AN IV U ER MM S IT E R E IT JUNI 2011 Groene Visie van g le act Imp enaan weg Symposium bosbeheer Amazonia Multi-discip linairy Landscape Assessmen t D L A nnes 5 & B O ST U U R NA V A K B 6 BOS & N AT U U R MAAR T 2011 Sava w. va kb lad Bossen en klimaatverandering Traditionele kennis High Conservation Value Forests www.vakbladbosennatuur.org TH EM BO AN SS UM EN ME R utu am alas Kwam g RAP cerin ertifi Bosc ww Interview met Frits van Troon bo se nn at uu r.o rg V B N AO S & TU UR A K B L A D 7 sept . 20 SR D 12 11 ,50 € 4,0 / 0 Ja gu ar SC sh F en ip Pro het G gra reen Eco m Par het nom tner Su isch rin Gem aa e waa mse rd in ee Po nsc bo e va kig s n ww ron hapsb w.v osb ak ou bl ad w bo se nn at uu r. or g 1 1 1 1 1 1 1 In augustus 2011 is de Stichting Bos en Natuur opgericht die zich zal inzetten voor de voortgang van het vakblad. Het bestuur wordt gevormd door personen die allen een raakvlak hebben met bos, natuur en/of communicatie. De voorzitter is Nancy del Prado (milieurecht- specialist), Charles Chang (schrijver) is ondervoorzitter, Rudi van Kanten (agroforester) is secretaris, Ernie de Vries (touroperator) is penningmeester en Armand Moredjo (milieuwetenschapper) is commissaris. Drie van de bestuursleden zijn reeds Vakblad bos & natuur, no. 7 nauw betrokken bij het Vakblad. De stichting heeft een vakbladmanager aangetrokken. Ten aanzien van het vakblad zegt Del Prado: “Het vakblad heeft zijn bestaansrecht bewezen en wij zien goede groeimogelijkheden.” u 19 Controle over het bos niet uit handen gegeven Gemeenschapsbosbouw in Pokigron Bosgebruik van rurale gemeenschappen, en dan vooral de commerciële houtkap, heeft volgens velen een negatieve impact op het milieu en dient gereguleerd te worden. Inderdaad is er wereldwijd een trend te bespeuren waarbij gemeenschappen de beschikbare bossen intensiever benutten, waarvan ontbossing en bosdegradatie het gevolg zijn. In Suriname is gemeenschapsbosbouw vooral voor de inheemse en marrongemeenschappen in het binnenland belangrijk. Maureen Playfair D e gemeenschappen in het verre binnenland die beperkte toegang hebben tot houtmarkten, gebruiken hun bossen voornamelijk om zichzelf te voorzien van hout en non-timber forest products (NTFPs). Ook de voorziening in landbouwproducten - voornamelijk voedselgewassen uit de kostgronden - is gerelateerd aan de beschikbaarheid van bos. Traditioneel beheer onder leiding van het traditioneel gezag heeft er tot op heden toe geleid dat de bossen in het verre binnenland zijn behouden. De situatie van dorpen die nabij wegen gelegen zijn, is echter totaal anders. Onder de Houtwet van 1947 hebben vele van deze dorpen houtkapvergunningen (HKV’s) verkregen voor de winning van bosproducten. Vanwege het ontbreken van de financiële middelen om in de kapitaalintensieve houtkap te investeren, verhuren of leasen veel van de dorpsgemeenschappen hun kapten busi aan houtkapbedrijven. In veel gevallen hebben deze bedrijven de bossen uitgekapt zonder rekening te houden met de duurzaamheid van de productie, met als gevolg dat veel van deze HKV’s momenteel sterk gedegradeerd zijn. Daarnaast geven dorpelingen aan geen enkel voordeel gehaald te hebben uit deze leaseovereenkomsten waarbij de houtkapbedrijven de leasekosten rechtstreeks aan het dorpsgezag betalen. Integendeel, het komt voor dat het traditioneel gebruik door dorpelingen heeft moeten inleveren aan het commercieel gebruik door derden. Een uitzondering op dit trieste beeld is het verhaal van het dorp Pokigron. Dit 20 marrondorp is ongeveer 200 km verwijderd van Paramaribo en telt thans ongeveer 300 inwoners. Toen de weg naar Pokigron in 1979 werd aangelegd en daardoor toegang werd verschaft naar dat deel van Suriname, werden in een mum van tijd talloze aanvragen voor houtkap in dit gebied geregistreerd. Om duurzame bosbouw te introduceren, schortte de regering de uitgifte van concessies op in het nieuw geopende bosgebied van Pokigron, ongeveer 90.000 hectare groot. Voorbereidingen werden getroffen om op basis van de eerder door de dienst ‘s Lands Bosbeheer uitgevoerde bosinventarisatie een beheersplan gericht op duurzame houtkap op te stellen. Het traditioneel gezag van het dorp Pokigron benaderde de overheid met het verzoek hen de garantie te geven dat de traditionele rechten van de bevolking op het bos gerespecteerd zouden blijven. Tevens vroeg men dat hen de kans geboden zou worden om ook de commerciële bosexploitatie ter hand te nemen. De economische crisis van de jaren tachtig en de binnenlandse oorlog (1986 - 1992) hebben een zware tol geëist op de bossector. Pokigron werd in 1989 nagenoeg geheel verwoest. In januari 1991 werd de organisatie Stichting Wederopbouw Pokigron (STIWEPO) opgericht om de dorpelingen die tijdens de binnenlandse oorlog waren gevlucht te helpen met de terugkeer naar het dorp. In overleg met het traditionele gezag diende STIWEPO in 1994 een aanvraag in bij de overheid om formele rechten te verkrijgen over het bos. Daarnaast werd bij het Vakblad bos & natuur, no. 7 fonds voor projecten in het binnenland, beheerd door Bureau Forum NGO’s, een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van fondsen voor het opzetten van een houtverwerkingsbedrijf. Gehoopt werd om hiermee de dorpelingen aan emplooi in de bossector te