vakblad 7 - Tropenbos International

advertisement
V A K B L A D
7
BOS &
NATUUR
sept. 2011
De jaguar
SCF en het Green
Partnership Program
Economische waarde van
het Surinaamse bos
Gemeenschapsbosbouw
in Pokigron
www.vakbladbosennatuur.org
1
2
Beste lezer,
Vanaf begin 2010 hebben wij zeven nummers van het Vakblad BOS &
NATUUR uitgebracht. Dit was in het kader van een Tropenbos International Suriname (TBI Suriname) project met het Centrum voor
Landbouwkundig Onderzoek in Suriname (CELOS) als projectdrager en
WWF Guianas als co-financierder. Van begin af aan is de opzet geweest
om tijdens dit project het vakblad op te zetten, draaiende te krijgen en
om het daarna zelfstandig te laten voortbestaan.
Met het zicht op de beëindiging van het TBI Suriname project na dit
nummer, zijn er enkele veranderingen doorgevoerd. Allereerst is de
Stichting Bos en Natuur opgericht die voortaan de uitgever van het
Vakblad BOS & NATUUR zal zijn. Daarnaast zullen wij de inkomsten
vanaf nu moeten halen uit advertenties, abonnementen en verkoop van
losse nummers, vanaf nummer 8: SRD 12,50 / € 4,00. Wij vertrouwen
erop dat u als lezer ons hierin zult ondersteunen door het vakblad te
blijven lezen. Mocht u een abonnement willen op het vakblad, dan horen wij dat graag.
Als redactie danken wij het CELOS hartelijk voor het uitvoeren van het
project en de ondersteuning die in de afgelopen twee jaren is geboden.
Wij als redactie zijn ervan overtuigd dat we samen met het CELOS,
TBI Suriname en WWF Guianas een schitterend product hebben ontwikkeld. Last but not least danken wij de adverteerders en spreken ons
vertrouwen uit over de verdere ondersteuning die we van u mogen verwachten in de voortgang van ons vakblad
Beeld: Marvin Hokstam
INHOUD
4 Nieuws & agenda
5 De student:
Cindyrella Kasanpawiro
6 Interview: SCF en het GPP
8 EU houtwet
10 Veldbezoek:
Mangrove aanplant Coronie
Rutger de Wolf
Hoofdredacteur
12 Economische waarde van
P.s. Wist u overigens dat u meer informatie over het vakblad kunt
vinden op www.vakbladbosennatuur.org waar u tevens vorige nummers
kunt downloaden?
medicinale planten
14 De jaguar
16 Bescherming voor de jaguar
Colofon
Het Vakblad BOS & NATUUR
Back-up redacteuren:
Auteursrechten
is een initiatief van het Centrum
Rudi van Kanten
Het auteursrecht op de
voor Landbouwkundig
inhoud van het artikel wordt
Onderzoek in Suriname (CELOS),
Advertenties
uitdrukkelijk voorbehouden
verschijnt vier keer per jaar en
Rutger de Wolf
aan de auteur van het
wordt mede mogelijk gemaakt
Telefoon: 531425 / 8955747
betreffende artikel.
door Tropenbos International
E-mail: [email protected]
Overname van artikelen of
Suriname (TBI Suriname) en
www.vakbladbosennatuur.org
foto’s uit het tijdschrift kan
WWF Guianas. Environmental
18 De boom: Dreiten
20 Gemeenschapsbosbouw
in Pokigron
22 Libellen
alleen na schriftelijke
Services & Support (ESS) is be-
Vormgeving
toestemming van het CELOS.
trokken voor ondersteuning
Mirella Klas,
De meningen verwoord in dit
in de uitvoering.
www.studiopositivevibez.com
vakblad zijn die van de schrijvers
Redactieadres
Druk
niet noodzakelijkerwijs de visie
Prof. Dr. Ir. J. Ruinardlaan
Quick O Print
van de sponsors en uitgevers.
en geïnterviewden en reflecteren
CELOS complex
Telefoon: 490128
Foto voorpagina
E-mail: [email protected]
Rutger de Wolf
24 Economische waarde
van het bos
27 NTFP: Balata
28 Het herbarium
www.vakbladbosennatuur.org
30 Veiligheid: Aanschaf van
Redactie
Rutger de Wolf (ESS)
machines en gereedschappen
Grace Harlianto-Tjon A Pauw
(CELOS)
Mia Stregels (NZCS)
Nancy del Prado
Suriname
Vakblad bos & natuur, no. 7
32 Ingezonden foto
3
6 november
Internationale dag voor het voorkomen van de vernietiging van het
milieu en gewapende conflicten
11 december
Internationale dag van bergen
Heeft u een nieuwsitem of
geplande activiteit die u hier
graag zou willen plaatsen?
Stuur uw item naar:
[email protected]
Houd rekening met de verschijningsdatum van het volgende nummer:
december 2011
Totale rondhoutproductie 2000-2010
Totaal
Uit concessies
Uit HKV / gemeenschapsbos
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2010
Rain Forest Kunst Festival
2009
20 – 23 oktober
Bron: SBB
2008
Wereld voedseldag FAO (Food and
Agriculture Organization van de VN)
2007
16 oktober
2006
Internationale dag voor de beperking
van natuurrampen
vierkant bekapte palen (ruim 2 %)
en letterhout (nog geen 0,2 %). 84 %
van het totale exportvolume is geëxporteerd naar Azië (met name China,
Hong Kong en Taiwan). Het overige
deel is geëxporteerd naar Europa (8 %,
met name Nederland) en Noord-,
Midden- en Zuid-Amerika (8 %), waar
Cuba de grootste importeur blijkt te
zijn. u
2005
13 oktober
De Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht (SBB) heeft de bosbouwstatistieken over 2010 bekendgemaakt.
Volgens deze statistieken bedroeg de
totale rondhoutproductie in dat jaar
ruim 247.000 m3, dat is 19 % meer
dan in 2009 en het hoogste niveau
sinds 1982. De groei blijkt met name
gerealiseerd te zijn in concessies, waar
46 % van de rondhoutproductie is gerealiseerd, een ontwikkeling die vanaf
2009 is ingezet. De houtoogst vanuit
gemeenschapsbossen en houtkapvergunningen is in de laatste jaren redelijk stabiel gebleven en bedroeg 25 %.
Koplopers in geoogste houtsoorten
zijn gronfolo (ruim 47.000 m3) en
basralokus (ruim 41.000 m3), gevolgd
door kopi (ruim 12.000 m3), bolletrie
(bijna 10.000 m3) en wana (9.500 m3).
De houtexport is qua volume met
57 % gestegen ten opzichte van 2009
en is in de laatste 20 jaren niet zo
hoog geweest. Van het geëxporteerde
hout is ruim 87 % rondhout, het overige gedeelte is gezaagd hout (10 %),
2004
Wereld Dierendag
2003
4 oktober
2002
Internationaal jaar van de bossen
Houtproductie 2010:
hoogste sinds 1982
2001
2011
KORT NIEUWS
2000
AGENDA
ERRATA nummer 6:
Pag. 3: “Elvin” moet “Leon” zijn.
Pag. 6: “ene meneer Kiminisa” blijkt “Dr. Humberto Jiménez Saa” te zijn.
Surinaamse plantenkennis vastgelegd
Het Koninklijk Instituut voor de Tropen
(KIT, Nederland) heeft een boek uitgegeven over de medicinale en rituele planten
van Suriname. Het is het resultaat van
enkele jaren wetenschappelijk onderzoek
van het Nationaal Herbarium Nederland
(NCB Naturalis) en de Universiteit Gent
naar het plantgebruik voor geneeskrachtige, magische en religieuze doeleinden.
Het boek is gebaseerd op de kennis van
Surinamers uit de regio’s Paramaribo,
Para, Wanica, Marowijne en Brokopondo
en die van Surinaamse Nederlanders,
aangevuld met gegevens uit de literatuur
en herbariumcollecties. Deze veldgids bevat wetenschappelijke en lokale namen,
4
Vakblad bos & natuur, no. 7
botanische en gebruiksbeschrijvingen
van bijna 400 verschillende plantensoorten, en is rijk geïllustreerd met tekeningen en kleurenfoto’s. Er is bovendien
aandacht besteed aan de betekenis van
de lokale namen en de historische achtergrond van het plantgebruik. De auteurs
zijn Tinde van Andel, bioloog / etnobotanicus in dienst bij de Universiteit Leiden
en Sofie Ruysschaert, bioloog / plantenecoloog / etnobotanicus en als onderzoeker verbonden aan het Laboratorium
voor Tropische en Subtropische Landbouw en Etnobotanie van de Universiteit
Gent (België).
Bron: KIT
Het plaatsen van een camera,
BEELD: Vanessa Kadosoe
BEEld: Mercedes Hardjoprajitno
STUDENT IN DE PRAKTIJK
Cindyrella Kasanpawiro
Het wordt vaak geconcludeerd: de bos- en natuursector in Suriname heeft een
capaciteitsprobleem. De beschikbaarheid van personeel dat scholing heeft genoten op het gebied van bos en natuur is zeer beperkt. Toch zijn ze er: studenten
die in deze richting hun studie kiezen. Wie zijn zij, waar richten zij zich op, hoe
vergaat het hen tijdens hun studie? Vakblad BOS & NATUUR zoomt in op het
potentiële kader van de toekomst en heeft een gesprek met Cindyrella
Kasanpawiro.
Serano Ramcharan
Cindyrella Kasanpawiro begon in 2004
met haar studie Milieuwetenschappen aan de Faculteit der Technologische
Wetenschappen aan de Anton de Kom
Universiteit van Suriname (AdeKUS).
Ze volgt de studie-oriëntatie Milieumanagement en koos voor deze richting
vanwege haar interesse voor de natuur.
Het is haar streven de studie volgend
jaar af te ronden, waarna ze haar Masterstudie wil doen in Conservation Biology
aan het Institute for Graduate Studies
and Research (IGSR). Ter afronding van
haar studie is Cindyrella van plan de jaguar (Panthera onca) te bestuderen. Zij
participeert nu als student in een Pantheraproject over de jaguar.
“Ik weet niet precies meer hoe ik op het
idee ben gekomen om iets met de jaguar
te gaan doen, maar vorig jaar hebben
we meegedaan aan een project om camera trapping te doen van grote zoogdieren (het plaatsen van een camera
die automatisch foto’s maakt zodra een
dier in de buurt komt). We zouden data
van Boven Coesewijne vergelijken met
die van Brownsberg en Raleighvallen.”
Dat was het practicumgedeelte voor het
vak Biodiversiteit en Monitoring. Het resultaat is in 2010 gepresenteerd op een
poster tijdens een internationale biodiversiteitsconferentie in Brazilië en er is
onlangs een artikel over verschenen in
het e-journal van AdeKUS. Ook in het
Pantheraproject waarin Cindyrella participeert, wordt gebruikgemaakt van
camera trapping: “We hebben mooie foto’s kunnen vastleggen van jaguars. We
hadden allen zoiets van: Wow, waar wij
hebben gelopen daar lopen die beesten!
Toen dacht ik, dit is echt wel interessant.”
In dat project werkt de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname (NZCS)
samen met de stichting Panthera (zie
ook pag 14 & 15). Dit project beoogt de
verspreiding van de jaguar te achterhalen. Dankzij deze samenwerking werden
Cindyrella en drie andere studenten
hierbij betrokken. “We waren allemaal
enthousiast. Voor het Pantheraproject
worden op diverse plaatsen mensen geïnterviewd. Uiteindelijk zal er een kaart
Vakblad bos & natuur, no. 7
BEEld: Mercedes Hardjoprajitno
gemaakt worden waarop de verspreiding van de jaguar in Suriname te zien
zal zijn. Jaguars zijn beschermde dieren
en om iets te beschermen moet je weten waar het voorkomt. Daarvoor kun je
mensen interviewen, het liefst mensen
van dorpen, want soms vallen jaguars
hun vee aan. We zijn bijvoorbeeld al naar
Reeberg en Galibi geweest. Nickerie en
Apoera zijn nog in de planning.”
Voorlopig ziet zij haar bijdrage ter ondersteuning van het jaguaronderzoek in het
verzamelen van data. “Zo wordt een beter inzicht verworven in de verspreiding
van de jaguar in Suriname. Het voorkomen van jaguars geeft inzicht in het
ecosysteem, want jaguars zijn daarvan
een belangrijk onderdeel, ze zijn een
schakel. Dit levert een bijdrage aan onze
huidige kennis en als je veel over iets
weet, weet je ook wanneer er iets mis is
en dat er ergens een oorzaak moet zijn.”
Voor haar afstudeeronderzoek wil Cindyrella zich ook gaan richten op de jaguar, hoewel dat nog goed doordacht
en besproken moet worden met haar
studiebegeleider. In ieder geval wil zij
na haar studie een rol vervullen in het
ontrafelen van de mysteries van de
Surinaamse natuur. “In de toekomst
wil ik mij meer gaan richten op onderzoek naar wat er allemaal in ons bos
voorkomt, in het bijzonder in gebieden
waar nog nooit onderzoek gedaan is.
Alleen door onderzoek weet je wat je
hebt en kan je de Surinamer bewustmaken van de rijkdom van onze bossen.”u
Serano Ramcharan is coördinator bij de
Sectie Natuuronderwijs op de Afdeling
Curriculumontwikkeling van het MINOV
5
Het Green Partnerschip Program van SCF
Groen besef bij Surinaams bedrijfsleven
Ieder bedrijf heeft per definitie een
winstoogmerk gericht op het veiligstellen van haar continuïteit en het nemen
van milieumaatregelen kost geld, in
veel gevallen zelfs heel veel geld. In
de traditionele gedachtegang lijkt het
streven naar winst dan ook in tegenspraak te zijn met de zorg om het milieu. Wereldwijd begint er echter een
andersgezinde trend grond te winnen;
men beseft dat de zorg voor het milieu
van groot belang is en geïntegreerd
moet worden in de bedrijfsvoering. De
Suriname Conservation Foundation
(SCF) is door de grote belangstelling
voor hun Green Partnership Program
tot de conclusie gekomen dat dit
besef ook in ons land begint door te
dringen. Een gesprek met de heren
Leonard Johanns, Exexutive director,
en Henk Brandon, Strategic Development & Partnerships Officer van SCF
over de ontwikkelingen rondom het
Green Partnership Program.
