Kühn c.s. Advocaten Rechtbank 's Gravenhage Rolnr 2006/3670 Zitting 18 april 2007 Conclusie van repliek Eiseres Martine Maria Elisabeth Rietjens woonachtig in Amsterdam procureur mr J.E[.] de Wijn tegen Gedaagden 1 en 2 Vereniging Partij Naastenliefde[,] Vrijheid & Diversiteit (PNVD) en Matheus Hendrik [Hendrick] Uittenbogaard, als voorzitter van het bestuur van de vereniging Partij Naastenliefde[,] Vrijheid & Diversiteit Procureur mr D.J.G. Timmermans Advocaat mr G.P. Hamer Gedaagde 3 De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) Van wie de zetel gevestigd is te 's Gravenhage Procureur mr A.Th.M. ten Broeke [begin pagina 2] Eiseres heeft kennis genomen van de conclusie van antwoord van gedaagden; in repliek persisteert Eiseres in haar eis om voor recht de onrechtmatigheid te verklaren van 1 het partijprogramma van de PNVD (verder pedopartij) 2 het nalaten van de Minister van Justitie om opdracht te geven onderzoek te doen naar de onrechtmatigheid van de partij en de wettelijke mogelijkheid om de partij te ontbinden. Eiseres stelt in repliek 1 haar ontvankelijkheid om als burger in deze toegang te hebben tot een beoordeling van haar eis door de rechtbank; 2 het ontbreken van het bestaansrecht van de pedopartij op grond van de internationale verplichtingen van de wetgever 3 de verplichting van de Minister van Justitie te handelen naar internationaal recht met in achtneming de bescherming van het belang van het kind als een van de bouwstenen van de democratische rechtsorde. De pedopartij beroept zich in alle weren op de vrijheid van meningsuiting als middel om de wetgeving te kunnen veranderen. Het oordeel van de Rechtbank Den Haag 17 juli 2006, rolnummer KG06/695 was dat er “van strijd met de openbare orde kan pas sprake zijn als de rechter tot oordeel komt dat de als wezenlijk ervaren beginselen van het rechtsstelsel dreigen te worden aangetast op een schaal die ontwrichtend zou blijken voor de samenleving” Verwijzend naar de wetsgeschiedenis komt de rechtbank tot de conclusie dat “ de rechter ten opzichte van politieke partijen het criterium “werkzaam in strijd met de openbare orde” niet licht mag nemen”. Eiseres is van mening dat er sprake is van het misbruik maken van de vorm van een politieke partij door een groep pedofielen die een nog veel grotere groep vertegenwoordigen die, op grond van hun persoonlijkheidsstoornis, een gevaar zijn voor kleine – en jonge kinderen zowel als jeugdigen. Om deze reden is het van groot belang dat de uitspraak van de Voorzieningenrechter inhoudelijk wordt getoetst. [begin pagina 3] Het misbruik van de vorm van een politieke partij met het oogmerk het rechtsbeginsel “het belang van het kind” te elimineren, zal ontwrichtend zijn voor een samenleving en zal derhalve de toetsing van een verdragsconforme uitleg volgens het EVRM, het ICERD en het ICCPR en het Verdrag voor de Rechten van het Kind niet kunnen doorstaan. De Bewijslast Eiseres overlegt met haar argumenten de bewijslast van haar stellingen gebaseerd op en geïnspireerd door het artikel van Jan Willems met de titel “ Staat dient op te treden tegen de 'pedopartij' “(Ars Aequi april 2007) Prof de J.C.M. Willems is verbonden aan de Capaciteitsgroep Internationaal en Europees recht en het Centrum voor de Rechten van de Mens aan de Universiteit van Maastricht en is bijzonder hoogleraar in de rechten van het kind aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Ten behoeve van de bewijskracht worden de volgende producties toegevoegd: Productie 1 Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, 30 697, nr 4 Productie 2 Staat dient op te treden tegen de 'pedopartij' Jan Willems Ars Aequi april 2007 Productie 3 Rechtbank Zutphen , 06 / 801622-06 Productie 4 NRC Handelsblad 29-07-2006, Pedopartij gaat de straat op, een interview Productie 5 Tweede Kamer, 107de vergadering, uitspraken over de sharia, 14 september 2006 [begin pagina 4] Eiseres concludeert voor repliek: 1 ONTVANKELIJKHEID De PNVD voert in haar conclusie van antwoord de volgende weren aan tegen de ontvankelijkheid van eiseres: 1. Het feit dat anderen volgens eiseres onvoldoende toegang wordt geboden tot de rechter impliceert niet dat dan dus eiseres ontvankelijk zou zijn. De vermelding van artikel 1 en 6 EVRM maakt dit overigens niet anders. 2. De rechter is er niet om morele rechtsvragen, spokend door het hoofd van een burger, te beantwoorden en daar een vonnis aan te wijden. 3. Eiseres vormt geen stichting of vereniging, dus onvoldoende belang De Staat voert in haar conclusie van antwoord de volgende weren aan tegen de ontvankelijkheid van eiseres: 4. Ingevolge artikel 3:303 BW komt niemand een rechtsvordering toe zonder voldoende belang. 5. Op grond van artikel 3:302 BW spreekt de rechter een verklaring voor recht uit op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. 6. De gevorderde verklaring kan eiseres geen baat brengen ten opzichte van de staat. 7. Eiseres heeft enkel een moreel belang / zuiver emotioneel belang ' ideëel belang / principieel belang bij haar vordering. 