helpen en hout te produceren voor de herbouw van de woningen. In 1998 verkreeg STIWEPO een concessie van 12.000 hectare met een looptijd van 10 jaar voor de commerciële exploitatie van het bos. De aanvraag voor financiering van een bosexploitatie en houtverwerkingsbedrijf is echter nooit gehonoreerd. Toch hebben de gezagdragers niet toegegeven aan de druk van derden om de controle over de exploitatie van het bos uit handen te geven. De reden was dat de bevolking bewust werd van de noodzaak voor duurzaam bosbeheer en daardoor duidelijk te kennen gaf dat goed bosbeheer betekende dat men met alle bosgerelateerde behoeften van de bevolking rekening diende te houden. Pokigron, die tot een van de gemeenschappen in transitie gerekend kan worden, is aan het veranderen van een zelfvoorzienende economie naar een economie waar goederen en diensten voor geld verhandeld worden. Volgens een in 2008 uitgevoerd onderzoek heeft 47 % van de bevolking aangegeven een inkomen vanuit het bos en de landbouwsector te hebben. Echter is dit inkomen nog niet voldoende om volledig in de behoeften te voorzien. Het traditionele gezag en de leiders van STIWEPO moesten zich ervan vergewissen dat naast de commerciële doelen ook de traditionele benutting van de bevolking door kan gaan. Een traditionele overeenkomst met een extern houtkapbedrijf was dus geen goede optie. Professionele bosbouwers hebben een belangrijke rol gespeeld bij de bewustwording en het helpen vaststellen van de strategie voor bosbeheer in dit gebied. De bosbouwers van de dienst ‘s Lands Bosbeheer, welke in 1998 overging tot de Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht (SBB), hebben in frequente sessies met het lokaal leiderschap het aspect van duurzaam bosbeheer besproken. Met ondersteuning van WWF Guianas is in 2008 een beheerplan ontwikkeld met een voorstel voor zonering van het bos. Tevens zijn in die periode informatie- en bewustwordingsbijeenkomsten georganiseerd in het dorp en zijn de mensen getraind in bosbeheerpraktijken. Verschillende dorpelingen hebben een on the job-training gehad waarbij zij technische vaardigheden in onder andere bosinventarisatie, boomherkenning en gebruik van GPS-apparatuur hebben opgedaan. Om een indruk te krijgen van de mogelijkheden voor het genereren van inkomsten heeft het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname (CELOS) een onderzoek gedaan naar het potentieel aan en de verwerkingsmogelijkheden van NTFPs. Het onderzoek heeft zich met name toegespitst op de palmvruchten maripa (Attalea maripa) en amana (Bactris gasipaes) en op de voorkomens van de hoepelhoutboom (Copaifera guianensis). Ook zijn er activiteiten ontplooid voor de technologische verbetering van de verwerking en voor de marketing van de verwerkte producten. Het verhaal van Pokigron is in zoverre bijzonder dat vanwege het sterke leiderschap binnen de gemeenschap, de inspanningen van de bosbouwkundigen en de hulp van donororganisaties, zoals WWF Guianas, de bossen onder de controle van de gemeenschap zijn gebleven en daarmee beschermd tegen zowel nationale als internationale houtkapbedrijven, in meerdere gevallen met destructieve track records. Momenteel is de gemeenschap in het bezit van formele rechten over hun bos en is het leiderschap overeengekomen om in de meest dringende behoeften van de bevolking te voorzien door lokale ondernemers in de gelegenheid te stellen hun kleinschalige houtkapactiviteiten voort te zetten en terreinen aan te wijzen voor landbouw en de inzameling van NTFPs. u Het gebruiken van bos voor kostgronden , Beeld: mayra esseboom Het verzamelen van ntfp inventarisatie van potentiËle houtsoorten Maureen Playfair is hoofd van de afdeling bosbouw van het CELOS Vakblad bos & natuur, no. 7 21 beeld: Marcel Wasscher Micrathyria surinamensis Beeld: K.D. Dijkstra Mecistogaster linearis Beeld: Marcel Wasscher De kleine vliegers Pantala flavescens beeld: Mars Muusse Reuzenjuffer (Mecistogaster lucretia) beeld: K.D.Dijkstra Grasbarki, of glazenmakers zoals libellen in Suriname meestal genoemd worden, zijn niet zo maar een insectengroep. Libellen zijn namelijk redelijk grote insecten die, vooral bij zonnig weer, langs oevers van trenzen, zwampen en kreken hun kleurenpracht tentoonspreiden. Sommige vliegen druk heen en weer, andere zitten zeer geduldig op het puntje van een blad of tak, af en toe opvliegend om een langsvliegende mug uit de lucht te plukken en op te peuzelen. Dit artikel beschrijft wat er zo speciaal is aan de Surinaamse libellen. Marcel Wasscher N iet alleen komen er veel soorten libellen voor in Suriname, er is hier ook een grote diversiteit binnen de soorten. Het kleinste goudzoekertje (Perithemis lais) is met zijn 18 mm lengte de kleinste libel van Suriname. Als je met een half oog kijkt, lijkt het net een gele wesp die laag over het water rondvliegt. Mensen die buiten de stad wel eens op een bospaadje lopen en voor zich uit een reuzenjuffer met trage vleugelslag zien langskomen, blijven vaak wel even met open mond staan kijken. 