Karin Spong
Leonard Johanns, beeld: Karin Spong
“T
ekenend voor het Green Partnership Program is dat het initiatief vanuit het bedrijfsleven zelf is gekomen” begint Brandon over het ontstaan van het programma. “Het bedrijfsleven voelde haar verantwoordelijkheid
om zich in te zetten voor duurzaam gebruik van het milieu en heeft ons benaderd om iets op te zetten. In januari
2010 hebben we de eerste overeenkomst
getekend met De Surinaamsche Bank
(DSB) en het Telecommunicatiebedrijf
Suriname (Telesur).”
Johanns licht verder toe: “Het Green
Partnership Program van de Suriname
Conservation Foundation is bedoeld om
een operationeel en financieel draagvlak
te creëren om activiteiten met betrekking tot behoud en bescherming van de
biodiversiteit te financieren. Met het programma willen we bedrijven, instituten
en organisaties stimuleren een bijdrage
te leveren aan het terugdringen van de
broeikasgassen en een groen beleid
6
te ontwikkelen voor de onderneming.
Daarnaast stimuleren we de bedrijven
om groene technologie en processen toe
te passen. Dit zal ook een positieve bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van Suriname.”
Het SCF heeft duidelijke ideeën over en
kennis van deze groene processen die
een positieve bijdrage zullen leveren aan
de ontwikkeling van Suriname. Het beplanten van de Surinaamse kuststrook
met mangrove (in Coronie, zie ook het
artikel op pag. 10) en het bevorderen van
de waardering voor medicinale planten
zodat alternatief bosgebruik gestimuleerd wordt, zijn twee van de huidige
speerpunten.
Voor het Green Partnership Program
worden
samenwerkingsovereenkomsten ondertekend tussen SCF en het betreffende bedrijf, waardoor dat bedrijf
aangeeft zich te willen inzetten voor de
doelstellingen. Brandon over de ontwikkelingen: “Sinds onze start met DSB en
Vakblad bos & natuur, no. 7
Telesur maken bedrijven op regelmatige
basis contact met ons. Binnen anderhalf
jaar hebben tien nationaal en internationaal georiënteerde bedrijven zich bij
ons aangesloten, en de belangstelling
is groot.” De bedrijven die op dit moment deel uitmaken van het programma
behoren tot de gerenommeerden uit
het bedrijfsleven: DSB, Telesur, Fernandes, Kersten, VSH, Grassalco, Rosebel
Gold Mines, Surinam Airways (SLM),
Staatsolie en Assuria. De Hakrinbank en
twee andere bedrijven zullen zich binnenkort ook aansluiten.
Bedrijven die zich aansluiten bij het programma dragen bij aan het vergroten
van het SCF fonds, en kunnen daarnaast
benaderd worden voor steun bij specifieke projecten van SCF. Maar financiële steun aan het fonds is niet het enige
wat verwacht wordt van de aan het programma deelnemende bedrijven. “Hoewel het vergroten van het financieel
draagvlak van essentieel belang is voor
het kunnen financieren van projecten,
is het evenzeer van belang dat bedrijven zichtbaar invulling geven aan hun
medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van de Surinaamse bio-
stellen om hun uitstoot te reduceren.”
Wat in de praktijk met name wil zeggen:
zuiniger omgaan met energie en brandstof. “Het debat over het gebruik van
groene energie gaan we nog niet aan”,
Henk Brandon, beeld: Karin Spong
diversiteit”, zegt Brandon. “Er wordt van
het bedrijf verwacht dat het bereid is zich
actief in te zetten om groener te werken
en dit ook uit te dragen op de werkvloer.”
SCF faciliteert de bedrijven hierin; zoals
met de organisatie van het seminar over
het vergroenen van de economie in juli
2010. Hierin gaven buitenlandse experts
concrete voorbeelden van groen beleid
in de praktijk.
Nochtans schrijft het groene programma
geen rule of conduct voor. Aangesloten
bedrijven worden aangemoedigd zelf
met ideeën te komen voor de invulling
en dit blijkt in de praktijk motiverend te
werken. Brandon: “De bedrijven komen
zelf met tips voor andere bedrijven over
het reduceren van hun impact. Ook is
bijvoorbeeld in een recentelijk overleg
vanuit de bedrijven het voorstel voor
een carbon footprint gedaan. De bedrijven maken een baseline van hun huidige CO2 uitstoot en SCF komt met voor-
zegt Johanns, “want er is wereldwijd
nog onvoldoende consensus naar welke vorm(en) van groene energie we toe
moeten. Maar besparen van energie is
hoe dan ook een gegarandeerde manier
voor het terugdringen van broeikasgassen.”
Is deelnemen aan groene initiatieven
voor bedrijven niet alleen een marketing
sausje om beter – internationaal – te verkopen? “Nee,” zegt Johanns, “het gaat
bedrijven niet alleen om hun imago. De
mensen die zich bij ons programma aansluiten hebben daadwerkelijk enthousiasme voor het idee van een groene economie en hebben hart voor Suriname.”
Eén van de eerste bedrijven die deze
gedachtegang onderschreef en actief
heeft meegewerkt aan het ontstaan van
het Green Partnership Program, is de
DSB. Een doordenkertje, want hoe doet
een bank aan groen ondernemen? Dhr.
Sigmund Proeve, Chief Executive Officer
Vakblad bos & natuur, no. 7
van de DSB: “Voor ons ging het niet alleen om groen ondernemen, de mind
shift naar groen denken was onze drijfveer.” Maar hoe werkt dit in de praktijk
voor een bank? Proeve: “We hebben zowel intern als extern een raamwerk voor
een groen beleid in ontwikkeling. Onze
intern beleid is gericht op het zo doelmatig mogelijk omgaan met energie, afvalstoffen en dergelijke. Onze vestiging
te Nieuwe Haven zal voor een deel op
zonne-energie draaien, hetgeen ook
voor de installatiebedrijven en de EBS
een uitdaging is. De verlichting op het
parkeerterrein zal op zonne-energie
gaan lopen. De glazen van het nieuwe
gebouw zijn bovendien beter geïsoleerd,
zodat we minder energie gebruiken. Verder hebben we een apart inzamelpunt
voor plastic afval.” Ook extern heeft DSB
een duidelijk beleid qua groen denken.
“We doen niet aan financiering van de
kleinschalige goudwinning”, aldus Proeve. “Alles wat met kwik te maken heeft
willen we vermijden. We promoten ook
bewustzijn over het gebruik van pesticiden bij landbouwbedrijven.” Het aansluiten bij het Green Partnership Progam
heeft ook zijn spin-off gehad: “Hoewel
intern de meningen over het programma eerst verdeeld waren, is het me een
genoegen te constateren dat inmiddels
alle bedrijven, die in de raad van commissarissen van de bank vertegenwoordigd zijn, ook leden van het programma
zijn geworden. Samen met SCF kijken
wij hoe we invulling kunnen blijven geven aan het programma.”
Het Green Partnership Program is in
ontwikkeling. De intenties van de eerste
tien bedrijven voor groen ondernemen
zijn bekrachtigd. Aan de concrete invulling wordt op dit moment gewerkt, en
zal vooral ook het initiatief moeten zijn
van de aangesloten bedrijven. Gezien de
drive van SCF en de belangstelling van
het Surinaamse bedrijfsleven, mogen
we aannemen dat het groene denken
in het bedrijfsleven hiermee een flinke
boost krijgt in de komende jaren, waardoor ook noodzakelijke regelgeving ter
behoud van ons milieu op een consistente wijze kan worden bepleit. u
Karin Spong is Communications Officer bij
WWF Guianas
7
Beeld: CPF
EU Houtwet legt bodem onder markt
Houtbedrijven binnen de Europese
Unie (EU) hebben nog maar minder
dan anderhalf jaar de tijd om zich voor
te bereiden op het nieuwe EU-verbod
op illegaal gekapt hout. Veel verplichtingen zijn echter nog niet of onvoldoende uitgewerkt. Dit leidt tot veel
onduidelijkheid, vragen en verwarring
in de sector. Wél duidelijk is dat deze
nieuwe regels ook van invloed zullen
zijn op de Surinaamse houthandel.
Dit betreft zowel de directe exporten
naar EU landen, maar ook het Surinaamse hout dat via een omweg als
eindproduct op de EU markt terecht
komt. Gebaseerd op een in mei 2011
in Nederland gehouden congres over
dit onderwerp, wordt in dit artikel een
overzicht gegeven van de ontwikkelingen rondom het EU-verbod op illegaal
hout.
Sietze van Dijk
I
n oktober 2010 heeft het Europees Parlement de EU-verordening 995/2010
vastgesteld. Deze bepaalt de verplich-
8
tingen van marktdeelnemers die hout
en houtproducten op de markt brengen
en bevat een verbod om illegaal gekapt
hout te verhandelen. Daarnaast introduceert de verordening een stelsel van
zorgvuldigheidseisen (due diligence genaamd), om zo toe te kunnen zien op de
legaliteit van hout en aanverwante producten. De wet zal vanaf 3 maart 2013
van kracht zijn.
De verordening maakt deel uit van het
EU-actieplan over wetshandhaving,
goed bestuur en handel in de bosbouw,
kortweg FLEGT. In het kader van deze
FLEGT-wetgeving zijn inmiddels Voluntary Partnership Agreements (VPA’s)
afgesloten tussen de EU en Ghana, Kameroen, Kongo-Brazzaville, Indonesië
en Liberia. Met meerdere landen wordt
nog onderhandeld over een dergelijke
vrijwillige samenwerking die moet leiden tot bestrijding van illegale houtkap
in het bewuste land. Een exportvergunning garandeert vervolgens toelating tot
de EU-markten.
De nieuwe wet geldt voor haast elke
denkbare vorm van hout en houtproVakblad bos & natuur, no. 7
ducten. Dus voor stammen en gezaagd,
geschaafd en op overige manieren bewerkt hout, maar ook voor brandhout,
zaagsel, resten en afval, al dan niet geperst tot blokken, briketten en pellets.
De regels hebben tevens betrekking op
plaatmaterialen op houtbasis, samengestelde houtproducten, vloerdelen, lijstwerk, pallets, kratten, kisten, schrijn- en
timmerwerk voor bouwwerken, houten
meubilair, geprefabriceerde bouwwerken en tot slot papier en houtpulp.
First placers, marktdeelnemers en
handelaren
De verordening bevat drie centrale verplichtingen.
Ten eerste is er het verbod op het op
de EU markt brengen van illegaal gekapt hout, dus van hout dat geoogst is
in strijd met de wetgeving in het land
van herkomst. Dit verbod geldt voor de
marktdeelnemer, meestal de importeur,
die ‘voor het eerst’ hout of houtproducten op de EU markt brengt: de first
placers. Ten tweede moeten alle marktdeelnemers in hun werkzaamheden een
stelsel van zorgvuldigheidseisen hanteren. Dit betekent dat zij informatie
verzamelen over de herkomst van het
hout en de wijze van oogsten en analyseren wat de risico’s zijn dat het hout
illegaal is gekapt. Bovendien dienen
zij mitigerende maatregelen te nemen
tegen geconstateerde risico’s. Daarbij heeft de marktpartij de keuze of hij
zélf zijn zorgvuldigheidsstelsel handhaaft en op gezette tijden evalueert, of
daarbij gebruikmaakt van een stelsel
van een hiervoor erkende organisatie.
Deze gaat dan een stelsel van zorgvuldigheidseisen ontwikkelen, bedrijven
vervolgens certificeren en tevens controleren of de voorwaarden worden
nageleefd. Hierbij is samenwerken van
meerdere bedrijven (in de keten) toegestaan.
Marktdeelnemers kunnen dus desgewenst zélf hun due diligence opzetten en in de gaten houden. Daar zijn
ze dan ook zelf verantwoordelijk voor.
Krijgen ze controle en blijkt dat ze hun
werk niet naar behoren uitvoeren, dan
zijn ze strafbaar en riskeren ze strafvervolging, boetes, inbeslagname van
hout en houtproducten en een verbod
om nog langer deze goederen in EU
verband te verhandelen.
De derde verplichting in de houtverordening heeft betrekking op alle andere
handelaren in de volgende stappen
van de houthandelketen. Zij moeten
administratie houden van hun leveranciers en afnemers. Dit alles ten
gunste van de traceerbaarheid binnen
de interne markt.
Want aan welk keurmerk moeten zij
zich dan conformeren?
Inmiddels pleit Paul van den Heuvel,
directeur van de Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen (VVNH)
voor een uniform systeem: “We willen
de duurzame en legale inkoop door
alle houtbedrijven in de EU op één lijn
brengen. Het kostenplaatje is nog niet
helemaal helder en evenmin de capaciteit om het allemaal voor elkaar te
krijgen. Bovendien weten we nog niet
wat een importeur nou precies moet
gaan regelen met bijvoorbeeld zijn
Surinaamse leverancier. Maar misschien kunnen we een land-overschrijdend due diligence systeem lanceren.”
Inmiddels hebben de Europese beleidsmakers de houtimporten ingedeeld
naar de mate van risico op illegaal
hout. In de categorie ‘no-risk’ vallen
landen met wie de EU VPA/FLEGTovereenkomsten heeft gemaakt. Aangezien voor dergelijke landen al een
vergunningenplicht geldt, krijgen zij
vrijstelling op de houtverordening.
‘Low-risk’ heeft betrekking op de certificeringsystemen zoals FSC, PEFC,
SGS. Vervolgens zijn er de ‘high-risk’
situaties en landen waarvoor legaliteitsdocumenten vereist zijn, die door
een onafhankelijke derde partij zijn geverifieerd. Waar Suriname staat is nog
onduidelijk. Volgens Van den Heuvel is
er een simpele manier om met deze
complexe materie om te gaan: “Creëer een Green Lane voor keurmerken
zoals FSC, want die leveren allemaal
voldoende bewijs van legaliteit”.
