1 Gemeente, Op dit moment hebben wij het Kerstfeest al achter ons liggen. Toen hebben wij de komst van het nieuwe goddelijke leven in deze wereld mogen vieren, de nieuwe heilsorde in het kind van Bethlehem. En wij hebben mogen zingen van het licht dat toen in de Kerstnacht over deze aarde geschenen heeft. En nu hebben wij dit feest weer achter ons, evenals de jaarwisseling, die met vele luidruchtige uitspattingen van licht gepaard ging, en het gewone leven is weer begonnen. Maar is het dan nu ook afgelopen met alle blijdschap over het wonder wat toen geschied is, of mogen wij toch zo van blijdschap vervuld zijn, dat wij iedere zondag dit feest nog kunnen vieren? De christelijke gemeente heeft voor het laatste gekozen, en heeft gemeend ook op deze dag en ook nog de volgende zondagen bij het wonder van Kerst te moeten stilstaan. Deze zondag is immers de zondag van Epifanie, en dat wil zeggen dat wij daarop stilstaan bij de verschijning van God in deze wereld. Oorspronkelijk werd Kerstfeest ook gevierd in de eerste week van januari, namelijk op de zesde dag. En het is de eerste christelijke keizer Constantijn de Grote geweest, die besloten heeft, dat Kerstfeest op 25 december gevierd moest worden, het feest van de onoverwinlijke zon. Nu staan er op deze zondag en ook de volgende zondagen enkele duidelijke verschijningen van deze nieuwe heilsorde op het rooster. Deze zondag is het de aanbidding door de wijzen uit het Oosten of Jezus’ doop in de Jordaan en volgende week zondag het wonder van Kana, drie gebeurtenissen die een nieuwe tijd inluiden. Neen wij kunnen niet zeggen dat er nu een eind gekomen is aan de kerstvreugde. Waar komt het nu in dit verhaal van de wijzen op aan? Dat is stellig het feit dat het licht van Kerst, dat boven Bethlehem en boven het volk van Israël is opgegaan uitstraalt naar de volken van deze wereld. Het zijn niet meer, zoals in het Kerstevangelie van Lucas, de herders van Bethlehem die dit licht zien, maar ook geleerde mannen in een ver land zien dit licht in de vorm van een grote ster. En dit verhaal kunnen wij eigenlijk alleen begrijpen vanuit die profetie, die wij uit het boek van de profeet Jesaja gelezen hebben. Daarin wordt over het licht en de heerlijkheid des Heren gesproken die over Sion zijn opgegaan, maar waardoor de volken van deze wereld worden aangetrokken. En het is een rijk visioen, dat ons daar beschreven wordt: “Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van jouw schijnsel”. En het is die profetie die men vervuld zag in dit Kerstverhaal van Mattheüs. In dit verhaal gaan enkele mensen uit een ver land, aangetrokken door het licht van Kerst op weg een ster achterna die hun de weg wijst. Maar hoe kan een ster de weg wijzen, al is het ook een heel bijzondere ster? Sterren beschrijven immers een vaste baan aan de hemel, namelijk van Oost naar West, terwijl deze wijzen vanuit het Noordoosten, uit Mesopotamië of zelfs nog verder uit Perzië zijn gekomen, en na Jeruzalem gaat deze ster hen voor naar het Zuiden naar Bethlehem. En waarom zou nu juist een ster in dit verhaal zo'n centrale plaats innemen? Voor ons zijn sterren toch niet meer dan enorm grote gloeiende massa's, zoals de zon en de vaste sterren, of hemellichamen die bestaan uit kale rotsachtige vlakten, waarop niets kan groeien, zoals het geval is bij de planeten en de maan. Wij dienen echter wel te bedenken, dat in de Oudheid sterren meer zijn dan van die levenloze massa's. Toen werden sterren gezien als levende wezens, die zelfs het levenslot van ieder mens persoonlijk kunnen bepalen. Trouwens ook in onze tijd zijn er velen, die van mening zijn dat ons leven bepaald wordt door de stand van de sterren bij de geboorte. De kranten staan immers daar vol van. En de astrologie wordt door velen als een heel eerbiedwaardige wetenschap gezien. En ook komen wij in de Oudheid de opvatting tegen dat ieder mens zijn eigen ster had, gewone mensen een gewone ster en bijzondere mensen een bijzondere ster, waardoor hun bijzondere positie werd aangegeven. Deze mensen worden door die bijzondere ster aangetrokken. Zij worden in de oorspronkelijke tekst magiërs genoemd. En dan kunnen zij priesters zijn geweest, maar ook kunnen hiermee geleerden aangeduid worden, omdat de wetenschap toentertijd zowel in Egypte als in Babylonië door priesters werd beoefend. In de latere traditie zijn het koningen geworden en wel drie koningen, maar daarvan maakt het verhaal geen melding, ook niet wordt hierin het getal drie genoemd. Het is door het verband dat er 2 gelegd wordt met de profetie uit Jesaja, dat men hen gezien heeft als de koningen die door het licht geleid worden. En als wetenschappers hadden zij een bijzondere belangstelling