22 Met hun lengte van wel 150 mm is de bultvleugelreuzenjuffer (Mecistogaster lucretia) de langste libellensoort ter wereld. En met hun elfjesachtige langzame vlucht, behoort deze zeker tot een van de meest spectaculaire soorten. Er komen nog drie andere soorten reuzenjuffers in Suriname voor. Mocht je in een bos of aan een bosrand wonen dan zou je ze op de volgende manier vaker van nabij kunnen zien. Snijd een plastic literfles in tweeën, bind de onderste helft aan een boom en vul hem met water. Reuzenjuffers gebruiken kleine watertjes om eitjes af te zetVakblad bos & natuur, no. 7 ten en hun larven leven in die kleine watertjes. Met een beetje geluk gaan dan reuzenjuffers bij dit kunstmatig watertje rondhangen en er eitjes in afzetten. In en buiten het bos Sommige libellesoorten van stilstaande wateren hebben geen bos nodig. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de wereldzwerver (Pantala flavescens) waarvan de larven in regenplassen leven of massaal in de rijstvelden van Wageningen en Nickerie. Die soort komt dan ook over de hele wereld in de tropen en subtropen voor. Overigens vergist deze soort zich soms. De vrouwtjes zien dan een glimmende motorkap van een auto aan als een plek waar later het water zich zal verzamelen en zetten daarop dan hun eitjes af. Die afgezette eitjes zullen zich buiten het water natuurlijk nooit tot larven kunnen ontwikkelen. Reuzenjuffers zijn alleen maar te vinden in neotropische bossen. Alle zeldzamere Surinaamse libellensoorten hebben waarschijnlijk bos nodig en deze soorten zullen verdwijnen als het bos rond hun voortplantingswater aangetast wordt of verdwijnt. Als bekend is welke libellen in een bepaald type water voorkomen en welke eisen ze aan hun omgeving stellen, kunnen in de toekomst milieustudies voorspellen welke soorten door bepaalde maatregelen op bepaalde plaatsen zullen verdwijnen. Bedreigd? Het mag duidelijk zijn dat in een land dat zo groot is als Suriname, waar zo weinig mensen wonen en waar zoveel onaangetast tropisch regenwoud voorkomt, de kans klein is dat er soorten bedreigd worden. Toch zijn er bepaalde libellensoorten die tot een klein leefgebied beperkt zijn (endemen). Een voorbeeld daarvan is het Coropina-achteroogje (Micrathyria coropinae). Deze soort is niet alleen nog nooit buiten Suriname gevonden, binnen Suriname zijn vrijwel alle waarnemingen tot de Coropinakreek tussen Vierkinderen en Bersaba beperkt. Mocht er zich een grote langdurig milieuramp in deze kreek plaatsvinden, dan is het niet uit te sluiten dat deze soort in Suriname en daarmee in de wereld uitsterft. Ook de huidige ontwikkeling dat er rond de bergen in Oost-Suriname heel veel kreken door goudzoekers volledig worden vernietigd, zou theoretisch tot het uitroeien van soorten kunnen leiden. En mochten de plannen om het bauxiet van het Nassaugebergte te gaan mijnen worden uitgevoerd, dan is de kans groot dat weinig van de tien libellensoorten, die nu karakteristiek zijn voor de bergkreken van Nassau, daar zal overleven. De huidige bauxietkap heeft een sponswerking en zorgt ervoor dat de grote hoeveelheden regen die in de regentijden valt, langzaam in de loop van het jaar de bergkreken vullen. Bij verwijdering van een groot deel van die bauxietkap zal het evenwicht onherstelbaar vernietigd worden. Goed bestudeerd Op de hele wereld zijn er tot nu toe 6500 soorten beschreven en daarvan komen er 300 in Suriname voor. Iets minder dan 5 % van de libellensoorten komen hier dus in dit kleine stukje van de wereld voor en dat is veel. In heel Europa komen slechts 150 soorten voor. In de directe omgeving van Paramaribo zijn alleen al 78 soorten bekend: dat zijn er meer dan de 71 soorten die ooit in heel Nederland zijn gezien. Van veel insectengroepen worden, met name uit delen van de wereld bedekt met tropisch regenwoud, nog zeer veel nieuwe soorten beschreven. Dat beschrijven van nieuwe soorten gebeurt ook nog wel voor libellen, maar op een bescheiden schaal van rond de drie nieuwe soorten per maand, over de afgelopen tien jaar. Daarmee beginnen libellen de best bestudeerde insectengroep op de wereld te worden. In 2009 zijn alle 20.000 ooit in Suriname verzamelde libellen die in het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (Leiden) aanwezig zijn, in een grote database gezet. Daarnaast is deze verzameling recent door twee specialisten van Zuid-Amerikaanse libellen doorgenomen. Suriname begint daarmee een van de best bestudeerde libellenfauna’s van de tropen te krijgen. De bedoeling is om binnen niet al te lange tijd een nieuwe checklist van de libellen van Suriname op te stellen en op den duur een veldgids te laten verschijnen. Een aantal nieuwe soorten zullen nog worden beschreven. In de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname (NZCS), onderdeel van de Anton de Kom Universiteit van Suriname, is een kleine libellencollectie aanwezig. Informatie over libellen is te krijgen in de bibliotheek van de NZCS. Net als bij de vogels is er een speciale website die gaat over in dit geval de Surinaamse libellen: www.libellen.org/suriname. u Marcel Wasscher is libellenspecialist en docent biologie op een middelbare school in Nederland Noot: De in dit artikel genoemde Surinaams-Nederlandse namen zijn nog niet officieel, maar geven wel een beeld hoe die namen eruit kunnen komen te zien. Neoneura joana Ei-afzettende tandem rechts en ei-afzettend vrouwtje links, beeld: Marcel Wasscher Vakblad bos & natuur, no. 7 23 De economische waarde van het Surinaamse bos Voorstellen voor een optimale bijdrage