hier - PNVD

advertisement
Doc/ Gerard/ PNVDbodemprocedure/stukken/ conclusie van dupliek 3
Aan de
Arrondissementsrechtbank
te
Den Haag
Conclusie van Dupliek
Inzake:
Martine Maria Elisabeth Rietjens,
Eiseres
Procureur:
Mr. R.E. Troost
Advocaat:
Mr. J.E. de Wijn
versus
1: Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit
(PNVD)
2: heer Matheus Hendrik Uittenbogaard
Gedaagden
Procureur:
Mr. D.J.G. Timmermans
Advocaat:
Mr. G.P. Hamer
Rolzitting 30 mei 2007
1
Geacht College,
Gedaagden sub 1 en 2, nader te noemen gedaagden, hebben kennisgenomen van de conclusie van
repliek van eiseres. Het navolgende is van belang:
1. Naar aanleiding van de conclusie van repliek van eiseres delen gedaagden mede dat zij
van mening zijn dat al hetgeen eiseres bij repliek stelt onjuist is. Gedaagden wensen niet
geacht te worden stilzwijgend enige stelling en / of mening van eiseres als juist te
aanvaarden.
2. Gedaagden zullen niet elke stelling en / of mening van eiseres apart weerspreken nu niet
elke stelling van belang is voor de uitkomst van deze zaak. Veel van de stellingen van
eiseres zijn naar de mening van gedaagden zodanig dat deze geen bespreking behoeven.
Gedaagden zijn van mening dat slechts het navolgende relevant is voor de uitkomst van
deze zaak:
1. Ontvankelijkheid van eiseres.
3. Eiseres stelt onder de kop ontvankelijkheid (pagina 4 van conclusie van repliek en verder)
dat zij ex artikel 6 EVRM recht heeft op een eerlijk proces en dat haar vordering niet
alleen moreel, ideëel en emotioneel is, doch ook materieel en rationeel. Begrijpen
gedaagden haar goed dan zou volgens eiseres de door gedaagden geschonden zedelijkheid als grondslag van de procedure moeten worden gezien en zou de gestelde on-rechtmatigheid van gedaagden dan ook voort komen uit de onzedelijkheid van de
standpunten van gedaagden.
4. Wat er ook zij van al deze beweringen, niet in te zien valt hoe de rechtsvraag van eiseres
materieel is en / of als zodanig beschouwd kan worden en ook in welk in rechte te
respecteren belang eiseres nu getroffen is door gedaagden en op grond van welk belang
eiseres procedeert. Dit behalve misschien op grond van een soort beweerd zedelijkheidsbelang dat eiseres stelt te hebben. Eiseres beroept zich verder met betrekking tot
dit zedelijkheidsbelang op een conclusie van A.G Franx bij NJ 1987/458.
5. Opmerkelijk genoeg beroept eiseres zich nu juist op een conclusie bij dat arrest, dit nu uit
het arrest blijkt dat de Hoge Raad zich niet kon vinden in hetgeen de A-G Franx
betoogde in diens conclusie en de Hoge Raad van mening was dat eiseres aldaar niet
ontvankelijk was juist vanwege de niet aanvaarding van zo een zedelijkheidsbelang. De
conclusie moet dan ook zijn dat eiseres van mening is dat er een rechtsgrond is op grond
waarvan zij kan procederen, terwijl uit de door haar aangehaalde jurisprudentie duidelijk
is dat die rechtsgrond er niet is.
6. Wat men verder ook moge denken van een procedure op grond van geschonden zeden,
het moet toch clare lucius zijn dat het loutere geschonden zijn van die zedelijkheid
onvoldoende reden is om de rechter in te schakelen, laat staan dat de reparatie van de
geschonden zeden voor eiseres, zoals voor iedere burger, een voldoende belang vormt om
een rechter te kunnen adieren.
2
7. Meer in het bijzonder is verder nog het navolgende van belang:
 Gedaagden hebben in de c.v.a.1 gesteld:
Volstrekt onduidelijk is wie eiseres is, wat zij doet en waarom zij procedeert en welk
belang zij heeft. Gedaagden hebben in elk geval nooit van haar gehoord noch
middellijk noch onmiddellijk en/of haar ooit gezien. Eiseres heeft -voor zover
gedaagden bekend- verder gedaagden ook nooit gesommeerd en of aangeschreven.
In wezen is eiseres voor gedaagden tot op dit moment slechts een spookpartij die een
spookprocedure begint en stelt dat zij belangen heeft terwijl niet uit de dagvaarding
te halen valt welk belang zij heeft.