Green Lane
De EU legt met haar wetgeving een
stuk verantwoordelijkheid neer bij het
bedrijfsleven en wil daarmee de bijkomende administratieve lasten binnen de perken houden. Men timmert
het systeem niet meteen dicht en staat
meerdere oplossingen toe, waarmee
de verschillende EU-landen de mogelijkheid hebben om de regels van hun
eigen due diligence te bepalen. Dit
zou ook kunnen betekenen dat elk EUland zelf kan bepalen welke bestaande
keurmerken voor legaliteit en duurzaam bosbeheer zij wil aanhangen in
de te hanteren due diligence. Resultaat: wildgroei, willekeur en wanorde,
en daarmee ook grote onduidelijkheid
voor onze Surinaamse exporteurs.
Suriname
Ook Surinaamse houtbedrijven worden inmiddels geconfronteerd met
deze nieuwe EU-regels. Eén van hen is
Tropical Wood Company (TWC) dat al
sinds jaar en dag paalhout levert voor
de Europese markt. “We werden hier
begin dit jaar op geattendeerd door
onze belangrijkste Nederlandse klant”,
zegt Benito Chin Ten Fung, directeur
van TWC. “Momenteel zijn we in gesprek met The Forest Trust (TFT) die
ons heeft aangeboden te assisteren bij
het opzetten van een systeem waarmee het traject dat het hout aflegt ‘van
bos tot haven’ in kaart wordt gebracht.
Dit geeft ons niet alleen een goed inzicht in het totale bedrijfsproces, maar
ook in de legaliteit van dit deel van
Vakblad bos & natuur, no. 7
de houtketen. Maar,” zo stelt Chin Ten
Fung, ”de contacten met TFT zijn nog
erg aftastend. We willen voorkomen
dat we gedwongen worden tot iets totaal nieuws. Zelf hebben we al veel bereikt op dit gebied en ook de SBB heeft
een goed functionerend systeem:
LOGPRO. We moeten voorkomen dat
al dat werk voor niets is geweest. De
uitdaging zal dus liggen in het zoeken
naar een win-win oplossing”.
TFT is een not-for-profit internationale
NGO die namens de EU het Tropical
Timber Action Plan (TTAP) uitvoert.
Daarvoor hebben zij de mogelijkheid
gekregen om wereldwijd, dus ook in
Suriname, 70 houtondernemingen te
assisteren bij het certificeren van hun
legaliteit.
Conclusie
Hoewel de nieuwe EU-houtverordening momenteel meer vragen oproept
dan antwoorden geeft en er nog veel
nader moet worden uitgewerkt, zijn er
een aantal belangrijke voordelen. Met
eenduidige definities en een goede
uitvoering van deze Houtwet ontstaat
een duidelijk onderscheid tussen legaal en illegaal hout, zodat daar geen
discussie meer over kan worden gevoerd. Ook wordt de transparantie in
de keten bevorderd en verbetert de
traceerbaarheid van hout en houtproducten. De wet creëert verder een dialoog met betrekking tot de volgende
stap: duurzame bosbouw. Welke kant
het allemaal op zal gaan is echter nog
onduidelijk. Het is dan ook zaak dat
Surinaamse houtexporteurs, samen
met hun afnemers in de EU, de first
placers, deze ontwikkelingen op de
voet blijven volgen. u
Sietze van Dijk is bosbouwkundige
en werkzaam als Capacity Building
Officer bij Tropenbos International
Suriname
Deze bijdrage is met toestemming van
de redactie gebaseerd op het artikel
“Houtwet legt bodem onder markt” in
Houtwereld, 9 juni 2011, nummer 12
(p. 12-14).
9
Beeld: Marvin Hokstam
aanplant in 2010, Rechts: zelfde aanplant een jaar later
HET VAKBLAD OP VELDBEZOEK
Mangroveproject Coronie
De nieuwe zeedijk langs de kust van Coronie is bijna een feit; tijdens een
bezoek enkele weken geleden aan het mangroveproject dat Professor
Sieuwnath Naipal in het kokosdistrict uitvoert, gaf een autorit over de dam
een bijzonder aangenaam uitzicht. De dam snijdt dwars door groen moerassig gebied met een weelde van flora en fauna. Het idyllische plaatje is echter
volgens Naipal nog maar een relatief kort leventje beschoren, want zegt hij,
de dam alleen zal niet de uitkomst kunnen bieden tegen het geweld van de
aanrukkende zee. Naipal is er heilig van overtuigd dat zijn mangrove herplantingsproject de structurele oplossing is voor Coronies chronische erosie
probleem. Het bewijs is er, zegt hij.
Marvin Hokstam
N
We moeten
er niet van
uitgaan dat
de natuur zich
aan ons zal
aanpassen
10
aipal zegt dat het erosieprobleem door de
mens gecreëerd is. Hij zegt dat bij de aanleg van de Oost-Westverbinding in de zestiger
jaren, er geen rekening gehouden is met de
waterhuishouding van het gebied. Vele natuurlijke boven- en ondergrondse kanalen die zoetwater naar zee brachten werden onderbroken.
Het mangrovewoud dat tot dan toe welig tierde
langs de kust moest het daardoor ineens zonder een belangrijk element – zoetwater – doen
en bomen stierven in de afgelopen decennia in
grote getale.
De steltwortels van de mangrove die biomassa insluiten en voor grondaanwinst zorgden,
verdwenen en de zee had vrij spel. Terwijl de
kustvlakte vanwege de aanwas van modder uit
de Amazonerivier eigenlijk constant zou moeten groeien, gebeurde het tegenovergestelde:
Suriname verliest ieder jaar land aan de golven,
en Coronie, waar veel bewoners dichtbij de zee
wonen, lijdt er het meest onder.
Maar volgens Naipal kan het getij worden gekeerd door mangrove te herplanten. “In de
juiste omstandigheden floreert mangrove,”
beargumenteert de professor. De ’juiste omstandigheden’ legt hij uit, kunnen worden geschapen. Door de toevoer van zoetwater uit het
Vakblad bos & natuur, no. 7
achterland van Coronie te herstellen,
zodat het zich langs de kustlijn met zout
zeewater vermengt, ontstaat de perfecte saliniteit. Daarnaast trekt momenteel
een langzaam bewegende modderbank
langs de Coroniekustlijn. “Ik zag twee
jaren geleden de modderbank aankomen; wanneer die aanwezig is langs de
kust, groeit mangrove beter. Door de
toevoer van zoetwater te herstellen en
de perfecte saliniteit te creëren, helpen
wij het proces op weg,” zegt de professor. Hij voegt eraan toe: “We moeten
er niet van uitgaan dat de natuur zich
aan ons zal aanpassen; wij zijn het die
zich moeten aanpassen aan de natuur
en het een handje moeten helpen waar
we kunnen.”
Bemoederd
Naipal startte zijn gedurfd proefproject in februari 2010. Met ondersteuning van de
Suriname Conservation Foundation (SCF) werd
Phyto-Tech in Commewijne gecontracteerd om
500.000 gekloonde mangrove plantjes aan te
leveren. De professor plantte duizenden van
de kloons langs een deel van de kust; hij reed
er wekelijks naartoe – en trok zelfs een plaatselijke assistent aan – om de groei van plantjes in
de gaten te houden en te ondersteunen waar
nodig.
Toen het Vakblad Bos & Natuur het project
bezocht in november 2010 zagen de jonge plantjes er inderdaad goed verzorgd en bemoederd
uit; hier en daar bood een spalk ondersteuning
aan een kloon, maar het verschil met de weinige mangrove plantjes die het op eigen houtje
probeerden te redden was duidelijk.
Het vervolgbezoek negen maanden later – in
augustus 2011 – openbaarde een aangename
verrassing. Waar in november tot heuphoogte
modder overheerste, staat nu een uitgestrekt
op borsthoogte groen mangrove veld waarin
allerlei gevogelte genotvol gedijt. “Kijk eens
naar hoe gezond deze planten zijn,” zegt Naipal
terwijl hij liefdevol een mangrove blad streelt,
zo trots als een alleenstaande vader die een zorgenkindje eigenhandig opvoedde tot steratleet.
Dit voorlopige succes wil de professor nu gebruiken
om door te stoten en meer te planten; als het hem lukt
om financiering veilig te stellen, wil hij langs de gehele
linie van de dijk mangrove planten. Dijkbouwer MNO
Vervat laat momenteel rotsen aanrukken om aan de
voet van de 15 kilometer lange zeewering te plaatsen
als bescherming tegen de golven, maar volgens de
professor is het nog niet nodig. “De dijk is op ongeveer
200 meter van de kust gebouwd, dus het zal nog enkele
jaren duren voordat de golven de dijk bereiken. Daarentegen zijn de omstandigheden nu bijna perfect om
de mangrovegroei te ondersteunen; de modderbank is
er nu, dus we zouden alleen de oude kanalen van de
oude plantages moeten heropenen en mangroveplantjes stekken. Het brakwater zal die goed laten groeien,
waardoor de golven zullen worden tegengehouden en
de zee de dam eigenlijk nooit zal bereiken,” zegt de professor.
Als er niet geplant wordt, vertelt hij verder, zal de zee
de dijk wel bereiken. “Deze constructies hebben een
zekere levensduur. Als over enkele tientallen jaren ook
de dam door de golven overwonnen is, kunnen we dan
weer een nieuwe laten bouwen, verder landinwaarts,”
zegt hij sarcastisch. Dat de golven zullen blijven komen
en zelfs in geweld zullen toenemen, is voor hem een
zekerheid. “Klimaatsverandering heeft ook gevolgen
voor Suriname; we hebben de afgelopen jaren acht
procent minder neerslag ervaren en een temperatuurtoename van 0,5 graden Celsius. Klimaatsverandering
betekent rijzen van de zeespiegel, sowieso. We kunnen
de invloed die het zal hebben voorkomen.”
Voordelen
Met mangrove voor de dam, vertelt de professor, kan
dit natuurrijk gebied behouden en zelfs voor econo-
mische doeleinden aangewend worden. Zijn visie is
dat de dijk een boulevard wordt, met aan landzijde
duurzame hotelaccommodatie dat uitzicht heeft op
het natuurgebied aan de zeezijde. “Dit gebied kan een
bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het toerismeproduct van Coronie,” zegt hij.
Hij voegt eraan toe dat naast de toerismewerkgelegenheid die dan wordt geschapen, ook de inkomsten van
mensen, die nu van de kust leven, behouden blijft. “Het
mangrovewoud heeft een verstrekkende betekenis. Het
zorgt voor landaanwinst en heeft ook een kraamfunctie
voor vissen. Menig visser kan je vertellen over zijn rijke
visvangsten. Als dat verdwijnt, verdwijnen ook de inkomsten van dit soort visserij en daarmee een deel van
onze marine biodiversiteit.”
En er zijn nog meer gevolgen. “Heb je wel door hoeveel mensen speciaal naar Coronie rijden om de Parwahoning te kopen die wordt verzameld van de bijen
die in de mangrove nesten? Ook dat is een industrie die
bedreigd is als we de mangrove niet ondersteunen.”
En, zegt hij verder: “Het mangrovewoud trekt jaarlijks
duizenden vogels, die in Suriname komen overwinteren. Kijk maar naar Guyana. Daar hebben ze de mangrove vervangen met een lange permanente seawall,
dus de trekvogels overwinteren niet meer in Guyana.
Ze doen dat alleen aan onze kust. Ook dat heeft potentie als toerismetrekpleister; we krijgen al regelmatig natuurtoeristen die speciaal naar Suriname afreizen om vogels te komen bekijken. Dat kunnen we ook
kwijtraken. De mangrove verdient het om te worden
behouden en ondersteund. Vanwege zoveel verschillende redenen.” u
Marvin Hokstam is journalist, uitgever van het Surinaamse
Engelstalige medium www.devsur.com
DE zeedijk langs de kust van coronie, nog in aanbouw
Het planten van mangroveplantjes in 2010
Vakblad bos & natuur, no. 7
11
De economische waarde
van medicinale planten
kotomisi (Catharanthus roseus), beeld: Rutger de Wolf
De opwarming van de aarde en de
ontbossing op verschillende continenten hebben er toe geleid dat
beleidsmakers zich hoe langer hoe
meer zijn gaan bekommeren om het
welzijn van onze planeet. Dit komt
niet alleen omdat de biodiversiteit
ernstig wordt aangetast, maar ook
omdat daarmee belangrijke natuurlijke hulpbronnen met een aanzienlijke economische waarde verloren
dreigen te gaan. In hoeverre geldt dit
ook voor medicinale planten? Herbergt de natuur medicinale planten
waarmee nu nog ongeneeslijke ziekten beter kunnen worden behandeld
en die dus een hoge economische
waarde zouden kunnen bezitten?
Dennis R.A. Mans
A
rcheologische vondsten hebben uitgewezen dat de mens al
vroeg in zijn bestaan gebruik heeft
gemaakt van producten die de natuur
hem leverde. Hieronder vielen stoffen die hij kon gebruiken als voedsel,
kleding, bouwmaterialen, pijlgiften
ten behoeve van jacht, visvangst en
het voeren van oorlog, alsook stof-
12
fen die hij leerde aanwenden voor zijn
gezondheidszorg. Rotstekeningen en
oude geschriften hebben ook duidelijk gemaakt dat de mens al heel lang
sommige van deze natuurproducten
verruilde of verhandelde nadat daarover een bepaalde tegenprestatie was
overeengekomen. Hierbij varieerde
de toegekende waarde met de vraag
naar, en het aanbod van het product,
de complexiteit van zijn bewerking en,
in het geval van een medicinale toepassing, de ernst van de te behandelen aandoening en de therapeutische
effectiviteit van de substantie.
Sindsdien is er weinig veranderd. De
waarde van een succesvol natuurproduct wordt in principe nog steeds bepaald door dezelfde factoren die andere economisch belangrijke goederen
beheersen, namelijk vraag en aanbod.
Dit geldt zowel voor producten van de
biodiversiteit die op een directe wijze
opbrengsten kunnen genereren als
voor producten die een meer indirecte
waarde vertegenwoordigen. Biodiversiteitsproducten met een directe
economische waarde zijn onder meer
houtkap, delfstoffen, zoetwaterbronVakblad bos & natuur, no. 7
nen, jacht en visvangst, ecotoerisme,
koolstofkredieten, alsmede lichaamsverzorgingsproducten, voedingssupplementen en de natuurafgeleide
geneesmiddelen die we nu ter beschikking hebben. Deze directe component
bedraagt vele miljarden US dollars en
kenmerkt zich door zijn meetbaarheid:
hij is redelijk nauwkeurig in te schatten op basis van cijfers over beschikbare reserves, prijsontwikkelingen op
de wereldmarkt en prognoses over de
toekomstige behoeften van de mens.