1.1 Ad 1 Een van de rechten die deel zijn van het meer omvattende recht op een eerlijk proces, is het recht op toegang tot de rechter. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in een aantal beslissingen op basis van artikel 6 EVRM het bestaan, de inhoud en de betekenis van dit recht vastgesteld. Dit gebeurde voor het eerst in de zaak Golder. (EHRM 21 februari 1975, A 18, NJ 1975, 462). [begin pagina 5] In de procedure moest onder andere op de volgende vraag worden beslist: biedt artikel 6 lid 1 EVRM in hoofdzaak alleen garanties voor het recht op een eerlijk proces in procedures die reeds aanhangig zijn of verzekert deze bepaling ook 'the right of access to the courts' voor een ieder die een actie wil instellen om zijn burgerlijke rechten en verplichtingen te laten vaststellen. Het Europese Hof erkende het bestaan van dat laatste recht. Daarbij liet het Hof zich leiden door de artikelen 31 en 33 van het Weens Verdragen Verdrag. Het Hof erkent dat artikel 6 EVRM garanties biedt voor de uitoefening van dat laatste recht in gevallen waarin het nationale recht een rechtsvordering toekent. Krachtens artikel 6 EVRM kan dus een ieder een beroep doen op het recht op toegang tot de rechter, indien hij van mening is dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op één van zijn in het nationale recht toegekende burgerlijke rechten of verplichtingen en hij van oordeel is dat hij geen gelegenheid heeft gehad zijn vordering in te stellen bij een gerecht dat voldoet aan de vereisten van artikel 6 EVRM – dat wil zeggen een onafhankelijke, onpartijdige rechter die tot een toetsing in volle omvang bevoegd is – zelfs indien die verhindering, zoals bij Golder, puur feitelijk of slechts tijdelijk is geweest. 1.2 Ad 2 en ad 7: Ten onrechte merken de gedaagden op dat de rechtsvraag van eiseres een puur morele rechtsvraag is. Dit is inderdaad een onderdeel, maar het is niet steekhoudend. Op grond van de veiligheid van kinderen is de rechtsvraag van eiseres niet alleen moreel, ideëel en emotioneel, maar meer materieel en rationeel. 1.3 Ad 3 en ad 4: Gezien het feit dat deze weren allebei neerkomen op artikel 3:303 BW, wil eiseres deze weren gezamenlijk weerleggen. In het algemeen heeft te gelden dat voor een vordering op grond van onrechtmatigheid het handelen jegens eiseres onrechtmatig moet zijn. Dat is echter niet het geval als de onrechtmatigheid is gelegen in strijdigheid met de goede zeden als derde onrechtmatigheidscategorie van HR 31 jan. 1919, NJ 1919, 161 (Lindenbaum-Cohen). Hier geldt dan hetgeen A-G Franx in zijn conclusie bij het Ganstrekken-arrest (HR 2 jan. 1987, NJ, 1987, 458) overwoog: [begin pagina 6] Aanvaardt men de zedelijkheid als grondslag van de geschonden norm, dan hoeft men aan een onderzoek naar eventuele betrokken belangen voor het aanwijzen van de rechtsgrond van de (rechterlijke) actie niet meer toe te komen. De onrechtmatigheid berust dan niet op enige rechts- of belangenaantasting, maar slechts op “onzedelijkheid” zonder meer. Mr. Franx wijst er verder op dat deze “zedelijkheid” zijns inziens een algemeen belang is dat zich voor een bundeling en bescherming leent en verwijst voor dit standpunt naar het NieuweMeer-arrest. (HR 27 juni 1986, RvdW 1986, 135, AA 1986, p.638). In het Ganstrekken-arrest is dus geen enkel specifiek eigen belang aan de orde en geldt voor eisers alleen een zuiver algemeen belang, dat eiseres zich aantrekken. Het zedelijkheidsaspect waar het hier om gaat, is het optreden tegen de aantasting van de integriteit van de rechtsstaat. De actie van eiseres vindt daarmee tevens een grondslag in de zedelijkheid. Eiseres komt voorts op tegen de aantasting van de integriteit van de rechtsstaat middels het aan de kaak stellen van een ernstig geval van schending van de rechtsstaat. Deze schending wordt door gedaagde sub I en II begaan door het nemen en blijven afdekken van met de wet en het recht strijdige belangen. Gesteld moet worden dat de onrechtmatigheden van het nalaten van de Staat gelegen is in de strijdigheid met de goede zeden als derde onrechtmatigheidscategorie van Lindenbaum-Cohen. Er hoeft niet te worden aangetoond dat het gewraakte handelen of nalaten onrechtmatig is jegens eiseres, omdat de onrechtmatigheid niet berust op enige rechts- of belangenaantasting. 1.4 Ad 5: De Staat merkt hier ten onrechte op dat eiseres geen onmiddellijk belang zou hebben bij de rechtsverhouding tussen haar en de Staat. Gesteld moet worden dat democratische beginselen, de bouwstenen van de democratie, hier in het geding zijn. Om die reden heeft eiseres een onmiddellijk belang. De overheid heeft positieve verplichtingen ten opzichte van de bescherming van de democratische beginselen. Er is sprake van een directe rechtsverhouding met het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Artikel 24 van dit Verdrag zegt dat minderjarigen beschermd dienen te worden. Dit is een positieve verplichting van de overheid. [begin pagina 7] Uit de jurisprudentie is gebleken dat het EVRM niet alleen bescherming biedt tegen willekurige