Uit: Ton Wentink (red), Perspectieven op Management. Boom/Lemma , 2011 HRM VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DUALITEITEN IN MODERNE ORGANISATIES: OP WEG NAAR SOCIAL RESOURCES MANAGEMENT Willem de Nijs 1.Introductie In de huidige human resource management literatuur wordt er inmiddels, zij het wat aarzelend, analytische ruimte geboden aan benaderingen die uitgaan van paradoxen, contradicties, polariteiten, concurrerende doelen/waarden en dualiteiten . Daarin wordt afstand genomen van het idee van universele al dan niet gebundelde best practices en zogeheten best fit modellen welke garant zouden staan voor een succesvolle “business performance”. Vooral in reactie op de dominerende invloed van literatuur uit de USA voeren Europese auteurs (zoals Boxall en Purcell (2008), Paauwe (2004), Boselie (2010) pleidooien voor een veel bredere benadering en invulling van hrm en de door haar na te streven performance. De argumentatie daarvoor is heel basaal gelegen in de overweging dat hrm strategische antwoorden moet vinden op meerdere dynamische omgevingscontexten dan alleen de afzetmarkt. We hoeven wat dat betreft alleen maar te denken aan de arbeidsmarkt die op dit moment menig organisatie hoofdbrekens bezorgt op het gebied van werving en behoud van competent personeel nodig om überhaupt succesvol op de afzetmarkt de concurrentie het hoofd te bieden. Dit voorbeeld moge al voldoende illustreren dat HRM geconfronteerd wordt met eisen en doelen die niet altijd in elkaars verlengde liggen. Het beeld wordt nog gecompliceerder als ook rekening wordt gehouden met de diversiteit van veranderende arbeidsoriëntaties van werknemers, de arbeidsverhoudingen en maatschappelijke en politieke druk op organisaties. Al deze gebieden vormen evenzoveel strategische uitdagingen voor hrm. Gezien de pluriformiteit aan strategische contexten zou het vanzelfsprekend moeten zijn om de inhoud en betekenis van hrm in organisaties te baseren op het uitgangspunt van tegengestelde logica’s en concurrerende waarden en derhalve op de spanningen/ contradicties die hieruit voorvloeien welke zich nu eenmaal niet in simpele fit modellen laten verenigen. De introductie van het dualiteitconcept in hrm is tot nu toe nogal eenzijdig in die zin dat het zich vaak beperkt tot het postuleren van de onverenigbaarheid van doelen en waarden die een organisatie tegelijkertijd nastreeft of als gevolg van het simultaan acteren op meerdere strategische contexten. Bekend zijn in dit verband onderscheidingen als korte-/ lange termijn, centraal/decentraal, coherentie/diversiteit, beheersing/ontwikkelend etc. Kenmerkend hierbij is dat dualiteit extern wordt benaderd als gevolg van doelen, eisen en verwachtingen die van buiten aan de organisatie worden opgelegd en die een organisatie voor problemen stelt als het gaat om hier gelijktijdig aan te voldoen. Veel minder wordt dualiteit doordacht vanuit haar intrinsieke karaker dat wil zeggen als een essentiële natuurlijke hoedanigheid van menselijk handelen en van sociale relaties De stelling die in deze bijdrage wordt verdedigd en uitgewerkt is dat deze meer fundamentele dualiteit voor moderne organisaties steeds belangrijker wordt als gevolg van het feit dat in weerwil van de technologische ontwikkeling de “performance”van organisaties steeds meer afhankelijk wordt van menselijk handelen en van de aard van sociale relaties. Vooral HRM speelt een sleutelrol als het gaat om de leiding van organisaties bewust te maken van deze dualiteiten waarin uiteindelijk de bouwstenen zich verschuilen voor een unieke resource based strategie als voorwaarde voor het verwerven van duurzaam concurrentie voordeel. Na een korte uiteenzetting van het dualiteitsconcept (2) wordt ingegaan op het toenemende belang van dit concept voor moderne organisaties (3) Daarna worden 5 centrale dualiteiten onderscheiden en besproken (4) vervolgens doordacht op hun onderliggende logica’s (5) om tot slot stil te staan bij de strategische uitdagingen die dit voor HRM oplevert (6) 2. Het concept dualiteit Het begrip dualiteit kent al een respectabele wetenschappelijke geschiedenis en behoort tot de categorie van begrippen die zo basaal zijn dat ze welhaast de status van vanzelfsprekendheid hebben bereikt. Met name in de psychologie (persoonlijkheidsleer), filosofie en sociologie behoort het tot de belangrijkste kernleerstellingen. Dualiteit gaat uit van het idee dat menselijk handelen bepaald wordt door de simultane werking van ogenschijnlijk aan elkaar tegengestelde krachten/behoeften maar die in feite complementair zijn. De oerdualiteit is terug te voeren op een onderscheid dat analytisch te maken valt tussen ratio/verstand en gevoel/intuïtie maar zich in de praktijk van ons handelen tegelijkertijd openbaart. Zo hebben we zowel behoefte aan autonomie/vrijheid als behoefte aan verbinding met en geborgenheid bij anderen. In organisaties openbaart zich deze dualiteit