De indirecte component van de biodiversiteit omvat meer abstracte aspecten zoals de esthetische en de academische zijde van de natuur. Met het
laatstgenoemde wordt bedoeld de
waarde die de ‘geheimen’ van de natuur vertegenwoordigen en die, indien
achterhaald, zouden kunnen bijdragen
aan verbetering van het welzijn van
de mens. Hieronder vallen ook plantenstoffen die als geneesmiddelen
zouden kunnen worden aangewend.
In tegenstelling tot de directe waarde
van de biodiversiteit is het een stuk
moeilijker een schatting te maken van
haar indirecte waarde. Het is immers
onbegonnen werk een prijskaartje te
hangen aan de volmaaktheid van een
tijgerorchidee, de schoonheid van de
regenboog of de ongereptheid van
het Surinaamse binnenland. Het is ook
niet mogelijk exact en op voorhand
vast te stellen welke medicinale planten de natuur nog herbergt en welke
weerslag deze op onze gezondheid
zouden kunnen hebben.
Momenteel is echter slechts een relatief klein deel van de naar schatting
250.000 hogere planten op aarde onderzocht op een medicinale werking.
Daartussen zijn desondanks in de loop
van de tijd een aantal belangrijke geneesmiddelen geïdentificeerd. Enkele
voorbeelden zijn het koortswerende
middel kinine uit verschillende Cinchona soorten, het lokaal-anestheticum
procaïne uit de cocaplant (Erythroxylum coca), het bloedsuikerverlagende
middel metformine uit de Franse lelie
(Galega officinalis), en het antikankermiddel vincristine uit de kotomisi (Catharanthus roseus).
Verder overleeft op dit moment nog
steeds 80 % van de wereldbevolking,
in voornamelijk de ontwikkelingslanden, grotendeels op basis van geneesmiddelen afkomstig van planten. De
overige 20 % van de wereldbevolking,
in vooral de geïndustrialiseerde landen, maakt in tenminste 25 % van de
gevallen gebruik van geneesmiddelen
die rechtstreeks zijn afgeleid van planten. Men dient bovendien te bedenken
dat medicinale planten hun leefomgeving vaak moeten delen met een
groot aantal andere planten alsook
vele herbivoren, insecten en microorganismen. Zo een grote concentratie van soorten in een beperkt gebied leidt onherroepelijk tot een niets
ontziende strijd om voedingsstoffen,
licht en ruimte. Planten kunnen het
strijdtoneel echter niet ontvluchten en
hebben daarom een enorme variëteit
aan chemische wapens ontwikkeld om
te overleven. Ze moeten dit arsenaal
bovendien continu aanpassen aan de
veranderende strategieën van hun vijanden en concurrenten die natuurlijk
ook ‘willen’ overleven. En, zoals eerder
aangegeven, de mens heeft sommige
van de plantenstoffen leren gebruiken
als geneesmiddelen.
Kortom, de kans is groot dat de biodiversiteit nog steeds planten met waardevolle medicinale eigenschappen
voortbrengt waaruit nieuwe, revolutionaire geneesmiddelen kunnen worden
ontwikkeld tegen bijvoorbeeld kanker
en de ziekte van Alzheimer. De vraag
is echter, of medicinale planten in de
nabije toekomst nog te gelde kunnen
worden gemaakt. Immers, het is niet
ondenkbaar dat een synthetisch alternatief, met behulp van de moderne
technologie, snel na de identificatie
van de natuurlijke stof goedkoper kan
worden bereid. Hierdoor zal de geldwaarde van het ‘natuurlijke’ product
logischerwijs beduidend afnemen.
Maar planten zijn, onder druk van hun
omgeving, in staat regelmatig structuren en werkingsmechanismen voort te
brengen die de mens zelfs in zijn stoutste dromen niet kan bedenken.
verkregen uit de bast van de Amerikaanse taxusplant (Taxus brevifolia),
later uit de naalden van de Europese
Taxus baccata, en momenteel uit
taxusplantencellen die in het laboratorium worden gekweekt. Dit middel
bleek een nieuwe moleculaire structuur te bevatten (een baccatine-ring)
en kankercellen te doden middels een
nieuw mechanisme. Hierdoor was
het mogelijk combinatieregimes te
ontwikkelen waarmee ondermeer eierstok-, borst- en een bepaalde vorm
van longkanker beter kunnen worden
behandeld. Flavopiridol is een experimenteel antikankermiddel dat in het
laboratorium wordt gesynthetiseerd
op basis van de structuur van rohitukine dat kan worden geïsoleerd uit de
bladeren en stengels van de mahoniesoorten Amoora rohituka en Dysoxylum binectariferum. Flavopiridol
grijpt aan op processen die diep in de
kern van kankercellen plaatsvinden
en aan de basis staan van het wezen
van kanker. De algemene verwachting
is daarom, dat verdere studies aan dit
middel zullen resulteren in de ontwikkeling van een innovatief antikankermiddel gebaseerd op baanbrekende
inzichten in hoe kanker beter kan worden bestreden.
Deze voorbeelden geven aan dat de
plantenbiodiversiteit wel degelijk nog
zogenaamde blockbuster drugs met
een aanzienlijke economische waarde
zal voortbrengen. Hierbij gaat het om
gigantische bedragen. Vincristine, bijvoorbeeld, levert de farmaceutische
industrie al bijna een halve eeuw jaarlijks US$ 100 miljoen op, metformine
brengt sinds zijn introductie in 1994
Twee recente voorbeelden zijn paclitaxel en flavopiridol. Paclitaxel is een
cytostaticum dat oorspronkelijk werd
elk jaar ongeveer US$ 10 miljard op,
en paclitaxel, eveneens gelanceerd in
de jaren negentig van de vorige eeuw,
genereerde in het jaar 2000 het bedrag
van US$ 1,6 miljard.
Wat zijn de vooruitzichten voor Suriname? Ons land is gelokaliseerd op het
Guianaschild - algemeen beschouwd
als één van de gebieden met de grootste en meest ongerepte biodiversiteit
ter wereld – en huist ongeveer 6.000
hogere plantensoorten. Vele daarvan
komen nergens anders voor en het
overgrote deel is niet onderzocht op
een mogelijke medicinale werking. Uit
de vakliteratuur valt af te leiden dat
minimaal 4 % van alle plantensoorten
op aarde zou kunnen worden aangewend voor medicinale doeleinden.
Toegepast op Suriname zou dat inhouden dat ons land 240 plantensoorten
met een mogelijke interessante medische toepassing herbergt. Ervan uitgaande dat een succesvol geneesmiddel jaarlijks minimaal US$ 10 miljoen
opbrengt op de wereldmarkt, zou onze
groene apotheek dus een jaarlijkse
economische waarde van US$ 2,4 miljard kunnen vertegenwoordigen. Zelfs
indien deze schatting met 90 % moet
worden bijgesteld zou dat neerkomen
op US$ 240 miljoen per jaar. Het is duidelijk dat kundig en duurzaam beheer
van onze groene apotheek een belangrijke voorwaarde is voor het realiseren
van dit toekomstbeeld. u
Dennis R.A. Mans is Hoofd van de afdeling
Farmacologie van de Faculteit der
Medische Wetenschappen van de Anton
de Kom Universiteit van Suriname
beeld: Dennis Mans
Vakblad bos & natuur, no. 7
13
De jaguar
Cruciaal voor gezonde ecosystemen
Een jaguar gefotografeerd middels camera trapping, Beeld: wwf guianas
Rustig toeren we over de bosweg in
West Suriname als er plotseling een
jaguar voor onze auto langs het bos
inschiet. Prompt stoppen we in de
hoop nog een glimp op te vangen van
dit majestueuze roofdier. Verderop bij
een kreekje maakt een verse pootafdruk in de modder ons behoedzaam:
deze indrukwekkende bosbewoner is
in de buurt! Bent u er wel eens een
in levenden lijve tegengekomen? Het
komt zelden voor. Jaguars vermijden
mensen.
Mia Stregels
D
e jaguar (Panthera onca) is het
grootste roofdier en de grootste
katachtige (familie Felidae) van het westelijk halfrond, dus ook van Suriname,
en wordt ook wel tigri, penitigri, pakiratigri of tijger genoemd. Ze leven niet alleen in bos, maar ook in gebieden waar
voldoende beschutting, water en prooi
voorhanden is zoals zwampen, grasland
en savannes. Tot zelfs dichtbij de kust en
in gecultiveerd gebied komen ze voor.
Door toedoen van de mens, die ontbost
en prooidieren van de jaguar bejaagt of
stroopt, worden ze gedwongen zich in de
buurt van veeteeltbedrijven en dorpen te
14
begeven om aan voedsel te komen zoals honden, geiten, schapen en koeien.
Als opportunistische carnivoren jagen
ze niet op een bepaalde soort prooidier,
maar op allerlei dieren, vooral zoogdieren, waaronder veel herbivoren, zoals
herten, tapirs, peccaries, luiaards, capybara’s, agoeti’s, paca’s en andere zoogdieren zoals miereneters, zelfs gordeldieren en stekelvarkens. Ze verorberen ook
vogels, vissen, kikkers en reptielen, zoals
kaaimannen, land- en zeeschildpadden,
hagedissen en slangen. De prooi wordt
gedood door een krachtige beet in de
schedel of in het pantser, of door één
klap met zijn poot. Op elk moment van
de dag kunnen zij op jacht gaan.
Deze sterke en gespierde katachtige is
gemiddeld één tot bijna twee meter lang
plus een staart van ruim een halve meter
die net tot de grond reikt. Hij heeft relatief korte, stevige poten, een flinke ronde
kop met sterke kaken, kleine ronde oren
en een gewicht tot 158 kg. De prachtige
gelige vacht vertoont een kenmerkend
patroon van zwarte rozetten en vlekken.
Deze lichaamskenmerken maken dit
roofdier geschikt om te rennen, zwemmen, klimmen, kruipen en sluipen. Hij
kan met een serie diep resonerende
grommen zijn gebrul laten horen. ManVakblad bos & natuur, no. 7
Jaguar Pootafdruk, Beeld: els quick
netjes leven solitair en hebben een eigen
territorium dat meer dan 25 km2 groot
kan zijn en afgebakend wordt door krabsporen, urine en feces. Dit woongebied
kan dat van een of meerdere vrouwtjes
overlappen. Die leven ook solitair, maar
jongen blijven 18 maanden bij de moeder, waarna ze verjaagd worden. Alleen
tijdens de paartijd komen mannetjes en
vrouwtjes korte tijd bij elkaar. Na een
drachttijd van ruim drie maanden worden één tot vier jongen geboren. Vrouwtjes worden na twee tot drie jaar geslachtsrijp, mannetjes doen er een jaar
langer over.
Paraplusoort
De jaguar speelt als toppredator een belangrijke rol in meerdere ecosystemen,
omdat hij in verschillende typen habitat
voorkomt en op een grote variëteit aan
prooien jaagt. Als roofdier op het hoogste niveau in de voedselketen is het erg
belangrijk deze katachtige te handhaven,
want met de bescherming van de jaguar
worden ook zijn prooidieren en ecosystemen beschermd. De jaguar fungeert
als een paraplusoort. Veel prooidieren
zijn herbivoren die zelf ook bepaalde
delen van een ecosysteem in evenwicht
houden.
De mens is de enige ‘predator’ van de
jaguar, terwijl de jaguar heel zelden
mensen aanvalt. De achteruitgang of het
verdwijnen van jaguars in grote delen
van de Amerika’s is te wijten aan menselijk handelen: jacht en stroperij van
de jaguar en ook van zijn prooidieren.
Door het natuurlijke leefmilieu een andere bestemming te geven zoals
landbouw, huisvesting of andere
ontwikkelingen, gaat de habitat
van de jaguar verloren of raakt
versnipperd. Als jaguarpopulaties
in kleine stukken land geïsoleerd
raken, is de kans op succesvolle
voortplanting lager, want mannetjes en vrouwtjes kunnen elkaar
moeilijk of niet bereiken. Deze
verminderde levensvatbaarheid
vergroot het risico op uitsterven.
Het is bekend dat het oorspronkelijke verspreidingsgebied is ingekrompen tot wel 46 % (zie figuur
hiernaast). Jaguars komen in 18
Latijns-Amerikaanse landen voor
van Argentinië tot Mexico, maar
zijn in Uruguay en El Salvador geheel uitgeroeid.
Bescherming
Verschillende internationale natuurbeschermingsorganisaties
hebben projecten opgezet om
meer kennis te vergaren over de ecologie van de jaguar en tegenwicht te
bieden aan bedreigingen. In 1999 en in
2006 heeft Wildlife Conservation Society
(WCS) samen met jaguar experts speciale Jaguar Conservation Units (JCUs)
aangegeven binnen het hele verspreidingsgebied om min of meer levensvatbare populaties te beschermen. De 90
JCUs beslaan in totaal 1,9 miljoen km2,
ofwel 10 % van het historisch verspreidingsgebied. Ook Suriname heeft een
JCU: het Centraal Suriname Natuurreservaat (CSNR).
Hoewel er vroeger een achttal ondersoorten werden onderscheiden, bleek
later dat jaguars genetisch met elkaar
overeenkomen. Dit geeft de mogelijkheid om als beschermingsmaatregel
corridors tot stand te brengen tussen
verschillende populaties. Het Jaguar
Corridor Initiative van Panthera, een
natuurbeschermingsorganisatie
voor
wilde grote katachtigen, wil bereiken dat
jaguarpopulaties in contact met elkaar
komen om levensvatbare populaties
te handhaven. Stroken land, rivieren of
andere gebieden vormen corridors die
JCUs met elkaar verbinden en de leefgebieden voor jaguars uitbreiden (zie ook
figuur op de volgende paginas).