aan het BBP Suriname heeft veel bos, ongeveer 90 % van ons landoppervlak is ermee bedekt. Toch is de bijdrage van de houtsector (onbewerkt en ruw bewerkt hout) slechts ± 0,6 % van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De jaarlijkse houtproductie stagneert rond 200.000 m³, wat maar een fractie is van de potentiële productie welke wordt geraamd op circa 1,275 miljoen m³ in dit onderzoek. Ondanks inspanningen van de overheid, de industrie en Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), is het tot nu toe niet gelukt om de rondhoutproductie en -verwerking significant te verhogen en hiermee de bijdrage die de bos- en houtsector aan onze nationale economie zou kunnen leveren, te vergroten. De cruciale vraag is: hoe kan de bijdrage van het bos aan het BBP vergroot worden? Een onderzoek ten behoeve van de Macroeconomie-opleiding aan het Institute for Gradute Studies and Research (IGSR) van de Anton de Kom Universiteit van Suriname legt enkele mogelijkheden voor. Vanessa S. Simson beeld: TBI SURINAME (astra Singh) O 24 Vakblad bos & natuur, no. 7 m duurzame toename van houtproductie te realiseren moet er niet alleen geïnvesteerd worden in arbeid en kapitaal, maar ook in de total factor productivity (TFP). TFP is een verzameling van variabelen die - naast arbeid en kapitaal - bijdragen aan verbeterde productie, waaronder met name technologische innovatie en efficiëntie. Andere variabelen zijn structureel beleid en de capaciteit van instituten (waarbij kennis, goed bosbeleid en -beheer en infrastructuur van belang zijn), macro-economisch en monetair beleid (in het bijzonder inflatie en wisselkoers) en externe factoren (de handelsbalans en het ecologisch milieu). De handelsbalans geeft een overzicht van de exporten en importen van goe- deren gedurende een bepaalde periode. Onder de exporten vallen rondhout, vierkant bekapte palen en gezaagd hout, terwijl onder de importen worden genoteerd: input bossector, spaanplaten en triplex. Suriname is een netto houtexporterend land qua houtvolume. Echter is er sprake van een negatieve handelsbalans voor de bossector. De input van de bossector voor wat betreft machines, zwaar materieel, onderdelen en energiemiddelen, is namelijk gelijk aan ± 60 % van de totale productiewaarde en is merendeels afkomstig uit het buitenland. Daartegenover wordt slechts ± 20 % van de rondhoutproductie, onbewerkt en ruw bewerkt, geëxporteerd en betreft dit merendeels producten met een lage toegevoegde waarde, te weten grondstoffen (rondhout) en halffabricaten (vierkant bekapte palen, gezaagdhout). Er wordt dus primair geproduceerd voor de lokale markt. Om productiegroei te realiseren en afzet te vinden, zal de bossector de uitdaging van de exportmarkt moeten aangaan. Een cruciale voorwaarde hiervoor is dat de overheid faciliterend optreedt, onder andere door het identificeren van markten. De bossector in Suriname heeft te kampen met een laag zaagrendement (15 tot 40 %) onder andere vanwege verouderde machines, de zaagmethoden en het ontbreken van product- en processstandaarden. Verder wordt het restmateriaal veelal verbrand, met als gevolg uitstoot van CO2, terwijl dit materiaal verwerkt kan worden tot spaanplaat. De inefficiëntie in de bossector houdt ondernemingen gevangen in een vicieuze cirkel van verspilling en overmatig en ondoordacht gebruik van een waardevolle natuurlijke hulpbron. Om de sector te prikkelen de productie-efficiëntie te verhogen, zal de overheid het bosheffingenstelsel moeten optrekken tot een niveau dat recht doet aan de waardering van deze grondstof. De huidige bosheffingen, onder andere volumeretributie: USD 6 (klasse A) en USD 5 (klasse B), zijn slechts toereikend om de operationele kosten van de Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht (SBB) te dekken. Desondanks zijn deze relatief lage heffingen geen stimulans geweest voor productieverhoging. Een oorzaak hiervan kan zijn dat de sector de gewenste winst reeds kan realiseren door vooral te produceren voor de lokale markt, waardoor er geen prikkel is om de veeleisende exportmarkt te betreden. Er zijn echter ook knelpunten in de sector, zoals slechte infrastructuur en financieringsproblemen die een verhoging van de productie belemmeren. De bosheffingen kunnen meer marktconform worden aangepast op basis van de zogenaamde economische surpluswaarde (ESW). De ESW is het surplus dat gecreëerd wordt bij de productie van een goed of dienst, als gevolg van het in eigendom of beheer hebben van een productiefactor waarvan er een vast of beperkt aanbod is. Volgens de ESW-theorie valt dit surplus de overheid toe als eigenaar van het bos op domeinland. Om de productiekosten te berekenen is gebruik gemaakt van het rekenmodel van Whiteman op basis waarvan de ESW van rondhout ± USD 17 per m³ bedraagt. De huidige bijdrage van de bossector aan het BBP en de exporten zijn respectievelijk ± 0,6 % en 0,4 %, terwijl de potentiële bijdrage bij een houtproductie van 1,275 miljoen m³ respectievelijk ± 4 % en 9 % zou kunnen bedragen. Verder kunnen de netto overheidsinkomsten uit de bosheffingen aanzienlijk toenemen naar ± SRD 127 miljoen (USD 39 miljoen) bij vastelling van de bosheffingen op basis van de ESW. De huidige netto overheidsinkomsten waren ± USD 0,2 miljoen in 2009. Om