onder andere in de noodzaak van ordening en regulering van individueel gedrag en het tegelijkertijd mobiliseren van de individuele menselijke energie. Dualiteit is inherent aan de menselijke existentie en menselijke gedrag en daarmee ook automatisch inherent aan sociale systemen zoals organisaties die nu eenmaal het product zijn van menselijk handelen. In die zin kan men organisaties zowel beschouwen als de uitdrukking van deze dualiteit in menselijk gedag als ook een poging deze te beheersen en in goede banen te leiden. Het probleem is echter dat deze menselijke en sociale dualiteit in de wetenschap en in de praktijk van het management over het algemeen niet als uitgangspunt voor analyse en handelen worden genomen. In de wetenschap heeft dit te maken met de dominante wijze van theorievorming, die vooral gericht is op interne consistentie en nog altijd stevig geworteld is in de formeel logische kennistraditie, waarin sociale complexe fenomenen in steeds kleinere en van elkaar onderscheiden stukjes worden gehakt en in een polariserend (of/of) denkraam worden geplaatst. De uitkomst hiervan is dat niet alleen de realiteit in termen van elkaar uitsluitende tegenstellingen wordt gepercipieerd, maar dat ook de wetenschap zelf wordt gekenmerkt door elkaar opponerende theorieën en stromingen die niet toegerust zijn om deze tegenstellingen te overbruggen en in een gemeenschappelijk kader te integreren. Door Poole en van de Ven (1989) is al een tijdje geleden aangetoond hoe gangbare management en organisatietheorieën nog altijd niet in staat zijn de duale aard van het functioneren van mensen in organisaties en van organisaties zelf een conceptuele plaats te geven. Zo kan men nog altijd niet goed uit de voeten met het gegeven dat het gedrag van werknemers zowel structuur bepaald is als gestuurd wordt door persoonlijke waarden en doelen, dat organisaties zowel stabiliteit kennen als continue veranderen, dat organisatiecultuur zowel een aggregatie is van individuele percepties als een eigenschap van een sociaal systeem en dat werknemers zowel streven naar autonomie en individuele identiteit als naar samenwerking en collectieve identiteit. Het probleem is niet dat men deze dualiteit niet onderkent, maar dat men niet in staat is dit een geïntegreerd theoretisch kader te vatten. De meeste organisatietheorieën nemen of stabiliteit of verandering als referentiepunt en bevoorrechten daarmee in hun benadering het ene verschijnsel boven het andere. Mogelijk speelt hierin ook een rol dat wetenschappers net als managers ook maar gewoon mensen zijn die in onze westerse cultuur welhaast gepredestineerd zijn om de complexiteit mentaal te reduceren in bipolaire concepten en in het construeren van lineaire en causale verbanden. Verschijnselen die niet in deze simplificatie passen, of het tot de ontdekking komen dat als aan elkaar tegengesteld gedefinieerde verschijnselen zich tegelijkertijd voordoen en spanningen creëren wordt dan snel als paradoxaal beschouwd. Aangezien men mentaal niet goed is toegerust om te denken in termen van noodzakelijk samenhang en verbinding van krachten die elkaar veronderstellen en elkaar in zekere zin ook nodig hebben ( het een kan nu eenmaal niet buiten het ander), zal dit uiteindelijk ook in de praktijk van het handelen van management haar nadelige neerslag vinden. De neiging is namelijk groot om praktijken te ontwikkelen die zich eenzijdig concentreren op maar een kant van medaille en daarmee uiteindelijk het tegendeel bereiken van wat eigenlijk wordt nagestreefd. Dit gaat des te meer knellen als. zoals hieronder zal worden betoogd, moderne organisaties in hun functioneren intenser dan tot nu toe het geval is geweest door menselijke en sociale dualiteiten zullen worden gekenmerkt. De onvolkomen perceptie daarvan leidt er toe dat gevolgen en resultaten van menselijk handelen door het management vaak als paradoxaal worden beschouwd, dat wil zeggen als onverwacht, onbedoeld, verrassend en tegengesteld aan van wat de bedoeling is. Dit stelt het management in de dagelijkse handelingspraktijk dan weer voor dilemma’s. Men voelt zich gedwongen tot een of/of oplossing wat er vaak op neer komt dat men zich nog sterker ingraaft in de eenmaal gekozen positie en de daarbij behorende logica ( geen water bij de wijn doen, laat staan zogenaamde zwakte vertonen). 