In Suriname is de jaguar wijd verspreid
over vrijwel het hele land waargenomen,
maar is er weinig bekend over de groot-
te en status van de populatie, de kwaliteit en aantasting van de habitat, de omvang van hun jachtgebieden en de mate
van jacht en stroperij op het dier zelf en
op zijn prooidieren. De jaguar is wettelijk volledig beschermd en zijn jacht en
export verboden. Zelfs boeren mogen
geen jaguars doden. Als ze schade ondervinden van deze dieren moet de Afdeling Natuurbeheer van het Ministerie
van Ruimtelijke Ordening, Grond- en
Bosbeheer ingelicht worden die de zaak
zal onderzoeken en de nodige maatregelen zal treffen. Een schutter is strafbaar
als hij een gedood exemplaar of delen
ervan verkoopt. Sinds 1973 is de jaguar
opgenomen in Appendix 1 van Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora
(CITES) wat betekent dat export van dit
dier of delen ervan zoals vacht of tanden, in het geheel niet is toegestaan. Op
de Rode Lijst van Bedreigde Dieren van
International Union for Conservation of
Nature (IUCN) valt hij onder de Bijna Bedreigde dieren (Near Threatened).
Vakblad bos & natuur, no. 7
Onderzoek in Suriname
In januari 2011 is de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname (NZCS)
onder leiding van Dr. Paul Ouboter gestart met onderzoek naar de status van
de jaguar in Suriname, wat wordt ondersteund door Panthera. Gedurende
een jaar worden gegevens verzameld
over het voorkomen van de jaguar door middel van camera
trapping (het plaatsen van een
camera die automatisch foto’s
maakt zodra een dier in de buurt
komt), interviews, en publicaties
met duidelijke beschrijvingen
van waarnemingen. Foto’s via
camera trapping zijn al genomen
in Brownsberg Natuurpark, Boven Coesewijne Natuurreservaat
en CSNR. In Galibi stonden ook
camera’s, maar er kwamen geen
jaguars op de foto’s. Peperpot
en Avanavero staan nog op het
programma. Andere organisaties
stellen gegevens beschikbaar,
zoals Conservation International
die camera trapping doet in het
zuiden van Suriname. Interviews
worden afgenomen van jagers,
touroperators en boeren. Het is
de bedoeling ook jachtopzieners
informatie te vragen. Jaguaruitwerpselen worden niet gebruikt,
want die lijken te veel op die van de poema. Waarnemingen van pootafdrukken
zijn wel nuttig, want die verschillen met
die van de poema. Er zal een verspreidingskaart geproduceerd worden. Uit de
interviews kunnen conflictsituaties naar
voren komen, als boeren door toedoen
van de jaguar schade ondervinden.
Mocht u een glimp opvangen van dit imposante en enigszins mysterieuze roofdier, besef dan dat de jaguar een belangrijke toppredator is die in Suriname kan
gedijen dankzij uitgestrekt en ongerept
natuurgebied. Hij is echter kwetsbaar
en verdient niet klakkeloos afgeschoten
te worden. De jaguar vormt in principe
geen gevaar voor de mens, al kunnen
boeren wel eens last van hem hebben.
Onderzoeksgegevens over de status van
de jaguar zullen argumenten voor behoud van deze grootse kat en zijn leefgebieden in Suriname onderbouwen. u
Mia Stregels is bioloog en werkt bij de Nationale Zoölogische Collectie van Suriname
15
voorgestelde Corridorkaart
beeld: Rutger de wolf en rakesh debisarun
Data Sources: Hole-filled seamless SRTM data V4 (CIAT)
VMAP Level 0
WCS
PANTHERA
© 2009 Panthera
$
0
16
Vakblad bos & natuur, no. 7
375
750
1,500 Kilometers
voor de Jaguar
Jaguar Corridor Initiative
Mexico
JAGUAR POPULATIONS
JAGUAR CORRIDORS
Belize
Honduras
Guatemala
El Salvador
Nicaragua
Venezuela
Panama
Costa Rica
Guyana
Suriname
French Guiana
Colombia
Ecuador
Peru
Brazil
Bolivia
Chile
Paraguay
Argentina
s
Vakblad bos & natuur, no. 7
17
Dreiten
Midden augustus tot midden december is het in ons
land erg droog. De zon is fel
en er valt weinig regen. Het
is dan de grote droge tijd of
dreiten. In dit seizoen staan
er een aantal boomsoorten
in bloei. Spectaculair is
natuurlijk de groenhart
(Tabebuia serratifolia)
die dan enkele dagen de
aandacht trekt met haar
kroon vol prachtige, felgele
bloemen. Dit artikel vertelt
echter over een andere boomsoort die ook in de droge tijd
De botanische naam van deze boomsoort is Triopvallend in bloei staat: de
plaris weigeltiana en behoort tot de Polygonaceae,
dreiten of mira-udu.
Kenneth Tjon
oftewel de mierenhout-familie. De naam miraudu komt vanwege de venijnige mierensoort die
woont in de holen in de stam. Het kappen van
mira-udu-hout is daarom heel lastig werk.
De boom heeft een typische, gemakkelijk herkenbare groeivorm. Vanuit de stam groeien de hoofdtakken vrij steil omhoog met nauwelijks zijtakken
waardoor er kleine, ijle kroontjes ontstaan. Het
heeft meestal een lange, kaarsrechte, licht grijsgroene, slanke stam met smalle plankwortels, die
hem in de volksmond de bijnaam Lange Jan (in
Guyana Long John) oplevert.
De dreiten als indicator van tijd
De soort komt in het gehele kustgebied van
Suriname vaak in groepen voor: in zwampbos,
kapuweri en in zwampen langs rivieren. Met haar
typische groeivorm en kleurenpracht is ze vooral
rond de droge tijd, even buiten de bebouwde kom
van Paramaribo, overal te zien. Het is een prachtige aanblik, wanneer de bomen vol zitten met
jonge vruchten die omgeven zijn met uitgegroeide bloemdekslippen, die van wit naar roze en botergeel tot roestbruin verkleuren. Je krijgt bij het
aanschouwen van deze boomgroepjes een waar
bouquet gepresenteerd.
De driekantige vruchtjes komen na de bloei met
drie lang doorgegroeide vleugels al draaiend neer
en doen denken aan hele kleine helikoptertjes.
18
Vakblad bos & natuur, no. 7
Wanneer je als kleine jongen of meisje deze vruchtjes - die met de wind tot
ver worden verspreid - zag,
dacht je met blijdschap meteen: “Ha, het is dreiten, het
is de grote schoolvakantie!”
Het commerciële nut
De dreiten vormt geen dikke
stammen en wordt daarom
niet als commerciële houtsoort aangemerkt. Toch
wordt zij veel gekapt en gebruikt, vooral voor kraaienpoten: rechte, 3 á 4 m hoge
posten die ondersteuning bieden aan pas gestorte
betonnen balken bij bouwconstructies. Het hout
is licht tot matig zwaar (dichtheid gemiddeld
0,60 g/cm3), middelmatig hard, matig sterk en
middelmatig taai tot bros. Het is weinig duurzaam en vooral slecht bestand tegen schimmelaantasting, maar is wel gemakkelijk te verduurzamen. Het laat zich gemakkelijk bewerken en
afwerken en geeft bij het drogen geen problemen.
Het hout heeft ook nog gebruiksmogelijkheden
voor constructies onder dak, timmerwerk, kratten en kisten, goedkope meubels en vaten voor
droge stoffen.
In het boek “Nuttige Planten en Sierplanten in
Suriname” van J.W. Ostendorf, in 1960 uitgegeven door het Landbouwproefstation in Suriname,
staat vermeld dat in de jaren vijftig enkele partijen van deze houtsoort naar Europa zijn gestuurd
voor onderzoek naar de bruikbaarheid als mijnstutten: houten postjes die moeten voorkomen
dat mijngangen instorten. Het hout is weliswaar
niet zo sterk, maar het kraakt vreselijk hard als
het breekt. Dit geluid zou mijnwerkers tijdig kunnen waarschuwen om snel de mijn uit te rennen.
Een ander nut van de dreiten is het leveren van de
grondstof voor een speciale honing met een aparte, enigszins bittere, smaak die dan ook de miraudu-honing wordt genoemd. u
Beeld: kenneth tjon
De boom
Kenneth Tjon is hoofd van de afdeling NARENA van
het CELOS
Stichting Bos en Natuur continueert
Vakblad BOS & NATUUR
L A D
V A K B
2
BOS &
N AT U U R
JAARGANG 1
APRIL 2010
Effecten
kleinschalige
goudmijnbouw
A D
V A K B L
BOS &
N AT U U R
Slakken in sula’s
Bosbeheerder
s
V A K B
L A D
BOS &
N AT U U R
3
JAARGANG
1
JULI 2010
D
L A
K B
V A
1
&
BOS UUR
T
NA
NG 1
JAARGA 2010
JAN.
lans
stofba
Kool
timaa
en kl ering
nd
rk
vera
tuurpa
Na
sberg
juweel
Brown toerisme
een eco
t Park
Stina
ezoek
u
Veldb
lapad
uit Ala
oten
Paran
4
JAARGANG 1
OKT. 2010
r en
Suma Lumbe
FSC certificering
Neotropical
Butterfly
Park
ontpopt
Paramaribo Zoo
siteit
Aquatische biodiver
Analyse
Milieu Effecten
en biodiversiteit
waarde
De economische
van biodiversiteit
www.vak bladbose
nnatuur.o rg
V A K B L A D
TH
B IO E M
D AN
IV U
ER MM
S IT E R
E IT
JUNI 2011
Groene Visie
van g
le
act
Imp enaan
weg
Symposium
bosbeheer
Amazonia
Multi-discip
linairy
Landscape
Assessmen
t
D
L A
nnes
5
&
B O ST U U R
NA
V A
K
B
6
BOS &
N AT U U R
MAAR
T
2011
Sava
w. va
kb lad
Bossen en
klimaatverandering
Traditionele kennis
High Conservation
Value Forests
www.vakbladbosennatuur.org
TH
EM
BO AN
SS UM
EN ME
R
utu
am
alas
Kwam
g
RAP
cerin
ertifi
Bosc
ww
Interview met
Frits van Troon
bo se
nn at
uu r.o
rg
V
B
N AO S &
TU
UR
A
K
B
L
A
D
7
sept
. 20
SR
D 12 11
,50
€ 4,0 /
0
Ja
gu
ar
SC
sh F en
ip
Pro het G
gra reen
Eco
m
Par
het nom
tner
Su isch
rin
Gem
aa e waa
mse rd
in
ee
Po nsc
bo e va
kig
s
n
ww
ron hapsb
w.v
osb
ak
ou
bl ad
w
bo
se
nn
at
uu
r. or
g
1
1
1
1
1
1
1
In augustus 2011 is de Stichting Bos en
Natuur opgericht die zich zal inzetten
voor de voortgang van het vakblad. Het
bestuur wordt gevormd door personen
die allen een raakvlak hebben met bos,
natuur en/of communicatie. De voorzitter is Nancy del Prado (milieurecht-
specialist), Charles Chang (schrijver) is
ondervoorzitter, Rudi van Kanten (agroforester) is secretaris, Ernie de Vries
(touroperator) is penningmeester en
Armand Moredjo (milieuwetenschapper)
is commissaris.
Drie van de bestuursleden zijn reeds
Vakblad bos & natuur, no. 7
nauw betrokken bij het Vakblad. De
stichting heeft een vakbladmanager aangetrokken. Ten aanzien van het vakblad
zegt Del Prado: “Het vakblad heeft zijn
bestaansrecht bewezen en wij zien goede
groeimogelijkheden.” u
19
Controle over het bos niet uit handen gegeven
Gemeenschapsbosbouw in Pokigron
Bosgebruik van rurale gemeenschappen, en dan vooral de commerciële houtkap,
heeft volgens velen een negatieve impact op het milieu en dient gereguleerd te
worden. Inderdaad is er wereldwijd een trend te bespeuren waarbij gemeenschappen de beschikbare bossen intensiever benutten, waarvan ontbossing en
bosdegradatie het gevolg zijn. In Suriname is gemeenschapsbosbouw vooral
voor de inheemse en marrongemeenschappen in het binnenland belangrijk.
Maureen Playfair
D
e gemeenschappen in het verre
binnenland die beperkte toegang
hebben tot houtmarkten, gebruiken
hun bossen voornamelijk om zichzelf te
voorzien van hout en non-timber forest
products (NTFPs). Ook de voorziening
in landbouwproducten - voornamelijk
voedselgewassen uit de kostgronden - is
gerelateerd aan de beschikbaarheid van
bos. Traditioneel beheer onder leiding
van het traditioneel gezag heeft er tot
op heden toe geleid dat de bossen in het
verre binnenland zijn behouden.
De situatie van dorpen die nabij wegen
gelegen zijn, is echter totaal anders. Onder de Houtwet van 1947 hebben vele
van deze dorpen houtkapvergunningen
(HKV’s) verkregen voor de winning van
bosproducten. Vanwege het ontbreken
van de financiële middelen om in de kapitaalintensieve houtkap te investeren,
verhuren of leasen veel van de dorpsgemeenschappen hun kapten busi aan
houtkapbedrijven. In veel gevallen hebben deze bedrijven de bossen uitgekapt zonder rekening te houden met de
duurzaamheid van de productie, met als
gevolg dat veel van deze HKV’s momenteel sterk gedegradeerd zijn. Daarnaast
geven dorpelingen aan geen enkel voordeel gehaald te hebben uit deze leaseovereenkomsten waarbij de houtkapbedrijven de leasekosten rechtstreeks aan
het dorpsgezag betalen. Integendeel, het
komt voor dat het traditioneel gebruik
door dorpelingen heeft moeten inleveren aan het commercieel gebruik door
derden.