de negatieve handelsbalans weg te werken, de deviezeninstroom te vergroten en te voorkomen dat de lokale houtmarkt overspoeld wordt met lokaal hout (met als gevolg verspilling), moet verhoging van de productie zich in belangrijke mate richten op de export. Hierbij is certificering, marketing en samenwerking belangrijk om te kunnen voldoen aan schaalvereisten en om de concurrentiepositie te verbeteren. Het voornemen van de huidige regering om 18.000 volkswoningen te bouwen, kan echter terecht de vraag naar hout op de lokale markt doen toenemen. Bossen spelen een belangrijke rol in het proces van het tegengaan van klimaatverandering vanwege hun vermogen tot het vastleggen van CO2 (koolstoffixatie) zolang deze bossen in stand gehouden worden. Het beschermen van onze bossen kan dus een grote bijdrage leveren aan het vertragen van klimaatverandering en daarnaast ook aan het behoud Vakblad bos & natuur, no. 7 van de biodiversiteit. Om het probleem rond de uitstoot van broeikasgassen en klimaatverandering wereldwijd aan te pakken werd het REDD-mechanisme ontwikkeld door de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). REDD staat voor Reduced Emissions from Deforestation and forest Degradation, hetgeen een financiële compensatie voor vermindering van CO2 uitstoot omvat. Later veranderde dit in REDD+, waarbij de ‘+’ aangeeft dat er ook sprake is van financiële compensatie voor het conserveren van bos, duurzaam bosbeheer en het aanplanten van nieuw bos. Voor klimaatmitigatie doelstellingen is het beter om helemaal geen nieuwe stukken bos open te kappen, zodat er zoveel mogelijk CO2 kan worden vastgehouden. Maar het REDD+ mechanisme is nog niet in werking, dus het conserveren van bos levert nog geen geld op. Een carbon credit fee van USD 22 per Mte (metrieke ton equivalent), onder REDD, zal equivalent zijn aan de huidige toegevoegde waarde (TGW) van de bossector. Een carbon credit fee is de financiële vergoeding voor een metrieke ton carbon oftewel koolstof die is opgeslagen in een boom of bos. Aangezien de huidige marktwaarde van een carbon credit, bij duurzaambosbeheer, op de vrije markt rond de USD 15 ligt, kan geconcludeerd worden dat we de houtproductie vanuit een economisch oogpunt kunnen voortzetten maar duurzamer en efficiënter, met het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu. Concluderend kan worden gesteld dat er een groeiende markt voor houtproducten en milieudiensten is. De Surinaamse bossen kunnen additionele toegevoegde waarde genereren door simultaan de houtproductie op een duurzame wijze te vergroten en de CO2 fixatiefunctie te gelde te maken, onder andere door middel van het REDD+ mechanisme. Het gaat dus niet louter om óf vergroting van de houtkap óf het beschermen van het milieu, maar om een optimale combinatie van beide bosfuncties. Door strategisch te plannen en het introduceren van een doelmatig stelsel van bosheffingen, kan Suriname diversificatie en toename bewerkstelligen van de publieke inkomstenstroom en een grotere economische groei realiseren. Om draagvlak te vinden in de sector moet er sprake 25 zijn van transparantie en herinvestering van de staatsinkomsten in de sector, bijvoorbeeld door het instellen van een ‘Nationaal Bossenfonds’. Dit fonds kan als garantie dienen om onder andere financiering door private banken te bevorderen, dit stimuleert investeringen en verlaagt de productiekosten waardoor de concurrentiepositie verbetert. Verder moet de overheid de sector faciliteren: uitbreiding van de infrastructuur, omzetbelasting éénmaal heffen, het helpen identificeren van afzetmarkten en de duur van het concessierecht afstemmen op de terugverdientijd van investeringen. Ook moet de overheid samenwerken met andere bosrijke landen om de onderhandelingspositie te vergroten bij internationale financieringsmechanismen zoals REDD+ en de mogelijkheden bekijken op de vrije carbonmarkt. Ten slotte moet de overheid zorgdragen voor een stabiel macro-economisch en monetair klimaat, om investeringen te stimuleren. Vanuit de zijde van de particuliere sector moet er gestreefd worden naar duurzame winst door toepassing van duurzaam bosbeheer, technologische innovatie en efficiëntie ten aanzien van bedrijfsprocessen en materiaalgebruik. Dit laatste kan onder andere door verwerking van restmateriaal, productie van hoogwaardige eindproducten en optimale benutting van fondsen en technische assistentie van de Food and Agriculture Organization (FAO) en International Tropical Timber Organization (ITTO) bij certificering en marketing. u Vanessa S. Simson is macro-econoom en Financial / Office Manager van TBI Suriname organiseert: RAIN FOREST KUNST FESTIVAL 2011 van 20 t/m 23‐10‐2011 Fort Zeelandia Complex & Onafhankelijkheidsplein EEN EXPLOSIE VAN KUNST CULTUUR EN NATUUR DE RAIN FOREST BEURS biedt stands te huur aan voor o.a.: artiesten, siertelers, landbouwers, beeldend kunstenaars & fotografen, craftproducenten & modeontwerpers, cateraars, eco‐touroperators, mijnbouw‐ & houtverwerkingsbedrijven,schrijvers, milieuorganisaties en iedereen die het Tropisch Regenwoud als inspiratiebron ervaart of als werkterrein heeft Info & aanmelding: E‐mail: [email protected] Tel: 530664/8112916/8112994 Bezoekadres: ma‐vr 09 ‐15 u: De Werkplaats/ArtLab.sr Verl. Gemenelandsweg 