2 De paradox van transformatie van arbeid en organisatie Het uitgangspunt van deze bijdrage is dat dualiteit weliswaar per definitie endogeen is aan het gedrag van werknemers en het functioneren van organisaties, maar dat het onderkennen daarvan en dit als grondslag nemen voor het handelen van management nu pas echt tot een strategisch vraagstuk van de eerste orde is uitgegroeid. De verklaring daarvoor is de ingrijpende verandering van arbeid en organisatie als onderdeel van een overigens veel groter maatschappelijke en economisch transformatieproces. We zijn om het zo te zeggen momenteel ooggetuigen van het geboorteproces van een totaal nieuwe economie en samenleving. Hoewel met wisselende benamingen opgesierd als kennis - , informatie- of netwerkmaatschappij, is men het er wel over eens dat er sprake is van een kwalitatieve omslag in die zin dat we te maken hebben of krijgen met vraagstukken en ontwikkelingen die inhoudelijk van andere aard zijn dan die van de voorgaande als industrieel omschreven samenleving. Deze vragen dan ook om fundamenteel andere processen van organisatie en besturing zowel op macroniveau als op het niveau van organisaties. Of om het eenvoudiger te stellen: kennis en praktijken uit het verleden staan niet langer garant voor succesvolle economische “performance” nu en in de toekomst. Een van de meest opvallende veranderingen betreft de toegenomen mensafhankelijkheid van productie- en dienstverlening en daarmee de noodzaak in organisaties zich meer dan voorheen rekenschap te geven van het strategische belang van de zogeheten sociale dimensie. Een van de sturende krachten daarin betreft de immer voortschrijdende technologische ontwikkeling die mede zelf voor deze kwalitatieve breuk in de aard en vorm van het economische bestel heeft gezorgd. Door Alain Touraine (zie de Nijs, 1987) is deze omslag ooit omschreven als de paradox van technologische evolutie die door hem toen werd geconstateerd op het hoogtepunt van wat we nu de oude industriële economie zouden noemen, maar die nog uitgesprokener van toepassing is op onze door informatietechnologie aangezwengelde kenniseconomie. Deze paradox komt er eenvoudig geformuleerd op neer dat naarmate arbeidsystemen meer en meer worden geautomatiseerd (in onze tijd zouden we nu spreken van geïnformatiseerd), het strategische belang toeneemt van sociale factoren voor de kwaliteit en productiviteit van deze arbeidssystemen. Het paradoxale schuilt in het feit dat in de managementratio achter dit proces van technologische intensivering de wens om de productie minder mensafhankelijk te maken juist een grote rol speelt. Het is de ultieme droom van de fabriek zonder werknemers waarin de productie volledig is geautomatiseerd en gerobotiseerd en men eindelijk bevrijd is van de veel managementenergie verslindende factor arbeid. En inderdaad Touraine constateerde in zijn baanbrekende onderzoek naar de beginnende experimenten van automatisering in de toenmalige Renault Fabrieken dat er sprake is van een grote uitstoot van arbeid en dat de rol en betekenis van werknemers in kwantitatieve zin drastisch afnemen. Maar hij constateerde ook nog iets anders. Arbeid in geautomatiseerde productiesystemen verandert fundamenteel van karakter: fysieke arbeid maakt plaats voor conceptuele arbeid (toezichthoudend, controlerend) die een groter beroep doet op mentale competenties. Daarenboven neemt de kwalitatieve strategische rol van deze werknemers juist toe. Hun inzet, betrokkenheid, houding en motivatie is cruciaal (al was het maar om er voor te zorgen dat de dure technologie niet in gevaar komt) en deze worden sterk bepaald door de kwaliteit van de sociale verhoudingen en veel minder door de inhoud van het werk zelf met haar algemene niet beroepspecifieke karakter. Met de opkomst en grootschalige toepassing van informatietechnologie wordt dit proces ook buiten de industriearbeid waarneembaar en zodanig geïntensiveerd dat er sprake is van een kwalitatieve omslag op grote schaal. Waar in het industriële tijdperk arbeid lange tijd een restsom was waarvan de inhoud meer en meer werd uitgehold door de technologische ontwikkeling ( de mens als verlengstuk van de machine) zijn in het informatietijdperk de rollen wat dit betreft omgedraaid. Natuurlijk heeft de informatietechnologie een grote invloed op de soort en de inhoud van het werk maar het gebruik en de benutting van de mogelijkheden daarvan is sterk afhankelijk van de kwaliteiten en competenties van de werknemers. Daar komt bij dat deze technologie geen vaste structuren determineert zoals in de industriële sector. De informatietechnologie biedt juist enorme mogelijkheden tot variatie in de vormgeving van de arbeidorganisatie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de concurrentieslag niet zozeer wordt bepaald door het behalen van een technologische voorsprong ( zoals in de industriële sector lange tijd het geval is geweest) maar in het optimaal benutten van de mogelijkheden die deze nieuwe technologie biedt. De bron daarvoor ligt in de kennis en vermogens van werknemers (human capital) en vooral of het management in staat is deze kennis in productieve samenwerkingsvormen te organiseren (social capital). In zekere zin is ook dit de kern van de zogeheten resource based view of the firm waarin betoogd wordt dat duurzaam concurrentie voordeel en competitief succes in de moderne economie vnl. kan worden opgebouwd door de unieke en niet na te bootsen organisatie van human capital. Het competitieve vermogen van