voor de loop van de sterren. En zo waren er toen in de tijd van Jezus' geboorte daar in Babylonië van die magiërs, die opeens aan de hemel een heel bijzonder helder schijnende ster ontdekten. En omdat deze ster zo helder was, brachten zij deze direct in verband met de geboorte van een bijzonder mens, namelijk van een koning. Wat dit nu eigenlijk voor ster geweest is, daarover bestaan verschillende theorieën. Het zou een komeet geweest kunnen zijn. Volgens Chinese berichten zou er inderdaad enige jaren voor het begin van onze jaartelling een bepaalde komeet aan het firmament zijn verschenen. Dat is dus mogelijk, maar er zou ook gedacht kunnen worden aan een zogenaamde conjunctie van twee heldere planeten, dat wil zeggen, dat twee planeten zeer dichtbij elkaar aan de hemel zijn waar te nemen. Zo zouden ook rondom het begin van onze jaartelling de planeten Saturnus en Jupiter zo'n conjunctie zijn aangegaan. En dat zou wellicht de reden geweest zijn dat deze magiërs deze ster in verband brachten met een in Israël geboren koning. Immers, Juppiter werd, omdat het de grootste planeet is, als de koning der planeten beschouwd, en Saturnus was de planeet van de zaterdag, zodat nog steeds de zevende dag van de week naar deze planeet is genoemd, zaterdag d.w.z. dag van Saturnus. En juist voor de joden was die zevende dag als de Sabbatdag een heel belangrijke dag. Vandaar dat door deze geleerden, toen zij dit bijzondere verschijnsel ontwaarden, dit in verband gebracht werd met de geboorte van een koning in het land van de joden. En zo gaan deze geleerden op weg die wonderbare koningsster achterna. En deze ster brengt hen dan in het centrum van het joodse land, in de hoofdstad Jeruzalem. Daar woont Herodes, en het is tot hem dat zij zich het eerste wenden. Natuurlijk, zo denken zij, zal in zijn paleis wel dat koningskind geboren zijn. Deze koning weet echter van niets, en hij schrikt van hun vraag. Is er soms ergens een nieuwe koning opgestaan, die hem van de troon zal stoten? Herodes heeft zich immers met de steun van de Romeinse macht en met veel bloed vergieten meester gemaakt van de heerschappij over het volk Israël, en hij is zich ervan bewust, dat zijn macht in Israël ook geen onomstreden zaak is. Hij heeft zich immers ook niet bepaald geliefd gemaakt bij zijn onderdanen. Het enige wat hij doen kan is de schriftgeleerden uit Jeruzalem bij zich te roepen, en hen om raad te vragen. Misschien hebben zij zoveel kennis, dat zij een antwoord weten op deze vraag. En zij gaan hun boeken raadplegen, de boeken van de profeten, en in het boek van de profeet Micha vinden zij het bekende woord: "En jij, Bethlehem, in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort, die mijn volk Israël zal hoeden." Door deze woorden wordt hun de goede weg gewezen, namelijk de weg naar Bethlehem. Niet de hoofdstad Jeruzalem, de stad, waar de koningen David en Salomo hun paleizen hadden gebouwd, en waar het centrum van het gehele joodse volk zich bevond, namelijk de tempel op de berg Sion, is de plaats, waar die koning is geboren. Neen het is het veel kleinere Bethlehem. En om dat te ontdekken, is de ster niet voldoende, maar daarvoor is ook iets anders nodig, namelijk het woord van God, zoals dat is vastgelegd in de Schrift. En voor de joden, en ook voor Mattheüs, is dat het Oude Testament. Het is vooral Mattheüs geweest, die er de nadruk op legt in zijn evangelie dat het Oude Testament in het Nieuwe Testament is vervuld, en dat alles wat Jezus gedaan heeft door de profeten van het Oude Testament is voorzegd. En zo is het ook Mattheüs die op deze plaats dit woord van de profeet Micha citeert. Dat de Messias niet in Jeruzalem, maar in het veel kleinere en onaanzienlijke Bethlehem is geboren, is reeds voorzegd door een profeet. En dan gaan deze geleerden opnieuw op weg de ster achterna, die hun weer voorgaat, nu naar het zuiden, alleen, zonder dat iemand uit Jeruzalem hen op deze tocht vergezelt. En wij lezen dat zij zich verheugden, toen zij de ster weer zagen. Ja zij verheugden zich zelfs met grote blijdschap. Het is goed erop te letten, wat het moment is, waarop zij zich verheugden. In vers 10 staat in de oude vertaling en ook in de oorspronkelijke Griekse tekst, dat dit gebeurde, toen zij de ster zagen. Maar zij hadden toch allang deze ster gezien? Waarom wordt dit nu pas gezegd? Maar toch gaat het hier wel om een bijzonder moment, want in vers 9 lezen wij dat deze ster hen voorging, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het kind was. Waarschijnlijk wordt ons in vers 10 dit moment beschreven. Vandaar dat de nieuwe vertaling hier heeft: toen ze dat zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. De ster, die