In goede gemoede valt niet in te zien welk (redelijk) belang eiseres, niet zijnde lid van
de PNVD, bij de vorderingen in deze procedure heeft. Zij heeft deze in elk geval niet.
Gedacht zou kunnen worden dat een eerdere beslissing over de PNVD was bekeken
voorafgaand aan dit geding, doch kennelijk was de overweging van de President over
de Stichting Soelaas (beslissing d.d. 27 juli 2006, LJN AY4017), welke overweging
hier evenzeer geldt voor eiseres, in de zaak van deze stichting versus gedaagden over
het hoofd gezien. Het gaat om de overweging luidende: (.)
Gedaagden kunnen niet bewijzen dat deze eiseres iets te maken heeft gehad met het
eerdere kort geding van de Stichting Soelaas te Amsterdam en Linda Lourens, Linda
Janssens en Klaske Janssens van de actiegroep Basis Recht op Veilig Onderwijs uit
Assen (vonnis Pres Rb Den Haag 27 juli 2006, LJN AY4017).Dit ofschoon wel
opmerkelijk is dat eiseres kennelijk een kopie van het vonnis gewezen tegen Stichting
Soelaas e.a, afgegeven aan de procureur van Soelaas, heeft weten te overleggen,
dezelfde procureur en advocate heeft ingeschakeld als Soelaas e.a. deden en verder
productie 4 bladzijde 3, afkomstig lijkt te zijn van Stichting Soelaas (2000.) (.)
 Het had gegeven het bovenstaande dan ook voor de hand gelegen dat in de conclusie
van repliek eiseres in gegaan was op het bovenstaande en zich nader had uitgelaten
omtrent de vraag waarom eiseres een belang zou hebben bij deze procedure en meer
in het bijzonder ook welke activiteiten eiseres nu precies ontplooid heeft om op te
komen voor kinderen dan wel misbruikte kinderen en wat zij gedaan heeft en waarom
zij een concreet belang heeft bij het door haar gevorderde. Verwezen wordt naar de in
de c.v.a. genoemde rechtspraak.
 Echter in de conclusie van repliek merkt eiseres niets over het gestelde belang op.
Gedacht zou dus kunnen worden dat er sprake is van een spookpartij Dit te meer
daar eerst het “googelen” van de naam van eiseres door gedaagden niets opleverde.
 Via Google kwamen gedaagden uiteindelijk onlangs
terecht bij de website van de
Orde van Advocaten: www.alleadvocaten.nl. Uit die website blijkt het navolgende
over een zekere M.E. Rietjens:
1
`
C.v.a. onder punt 7 en verder;
3
Naam:
Beëdigd:
Gegevens Kantoor:
Naam:
Bezoekadres:
Postadres:
Telefoon:
Fax:
Mevrouw mr. M.M.E. Rietjens
20-02-2007
Kühn c.s. Advocaten
Nijenburg75
1081 GE AMSTERDAM
Postbus71880
1008 EB AMSTERDAM
020-5400170
020-5400179
 De conclusie – tenzij eiseres ander bewijs levert – moet dan ook zijn dat eiseres thans
advocate is te Amsterdam die in deze als eiseres procedeert en daartoe vertegenwoordigd wordt door haar kantoorgenote mevrouw J.E. de Wijn, die haar blijkens de
conclusie van repliek op toevoegingbasis bijstaat, namelijk toevoeging van de Raad
voor Rechtsbijstand 4 FU 9737.
 Het ware – op zijn minst genomen- toch juist geweest dat eiseres zelf met deze
gegevens was gekomen. Merkwaardig is natuurlijk ook dat waar de dagvaarding ter
rolle van 8 november 2006 is aangebracht en dat eiseres dan wel haar advocate
geweten moeten hebben toen2 dat zij in februari 2007 beëdigd zou worden als
advocate op kantoor van haar advocaat, er door hun geen melding hiervan is gemaakt in deze procedure. Gedaagden zijn van mening dat eiseres niet ontvankelijk
verklaard dient te worden in haar vorderingen nu zij thans – naar aangenomen mag
worden- als hoofdfunctie de functie van advocate heeft en niet ingezien kan worden
op grond waarvan eiseres nu als specifiek belanghebbende bij de uitkomst van deze
procedure moet worden gezien enzij zal - gegeven vaste rechtspraak ( zie de c.v.a.
van gedaagden en de c.v.a. van de Staat, onder 3.3. tot en met 3.17) - dan ook niet
ontvankelijk verklaard behoren te worden.