inbreuken door de overheid maar voor de overheid ook positieve verplichtingen schept maatregelen te nemen die de strekking hebben “to secure respect for private live even in the sphere of the relations of individuals between themselves”. (EHRM 26 maart 1985, A91, paragraaf 23) Schiet de staat te kort in het treffen van dergelijke maatregelen dan kan hij onder omstandigheden aansprakelijk worden gehouden voor een inbreuk van de ene burger op de rechten en vrijheden van de andere burger. Met nadruk zij er op gewezen dat het hier gaat om een verplichting van de staat jegens een burger, niet om een verplichting van de ene burger jegens de andere. Voor de werking van deze bepaling in de Nederlandse rechtsorde zijn geen aanvullende overheidsmaatregelen vereist. Daarom kan een ieder zich in rechte rechtstreeks beroepen op de rechten die hem in art. 6 EVRM worden toegekend en zo de staat dwingen die rechten in acht te nemen. (Serie Civiele procespraktijk, effectieve toegang tot het civiele geding, A. Knigge, 1998, W.E.J. Tjeenk Willink Deventer) De Staat geeft zelf al aan dat het in zijn algemeenheid niet aan is te geven wanneer er sprake is van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. Niet eiseres beoogt met deze procedure een eerste stap te zetten tot het onrechtmatig laten verklaren van bepaalde partijdoelen van de PNVD, maar één van de zaken die zij middels deze procedure beoogt te bewerkstelligen, is dat de minister een eerste stap hiertoe zet. Dit betekent dat eiseres erkent dat uiteindelijk het onrechtmatig verklaren van bepaalde partijdoelen een zaak is van de politiek. De politiek heeft zich reeds uitgesproken over de wens om actiever gebruik te maken van de bevoegdheden neergelegd in 2:20 Burgerlijk Wetboek om op vordering van het Openbaar Ministerie, de burgerlijke rechter politieke verenigingen verboden te laten verklaren en te ontbinden, indien hun werkzaamheid gericht is op het omverwerpen van de democratische rechtsstaat. (productie 1) 1.5 Ad 6: De Staat voert hier ten onrechte aan dat de gevorderde verklaring voor recht eiseres geen baat kan brengen ten opzichte van de wederpartij. De Staat haalt hierbij het volgende citaat aan: “Die laatste situatie zou zich hier voldoen, nu de rechter [begin pagina 8] door een afwijkend oordeel noch de beschikking van de Minister, noch diens vrijheid van oordelen in de toekomst, zou vermogen aan te tasten”. In artikel 90 van de Grondwet valt te lezen dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde juist moet bevorderen. Wanneer het belang van het kind in het geding is, in een concreet geval of in meer abstracte zin, kan de rechter zich een restrictieve interpretatie van nationale en internationale rechtsnormen niet veroorloven: hij of zij zal pro-actief, dus rechtsvormend en bijdragend aan de rechtsontwikkeling, internationale rechtsbeginselen, zoals het prioritaire belang van het kind, dienen te duiden en toe te passen. (productie 2 Jan Willems, Staat dient op te treden tegen 'pedopartij', oktober 2006, Maastricht). (Zie ook Hoge Raad C03/114HR 17 -12 -2004( LJN AQ3810); Hoge Raad CO2/217 HR 06 -02- 2004 ( LJN AN8071) 2 het ontbreken van het bestaansrecht van de pedopartij op grond van de internationale verplichtingen van de wetgever Eiseres constateert dat de pedopartij zich in de Conclusie van Antwoord grievend jegens haar uitlaat; in het taalgebruik valt op dat de samensteller van de Conclusie van Antwoord onvoldoende afstand neemt van de emotionele belangen van zijn cliënt; veel uitlatingen zijn onbehoorlijk en onnodig polariserend. De pedopartij maakt duidelijk dat hij zich onschendbaar acht; de enorme kennis over de arresten van het Europese Hof van de Rechten van de Mens welke door de pedopartij ten toon wordt gesteld getuigt naast een selectieve keuze uit de jurisprudentie van het Europese Hof ook van een arrogante toonzetting. Eiseres kan echter niets ande5rs dan concluderen dat de aanval van een straatvechter niet altijd de beste vorm van verdediging is en in casu zijn doel mist. Immers, ten aanzien van de opvatting dat de doelstellingen van de pedopartij bijdragen aan de emancipatie van kinderen moet geconstateerd worden dat gedaagden geen enkele [enkel] argument aandragen die deze stelling kan bekrachtigen. Gezien zojuist genoemde geldt het gelijk van Eiseres dat pedofilie het seksueel misbruik impliceert van kinderen, seksueel misbruik is schadelijk voor de ontwikkeling van het kind. Gesteld moet worden dat pedofilie een extreme vorm van ontkenning is waarbij de mishandelende volwassenen/ ouders zichzelf zo [begin pagina 9] manipuleren in een slachtofferrol dat het kind zelf niet meer in hun beeldvorming voorkomt. In de seksuele beleving van pedofielen is het kind geheel verdwenen. (cit. J. Willems pag 2) 2.1 Pedofilie is mishandeling Voorstanders van de seksuele bejegening van volwassenen met kinderen staan buiten de democratische rechtsorde nu zij medische, psychische gedragsproblemen van generatie op generatie overdragen door het niet naleven van de rechten van de mens en met