194 Paramaribo 26 Plaats uw ADVERTENTIE hier... Contact ons op: Telefoon: 531425 / 08955747 e-mail: [email protected] Vakblad bos & natuur, no. 7 NTFP Balata Bossen worden vooral gezien als bron voor de grondstof hout. Het bos heeft echter veel meer te bieden dan hout alleen. Dat blijkt wel uit de leefgewoonten en overlevingsstrategieën van bewoners in het bos, die vaak in sterke mate afhankelijk zijn van de producten die het bos hen levert. Deze producten worden de niet-houtige bosproducten genoemd, in het Engels: non-timber forest products (NTFP). Maar over wat voor producten spreken we dan? En waar worden ze voor gebruikt? Eliza Zschuschen D e bolletrie (Manilkara bidentata) leverde vroeger een belangrijke bijdrage aan de economie vanwege het rubberachtig materiaal dat de boom produceerde: balata. Dit leverde de boom een beschermde status: volgens de Wet Bosbeheer (1996) mag de boom niet gekapt worden. Thans wordt balata niet meer gewonnen, maar er worden wel mooie meubels vervaardigd van het hout, mits de Minister van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer toestemming geeft tot het oogsten van de bomen. De bolletrie is een grote, tot 45 meter hoge boom die voorkomt in het hoogbos en langs kreekoevers. Hij groeit plaatselijk in vrij grote aantallen en is ook op ritsen langs de kust te vinden. In Suriname is deze soort bekend onder de namen balata, botri, paardenvleeshout, parata en boeloewé. De naam paardenvleeshout komt vanwege het feit dat het kernhout versgekapt vleesrood is; later verkleurt het naar roodbruin. De bolletrie behoort tot de familie van houtige planten met wit melksap en kleine witte bloemen die zich aan het begin van de regentijd ontwikkelen. Uit het melksap van de bast werd in de eerste helft van de twintigste eeuw de balata gewonnen. De balata-bleeders kerfden met een houwer een visgraatachtig systeem door de bast van de boom heen, waaruit het sap werd opgevangen. Met behulp van klimsporen klom de balata-bleeder daarvoor tot soms wel 20 m hoogte in de HET KAPPEN VAN EEN BALATABOOM ROND 1915, FOTOARCHIEF STICHTING SURINAAMS MUSEUM (AUTEUR: AUGUSTA CURIEL) boom. Het klimmen en inkervingen maken in de bomen vergde heel veel kracht en uithoudingsvermogen. De ruwe vorm van tappen was schadelijk voor de bomen, waardoor vele bomen doodgingen. Het melksap werd opgevangen in een op de grond geplaatste kalebas en daarna in petroleumblikken naar het kamp gebracht. Nadat men het sap drie dagen in grote bakken had laten gisten, schepte men het over in ondiepe bakken van met klei gedicht latwerk, en liet de vloeistof zo mogelijk in de zon indampen tot een vel dat ter verdere droging werd opgehangen. Tot in het verre binnenland van Suriname herkent men in het bos de botri-bomen aan hun littekens, als bewijs van het bewonderenswaardige doorzettingsvermogen van de bleeders. De export van balata uit Suriname begon omstreeks 1890 en heeft vele ups en downs gekend; zij bedroeg in de jaren vijftig 100 à 200 ton per jaar. De piekperiode voor de handel in balata was van 1910 tot 1920. Omdat de vraag naar balata groter was dan het aanbod, ontwikkelde men ter vervanging een synthetisch product. Hierdoor Vakblad bos & natuur, no. 7 nam de vraag naar de natuurlijke balata in de jaren ’50 sterk af. Het product werd in de jaren ‘60 in hoofdzaak nog slechts gebruikt voor drijfriemen en transportbanen. De balata-export is in de jaren ’70, na een opleving in de jaren ’60, zeer sterk gedaald. De gele, tot 3 cm lange, ovale en meestal éénzadige vruchten zijn eetbaar; ze smaken ongeveer als sapotille. Het melksap dat naar room smaakt wordt ook wel gedronken; men mag dan echter geen alcohol drinken, omdat anders in de maag stolling plaats vindt met als gevolg (soms fatale) constipatie. Levende bomen mogen niet geveld worden, doch door de manier van tappen sterven er altijd vele af. Verder vormt de afstand tot de vindplaatsen van de soort een beperking om de balata-winning lonend te maken. In het binnenland komen nog enige nauw verwante soorten voor, die geen goede balata geven, en daarom basterdbolletrie of basrabotri genoemd worden. u Eliza Zschuschen is Assistent-Onderzoeker bij het Nationaal Herbarium van Suriname 27 Het Herbarium Een waardevol nationaal bezit Beeld boven: bbs, Beneden en rechts: els quick De behoefte aan informatie over planten is niet nieuw, maar door de eeuwen heen wel sterk veranderd. In Europa waren de mensen bezig met het verzamelen en drogen van vooral geneeskrachtige kruiden. Na de komst van Columbus en het ontdekken van nieuwe werelden, ontstond tevens een jacht op nieuwe planten. De grote hoeveelheden ‘buitgemaakte’ exotische en onbekende soorten riepen bij de wetenschappers van toen al vele vragen op over deze planten; hun aantallen, oorsprong en ontstaan, de verspreiding en de onderlinge verschillen. Nieuwsgierigheid naar planten is tegenwoordig nog steeds een grote drijfveer voor onderzoekers, echter worden minder nieuwe soorten ontdekt. Wetenschappers hebben de informatie over planten nodig om antwoord te kunnen geven op problemen gericht op biodiversiteit, klimaatsverandering en koolstofvoorraden. Dorothy Traag D e grote hoeveelheden nieuwe planten die werden meegenomen uit de verre landen moet naast het opwekken van interesse ook een