Een uitzondering op dit trieste beeld is
het verhaal van het dorp Pokigron. Dit
20
marrondorp is ongeveer 200 km verwijderd van Paramaribo en telt thans ongeveer 300 inwoners. Toen de weg naar
Pokigron in 1979 werd aangelegd en
daardoor toegang werd verschaft naar
dat deel van Suriname, werden in een
mum van tijd talloze aanvragen voor
houtkap in dit gebied geregistreerd. Om
duurzame bosbouw te introduceren,
schortte de regering de uitgifte van concessies op in het nieuw geopende bosgebied van Pokigron, ongeveer 90.000
hectare groot. Voorbereidingen werden
getroffen om op basis van de eerder
door de dienst ‘s Lands Bosbeheer uitgevoerde bosinventarisatie een beheersplan gericht op duurzame houtkap op te
stellen. Het traditioneel gezag van het
dorp Pokigron benaderde de overheid
met het verzoek hen de garantie te geven dat de traditionele rechten van de
bevolking op het bos gerespecteerd zouden blijven. Tevens vroeg men dat hen
de kans geboden zou worden om ook de
commerciële bosexploitatie ter hand te
nemen.
De economische crisis van de jaren tachtig en de binnenlandse oorlog (1986
- 1992) hebben een zware tol geëist op
de bossector. Pokigron werd in 1989 nagenoeg geheel verwoest. In januari 1991
werd de organisatie Stichting Wederopbouw Pokigron (STIWEPO) opgericht om
de dorpelingen die tijdens de binnenlandse oorlog waren gevlucht te helpen
met de terugkeer naar het dorp. In overleg met het traditionele gezag diende
STIWEPO in 1994 een aanvraag in bij de
overheid om formele rechten te verkrijgen over het bos. Daarnaast werd bij het
Vakblad bos & natuur, no. 7
fonds voor projecten in het binnenland,
beheerd door Bureau Forum NGO’s, een
aanvraag ingediend voor het verkrijgen
van fondsen voor het opzetten van een
houtverwerkingsbedrijf. Gehoopt werd
om hiermee de dorpelingen aan emplooi in de bossector te helpen en hout
te produceren voor de herbouw van de
woningen. In 1998 verkreeg STIWEPO
een concessie van 12.000 hectare met
een looptijd van 10 jaar voor de commerciële exploitatie van het bos. De aanvraag voor financiering van een bosexploitatie en houtverwerkingsbedrijf is
echter nooit gehonoreerd. Toch hebben
de gezagdragers niet toegegeven aan
de druk van derden om de controle over
de exploitatie van het bos uit handen te
geven.
De reden was dat de bevolking bewust
werd van de noodzaak voor duurzaam
bosbeheer en daardoor duidelijk te kennen gaf dat goed bosbeheer betekende
dat men met alle bosgerelateerde behoeften van de bevolking rekening
diende te houden. Pokigron, die tot een
van de gemeenschappen in transitie gerekend kan worden, is aan het veranderen van een zelfvoorzienende economie
naar een economie waar goederen en
diensten voor geld verhandeld worden.
Volgens een in 2008 uitgevoerd onderzoek heeft 47 % van de bevolking aangegeven een inkomen vanuit het bos en
de landbouwsector te hebben. Echter
is dit inkomen nog niet voldoende om
volledig in de behoeften te voorzien.
Het traditionele gezag en de leiders van
STIWEPO moesten zich ervan vergewissen dat naast de commerciële doelen
ook de traditionele benutting van de bevolking door kan gaan. Een traditionele
overeenkomst met een extern houtkapbedrijf was dus geen goede optie.
Professionele bosbouwers hebben een
belangrijke rol gespeeld bij de bewustwording en het helpen vaststellen van
de strategie voor bosbeheer in dit gebied. De bosbouwers van de dienst
‘s Lands Bosbeheer, welke in 1998 overging tot de Stichting voor Bosbeheer en
Bostoezicht (SBB), hebben in frequente
sessies met het lokaal leiderschap het
aspect van duurzaam bosbeheer besproken. Met ondersteuning van WWF
Guianas is in 2008 een beheerplan ontwikkeld met een voorstel voor zonering
van het bos. Tevens zijn in die periode
informatie- en bewustwordingsbijeenkomsten georganiseerd in het dorp en
zijn de mensen getraind in bosbeheerpraktijken. Verschillende dorpelingen
hebben een on the job-training gehad
waarbij zij technische vaardigheden in
onder andere bosinventarisatie, boomherkenning en gebruik van GPS-apparatuur hebben opgedaan. Om een indruk
te krijgen van de mogelijkheden voor het
genereren van inkomsten heeft het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek
in Suriname (CELOS) een onderzoek
gedaan naar het potentieel aan en de
verwerkingsmogelijkheden van NTFPs.
Het onderzoek heeft zich met name toegespitst op de palmvruchten maripa
(Attalea maripa) en amana (Bactris gasipaes) en op de voorkomens van de hoepelhoutboom (Copaifera guianensis).
Ook zijn er activiteiten ontplooid voor
de technologische verbetering van de
verwerking en voor de marketing van de
verwerkte producten.
Het verhaal van Pokigron is in zoverre
bijzonder dat vanwege het sterke leiderschap binnen de gemeenschap, de
inspanningen van de bosbouwkundigen en de hulp van donororganisaties,
zoals WWF Guianas, de bossen onder
de controle van de gemeenschap zijn
gebleven en daarmee beschermd tegen
zowel nationale als internationale houtkapbedrijven, in meerdere gevallen met
destructieve track records. Momenteel is
de gemeenschap in het bezit van formele rechten over hun bos en is het leiderschap overeengekomen om in de meest
dringende behoeften van de bevolking
te voorzien door lokale ondernemers in
de gelegenheid te stellen hun kleinschalige houtkapactiviteiten voort te zetten
en terreinen aan te wijzen voor landbouw en de inzameling van NTFPs. u
Het gebruiken van bos voor kostgronden , Beeld: mayra esseboom
Het verzamelen van ntfp
inventarisatie van potentiËle houtsoorten
Maureen Playfair is hoofd van de afdeling
bosbouw van het CELOS
Vakblad bos & natuur, no. 7
21
beeld: Marcel Wasscher
Micrathyria surinamensis
Beeld: K.D. Dijkstra
Mecistogaster linearis
Beeld: Marcel Wasscher
De kleine vliegers
Pantala flavescens
beeld: Mars Muusse
Reuzenjuffer (Mecistogaster lucretia)
beeld: K.D.Dijkstra
Grasbarki, of glazenmakers zoals libellen in Suriname meestal genoemd worden,
zijn niet zo maar een insectengroep. Libellen zijn namelijk redelijk grote insecten
die, vooral bij zonnig weer, langs oevers van trenzen, zwampen en kreken hun
kleurenpracht tentoonspreiden. Sommige vliegen druk heen en weer, andere
zitten zeer geduldig op het puntje van een blad of tak, af en toe opvliegend om
een langsvliegende mug uit de lucht te plukken en op te peuzelen. Dit artikel
beschrijft wat er zo speciaal is aan de Surinaamse libellen.
Marcel Wasscher
N
iet alleen komen er veel soorten
libellen voor in Suriname, er is
hier ook een grote diversiteit binnen
de soorten. Het kleinste goudzoekertje
(Perithemis lais) is met zijn 18 mm lengte de kleinste libel van Suriname. Als je
met een half oog kijkt, lijkt het net een
gele wesp die laag over het water rondvliegt. Mensen die buiten de stad wel
eens op een bospaadje lopen en voor
zich uit een reuzenjuffer met trage vleugelslag zien langskomen, blijven vaak
wel even met open mond staan kijken.
22
Met hun lengte van wel 150 mm is de
bultvleugelreuzenjuffer (Mecistogaster
lucretia) de langste libellensoort ter wereld. En met hun elfjesachtige langzame
vlucht, behoort deze zeker tot een van
de meest spectaculaire soorten. Er komen nog drie andere soorten reuzenjuffers in Suriname voor.
Mocht je in een bos of aan een bosrand
wonen dan zou je ze op de volgende
manier vaker van nabij kunnen zien.
Snijd een plastic literfles in tweeën, bind
de onderste helft aan een boom en vul
hem met water. Reuzenjuffers gebruiken kleine watertjes om eitjes af te zetVakblad bos & natuur, no. 7
ten en hun larven leven in die kleine watertjes. Met een beetje geluk gaan dan
reuzenjuffers bij dit kunstmatig watertje
rondhangen en er eitjes in afzetten.
In en buiten het bos
Sommige libellesoorten van stilstaande
wateren hebben geen bos nodig. Dat
is bijvoorbeeld het geval bij de wereldzwerver (Pantala flavescens) waarvan
de larven in regenplassen leven of massaal in de rijstvelden van Wageningen
en Nickerie. Die soort komt dan ook over
de hele wereld in de tropen en subtropen voor. Overigens vergist deze soort
zich soms. De vrouwtjes zien dan een
glimmende motorkap van een auto aan
als een plek waar later het water zich zal
verzamelen en zetten daarop dan hun
eitjes af. Die afgezette eitjes zullen zich
buiten het water natuurlijk nooit tot larven kunnen ontwikkelen.
Reuzenjuffers zijn alleen maar te vinden
in neotropische bossen. Alle zeldzamere Surinaamse libellensoorten hebben
waarschijnlijk bos nodig en deze soorten
zullen verdwijnen als het bos rond hun
voortplantingswater aangetast wordt of
verdwijnt. Als bekend is welke libellen
in een bepaald type water voorkomen
en welke eisen ze aan hun omgeving
stellen, kunnen in de toekomst milieustudies voorspellen welke soorten door
bepaalde maatregelen op bepaalde
plaatsen zullen verdwijnen.
Bedreigd?
Het mag duidelijk zijn dat in een land dat
zo groot is als Suriname, waar zo weinig
mensen wonen en waar zoveel onaangetast tropisch regenwoud voorkomt,
de kans klein is dat er soorten bedreigd
worden. Toch zijn er bepaalde libellensoorten die tot een klein leefgebied
beperkt zijn (endemen). Een voorbeeld
daarvan is het Coropina-achteroogje
(Micrathyria coropinae). Deze soort is
niet alleen nog nooit buiten Suriname
gevonden, binnen Suriname zijn vrijwel
alle waarnemingen tot de Coropinakreek
tussen Vierkinderen en Bersaba beperkt.
Mocht er zich een grote langdurig milieuramp in deze kreek plaatsvinden, dan
is het niet uit te sluiten dat deze soort in
Suriname en daarmee in de wereld uitsterft.
Ook de huidige ontwikkeling dat er rond
de bergen in Oost-Suriname heel veel
kreken door goudzoekers volledig worden vernietigd, zou theoretisch tot het
uitroeien van soorten kunnen leiden.
En mochten de plannen om het bauxiet
van het Nassaugebergte te gaan mijnen
worden uitgevoerd, dan is de kans groot
dat weinig van de tien libellensoorten,
die nu karakteristiek zijn voor de bergkreken van Nassau, daar zal overleven.
De huidige bauxietkap heeft een sponswerking en zorgt ervoor dat de grote
hoeveelheden regen die in de regentijden valt, langzaam in de loop van het
jaar de bergkreken vullen. Bij verwijdering van een groot deel van die bauxietkap zal het evenwicht onherstelbaar vernietigd worden.
Goed bestudeerd
Op de hele wereld zijn er tot nu toe 6500
soorten beschreven en daarvan komen
er 300 in Suriname voor. Iets minder
dan 5 % van de libellensoorten komen
hier dus in dit kleine stukje van de wereld voor en dat is veel. In heel Europa
komen slechts 150 soorten voor. In de
directe omgeving van Paramaribo zijn
alleen al 78 soorten bekend: dat zijn er
meer dan de 71 soorten die ooit in heel
Nederland zijn gezien.
Van veel insectengroepen worden, met
name uit delen van de wereld bedekt
met tropisch regenwoud, nog zeer veel
nieuwe soorten beschreven. Dat beschrijven van nieuwe soorten gebeurt
ook nog wel voor libellen, maar op een
bescheiden schaal van rond de drie
nieuwe soorten per maand, over de afgelopen tien jaar. Daarmee beginnen
libellen de best bestudeerde insectengroep op de wereld te worden.
In 2009 zijn alle 20.000 ooit in Suriname
verzamelde libellen die in het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (Leiden) aanwezig zijn, in een grote
database gezet. Daarnaast is deze verzameling recent door twee specialisten
van Zuid-Amerikaanse libellen doorgenomen. Suriname begint daarmee een
van de best bestudeerde libellenfauna’s
van de tropen te krijgen. De bedoeling
is om binnen niet al te lange tijd een
nieuwe checklist van de libellen van Suriname op te stellen en op den duur een
veldgids te laten verschijnen. Een aantal
nieuwe soorten zullen nog worden beschreven.
In de Nationale Zoölogische Collectie
van Suriname (NZCS), onderdeel van de
Anton de Kom Universiteit van Suriname, is een kleine libellencollectie aanwezig. Informatie over libellen is te krijgen
in de bibliotheek van de NZCS. Net als
bij de vogels is er een speciale website
die gaat over in dit geval de Surinaamse
libellen: www.libellen.org/suriname. u
Marcel Wasscher is libellenspecialist
en docent biologie op een middelbare
school in Nederland
Noot: De in dit artikel genoemde
Surinaams-Nederlandse namen zijn nog
niet officieel, maar geven wel een beeld
hoe die namen eruit kunnen komen te
zien.
Neoneura joana Ei-afzettende tandem rechts en ei-afzettend vrouwtje links, beeld: Marcel Wasscher
Vakblad bos & natuur, no. 7
23
De economische waarde van het Surinaamse bos
Voorstellen voor een optimale
bijdrage aan het BBP
Suriname heeft veel bos, ongeveer
90 % van ons landoppervlak is ermee
bedekt. Toch is de bijdrage van de
houtsector (onbewerkt en ruw
bewerkt hout) slechts ± 0,6 % van het
Bruto Binnenlands Product (BBP).
De jaarlijkse houtproductie stagneert
rond 200.000 m³, wat maar een
fractie is van de potentiële productie
welke wordt geraamd op circa
1,275 miljoen m³ in dit onderzoek.
Ondanks inspanningen van de overheid, de industrie en Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), is het
tot nu toe niet gelukt om de rondhoutproductie en -verwerking significant te
verhogen en hiermee de bijdrage die
de bos- en houtsector aan onze nationale economie zou kunnen leveren, te
vergroten. De cruciale vraag is:
hoe kan de bijdrage van het bos aan
het BBP vergroot worden? Een onderzoek ten behoeve van de Macroeconomie-opleiding aan het Institute
for Gradute Studies and Research
(IGSR) van de Anton de Kom
Universiteit van Suriname legt
enkele mogelijkheden voor.