name de rechten van het kind. Het uitsluiten van het kind van onbedreigde ontwikkelingskansen betekent dat samenhangende afwijkingen in de persoonlijkheid en antisociaal gedrag ruime kansen krijgen voor de generatie die de slachtoffers leveren voor volwassen sex met kinderen. Groepen die de eerdergenoemde uitsluiting van het kind met onbedreigde ontwikkelingskansen direct of indirect bepleiten of actief in stand houden richten zich op de (verder) verzwakking van, of kan zelfs beschouwd worden als een directe aanval op de waardigheid van het kind. Zij bepleiten dan achterstelling van het kind cq de beperking of zelfs vernietiging van ( de) rechten van het kind. ( cit, J. Willems, p 5) 2.2 De politieke overtuiging van de pedopartij Een politieke partij die op grond van een pathologisch te identificeren stoornis de toekomst de rug toekeert en de mening is toegedaan dat mishandelen mag en in de wetgeving moet worden moet worden opgenomen is in strijd met de openbare orde waarin bedoeld wordt het ""uit maatschappelijk oogpunt ongewenst" zijn. (Tweede Kamer , vergaderjaar 1981-1982, 17476) Eiseres volgt in deze de opmerkingen van de Conclusie van Antwoord van de pedopartij onder 6.2 - 39: "Uit de parlementaire behandeling blijkt dat terughoudend dient te worden opgetreden indien een vordering tot verbodenverklaring en ontbinding zich richt tegen politieke partijen, en dat bij het debat over de gronden die aanleiding kunnen vormen voor een verbod met name aandacht is besteed aan handelingen, die inbreuk maken op algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtbestel, zoals [begin pagina 10] bijvoorbeeld ongerechtvaardigde aantasting van andermans vrijheid of menselijke waardigheid. De verwerpelijkheid van rassendiscriminatie is als zodanig genoemd." Eiseres merkt op dat er na 1982 wel de nodige veranderingen hebben plaatsgevonden; het wetsvoorstel van de VVD minister Frits Korthals Alte [Altes] in 1985 om de seks met jongeren vanaf twaalf jaar te legaliseren durfde hij niet bij het parlement in te dienen. Met het aannemen van het voorstel in 1991 om een klachtvereiste in te voeren voor jongeren tussen twaalf jaar en zestien die voor seks benaderd werden had als gevolg, ze stelde gedaagde 2, de voorzitter van de pedopartij, dat Nederland het meest liberaalste land ter wereld werd waarin seks met minderjarigen werd gedoogd. Nederland als speelkwartier voor pedo's ( citaat Willem Pekleder [Pekelder]/ de Groene Amsterdammer 20.10.06 / Hoe Den Haag de pedo's vertroetelde) Met het afschaffen van het klachtvereiste in 2002 was het afgelopen met de ruimte om te spelen en werd de pedofilie weer tot een psychiatrische stoornis teruggebracht. 2.3 De vrijheid van meningsuiting als absoluut recht Eiseres volgt opnieuw de opmerkingen van de conclusie van antwoord van de pedopartij nu onder 6.2 - 37, hier wordt geciteerd uit de Memorie van Antwoord, Tweede Kamer , vergaderjaar 1981-1982, 17476: " het uiten van politieke wensen wordt gewaarborgd door de vrijheid van meningsuiting, een grondrecht dat ook in zware tijden hoog gehouden moet worden. Over dergelijke pleidooien moet de kiezer oordelen, niet de rechter. Al is de ruimte voor politieke stromingen niet geheel onbegrensd , zij behoort in mijn ogen zo ruim mogelijk te worden bemeten. Verschraling van politieke strijd in Nederland uit vrees voor verbodenverklaring is dan ook een spookbeeld dat noch naar huidig recht noch onder de gelding van het wetsvoorstel wordt opgeroepen." 2.3.1 De pedopartij wil echter weer terug naar de 20ste eeuw en bepleit een verandering van de wet ten behoeve van de emancipatie van de seksuele geaardheid van de pedofiele persoonlijkheid. De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging zijn voor de pedopartij de enige argumenten waarop zij hun bestaansrecht als politieke partij rechtvaardigen. [begin pagina 11] Eiseres constateert dat de pedopartij selectief citaten aandraagt van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, immers het Hof spreekt in het arrest inzake de welvaartspartij vs. Turkije, ECHR 13 februari 2003: - 98 On that point, The Court considers that a political party may promote a change in the law of the legal and constitutional structures of the State on two conditions: Firstly , the means used to that end must be legal and democratic; secontly, the change proposed must itself be complatible with fundamental democratic principles. It necessarily follows that a political party whose leaders incite to violence or put forward a policy which fails to respect democracy or which aimed at the destruction of democracy and the flouting of the rights and freedoms recognised in a democracy cannot lay claim of the Convention's protection against penalties imposed on those grounds. Eiseres stelt dat met de ratificatie van het International [Internationale] Verdrag voor de Rechten van the [het] kind, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en andere nader te noemen Internationale Verdragen, het belang van het kind een fundamenteel democratisch principe is. Het disrespect voor de ontwikkeling van kinderen en de opzettelijke intentie hen schade toe te willen brengen kan niet anders worden geïnterpretterd als "" a political party whose leaders incite to violence or put forward a policy which fails to respect democracy" . 