grote verwar- 28 ring met zich meegebracht hebben. Er ontstond een behoefte aan ordening en systematiek in de chaos. Het bracht echter wel een probleem met zich mee: we- Vakblad bos & natuur, no. 7 tenschappers van toen raakten verloren bij het ordenen van al die planten die ontdekkingsreizigers meebrachten. Een man die het tot zijn levenswerk gemaakt heeft ordening te brengen en namen te geven aan al die planten is Carl von Linné (1707 - 1778), de grondlegger van de plantensystematiek en de dubbele naamgeving (binomiale nomenclatuur). Deze in de adelstand verheven Zweedse wetenschapper, geboren met de naam Carolus Linnaeus, heeft met zijn ontwikkelde systematiek alle planten van een unieke naam voorzien. Dit systeem wordt nu, ruim driehonderd jaar later, nog steeds gebruikt. Enkele voorbeelden van dubbele namen zijn Ixora coccinea (fayalobi), Gossypium barbadense (katoen) en Spondias mombin (mopé). Unieke formele namen De naam van een plant is in elke taal anders, de slingerplant in de bermen, met de mooi paarse bloemen wordt in het Surinaams patatatei, maar in het Engels morning glory genoemd. Ook als de naam een vertaling lijkt te zijn vanuit het Nederlands, kan er grote verwarring optreden. Als in het Engels bijvoorbeeld gesproken wordt over snakewood, dan is dat geen slangenhout zoals wij dat in Suriname kennen, maar dan wordt gesproken over letterhout. Eenzelfde plant kan dus, heel verwarrend, verschillende namen hebben. Om dit probleem op te lossen is binnen het huidige systeem een plantennaam een formele benaming volgens de lijst van International Code of Botanical Nomenclature (ICBN). Dit is een reeks van standaardaanduidingen voor gebruik bij het citeren van botanische namen. Een botanische naam, die bestaat uit twee delen, wordt gebruikt voor planten, algen (inclusief blauwwieren) en schimmels (inclusief paddenstoelen). De botanische naam voor slangenhout is Loxopterygium sagotii, niet te verwarren met Brosimum guianense welke de formele naam is voor snakewood en letterhout. Een wetenschappelijke naam biedt dus een uniek etiket of handvat dat over de hele wereld gebruikt wordt. Botanische collecties De eeuwenoude drang tot verzamelen en bewaren is tevens de basis geweest voor het aanleggen van de eerste botanische collecties. De plantenrijkdom van de wereld is voor een groot deel in gedroogde vorm vastgelegd en bewaard gebleven in herbaria verspreid over de hele wereld. Een herbarium is een verzameling gedroogde planten, op papier vastgehecht en voorzien van een label met (vaak) de populaire en botanische naam, de vindplaats, datum en de naam van de vinder en degene die de plant op naam heeft gebracht. Tere bloemen, bijvoorbeeld die van orchideeën, zijn soms ook in alcohol gepreserveerd. Een oud woord voor herbarium is ‘herbarius’. Dat heeft echter ook andere betekenissen. Het kan ook kruidboek of kruidkundige (arts) betekenen. Er bestaan ook wetenschappelijke instituten met de naam herbarium, zoals het Nationaal Herbarium van Suriname. Hier wordt onderzoek gedaan naar onder andere gedroogde planten, die ook in het herbarium bewaard worden. Het Nationaal Herbarium van Suriname maakt deel uit van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Helaas is het instituut nog niet verbonden aan een botanische tuin, waar de planten in levende vorm worden ‘bewaard’. Ondanks dat er in de collectie plantenexemplaren van meer dan honderd jaar oud zijn, is het herbarium geen natuurhistorisch museum, omdat de collectie niet tentoongesteld wordt aan het algemeen publiek. Het Nationaal Herbarium van Suriname heeft vooral collecties van de planten die in Suriname voorkomen en daarnaast zijn exemplaren die in Guyana en Frans Guyana verzameld zijn, een belangrijk deel van deze collectie. Een goede plantenverzameling is fertiel, dat wil zeggen dat het de vruchtbare delen van de plant bevat, zoals de bloemen maar bij voorkeur ook vruchten. Een herbariumexemplaar kan onder andere als bewijs dienen voor de vondst van een bepaalde soort. Anderen kunnen dan het bewuste exemplaar determineren om de juistheid te controleren. Identificeren van planten Het determineren of op naam brengen van planten vindt plaats met behulp van literatuur en vergelijking met de gedroogde exemplaren uit de herbariumcollectie. Dit vergt wel expertise, want gedroogde exemplaren zien er anders uit dan de verse levende planten: mooie kleurige bloemen worden vaalbruin of zwart wanneer men ze droogt. Tijdens het verzamelen wordt gebruikgemaakt van een plantenpers om het verse materiaal te drogen en te bewaren. Vormen en kleuren veranderen tijdens dit proces, daarom is beschrijven van de verse planten belangrijk. De literatuur voor het identificeren van planten bestaat uit determinatietabellen of determinatiesleutels. Deze binaire sleutels bestaan uit een vragenlijst over waarneembare kenmerken van de plant, waarbij iedere vraag steeds maar twee mogelijke antwoorden heeft. Een boek met een lijst van alle soorten planten van een bepaald gebied heet een flora. Deze zijn meestal voorzien van determinatietabellen, statusaanduiding van de soort in het betreffende gebied, vaak ook van beschrijvingen van het milieu waarin de plant wordt aangetroffen. Communicatie over planten is nog steeds gebaseerd op de plantencollecties