hun op hun gehele reis was voorgegaan, ging nu niet meer verder, maar bleef opeens staan, en dat was het teken dat het doel van de reis bereikt was. Nu werd voor hen zichtbaar, dat het kind, dat zij daar aantroffen, niet maar een gewoon kind was, maar een koning, voor wie een helder 3 stralende ster was opgegaan. En daarom waren zij blij, niet omdat zij na hun verblijf in Jeruzalem de ster opnieuw zagen, maar omdat hij nu bleef staan op de plaats waar het wonder geschied was en de koning te vinden was. En als zij het huis zijn binnengegaan, dan doen zij daar twee dingen. In de eerste plaats aanbidden zij dit kind als een koning. En dat doen zij door voor dit kind neer te vallen op de grond, zoals men gewoon was als teken van eerbied languit op de grond voor een koning te gaan liggen. Dat is de aanbidding, of wel de proskynese. In de tweede plaats bieden zij het geschenken aan, goud, wierook en mirre. Dit waren heel kostbare geschenken, die juist aan koningen gegeven werden. Goud is, zoals wij allen weten een kostbaar metaal, en ook wierook en mirre, die gemaakt zijn uit het hars van bepaalde zeldzame bomen, die in Arabië en Ethiopië groeien, zijn zeer duur. Later heeft men in de uitleg aan die geschenken nog een bijzondere betekenis toegekend. Zo lezen wij in een Middeleeuws Leven van Jezus: dat gout betekent gheweldicheit. Ende dat wieroc sijn godlijcheit, die myrre meende sijn menschelijchede”. Goud werd gegeven als een typisch geschenk voor een koning. Wierook zouden zij hem gegeven hebben, omdat dit aan de goden werd geofferd. En daarmee zouden zij erkennen, dat hij een goddelijke koning was. En mirre werd ook gebruikt om de doden te zalven, en dit zouden zij hem gegeven hebben, omdat zij inzagen, dat hij als mens lijden en sterven zou. Zo zien deze geleerden, deze magiërs in Jezus een koning. En wat voor koning hebben zij in Jezus gezien, en wat voor koning mogen wij in Jezus zien? Is het een koning, zoals koning Herodes, die zijn volk alleen maar uitbuitte om in Jeruzalem prachtige gebouwen te laten neerzetten, een paleis voor zichzelf en ook tot meerdere glorie van zichzelf een nieuwe tempel? Of is het een koning, zoals die koning die ons beschreven wordt in de psalm die we gezongen hebben, de koningspsalm: Hij zal de redder zijn der armen, hij hoort hun hulpgeschrei. Hij is met koninklijk erbarmen hun eenzaamheid nabij.” Zo’n koning zal hij zijn, een koning van gerechtigheid en vrede. En zo worden ook wij opgeroepen om achter de ster deze rechtvaardige koning tegemoet te gaan. En daartoe worden ook wij in het bijzonder door Mattheüs opgeroepen. Immers door hem worden niet zozeer de joden, maar juist zij, die niet van joodse origine zijn, zoals die magiërs uit Babylonië, opgeroepen om op weg te gaan de Messias tegemoet. En zo mogen ook wij hem ontmoeten. Wij mogen immers, zoals de apostel Paulus schrijft, door Christus Jezus delen in de erfenis, en deel hebben aan de belofte. En dan wil vervolgens Mattheüs ons in dit verhaal duidelijk maken, dat wij die nieuwe koning niet moeten zoeken aan het hof van de koningen van deze wereld, of in de centra van deze wereld. Daar is hij niet te vinden, maar juist op die plaatsen, waar wij hem niet zouden zoeken. Hij is juist te vinden in onze minste medemens, zoals Jezus zelf ook gezegd heeft: wat gij aan mijn een van mijn minste broeders gedaan hebt, dat hebt gij mij gedaan. Bekend is het verhaal van de vierde wijze, die te laat was om met de andere drie de reis te ondernemen, en die er alleen op uittrok. Hij vond de koning niet in Bethlehem, maar in ieder mens die hij tegenkwam en die zijn hulp nodig had. En pas toen Jezus aan het kruis hing vond hij hem. Tenslotte worden wij door dit verhaal ook opgewekt om deze koning, deze koning van het recht en de gerechtigheid, na te volgen. En dat betekent, dat ook van ons verwacht wordt, dat wij recht en gerechtigheid betrachten, zowel in ons persoonlijk leven, als ook in ons maatschappelijk handelen. Wij worden opgeroepen ons bij ons handelen ten opzichte van onze medemens niet in de eerste plaats te laten leiden door ons eigen belang, maar zijn belang dient ons ter harte te gaan. En ook verlangt deze koning van ons dat wij ons inzetten voor gerechtigheid en recht in onze samenleving en in deze wereld. Laten wij zo ook deze koning van het recht en de gerechtigheid tegemoet gaan, terwijl wij ons door zijn woord, die voor ons als een ster is, laten leiden. Als een vuur zijt gij verschenen als een ster gaat Gij ons voor in den vreemde wijst uw spoor in de dood zijt gij verdwenen. Als een woord zijt gij gegeven als een nacht van hoop en vrees als een pijn die ons geneest 4 als een nieuw begin van leven. A M E N.