2.3.2. Eiseres stelt dat de pedopartij als politieke organisatie, een organisatie is die zich ijvert voor de achterstelling, uitsluiting en discriminatie van het kind, een burger volgens art1 EVRM. De pedopartij als vereniging is daarmee een rechtspersoon waarvan de partijdoelen en de werkzaamheden die daar uitvoortvloeien in strijd zijn met de uit maatschappelijke [maatschappelijk] oogpunt ongewenste destructie van democratische waarden. In het arrest van de welvaartspartij vs. Turkije (ECHR 13 februari 2003 Case of Refah Partisi (the welfare party) and others vs Turkey Applications nos 41340/98, 41342/98, 41343/98 and 41344-98) wordt hierover het volgende geoordeeld: [begin pagina 13; pagina 12 ontbreekt] entities. A contracting State may be justified under its positive obligations in imposing on political parties, which are bodies whose raison d'être is to accede to power and direct work of a considerable portion of the State apparatus, the duty to respect and safeguard the rights of freedoms guaranteed by the Convention and the obligation not to put forward a political programme in contradiction with the fundamental principle of democracy. 2.3.4 Eiseres stelt dat nu de pedopartij partijdoelen nastreeft die door middel van politieke macht de veiligheid in gevaar brengt van een grote groep (jonge)burgers, zo ook met die partijdoelen handelt in strijd met de rechten en vrijheden van die burgers kan de Staat ingrijpen ter voorkoming van politieke - en maatschappelijke onrust; het arrest de welvaartspartij vs. Turkije, ECHR 13 februari 2003 concludeert in - 110 While it can be considered, in the present case, that Refah's policies were dangerous for the rights and freedoms guarenteed by the Convention, the real changes that Refah would implement its programme after gaining power made that danger more tangible and more immediate. That being the case, the Court cannot criticise the national courts for not acting earlier, at the risk of intervening prematurely and before danger concerned had taken shape and become real. Nor can it criticise them for not waiting, at the risk of putting the political regime and civil peace in jeopardy, for Refah to seize power and swing in to action, for example tabling bills in Parliament, in order to implement its plans. In short, the Court considers that in electing to intervene at the time when they did in the present case the national authorities did not go beyond the margin of appreciation left to them under the Convention. 2.4 Het verbod van de pedopartij In de conclusie van Antwoord stelt de pedopartij onder 4 dat artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind niet rechtstreeks op burgers van toepassing is. Eiseres stelt dat gedaagden zijn gedagvaard als rechtspersoon en als voorzitter van het bestuur van de Vereniging en in die hoedanigheid ook aanspreekbaar zijn voor het beleid en beslissingen van het bestuur van de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit. [begin pagina 14] De rechtstreekse werking van artikel 3 IVRK blijkt uit de bewoordingen waarin direct alle instanties- publiek en particulier worden aangesproken die beslissingen nemen over kinderen. doordat ook particuliere instellingen al of niet van maatschappelijk welzijn worden genoemd betekend [betekent] dat zij aan deze bepaling zijn gehouden. Indien de pedopartij zichzelf als politieke partij serieus neemt dan kunnen zij zich niet aan de rechtstreekse werking van artikel 3 IVRK onttrekken. Eiseres stelt dat hoewel op grond van art 93 en 94 Grondwet de Nederlandse rechter bepaalt of aan een bepaling rechtstreekse werking toekomt, de rechtspraak van de Hoge Raad gebiedt dat de aard, de inhoud, de strekking en de formulering van een bepaling maatgevend is. Zo ook kan goedkeuringswet of relevante uitvoeringswetgeving tot een rechtstreekse werking leiden. (noot 36 / Het Internationaal Kinderrechtenverdrag in de Nederlandse rechtspraak, mr G.C.A.M. Ruitenberg, IVRK reeks nr SWP 2003) De Nederlandse regering heeft aangegeven dat evenwel met de doelstelling van het Verdrag in overeenstemming is te achten dat, in geval van conflict van belangen, het belang van het kind als regel de doorslag behoort te geven. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992/1993,22855, nr 3) nu vast is komen te staan dat de pedopartij in strijd is met de openbare orde zoals deze in de Memorie van Antwoord Tweede Kamer , vergaderjaar 19981-1982, 17476 is gedefinieerd kan het OM verzoeken de pedopartij op grond van art 2:20 Burgerlijk Wetboek te verbieden.: 2.5 De Conclusie van Antwoord onder Ten overvloede (productie 4) 2.5.1. refererend naar 8 - 69 Gedaagden betwisten dat zij seks met dieren propageren. Eiseres citeert uit de conclusie van Antwoord: "Waar haalt eiseres die onzin vandaan. Trouwens: denkt enig redelijk mens nu echt dat de PNVD seks met dieren tot regel wenst te maken." Eiseres verwijst gedaagden naar de doelstellingen van hun partijprogramma PNVD (productie 2 van de dagvaarding) onder Standpunten nr 9.10. Eiseres citeert: "Seksuele contacten met dieren blijven legaal. Seksuele mishandeling van dieren blijft strafbaar." [begin pagina 15] Zo ook wordt verwezen naar het artikel in NRC Handelsblad van 29 - 07-2006 waarin de voorzitter van de pedopartij de volgende uitspraak doet : " seksuele contacten met dieren blijven legaal: ; dierenmishandeling is al strafbaar. Een aantal partijen wil ook seks met dieren verbieden. Al die partijen hebben er geen moeite mee dat biggen onverdoofd gecastreerd worden. En dan zou het erg zijn als je een paard aftrekt?" 2.5.2 referend [refererend] naar 8 - 71 Ten aanzien van de [het] partijstandpunt onder 6.10 Eiseres wijst de gedaagden naar de uitspraak van de voorzitter met betrekking tot de vrije meningsuiting ten aanzien van geweld: "Pornografie mag overdag uitgezonden worden. "Ik vind dat je alles moet kunnen zien. Vrouwenverkrachtingen, Onthoofdingen, dat is vrijheid van meningsvorming. De mensen die het doen die moet je straffen" Het is niet duidelijk voor Eiseres waarom in het rijtje volgens de voorzitter vrijelijk op televisie getoond moet worden niet is opgenomen het verkrachten van mannen, het verkrachten van kinderen en het verkrachten van dieren. Mogelijk wil de pedopartij daar hun standpunt op herzien. 3 het nalaten van de Minister van Justitie om opdracht te geven onderzoek te doen naar de onrechtmatigheid van de partij en de wettelijke mogelijkheid om de partij te ontbinden. 3.1 de ontvankelijkheid van Eiseres Veel van de weren van de staat der Nederlanden / de Minister van Justitie, verder Gedaagde, betreffen de opvatting dat Eiseres niet ontvankelijk is in haar eis; eiseres betwist dit en verwijst voor de weerlegging daarvan naar aandachtspunt 1 onder 1.2,1.3,1.4 en 1.5. 3.2 het verweer van Gedaagde over de niet rechtstreekse werking van art 3 IVRK herhaalt Eiseres: [begin pagina 16] de rechtstreekse werking van artikel 3 IVRK blijkt uit de bewoordingen waarin direct alle instanties- publiek en particulier worden aangesproken die beslissingen nemen over kinderen. doordat ook particuliere instellingen al of niet van maatschappelijk welzijn worden genoemd betekend [betekent] dat zij aan deze bepaling zijn gehouden. Indien de pedopartij zichzelf als politieke partij serieus neemt dan kunnen zij zich niet aan de rechtstreekse werking van artikel 3 IVRK onttrekken. Eiseres stelt dat hoewel op grond van art 93 en 94 Grondwet de Nederlandse rechter bepaalt of aan een bepaling rechtstreekse werking toekomt, de rechtspraak van de Hoge Raad gebiedt dat de aard, de inhoud, de strekking en de formulering van een bepaling maatgevend is. Zo ook kan goedkeuringswet of relevante uitvoeringswetgeving tot een rechtstreekse werking leiden. (noot 36 / Het Internationaal Kinderrechtenverdrag in de Nederlandse rechtspraak, mr G.C.A.M. Ruitenberg, IVRK reeks nr SWP 2003) De Nederlandse regering heeft aangegeven dat evenwel met de doelstelling van het Verdrag in overeenstemming is te achten dat, in geval van conflict van belangen, het belang van het kind als regel de doorslag behoort te geven. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992/1993,22855, nr 3) 3.3. De PNVD is in strijd met de openbare orde Eiseres stelt dat de PNVD als politieke organisatie, een organisatie die zich ijvert voor de achterstelling, uitsluiting en discriminatie van het kind een burger, een rechtspersoon waarvan de partijdoelen en de werkzaamheden die daar uitvoortvloeien in strijd zijn met de openbare orde. Het OM kan overeenkomstig art 2:20 Burgerlijk Wetboek verzoeken om een verbod en ontbinding van deze organisatie. De rechtsgrond voor het OM ligt in de grondwettelijke en mensenrechtelijke onaanvaardbare normen. Het feit dat de Nederlandse overheid er nog niet toe overgaat om het ontwikkelingsbelang van het kind als structureel uitgangspunt te nemen voor wetgeving en beleid betekent grondwettelijk gezien dat een van de bouwstenen van de democratie onderontwikkeld blijven [blijft] waardoor de rechtstatelijke cq mensenrechtelijke bescherming van kinderen ondermijnd wordt. Het gegeven dat een groep burgers kwetsbare positie van het kind gebruikt om, op grond op [begin pagina 17] vrijheid van meningsuiting een politiek karakter geeft aan de ideeën over perversiteit en mishandeling gezien moet worden als een grove provocatie van rechtstaat en democratie. Eiseres verwijst gedaagde naar haar stellingname zoals beschreven is in aandachtspunt 2. 