met de wetenschappelijke namen die samengesteld zijn uit het Grieks en Latijn. Op deze manier is het mogelijk om over de landsgrenzen en taalbarrières heen wetenschappelijke inzichten over de plantenwereld met de dag te vergroten. Referentiecollecties van gedroogde planten blijven een waardevol bezit op nationaal niveau, niet alleen voor de wetenschap, maar ook als onderdeel van ons culturele en natuurlijk erfgoed. u Dorothy Traag is Hoofd van het Nationaal Herbarium van Suriname Uitleg door Herbariumpersoneel aan leerlingen van de lagere school, Beeld: Mia Stregels Vakblad bos & natuur, no. 7 29 Veilig Werken in Bos & Natuur Aanschaf van machines en gereedschappen Sietze van Dijk en John Courtar De aanschaf van de juiste machines en gereedschappen is geen eenvoudige zaak, omdat het aanbod vaak groot en divers is. Op veel punten is het dus ‘goed kijken en vergelijken’. Dat geldt voor de prijs en verwachte levensduur, maar ook voor de beschikbaarheid van onderdelen en de service van de dealer. Daarnaast is het verstandig om te kijken naar de veiligheid en het gebruiksgemak van uw nieuwe aankoop. Waar u op moet letten bij het kopen van een nieuwe machine, wordt hier op een rijtje gezet. Waarop letten bij aankoop? extra belasting die dit meebrengt voor Persoonlijke beschermingsmiddelen • • Let er op dat er altijd een handleiding bij het milieu, adem je als gebruiker in veel Zorg voor de juiste persoonlijke bescher- de machines wordt geleverd in een voor u gevallen de uitlaatgassen van de machine mingsmiddelen (PBM), afgestemd op de ma- leesbare taal. Dit ligt misschien erg voor in; chines en de mogelijke risico’s. Ook PBM’s Overweeg de mogelijkheid om nieuwe worden steeds beter. Kijk dus bij aanschaf lang niet altijd bijgeleverd. Is die er niet, machines te laten draaien op biologische van machines en gereedschappen ook naar vraag er dan expliciet naar; brandstoffen en smeermiddelen; de meest geschikte PBM’s. de hand, maar een handleiding wordt • Let op het brandstofverbruik. Naast de Vraag bij de aanschaf van nieuwe (of • • Zorg dat de machines aan de veiligheids- tweedehandse) machines dat deze wor- richtlijnen voldoen. Denk hierbij aan de Meer informatie den afgeleverd mèt brandblusser en wettelijke verplichtingen die gelden voor • verbandtrommel. De leverancier kan de zwaar materieel en motorhandgereed- kan u dus adviseren bij de aanschaf van montage ervan gemakkelijk inpassen tij- schap. de juiste machine of gereedschappen. dens de afleverwerkzaamheden; • Bij uw leverancier: hij kent uw bedrijf en Boven-dien weet hij welke PBM’s geschikt Let op de prestatie/gewicht verhouding Goede instructie bij de aanschaf van motorhandgereed- Koopt u een nieuw model of type? Vraag naar schap. Vaak betekent meer vermogen een de gebruikersinstructie of organiseer een ses- tellen aan welke wettelijke eisen uw nieu- zwaardere en duurdere machine; sie met uw leverancier of derden over hoe we aankoop moet voldoen (tel. 422240). u zijn; • Bij de Arbeidsinspectie: zij kunnen u ver- met nieuw gereedschap of machines om te gaan. Is dit niet mogelijk, neem dan zelf vol- Sietze van Dijk is bosbouwkundige en werk- doende tijd voor de introductie van nieuwe zaam als Capacity Building Officer bij Tropen- machines of gereedschap: organiseer voor- bos International Suriname; John Courtar is lichting over het gebruik en onderhoud ervan. hoofd Medisch Bureau Arbeidsinspectie Stuur uw mensen nooit onvoorbereid het bos • Let op het service-interval, kies voor ma- in! NOOT: chines die weinig onderhoud vragen. Veel 30 Deze veiligheidsrubriek is geschreven in overleg onderhoud zorgt niet alleen voor stagna- Praktijktrainingen aandacht met de Arbeidsinspectie. Zij is bedoeld als een tie van het werk, maar betekent soms ook wordt besteed aan veiligheid worden onder- advies aan de praktijk en heeft geen wettelijke onderhoud op ongemakkelijke en onge- meer verzorgd door het Jan Starke Oplei- of juridische basis. Aan deze informatie kunnen wenste locaties; dingscentrum te Zanderij I. derhalve geen rechten worden ontleend. waarbij veel Vakblad bos & natuur, no. 7 Oproep tot het indienen van projecten Het Capaciteitsfonds Bos & Natuur heeft als doel bij te dragen aan het duurzaam beheer en gebruik van onze bossen door het ondersteunen van vakscholing en overige trainingen binnen de bosen natuursector. Het fonds wordt uitgevoerd door Tropenbos International (TBI) Suriname. Waarvoor kunt u terecht bij het CBN fonds? • Het fonds stimuleert scholing door financieel bij te dragen in de kosten; • Het fonds ondersteunt zowel vakinhoudelijke als vakondersteunende trainingen; • Het fonds wil de mogelijkheden van de sector benadrukken en de instroom van nieuwkomers stimuleren; • Het fonds beoogt verbeterde kennis en competenties van de ‘professionals’ in de sector. Wanneer kunt u terecht bij het CBN fonds? Het hele jaar door kunnen projectvoorstellen worden ingediend. Voor meer informatie kunt u terecht bij TBI Suriname. Suriname Contact: Tropenbos International Suriname, Prof. dr. J. Ruinardlaan, CELOS gebouw, AdeKUS complex, Paramaribo, tel/fax + 597 532001, [email protected], www.cbn-suriname.org 31 Foto: Jan vandenbergH zonlicht Uw foto hier? Stuur uw foto (minimaal 300 dpi) met als thema ‘bosvogel’ naar [email protected]