een organisatie en haar economische performance wordt in deze visie afhankelijk gemaakt van de mate waarin het management in staat is om deze voorheen als van niet strategisch belang onderkende sociale dimensie tot haar recht te laten komen. Het paradoxale en duale karakter van het moderne arbeids- organisatiesysteem schuilt dus in het feit dat ondanks haar technologische geavanceerde karakter het per definitie ook een sociaal systeem van arbeid is . Haar functioneren wordt meer dan in het “oude” systeem het geval was sterk afhankelijk van de competenties en betrokkenheid van de werknemers en van de kwaliteit van de sociale verhoudingen in het werk. Het technologische en het sociale vallen om het zo te stellen samen en zijn niet meer zoals vroeger van elkaar te scheiden en tegen over elkaar te stellen. Moderne informatietechnologie functioneert nu eenmaal niet autonoom ( is geen lopende band of een industriële procestechnologie) en is van weinig economische waarde zonder werknemers die de vaardigheden hebben deze ook volledig uit te nutten en daartoe ook de gelegenheid krijgen. Deze transformatie moet overigens niet beschouwd worden als het product van een lineair evolutieproces, waarin het “nieuwe” zich geleidelijk uit het “oude”ontwikkelt en slechts een voortzetting daarvan is in een nieuwe verpakking. Het gaat om een continu proces van gelijktijdige afbraak en opbouw van kwalitatief onderscheiden arbeidssystemen die fundamenteel van elkaar verschillend zijn, inhoudelijk gekenmerkt worden door andere logica’s en daarom ook om andere besturings- en organisatieprincipes vragen. In onderstaande figuur is gepoogd de kenmerkende inhoudelijke verschillen in een aantal algemene termen wat extreem tegen over elkaar te zetten: OUD NIEUW FYSIEKE MACHINE Zowel arbeid als de organisatie Zijn zichtbaar en tastbaar COLLECTIEVE INTELLIGENTIE arbeid is conceptueel, organisatie is collectief systeem van kennis CONTROLE Top-down sturing, disciplinerend Senior management staat los/boven organisatie. Organisatie ten dienste van bestuur VIABLE SYSTEM zelforganisatie/sturing. vermogen tot verandering in systeem zelf CONTEXT GERICHT Strategie gedomineerd door Outside-in: aanpassing/fit omgeving uit RESOURCE BASED strategie mede bepaald door denken van onderscheiden interne unieke resources (ECONOMIC) GOAL DRIVEN Economische doelen centraal Share holders value Interne markt/contractrelaties (HUMAN) VALUE DRIVEN sociale waarden en doelen mede bepalend maatschappelijke legitimiteit gemeenschappelijkheid Figuur 1 transformatie in termen van organisatiebeelden Deze transformatie als overgang van het oude naar het nieuwe is een proces van gelijktijdige destructie en creatie. Dit betekent dat deze processen in de tijd samen vallen. Organisaties geven vorm aan het nieuwe terwijl ze tegelijkertijd het oude afbouwen. Het oude en het nieuwe manifesteren zich simultaan, met als gevolg dat er een confrontatie plaatsvindt van tegengestelde logica’s in temen van organisatie en besturing en men voor de uitdaging staat daaraan tegelijkertijd te voldoen. Het grote probleem in organisaties is echter dat men vaak het nieuwe probeert te besturen en te organiseren met behulp van opvattingen en principes die bij het “oude” behoren en men te weinig openstaat voor de dualiteit van het moderne arbeidssysteem. Een nadelig gevolg hiervan is onder andere dat de potentie van vernieuwing in organisaties niet optimaal wordt benut. 3. dualiteiten in moderne organisaties. In de moderne organisatie is een vijftal centrale dualiteiten te onderkennen. In onderstaande figuur worden deze als volgt schematisch weergegeven. Technologisch Arbeidssysteem--------------------------Sociaal Arbeidssysteem “Human Capital”----------------------------------------- “Social Capital” “High Performance Organisation”-------------------- “High Commitment Organisation” Hoog IQ gehalte------------------------------------------- Hoog EQ/SQ gehalte Resultaat gericht HRM----------------------------------- “Social Resource Based Strategy” Figuur 2 Dualiteiten in moderne organisaties De eerste dualiteit heeft betrekking op het inzicht zoals eerder toegelicht, dat technologisch geavanceerde arbeidssystemen tegelijkertijd en per definitie ook sociale systemen van arbeid zijn. Geen enkele organisatie kan zich onttrekken aan de druk tot verdergaande automatisering en informatisering maar zal zich daarbij noodgedwongen ook steeds meer bewust worden dat voor het optimaal benutten van de technologische mogelijkheden de kwaliteit van de sociale verhoudingen op de werkvloer doorslaggevend is. Het idee dat technologie kan worden beschouwd als een sociaal exogene kracht die een dwingende universele kracht uitoefent op de inhoud en vorm van sociale relaties is daarmee definitief achterhaald. Eerder is sprake van het omgekeerde: de mogelijkheden van technologische vernieuwing en innovatie in organisaties worden bepaald