3.4 De positieve verplichtingen van de overheid op grond van internationaal recht Gesteld moet worden dat " het belang van het kind" een leidend rechtsbeginsel is. Neemt de overheid dit beginsel niet serieus dan is er sprake van handelen of nalaten van de staat waardoor een generatie structureel in staat wordt gesteld of stelselmatig ongemoeid wordt gelaten om leden van een volgende generatie, kinderen, in hun ontwikkeling te bedreigen, te beschadigen of te benadelen. Het tegenovergestelde: het bevorderen van de ontwikkelingskansen en in het bijzonder de startkansen van elk kind is de historische en mensenrechtelijke opdracht van elke generatie. (cit J. Willems)( art 2, 4 en 6 lid 2 IVRK) Art 4 IVRK " De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en nadere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten nemen de staten die partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking" Art 6 lid 2 IVRK " De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind." De rol van de rechter ten aanzien van de ontwikkelingen van het internationale recht als grondwettelijke verplichting (art 90 grondwet) is reeds eerder besproken; specifiek gericht op de directe werking van het IVRK verwijst Eiseres naar de uitspraak van de Hoge Raad 00450/03 ,16-12-2003. [begin pagina 18] 3.5 De PNVD maakt zich schuldig aan discriminatie op grond van leeftijd De pedopartij, de gedaagden 1 en 2, ziet partijvorming als een vorm van vrije meningsuiting / meningsvorming , het wezen van de democratie. Indien dit zo zou zijn dan, zo stelt Eiseres, is het het recht van de minderheid om beschermd te worden tegen het recht van vrije meningsuiting en vereniging, wanneer partijvorming met zich meebrengt om door middel van macht en parlementaire activiteiten te proberen een meerderheid te worden om zo de wet te veranderen ten koste van het recht van minderheden. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de voorzitter in het NRC Handelsblad dd 29 - 07-2006: "Discriminatie is toegestaan, behalve door de overheid...Jongeren mogen vanaf 12 jaar seksueel contact aangaan. Als iemand geen seks wil met een ouder iemand dan die je dat gewoon niet. Iemand die dat wel doet is strafbaar. Op de lange termijn kan de leeftijdsgrens helemaal worden afgeschaft, maar deze verkiezingen gaan we niet onder de 12. De maatschappij is er nog niet klaar voor" Het EVRM Eiseres vraagt zich af of de materiele [materiële] kern van de democratie, de mensenrechten, er niet voor alle burgers gelden; de meerderheid plus 1 ( the majority rule ) kan niet de rechtspositie van een minderheid min 1 ( the minority right) te niet doen. Eiseres constateert dat geen enkele vrijheid absoluut is, de opstelling van de PNVD richt zich op de eigen rechten van de minderheidsgroep pedofielen ten nadelen van andere minderheden, zwakkeren en door de wet beschermde kwetsbare bevolkingsgroepen. De PNVD discrimineert in zijn politieke opvattingen en is darin strafbaar door het openbaar maken van ideeën, strafbaar ex art 137c-g en 429 quater van het Wetboek van Strafrecht. De leeftijd wordt (nog ) niet in het nationale recht als een strafrechtelijke grond voor discriminatie aangemerkt, dit feit op zich moet in strijd geacht worden met het art 1 EVRM : [begin pagina 19] "de Hoge Verdragssluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder haar rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag" Het IVRK artt 1, 2 lid 1, en 3 lid 1 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). De discriminatie op grond van leeftijd is in strijd met Art 1 "' voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder bereikt" Art 2 lid 1 "" De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, kleur, geslacht, taal godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouders of wettige voogd" Art 3 lid 1 " Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechtelijke instanties , bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind een eerste overweging" De verplichtingen van de overheid De overheid heeft verplichtingen ten aanzien van het bestrijden van discriminatie van minderheden. Eiseres verwijst naar Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - art 17 EVRM "Geen der bepalingen van dit verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten welke ten doel heeft de rechten of vrijheden welke [begin pagina 20] in dit verdrag zijn vermeld te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit verdrag is voorzien." Universal Declaration - art 30 Universal declaration of Human rights "Nothing in this declaration may be interpreted as implying for any State, group or person any right tot [to] engage in any activity or to perform any act at the destruction of any of the right and freedom set forth herein." De Internationale Conventie inzake de Eliminatie van Raciale discriminatie - art 4 sub a en b van de ICERD "De Staten die partij zijn bij dit Verdrag veroordelen alle propaganda en alle organisaties die brusten op denkbeelden of theorieën die uitgaan van de superioriteit van een bepaald ras, of een groep personen van een bepaalde huidskleur of etnische afstamming of die trachten rassenhaat en rassendiscriminatie in enige vorm te rechtvaardigen of te bevorderen, en nemen de verplichting op zich onverwijld positieve maatregelen die er op zijn gericht aan elke vorm van aanzetting tot of aan elke uiting van een zodanige discriminatie een einde te maken