Vanessa S. Simson
beeld: TBI SURINAME (astra Singh)
O
24
Vakblad bos & natuur, no. 7
m duurzame toename van houtproductie te realiseren moet er niet
alleen geïnvesteerd worden in arbeid en
kapitaal, maar ook in de total factor productivity (TFP). TFP is een verzameling
van variabelen die - naast arbeid en kapitaal - bijdragen aan verbeterde productie, waaronder met name technologische
innovatie en efficiëntie. Andere variabelen zijn structureel beleid en de capaciteit van instituten (waarbij kennis, goed
bosbeleid en -beheer en infrastructuur
van belang zijn), macro-economisch en
monetair beleid (in het bijzonder inflatie
en wisselkoers) en externe factoren (de
handelsbalans en het ecologisch milieu).
De handelsbalans geeft een overzicht
van de exporten en importen van goe-
deren gedurende een bepaalde periode.
Onder de exporten vallen rondhout,
vierkant bekapte palen en gezaagd hout,
terwijl onder de importen worden genoteerd: input bossector, spaanplaten en
triplex. Suriname is een netto houtexporterend land qua houtvolume. Echter
is er sprake van een negatieve handelsbalans voor de bossector. De input van
de bossector voor wat betreft machines,
zwaar materieel, onderdelen en energiemiddelen, is namelijk gelijk aan ± 60 %
van de totale productiewaarde en is merendeels afkomstig uit het buitenland.
Daartegenover wordt slechts ± 20 % van
de rondhoutproductie, onbewerkt en
ruw bewerkt, geëxporteerd en betreft dit
merendeels producten met een lage toegevoegde waarde, te weten grondstoffen (rondhout) en halffabricaten (vierkant bekapte palen, gezaagdhout). Er
wordt dus primair geproduceerd voor de
lokale markt. Om productiegroei te realiseren en afzet te vinden, zal de bossector
de uitdaging van de exportmarkt moeten aangaan. Een cruciale voorwaarde
hiervoor is dat de overheid faciliterend
optreedt, onder andere door het identificeren van markten.
De bossector in Suriname heeft te kampen met een laag zaagrendement (15 tot
40 %) onder andere vanwege verouderde machines, de zaagmethoden en het
ontbreken van product- en processstandaarden. Verder wordt het restmateriaal
veelal verbrand, met als gevolg uitstoot
van CO2, terwijl dit materiaal verwerkt
kan worden tot spaanplaat. De inefficiëntie in de bossector houdt ondernemingen gevangen in een vicieuze cirkel van
verspilling en overmatig en ondoordacht
gebruik van een waardevolle natuurlijke
hulpbron. Om de sector te prikkelen de
productie-efficiëntie te verhogen, zal de
overheid het bosheffingenstelsel moeten optrekken tot een niveau dat recht
doet aan de waardering van deze grondstof. De huidige bosheffingen, onder andere volumeretributie: USD 6 (klasse A)
en USD 5 (klasse B), zijn slechts toereikend om de operationele kosten van de
Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht
(SBB) te dekken. Desondanks zijn deze
relatief lage heffingen geen stimulans
geweest voor productieverhoging. Een
oorzaak hiervan kan zijn dat de sector
de gewenste winst reeds kan realiseren
door vooral te produceren voor de lokale
markt, waardoor er geen prikkel is om de
veeleisende exportmarkt te betreden. Er
zijn echter ook knelpunten in de sector,
zoals slechte infrastructuur en financieringsproblemen die een verhoging van
de productie belemmeren. De bosheffingen kunnen meer marktconform worden
aangepast op basis van de zogenaamde
economische surpluswaarde (ESW). De
ESW is het surplus dat gecreëerd wordt
bij de productie van een goed of dienst,
als gevolg van het in eigendom of beheer hebben van een productiefactor
waarvan er een vast of beperkt aanbod
is. Volgens de ESW-theorie valt dit surplus de overheid toe als eigenaar van
het bos op domeinland.
Om de productiekosten te berekenen is
gebruik gemaakt van het rekenmodel
van Whiteman op basis waarvan de ESW
van rondhout ± USD 17 per m³ bedraagt.
De huidige bijdrage van de bossector aan
het BBP en de exporten zijn respectievelijk ± 0,6 % en 0,4 %, terwijl de potentiële
bijdrage bij een houtproductie van
1,275 miljoen m³ respectievelijk ± 4 %
en 9 % zou kunnen bedragen. Verder kunnen de netto overheidsinkomsten uit de
bosheffingen aanzienlijk toenemen naar
± SRD 127 miljoen (USD 39 miljoen) bij
vastelling van de bosheffingen op basis
van de ESW. De huidige netto overheidsinkomsten waren ± USD 0,2 miljoen
in 2009. Om de negatieve handelsbalans
weg te werken, de deviezeninstroom te
vergroten en te voorkomen dat de lokale houtmarkt overspoeld wordt met
lokaal hout (met als gevolg verspilling),
moet verhoging van de productie zich in
belangrijke mate richten op de export.
Hierbij is certificering, marketing en samenwerking belangrijk om te kunnen
voldoen aan schaalvereisten en om de
concurrentiepositie te verbeteren. Het
voornemen van de huidige regering om
18.000 volkswoningen te bouwen, kan
echter terecht de vraag naar hout op de
lokale markt doen toenemen.
Bossen spelen een belangrijke rol in het
proces van het tegengaan van klimaatverandering vanwege hun vermogen tot
het vastleggen van CO2 (koolstoffixatie)
zolang deze bossen in stand gehouden
worden. Het beschermen van onze bossen kan dus een grote bijdrage leveren
aan het vertragen van klimaatverandering en daarnaast ook aan het behoud
Vakblad bos & natuur, no. 7
van de biodiversiteit. Om het probleem
rond de uitstoot van broeikasgassen en
klimaatverandering wereldwijd aan te
pakken werd het REDD-mechanisme ontwikkeld door de United Nations Framework Convention on Climate Change
(UNFCCC). REDD staat voor Reduced
Emissions from Deforestation and forest Degradation, hetgeen een financiële
compensatie voor vermindering van CO2
uitstoot omvat. Later veranderde dit in
REDD+, waarbij de ‘+’ aangeeft dat er
ook sprake is van financiële compensatie
voor het conserveren van bos, duurzaam
bosbeheer en het aanplanten van nieuw
bos. Voor klimaatmitigatie doelstellingen
is het beter om helemaal geen nieuwe
stukken bos open te kappen, zodat er
zoveel mogelijk CO2 kan worden vastgehouden. Maar het REDD+ mechanisme
is nog niet in werking, dus het conserveren van bos levert nog geen geld
op. Een carbon credit fee van USD 22
per Mte (metrieke ton equivalent), onder
REDD, zal equivalent zijn aan de huidige
toegevoegde waarde (TGW) van de bossector. Een carbon credit fee is de financiële vergoeding voor een metrieke ton
carbon oftewel koolstof die is opgeslagen in een boom of bos. Aangezien de
huidige marktwaarde van een carbon
credit, bij duurzaambosbeheer, op de
vrije markt rond de USD 15 ligt, kan geconcludeerd worden dat we de houtproductie vanuit een economisch oogpunt
kunnen voortzetten maar duurzamer en
efficiënter, met het minimaliseren van
de negatieve effecten op het milieu.
Concluderend kan worden gesteld dat er
een groeiende markt voor houtproducten en milieudiensten is. De Surinaamse
bossen kunnen additionele toegevoegde
waarde genereren door simultaan de
houtproductie op een duurzame wijze
te vergroten en de CO2 fixatiefunctie te
gelde te maken, onder andere door middel van het REDD+ mechanisme. Het
gaat dus niet louter om óf vergroting
van de houtkap óf het beschermen van
het milieu, maar om een optimale combinatie van beide bosfuncties. Door strategisch te plannen en het introduceren
van een doelmatig stelsel van bosheffingen, kan Suriname diversificatie en toename bewerkstelligen van de publieke
inkomstenstroom en een grotere economische groei realiseren. Om draagvlak
te vinden in de sector moet er sprake
25
zijn van transparantie en herinvestering
van de staatsinkomsten in de sector,
bijvoorbeeld door het instellen van een
‘Nationaal Bossenfonds’. Dit fonds kan
als garantie dienen om onder andere
financiering door private banken te bevorderen, dit stimuleert investeringen
en verlaagt de productiekosten waardoor de concurrentiepositie verbetert.
Verder moet de overheid de sector faciliteren: uitbreiding van de infrastructuur,
omzetbelasting éénmaal heffen, het helpen identificeren van afzetmarkten en de
duur van het concessierecht afstemmen
op de terugverdientijd van investeringen. Ook moet de overheid samenwerken met andere bosrijke landen om de
onderhandelingspositie te vergroten
bij internationale financieringsmechanismen zoals REDD+ en de mogelijkheden bekijken op de vrije carbonmarkt.
Ten slotte moet de overheid zorgdragen
voor een stabiel macro-economisch en
monetair klimaat, om investeringen te
stimuleren. Vanuit de zijde van de particuliere sector moet er gestreefd worden
naar duurzame winst door toepassing
van duurzaam bosbeheer, technologische innovatie en efficiëntie ten aanzien
van bedrijfsprocessen en materiaalgebruik. Dit laatste kan onder andere door
verwerking van restmateriaal, productie van hoogwaardige eindproducten
en optimale benutting van fondsen en
technische assistentie van de Food and
Agriculture Organization (FAO) en International Tropical Timber Organization
(ITTO) bij certificering en marketing. u
Vanessa S. Simson is macro-econoom en
Financial / Office Manager van TBI Suriname
organiseert:
RAIN FOREST KUNST FESTIVAL 2011
van 20 t/m 23‐10‐2011 Fort Zeelandia Complex & Onafhankelijkheidsplein
EEN EXPLOSIE VAN KUNST CULTUUR EN NATUUR DE RAIN FOREST BEURS biedt stands te huur aan voor o.a.: artiesten, siertelers, landbouwers, beeldend kunstenaars & fotografen, craftproducenten & modeontwerpers, cateraars, eco‐touroperators, mijnbouw‐ & houtverwerkingsbedrijven,schrijvers, milieuorganisaties en iedereen die het Tropisch Regenwoud als inspiratiebron ervaart of als werkterrein heeft
Info & aanmelding: E‐mail: [email protected]
Tel: 530664/8112916/8112994
Bezoekadres: ma‐vr 09 ‐15 u: De Werkplaats/ArtLab.sr
Verl. Gemenelandsweg 194 Paramaribo
26
Plaats uw
ADVERTENTIE
hier...
Contact ons op:
Telefoon: 531425 / 08955747
e-mail: [email protected]
Vakblad bos & natuur, no. 7
NTFP
Balata
Bossen worden vooral gezien als bron voor
de grondstof hout. Het bos heeft echter veel
meer te bieden dan hout alleen. Dat blijkt wel
uit de leefgewoonten en overlevingsstrategieën van bewoners in het bos, die vaak in sterke
mate afhankelijk zijn van de producten die
het bos hen levert. Deze producten worden de
niet-houtige bosproducten genoemd, in het
Engels: non-timber forest products (NTFP).
Maar over wat voor producten spreken we
dan? En waar worden ze voor gebruikt?
Eliza Zschuschen
D
e bolletrie (Manilkara bidentata)
leverde vroeger een belangrijke
bijdrage aan de economie vanwege het
rubberachtig materiaal dat de boom produceerde: balata. Dit leverde de boom een
beschermde status: volgens de Wet Bosbeheer (1996) mag de boom niet gekapt
worden. Thans wordt balata niet meer
gewonnen, maar er worden wel mooie
meubels vervaardigd van het hout, mits
de Minister van Ruimtelijke Ordening,
Grond- en Bosbeheer toestemming geeft
tot het oogsten van de bomen.
De bolletrie is een grote, tot 45 meter
hoge boom die voorkomt in het hoogbos
en langs kreekoevers. Hij groeit plaatselijk in vrij grote aantallen en is ook op ritsen langs de kust te vinden. In Suriname
is deze soort bekend onder de namen
balata, botri, paardenvleeshout, parata en
boeloewé. De naam paardenvleeshout
komt vanwege het feit dat het kernhout
versgekapt vleesrood is; later verkleurt
het naar roodbruin.
De bolletrie behoort tot de familie van
houtige planten met wit melksap en kleine witte bloemen die zich aan het begin
van de regentijd ontwikkelen. Uit het
melksap van de bast werd in de eerste
helft van de twintigste eeuw de balata gewonnen. De balata-bleeders kerfden met
een houwer een visgraatachtig systeem
door de bast van de boom heen, waaruit
het sap werd opgevangen. Met behulp
van klimsporen klom de balata-bleeder
daarvoor tot soms wel 20 m hoogte in de
HET KAPPEN VAN EEN BALATABOOM ROND 1915, FOTOARCHIEF STICHTING SURINAAMS MUSEUM
(AUTEUR: AUGUSTA CURIEL)
boom. Het klimmen en inkervingen maken in de bomen vergde heel veel kracht
en uithoudingsvermogen. De ruwe vorm
van tappen was schadelijk voor de bomen, waardoor vele bomen doodgingen.
Het melksap werd opgevangen in een op
de grond geplaatste kalebas en daarna
in petroleumblikken naar het kamp gebracht. Nadat men het sap drie dagen in
grote bakken had laten gisten, schepte
men het over in ondiepe bakken van met
klei gedicht latwerk, en liet de vloeistof
zo mogelijk in de zon indampen tot een
vel dat ter verdere droging werd opgehangen. Tot in het verre binnenland van
Suriname herkent men in het bos de botri-bomen aan hun littekens, als bewijs
van het bewonderenswaardige doorzettingsvermogen van de bleeders. De export
van balata uit Suriname begon omstreeks
1890 en heeft vele ups en downs gekend;
zij bedroeg in de jaren vijftig 100 à 200
ton per jaar. De piekperiode voor de handel in balata was van 1910 tot 1920. Omdat de vraag naar balata groter was dan
het aanbod, ontwikkelde men ter vervanging een synthetisch product. Hierdoor
Vakblad bos & natuur, no. 7
nam de vraag naar de natuurlijke balata
in de jaren ’50 sterk af. Het product werd
in de jaren ‘60 in hoofdzaak nog slechts
gebruikt voor drijfriemen en transportbanen. De balata-export is in de jaren ’70,
na een opleving in de jaren ’60, zeer sterk
gedaald.