door de kracht en kwaliteit van sociale vernieuwing en innovatie. De tweede dualiteit betreft het gegeven dat organisaties een steeds grotere behoefte krijgen aan hoger opgeleide werknemers en gekenmerkt worden door een hoog menselijk kapitaal (human capital) gehalte. Dit zijn over het algemeen ook werknemers met een stevig ontwikkeld ego, met een hoog bewustzijn van hun individuele waarde voor de organisatie en gedreven door individuele ambities en carriereperspectieven. Daartegenover staat dat organisaties meer en meer afhankelijk worden van de productieve samenwerking van deze werknemers en daarmee in aanraking komen met het niveau van hun sociaal kapitaal (social capital) gehalte. Het grote vraagstuk is niet zo zeer het binnenhalen van aan individu gebonden vaardigheden en talent, maar het realiseren van productieve en effectieve processen van samenwerking ten nutte en ten dienste van de organisatie. Dit veronderstelt het tegelijkertijd investeren in zowel human als social capital: investeringen die zo op het oog uitgaan van tegengestelde waarden en principes. Sociaal kapitaalvorming laat zich immers niet echt plannen en sturen en veronderstelt juist een grote ruimte voor spontane en informele relatie- en netwerkvorming, zowel binnen als buiten de organisatie , waarbij vertrouwen een sleutelcomponent is. De derde dualiteit heeft te maken met de druk op organisaties tot het leveren van goede prestaties en resultaten: een druk die overigens niet alleen wordt uitgeoefend door aandeelhouders, maar ook door veeleisende consumenten, kritische klanten en in het algemeen de samenleving. Het tegelijkertijd voldoen aan de diversiteit van eisen en verwachtingen is op zich al gecompliceerd genoeg en zal in de toekomst eerder toenemen dan verminderen. Elke organisatie zal in die zin op een of andere manier een “high performance organisation” moeten zijn die van verschillende kanten wordt aangesproken en afgerekend op door haar geleverde kwaliteit van prestaties en resultaten. Naar binnen toe zal dit zich vertalen in het aanspreken en beoordelen van werknemers op hun prestatie en bijdrage aan het organisatieresultaat. Het is uit onderzoek inmiddels genoegzaam bekend dat voor het duurzaam leveren van goede prestaties door werknemers het arbeidssysteem ook kenmerken moet vertonen van een “high commitment organisation”. Dit is een organisatie waarin de human resources filosofie niet als lippendienst wordt beleden maar die door het management actief en zichtbaar tot uiting wordt gebracht. Het is de creatie van wat ook wel een organisch arbeidssysteem wordt genoemd waarin de verhoudingen tussen leiding en werknemers gebaseerd zijn op wederkerigheid en vertrouwen. De besturing en inrichting van de organisatie zijn gebaseerd op de overtuiging dat het leveren van goede prestaties wordt bepaald door een uitdagende werkinhoud die werknemers ruimte en autonomie biedt en in staat stelt hun kennis en vaardigheden te ontwikkelen. Het is om in vakjargon te spreken een arbeidssysteem waarin werknemers een hoge mate van “percieved job control”ervaren. Het leveren van goede prestaties wordt als het ware de vanzelfsprekende uitkomst van een bij en in zijn werk en collega’s betrokken werknemer die daarvoor niet extra behoeft te worden gestimuleerd door externe (financiële) prikkels. Externe en extrinsieke outputsturing zonder inhoudelijke betrokkenheid en intrinsieke gedrevenheid tot het leveren van inhoudelijke goede prestaties leidt uiteindelijk tot het uithollen van de condities die nodig zijn om die prestaties te leveren zo heeft ons de kredietcrisis tot scha en schande duidelijk gemaakt De vierde dualiteit is de minst zichtbare maar mogelijk daarom ook de meest gevoelige en meest bepalende. Organisaties van nu en in de toekomst baseren hun concurrentiekracht niet zozeer op hun specifieke product of dienst sec, maar op de kennis die hen in staat stelt deze producten en diensten te maken en continue te verbeteren en te modelleren naar de veranderende wensen en eisen van de markt. Als “competence, knowledge based ” organisatie hebben zij behoefte aan en zijn tegelijkertijd uitdrukking en eigenaar van georganiseerde expliciete kennis (wetenschap), professionaliteit en formele ratio. Zij hebben om het zo te stellen een hoog IQ gehalte. De productie van deze formele, objectieve kennis is echter een uitkomst van “knowing”, een sociaal product van informele interactie en uitwisseling van “tacit” aan personen en relaties gekoppelde “know how”. In deze subjectieve context spelen non-rationele groepsdynamische processen een doorslaggevende rol. Dit is een wereld die nauwelijks openstaat voor rationele objectivering, planning en beheersing, maar hoofdzakelijk geregeerd wordt door onzichtbare en vaak niet te kennen onbewuste psychologische behoeften, emoties en verlangens van werknemers. Het is de wereld van elkaar wel of niet gunnen, van de een wel of niet mogen, van emotionele gevoeligheden, van wel of geen respect hebben; kortom: de echte “black box van performance”. Naarmate de formele rationaliteit van organisaties groter is, neemt het belang van deze non rationele processen overeenkomstig toe. Dergelijke organisaties dienen naast een hoog IQ gehalte dan ook over een hoge mate van sociale en emotionele intelligentie te beschikken . Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteiten van de leiding: als vertegenwoordiger van de kerncompetenties van de organisatie beschikt zij niet alleen over de juiste inhoudelijke formele kennis maar staat zij open voor - en is in staat verbinding te zoeken met deze non rationele aspecten en processen. Zonder deze eigenschappen zal leiderschap dysfunctionele trekken vertonen en niet in staat zijn de echte bronnen aan te boren voor goed presteren van de organisatie. De vijfde dualiteit heeft te maken met de toegenomen strategische rol van de HR- functie in moderne organisaties. Het is onontkoombaar dat zij meer en meer wordt aangesproken om haar bijdrage aan de organisatiestrategie zichtbaar en aantoonbaar te maken. Daarbij zal het ook vanzelfsprekend zijn dat dit onder andere ook in financieel economische termen gebeurt en dat praktijken en instrumenten zullen worden doorgelicht in termen van kosten en opbrengsten. In dit lange tijd als soft voorgestelde beleidsdomein zullen ook de hardere principes en kwantitatieve criteria van effectiviteit en efficiency een grote rol gaan spelen en medebepalend worden voor het al dan niet inzetten of blijven gebruiken van allerlei praktijken en instrumenten. Dit is de prijs die de HR-functie in organisaties zal betalen om op strategisch niveau serieus genomen te willen worden. Daar staat tegenover dat de strategie van organisaties in het geheel genomen steeds meer “social resource based “ van aard zal zijn. De HR-functie heeft niet meer het monopolie over de sociale aspecten . Het is een materie die van cruciaal belang is geworden voor de levensvatbaarheid van de organisatie en nog meer voor het opbouwen en behouden van duurzaam concurrentievermogen. De leiding zal met andere woorden haar strategie verankeren op - en ontwikkelen met voorheen als zacht en als niet belangrijk beschouwde organisatieaspecten. Dit impliceert dat resultaat - en prestatiesturing zich niet alleen kan baseren op harde criteria en de “accounting” meer en meer gebruik moet maken van zachte niet kwantificeerbare indicatoren. 4. De twee hersenkamers van een moderne organisatie In het hierboven gepresenteerde schema zijn om vrij met Nietzsche te spreken de twee hersenkamers van een organisatie te herkennen. De linkerzijde van het schema staat in dit geval voor de Apollinische rationele logica, waarvan het management zich ook graag met behulp van bedrijfskundige kennis als de belichaming ziet. De organisatie wordt met behulp van wetenschappelijke kennis als maakbaar gezien, als een rationeel construct dat instrumenteel is toegerust om welomschreven doelen te realiseren. Het is de wereld van systematiseren, ordenen, plannen, regelmaat en van klinisch afstandelijk analyseren. In positieve zin kan het worden gezien als het streven om willekeur en chaos uit te bannen, om transparantie, helderheid en zuiverheid te creëren: de organisatie ,om Rene ten Bos (2003) te persifleren, als hygiëne- machine. De negatieve zijde van deze medaille is echter dat een organisatie uiteindelijk als kil, afstandelijk en zonder ziel/elan wordt ervaren. Dit is dan ook het gevaar van het in extremo optimaliseren van deze logica, waarin werknemers en hun inzet als instrumenteel, dienstbaar en ondergeschikt worden gemaakt aan een formele technische- en economische rationaliteit. Het economisch contractdenken - ook in de onderlinge verhoudingen - viert onuitgesproken hoogtij met als aanname dat uiteindelijk als puntje bij paaltje komt, werknemers het beste tot hoge prestaties kunnen worden verleid door middel van individuele externe prikkels. Het sociale aspect van de organisatie wordt vaak ervaren als irrationeel, moeilijk en als de grote weerstandsbarriere voor de door het management zo rationeel beargumenteerde aanpassingen en veranderingen. Oplossingen daarvoor worden gezocht in nog meer verfijning in en toepassing van formele instrumenten en systemen waarbij de moderne ICT graag een handje helpt . Deze rationaliseringsgolf is, zoals we verderop nog zullen uitwerken, ook niet aan de HR- functie voorbij gegaan en heeft in de eenzijdige uitwerking daarvan er voor gezorgd dat haar geloofwaardigheid onder druk is komen te staan. De kans op het domineren van deze linkerhelft in de organisatie wordt nog eens vergroot door het feit dat de aspecten die in het schema op de linkerzijde van de dualiteit zijn genoemd steeds meer de normale/ gewone basiscondities van levensvatbaarheid voor organisaties zijn geworden. Zij die niet bijblijven in de (informatie) technologierace , niet in staat zijn de benodigde kennis en human capital aan te trekken of te ontwikkelen, niet resultaatgedreven zijn en niet hun HR instrumentarium en praktijken op deze vereisten weten af te stemmen, spelen het spel in de moderne economie eigenlijk niet meer mee. Het zijn de nieuwe moderne functioneringseisen waaraan organisaties moeten voldoen om überhaupt een kans op overleven en succes te hebben. Zij kunnen beschouwd worden als een dwingende uniformerende kracht die vanuit de economische omgeving op organisaties inwerkt. Het voldoen daaraan is echter nog geen vrijbrief voor een duurzaam en hoog prestatieniveau. De rechterzijde van het schema staat -om met Nietzsche te blijven spreken- voor de Dionysische hersenhelft van de organisatie. Hierin prevaleert de logica van het menselijk verlangen naar ruimte (vrijheid), zelfbepaling, verandering, ongebondenheid, maar ook van het verlangen naar verbinding met anderen, betrokken en deelgenoot te zijn aan een betekenisvol gemeenschappelijk project. Het is niet de logica van kille berekening en analytische instrumentering, maar van behoefte aan sociale zingeving in het werk. Het is hier waar de bron van vitaliteit in een organisatie zich nestelt, die uiteindelijk wordt gevoed door de mate waarin men - om het maar heel basaal uit te drukken- , plezier met anderen beleeft om een prestatie te leveren, men gevoelens van respect, camaraderie en betrokkenheid ervaart. Het is ook een onberekenbare kant van de organisatie waarin allerlei gevoeligheden op de loer liggen, men elkaar aanspreekt en beoordeelt op authenticiteit en men verder en dieper kijkt dan iemands formele rol en positie. Hier verbergen zich ook krachten die onbeheersbaar kunnen worden met het gevaar dat zij zich in een richting kunnen ontwikkelen die dysfunctioneel voor de organisatie is. Het kan met andere woorden doorschieten naar een situatie waarin de betrokkenheid met elkaar te groot wordt , het eigen groepsbelang gaat prevaleren, eisen van professionaliteit een eigen leven gaan leiden en niet meer worden doordacht in economisch-financiële termen, gezelligheid belangrijker wordt dan het leveren van goede prestaties, externe interventies van boven, maar ook van buiten de organisatie per definitie als vervelend en bedreigend worden beschouwd. Het is van het grootste belang dat een organisatie deze vaak niet expliciet gemaakte realiteit in verbinding weet te brengen en te houden met haar levensvatbaarheids voorwaarden. Te meer omdat hier zich niet alleen de levenskracht (elan vital) van een organisatie schuilhoudt ( dat wil zeggen haar potentiële rijkdom aan energie om te presteren en zich te vernieuwen) maar vooral ook haar echte unieke, niet te kopiëren of te imiteren onderscheidend vermogen dat volgens onze huidige generatie strategiedenkers als de ultieme bron voor het verwerven van duurzaam concurrentievoordeel wordt beschouwd in de postindustriële economie. 5. Van human naar social resources management In moderne organisaties waarin communicatie en het werken met symbolen en informatie al dan niet behulp van ICT de centrale bezigheid is geworden, wordt de wijze waarop met de hierboven aangegeven dualiteiten wordt omgegaan bepalend voor hun functioneren en voor hun performance. Het onderliggende uitgangspunt is dat voor optimaal functioneren gestuurd en georganiseerd moet worden op de beide tegenpolen van een dualiteit en ervoor gezorgd moet worden dat de een niet de bovenhand krijgt op de ander. Gezien de tegengestelde logica’s die in elke dualiteit werkzaam zijn is dit geen eenvoudige opgave. Het kan niet met een eenvoudige techniek of model worden opgelost, temeer daar de ontmoeting of de verbinding van de duale tegenpolen altijd met een zekere spanning en onzekerheid over de uitkomst gepaard gaat. Moderne organisaties zullen dan ook moeten leren leven met het idee dat onzekerheden , onevenwichtigheden en dus ook spanningen een wezenskenmerk zijn van hun bestaan. Wat zij dus vooral niet moeten doen is het ontkennen daarvan en zich met alle macht willen presenteren als een harmonieuze werkgemeenschap waarin tegenstellingen en conflicten zijn uitgebannen of althans niet op prijs worden gesteld. Voor HRM ligt hier dan ook een grote strategische uitdaging. Het impliceert wel dat zij haar focus moet verleggen van de “linker- naar de “rechterzijde” van het eerder gepresenteerde dualiteitsschema. Zoals we hebben besproken wordt in moderne organisaties - ondanks het intensieve gebruik van geavanceerde (informatie) technologie - de kwaliteit en productiviteit van dienstverlening steeds meer bepaald door de menselijke productiefactor. In veel organisaties heeft dit er toe geleid dat de HR- functie strategisch is opgewaardeerd en wordt aangesproken op haar toegevoegde waarde voor het prestatieniveau van de organisatie. Tegelijkertijd kan ook worden geconstateerd dat de HR-functie deze uitdaging in veel gevallen niet heeft