en met het oog daarop, met in achtneming van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens en dan de rechten die uitdrukkelijk worden genoemd in art 5 van dit verdrag, onder andere (a) strafbaar bij de wet verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van denkbeelden die zijn die zijn gegrond op rassuperioriteit, of rassenhaat, aanzetten tot rassendiscriminatie, zomede alle daden van geweld of aanzet daartoe, die zijn gericht tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming, als ook het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten waaronder begrepen de financiering daarvan: (b) organisaties , als ook georganiseerde en alle andere propaganda-activiteiten die rassendiscriminatie in de hand werken en daartoe aanzetten, onwettig verklaren en te verbieden, en deelneming aan zodanige organisaties of activiteiten als strafbaar bij de wet aan te merken. [begin pagina 21] Het Internationaal Convenant inzake civiele en Politieke Rechten - art 5 lid 1 ICCPR "Geen bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd als zou zij voor een Staat,een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten,die ten doel, heeft de rechten en vrijheden welke in dit Verdrag zijn erkend, te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien." Het Internationaal Convenant inzake Economische, Sociale en Culturele rechten - art 5 lid 1 ICERD "Geen bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten, die ten doel heeft de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn erkend, te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien." Eiseres herhaalt de argumenten zoals deze door de pedopartij in de Conclusie van Antwoord (ad 6.2-39) , in hun voordeel dachten te kunnen handhaven: "Uit de parlementaire behandeling blijkt dat terughoudend dient te worden opgetreden indien een vordering tot verbodenverklaring en ontbinding zich richt tegen politieke partijen, en dat bij het debat over de gronden die aanleiding kunnen vormen voor een verbod met name aandacht is besteed aan handelingen, die inbreuk maken op algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsbestel, zoals bijvoorbeeld ongerechtvaardigde aantasting van andermans vrijheid of menselijke waardigheid. De verwerpelijkheid van rassendiscriminatie is als zodanig genoemd." Eiseres stelt dat zij met eerdergenoemde heeft bewezen dat de pedopartij ideeën openbaar maakt die inbreuk maken op algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsbestel, waarin op ongerechtvaardigde wijze de vrijheid of menselijke waardigheid van kinderen / jeugdigen wordt beperkt . In 1981 verwerpt de regering rassendiscriminatie; in 2007 is het aan de overheid om de discriminatie van kinderen [begin pagina 22] te verwerpen wanneer het gaat over hun kans op een onbedreigde ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid, met een seksuele ontwikkeling gevormd vanuit een leeftijdsgebonden behoefte. Ieder gevaar van machtsmisbruik door de seksuele behoeften van een volwassene dient rechtens uitgesloten te zijn. 3.7 De Ontwrichting van de openbare orde/ de seksuele contacten van volwassenen met minderjarigen als zijnde maatschappelijk ongewenst (MvA 1981 / 1982, 17476) Eiseres stelt dat zij heeft bewezen dat de Staat der Nederlanden / de Minister van Justitie op grond van art 90 Grondwet de verplichting heeft het OM opdracht te geven onderzoek te doen naar het verbod van de Partij Naastenliefde[,] Vrijheid & diversiteit [Diversiteit] (PNVD) en de burgerlijke rechter te verzoeken deze partij te verbieden. Eiseres stelt dat art 2:20 Burgerlijk Wetboek, gezien de ontwikkelingen in de periode van 1981 / 2007 vraagt om een betere weerbaarheid van de democratie door het ingrijpen van de overheid in het geval dat groeperingen een "" clear and present danger"vormen voor de bestaande rechtsorde. Het gevaar van de rechtsorde beperkt zich niet tot fundamentalistische groepen die uit terroristisch oogpunt een gevaar vormen. De politiek constateert dat de overheid geen middelen aangrijpt om zaken te keren ook in het geval als een partij als de pedopartij de rechtsorde wil ondermijnen. Eiseres verwijst Gedaagde naar het debat over de uitspraken van de Minister van Justitie over de sharia, waarin het vergelijk met de pedopartij wordt getrokken ( ) tweede kamer, 14 september 2006 , TK 107-6515 , productie 5) [begin pagina 23 Conclusie Eiseres persisteert in haar eis om voor recht de onrechtmatigheid te verklaren van 1 het partijprogramma van de PNVD 2 het nalaten van de Minister van Justitie om opdracht te geven onderzoek te doen naar de onrechtmatigheid van de partij en de wettelijke mogelijkheid om de partij te ontbinden. Eiseres concludeert dat gedaagden niet met overtuiging hebben gesteld en bewezen dat - Eiseres niet ontvankelijk zou zijn in haar eis, - Eiseres persisteert in het verzoek om getuigen te horen wat betreft de complexiteit van het onderwerp. Eisers beschouwt de dagvaarding hier en herhaald ingelast. Tot persistit ! [handtekening] De procureur 's Gravenhage 16 april 2007