De gele, tot 3 cm lange, ovale en meestal
éénzadige vruchten zijn eetbaar; ze smaken ongeveer als sapotille. Het melksap
dat naar room smaakt wordt ook wel
gedronken; men mag dan echter geen alcohol drinken, omdat anders in de maag
stolling plaats vindt met als gevolg (soms
fatale) constipatie. Levende bomen mogen niet geveld worden, doch door de
manier van tappen sterven er altijd vele
af. Verder vormt de afstand tot de vindplaatsen van de soort een beperking om
de balata-winning lonend te maken. In
het binnenland komen nog enige nauw
verwante soorten voor, die geen goede
balata geven, en daarom basterdbolletrie
of basrabotri genoemd worden. u
Eliza Zschuschen is Assistent-Onderzoeker
bij het Nationaal Herbarium van Suriname
27
Het Herbarium
Een waardevol nationaal bezit
Beeld boven: bbs, Beneden en rechts: els quick
De behoefte aan informatie over planten is niet nieuw, maar door de eeuwen
heen wel sterk veranderd. In Europa waren de mensen bezig met het verzamelen en drogen van vooral geneeskrachtige kruiden. Na de komst van Columbus
en het ontdekken van nieuwe werelden, ontstond tevens een jacht op nieuwe
planten. De grote hoeveelheden ‘buitgemaakte’ exotische en onbekende soorten riepen bij de wetenschappers van toen al vele vragen op over deze planten;
hun aantallen, oorsprong en ontstaan, de verspreiding en de onderlinge verschillen. Nieuwsgierigheid naar planten is tegenwoordig nog steeds een grote
drijfveer voor onderzoekers, echter worden minder nieuwe soorten ontdekt.
Wetenschappers hebben de informatie over planten nodig om antwoord te
kunnen geven op problemen gericht op biodiversiteit, klimaatsverandering en
koolstofvoorraden.
Dorothy Traag
D
e grote hoeveelheden nieuwe planten die werden meegenomen uit
de verre landen moet naast het opwekken van interesse ook een grote verwar-
28
ring met zich meegebracht hebben. Er
ontstond een behoefte aan ordening en
systematiek in de chaos. Het bracht echter wel een probleem met zich mee: we-
Vakblad bos & natuur, no. 7
tenschappers van toen raakten verloren
bij het ordenen van al die planten die
ontdekkingsreizigers meebrachten. Een
man die het tot zijn levenswerk gemaakt
heeft ordening te brengen en namen
te geven aan al die planten is Carl von
Linné (1707 - 1778), de grondlegger van
de plantensystematiek en de dubbele
naamgeving (binomiale nomenclatuur).
Deze in de adelstand verheven Zweedse
wetenschapper, geboren met de naam
Carolus Linnaeus, heeft met zijn ontwikkelde systematiek alle planten van
een unieke naam voorzien. Dit systeem
wordt nu, ruim driehonderd jaar later,
nog steeds gebruikt. Enkele voorbeelden van dubbele namen zijn Ixora coccinea (fayalobi), Gossypium barbadense
(katoen) en Spondias mombin (mopé).
Unieke formele namen
De naam van een plant is in elke taal
anders, de slingerplant in de bermen,
met de mooi paarse bloemen wordt in
het Surinaams patatatei, maar in het Engels morning glory genoemd. Ook als
de naam een vertaling lijkt te zijn vanuit
het Nederlands, kan er grote verwarring
optreden. Als in het Engels bijvoorbeeld
gesproken wordt over snakewood, dan
is dat geen slangenhout zoals wij dat in
Suriname kennen, maar dan wordt gesproken over letterhout. Eenzelfde plant
kan dus, heel verwarrend, verschillende
namen hebben.
Om dit probleem op te lossen is binnen het huidige systeem een plantennaam een formele benaming volgens de
lijst van International Code of Botanical
Nomenclature (ICBN). Dit is een reeks
van standaardaanduidingen voor gebruik bij het citeren van botanische namen. Een botanische naam, die bestaat
uit twee delen, wordt gebruikt voor
planten, algen (inclusief blauwwieren)
en schimmels (inclusief paddenstoelen).
De botanische naam voor slangenhout
is Loxopterygium sagotii, niet te verwarren met Brosimum guianense welke de
formele naam is voor snakewood en letterhout. Een wetenschappelijke naam
biedt dus een uniek etiket of handvat dat
over de hele wereld gebruikt wordt.
Botanische collecties
De eeuwenoude drang tot verzamelen
en bewaren is tevens de basis geweest
voor het aanleggen van de eerste botanische collecties. De plantenrijkdom van
de wereld is voor een groot deel in gedroogde vorm vastgelegd en bewaard
gebleven in herbaria verspreid over de
hele wereld. Een herbarium is een verzameling gedroogde planten, op papier
vastgehecht en voorzien van een label
met (vaak) de populaire en botanische
naam, de vindplaats, datum en de naam
van de vinder en degene die de plant op
naam heeft gebracht. Tere bloemen, bijvoorbeeld die van orchideeën, zijn soms
ook in alcohol gepreserveerd.
Een oud woord voor herbarium is
‘herbarius’. Dat heeft echter ook andere
betekenissen. Het kan ook kruidboek
of kruidkundige (arts) betekenen. Er
bestaan ook wetenschappelijke instituten met de naam herbarium, zoals het
Nationaal Herbarium van Suriname.
Hier wordt onderzoek gedaan naar onder andere gedroogde planten, die ook
in het herbarium bewaard worden.
Het Nationaal Herbarium van Suriname
maakt deel uit van de Anton de Kom
Universiteit van Suriname. Helaas is het
instituut nog niet verbonden aan een
botanische tuin, waar de planten in levende vorm worden ‘bewaard’. Ondanks
dat er in de collectie plantenexemplaren
van meer dan honderd jaar oud zijn, is
het herbarium geen natuurhistorisch
museum, omdat de collectie niet tentoongesteld wordt aan het algemeen
publiek.
Het Nationaal Herbarium van Suriname
heeft vooral collecties van de planten die
in Suriname voorkomen en daarnaast
zijn exemplaren die in Guyana en Frans
Guyana verzameld zijn, een belangrijk
deel van deze collectie. Een goede plantenverzameling is fertiel, dat wil zeggen dat het de vruchtbare delen van de
plant bevat, zoals de bloemen maar bij
voorkeur ook vruchten. Een herbariumexemplaar kan onder andere als bewijs
dienen voor de vondst van een bepaalde soort. Anderen kunnen dan het bewuste exemplaar determineren om de
juistheid te controleren.
Identificeren van planten
Het determineren of op naam brengen
van planten vindt plaats met behulp
van literatuur en vergelijking met de gedroogde exemplaren uit de herbariumcollectie. Dit vergt wel expertise, want
gedroogde exemplaren zien er anders
uit dan de verse levende planten: mooie
kleurige bloemen worden vaalbruin of
zwart wanneer men ze droogt. Tijdens
het verzamelen wordt gebruikgemaakt
van een plantenpers om het verse materiaal te drogen en te bewaren. Vormen
en kleuren veranderen tijdens dit proces, daarom is beschrijven van de verse
planten belangrijk.
De literatuur voor het identificeren van
planten bestaat uit determinatietabellen of determinatiesleutels. Deze binaire
sleutels bestaan uit een vragenlijst over
waarneembare kenmerken van de plant,
waarbij iedere vraag steeds maar twee
mogelijke antwoorden heeft. Een boek
met een lijst van alle soorten planten
van een bepaald gebied heet een flora.
Deze zijn meestal voorzien van determinatietabellen, statusaanduiding van
de soort in het betreffende gebied, vaak
ook van beschrijvingen van het milieu
waarin de plant wordt aangetroffen.
Communicatie over planten is nog
steeds gebaseerd op de plantencollecties met de wetenschappelijke namen
die samengesteld zijn uit het Grieks
en Latijn. Op deze manier is het mogelijk om over de landsgrenzen en taalbarrières heen wetenschappelijke inzichten over de plantenwereld met de dag te
vergroten. Referentiecollecties van gedroogde planten blijven een waardevol
bezit op nationaal niveau, niet alleen
voor de wetenschap, maar ook als onderdeel van ons culturele en natuurlijk
erfgoed. u
Dorothy Traag is Hoofd van het Nationaal
Herbarium van Suriname
Uitleg door Herbariumpersoneel aan leerlingen van de lagere school, Beeld: Mia Stregels
Vakblad bos & natuur, no. 7
29
Veilig Werken in Bos & Natuur
Aanschaf van machines en gereedschappen
Sietze van Dijk en John Courtar
De aanschaf van de juiste machines en
gereedschappen is geen eenvoudige
zaak, omdat het aanbod vaak groot en
divers is. Op veel punten is het dus
‘goed kijken en vergelijken’. Dat geldt
voor de prijs en verwachte levensduur,
maar ook voor de beschikbaarheid van
onderdelen en de service van de dealer.
Daarnaast is het verstandig om te kijken
naar de veiligheid en het gebruiksgemak van uw nieuwe aankoop. Waar u
op moet letten bij het kopen van een
nieuwe machine, wordt hier op een rijtje
gezet.
Waarop letten bij aankoop?
extra belasting die dit meebrengt voor
Persoonlijke
beschermingsmiddelen
•
•
Let er op dat er altijd een handleiding bij
het milieu, adem je als gebruiker in veel
Zorg voor de juiste persoonlijke bescher-
de machines wordt geleverd in een voor u
gevallen de uitlaatgassen van de machine
mingsmiddelen (PBM), afgestemd op de ma-
leesbare taal. Dit ligt misschien erg voor
in;
chines en de mogelijke risico’s. Ook PBM’s
Overweeg de mogelijkheid om nieuwe
worden steeds beter. Kijk dus bij aanschaf
lang niet altijd bijgeleverd. Is die er niet,
machines te laten draaien op biologische
van machines en gereedschappen ook naar
vraag er dan expliciet naar;
brandstoffen en smeermiddelen;
de meest geschikte PBM’s.
de hand, maar een handleiding wordt
•
Let op het brandstofverbruik. Naast de
Vraag bij de aanschaf van nieuwe (of
•
•
Zorg dat de machines aan de veiligheids-
tweedehandse) machines dat deze wor-
richtlijnen voldoen. Denk hierbij aan de
Meer informatie
den afgeleverd mèt brandblusser en
wettelijke verplichtingen die gelden voor
•
verbandtrommel. De leverancier kan de
zwaar materieel en motorhandgereed-
kan u dus adviseren bij de aanschaf van
montage ervan gemakkelijk inpassen tij-
schap.
de juiste machine of gereedschappen.
dens de afleverwerkzaamheden;
•
Bij uw leverancier: hij kent uw bedrijf en
Boven-dien weet hij welke PBM’s geschikt
Let op de prestatie/gewicht verhouding
Goede instructie
bij de aanschaf van motorhandgereed-
Koopt u een nieuw model of type? Vraag naar
schap. Vaak betekent meer vermogen een
de gebruikersinstructie of organiseer een ses-
tellen aan welke wettelijke eisen uw nieu-
zwaardere en duurdere machine;
sie met uw leverancier of derden over hoe
we aankoop moet voldoen (tel. 422240). u
zijn;
•
Bij de Arbeidsinspectie: zij kunnen u ver-
met nieuw gereedschap of machines om te
gaan. Is dit niet mogelijk, neem dan zelf vol-
Sietze van Dijk is bosbouwkundige en werk-
doende tijd voor de introductie van nieuwe
zaam als Capacity Building Officer bij Tropen-
machines of gereedschap: organiseer voor-
bos International Suriname; John Courtar is
lichting over het gebruik en onderhoud ervan.
hoofd Medisch Bureau Arbeidsinspectie
Stuur uw mensen nooit onvoorbereid het bos
•
Let op het service-interval, kies voor ma-
in!
NOOT:
chines die weinig onderhoud vragen. Veel
30
Deze veiligheidsrubriek is geschreven in overleg
onderhoud zorgt niet alleen voor stagna-
Praktijktrainingen
aandacht
met de Arbeidsinspectie. Zij is bedoeld als een
tie van het werk, maar betekent soms ook
wordt besteed aan veiligheid worden onder-
advies aan de praktijk en heeft geen wettelijke
onderhoud op ongemakkelijke en onge-
meer verzorgd door het Jan Starke Oplei-
of juridische basis. Aan deze informatie kunnen
wenste locaties;
dingscentrum te Zanderij I.
derhalve geen rechten worden ontleend.
waarbij
veel
Vakblad bos & natuur, no. 7
Oproep tot het indienen van projecten
Het Capaciteitsfonds Bos & Natuur
heeft als doel bij te dragen aan
het duurzaam beheer en gebruik
van onze bossen door het
ondersteunen van vakscholing en
overige trainingen binnen de bosen natuursector.
Het fonds wordt uitgevoerd door
Tropenbos International (TBI)
Suriname.
Waarvoor kunt u terecht bij het CBN fonds?
• Het fonds stimuleert scholing door financieel bij te dragen
in de kosten;
• Het fonds ondersteunt zowel vakinhoudelijke als
vakondersteunende trainingen;
• Het fonds wil de mogelijkheden van de sector benadrukken
en de instroom van nieuwkomers stimuleren;
• Het fonds beoogt verbeterde kennis en competenties van
de ‘professionals’ in de sector.
Wanneer kunt u terecht bij het CBN fonds?
Het hele jaar door kunnen projectvoorstellen worden ingediend.
Voor meer informatie kunt u terecht bij TBI Suriname.
Suriname
Contact: Tropenbos International Suriname, Prof. dr. J. Ruinardlaan, CELOS gebouw, AdeKUS complex,
Paramaribo, tel/fax + 597 532001, [email protected], www.cbn-suriname.org
31
Foto: Jan vandenbergH
zonlicht
Uw foto hier? Stuur uw foto (minimaal 300 dpi) met als thema ‘bosvogel’
naar [email protected]
Download