waargemaakt. Een belangrijke verklaring hiervoor is,dat in haar ijver nu eindelijk eens serieus genomen te worden door het senior management, de HR-functie zich in de praktijk nogal eenzijdig dienstbaar heeft opgesteld aan de “harde”business strategie. De potentiele unieke toegevoegde waarde van hrm voor de organisatie is nauwelijks uit de verf gekomen. De echte kritieke uitdagingen waarvoor moderne organisaties nu en in de nabije toekomst staan zijn onvoldoende op de strategische agenda geplaatst. Welhaast ongemerkt is het economisch transactionele denken en handelen de dominante normatieve richtsnoer geworden voor de invulling en vormgeving van het HR-management. Kenmerkend daarvoor is onder andere de eenzijdige focus op de individuele werknemer met vaak ook nog erg traditionele uitgangspunten over diens inzet, productiviteit en motivatie. In veel organisaties is het HR- instrumentarium overontwikkeld op het gebied van individuele prestatiesturing,beloning. beoordeling, opleiding, loopbaanplanning, talent- en competentieontwikkeling e.d meer. In die zin doet human resource management haar naam alle eer aan : het is inderdaad gericht op de benutting en ontwikkeling van het individuele menselijk kapitaal en de individuele menselijke energie. Het punt is nu dat deze aandacht voor de individuele werknemer onvoldoende recht doet aan waar de echte bron van productief vermogen in organisaties zich schuilhoudt. Ondanks het hoge individualistische (ego) gehalte van de steeds beter opgeleide professionele werknemer wordt diens productiviteit grotendeels bepaald door de kwaliteit van samenwerken met anderen . Het vraagstuk waar organisaties voor staan is niet alleen het ontwikkelen en benutten van de individuele menselijke energie, maar ook van wat men in dit verband sociale of relationele energie zou kunnen noemen. Dit is de energie die voortkomt uit de samenwerking met anderen. Hierin schuilt het synergetisch effect voor de organisatie en dit levert uiteindelijk ook de echte toegevoegde waarde op van het menselijk handelen in organisaties. De kwaliteit van sociale relaties en relatievorming in organisaties is daarom ook mede bepalend voor het performanceniveau van de organisatie. De uitdaging waar organisaties voor staan is het creeeren van werkplekken met een hoge mate van sociale energie, d.w.z. waar sprake is van een niveau van samenwerken die enthousiasmerend, stimulerend en uitdagend is. Om dit te realiseren moet echter gewerkt worden vanuit andere uitgangspunten en met andere praktijken dan nu in het overwegend transactionele HR-management dominant is. Zo zullen om productief samenwerkingsgedrag te stimuleren ook de klassieke instrumenten op het gebied van werving en selectie, beloning, competentiemanagement, prestatiesturing, loopbaanontwikkeling fundamenteel te worden herijkt. Het vraagt bovendien ook om de ontwikkeling van daarbij passende vaardigheden zowel bij leiding als medewerkers. Het vraagt om effectieve dialoogvaardigheden, het kunnen omgaan met toenemende diversiteit in persoonlijke eigenschappen en talenten, het ontwikkelen van netwerkvaardigheden en het sturing kunnen geven aan netwerkvorming. De contouren van een dergelijk social resources management zijn in een recente publicatie van Lynda Gratton (2007) goed aangegeven. Met behulp van praktische voorbeelden uit moderne succesvolle organisaties wordt door haar aangegeven op welke sociale fundamenten productieve en creatieve samenwerking van werknemers rust en met behulp van welk gereedschap dit door leidinggevenden kan worden gefaciliteerd. Maar ook hier geldt dat het succes niet schuilt in het overnemen en toepassen van een aantal instrumenten en praktijken maar in de houding en waarden van het seniormanagement. Zij dient werkelijk overtuigd te zijn en geloof te hebben in de waarde en het belang van deze benadering en in haar handelen en gedrag daar zelf ook continue uiting aan geven. In die zin ligt de uitdaging voor vernieuwing niet alleen in de HR functie maar veel meer nog in een fundamentele omslag in waarden bij het topmanagement in veel organisaties. Literatuur Bos, R ten (2003). Rationele engelen: moraliteit en management. Boom/Sun Boselie, P. (2010). Strategic human resource management: a balanced approach. Maidenhead: Mc Graw-Hill. Boxall,P & Purcell,J (2008). Strategy and human resource management. Houndsmills: Palgrave Mc Millan. Gratton,L. (2007) Hot Spots. Why some teams, workplaces, and organisations buzz with energy – and others don’t. San Francisco, Berret-Koehler Publishers. Nijs, W de (1987), Alain Touraine: Het sociologisch geweten van de geprogrammeerde samenleving. Tilburg University Press. Paauwe, J. (2004). HRM and performance: achieving long term viability. Oxford, Oxford University Press. Poole, M.S. and A.H van de Ven (1989) Using paradox to build management and organization theories. Academy of Management Review, vol 14, no.4 562-578.