 Het blijft verder opvallend dat waar in de c.v.a. zo uitdrukkelijk verzocht is om meer
informatie over de activiteiten van eiseres, dit teneinde het belang beter te kunnen
beoordelen, eiseres daar bij repliek helemaal over zwijgt, dit terwijl het bij
dagvaarding gestelde “namelijk dat zij als juriste werkzaam was bij een juridisch
adviesbureau voor kinderen” en dat deze werkzaamheid volgens de dagvaarding de
basis voor haar belang en deze procedure was misschien wel met zeer “ veel
korreltjes zout” moet worden genomen nu de website van eiseres zelf
“http://rietjensadvocatuur.nl” vermeldt “Mijn naam is Martine Rietjens. Ik ben
beëdigd als advocaat in het arrondissement Amsterdam na het volgen van mijn
rechtenstudie aan de Universiteit van Maastricht.” Kortom niets over een periode als
juriste bij een adviesbureau voor kinderen.
Dit tenzij aangenomen zou moeten worden dat zij werkzaam was bij bureau Kind
(Zorg) en Recht, een adviesbureau waarvan de website vermeldt: “het bureau is sinds
2
De website van rietjensadvocatuur vermeldt o.a. dat het copyright uit 2006 stamt, zodat
aangenomen kan worden dat eiseres reeds in november wist dat zij advocate werd.© 2006
4
1 juli 2004 verweven met de advocatenpraktijk J.E. de Wijn Kuhn advocaten
Nijenburg 75 (.)” ( zie http://www.rechtkind.nl/). Dan zou de cirkel weer rond zijn.
 Dit alles leidt tot de navolgende conclusies:
-
Primair: eiseres had ten tijde van de dagvaarding reeds geen belang. Toen had zij
het niet en later heeft zij dat ook niet gekregen en daarom moet zij niet
ontvankelijk verklaard te worden.
-
Subsidiair: Zelfs indien eiseres wel belang zou hebben gehad vanwege haar
toenmalige functie ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding, dan had zij
zelfstandig haar toenmalige functiewijziging in deze procedure moeten melden
nu daardoor haar belang in een geheel ander daglicht komt te staan. Immers
haar functie is volgens de dagvaarding van wezenlijk belang voor de
ontvankelijkheid. Nu zij dit niet zelf gemeld heeft moet geconstateerd worden dat
zij willens en wetens de rechter misleid heeft dan wel heeft willen misleiden door
dit niet zelfstandig te melden. Reeds daarom behoort zij niet ontvankelijk
verklaard te worden.
-
Meer subsidiair: nu zij inmiddels niet meer die functie heeft die volgens haar het
belang zou geven, namelijk het zijn van jurist verbonden aan een adviesbureau
voor kinderen en een jurist die opkomt voor de rechten van de kinderen, zoals
gesteld in de dagvaarding, heeft zij geen belang meer. Ook daarom: niet
ontvankelijkheid.
2. Gegrondheid van de vorderingen
8. Eiseres stelt primair dat pedofilie schadelijk voor de ontwikkeling van het kind is en
dat pedofilie gezien moet worden als een psychiatrische stoornis alsmede
mishandeling en dat gedaagde sub 1 - door haar genoemd de “Pedo-partij”, nu eiseres
ten onrechte niet het gehele partijprogramma wenst te bezien en zich slechts wenst te
concentreren op de standpunten ten aanzien van seksualiteit en die dan weer flagrant
ten onrechte wenst te benoemen als “pedo”dit teneinde kennelijk om een bepaald
effect bij derden te bewerkstelligen middels zo een taalgebruik - die op zou komen
voor pedofielen daarom verboden zou moeten worden.
9. Dit temeer daar – aldus eiseres- de vrijheid van meningsuiting niet bedoeld is voor
het uitdragen van de standpunten van gedaagden en dat gedaagden – zulks volgens
eiseres – in de kern genomen zouden strijden voor achterstelling, uitsluiting en
discriminatie van kinderen.
10. Wat eiseres met deze beweringen nu daadwerkelijk beoogt in dit juridisch discours is
gedaagden een raadsel. Het zijn losse beweringen, welke verder niet gestaafd worden
door feiten en concrete onderbouwingen.
5
11. Ten bewijze van haar gelijk heeft eiseres zich beroepen op rechtspraak van het
Europese Hof. Dit doet zij door de uitspraak in de zaak van de REFAH PARTISI en
andere versus Turkije (Grote Kamer, 13 februari 2003) uitvoerig te citeren in haar
repliek.
12. De gebruikte citaten zijn echter volstrekt in strijd met wat eiseres beoogt te stellen in
deze procedure. Neem bijvoorbeeld pagina 13 van de repliek, de kop 2.3.4. In het
door eiseres gebezigde citaat van de uitspraak van het EHRM legt het EHRM uit
waarom Turkije onder de gegeven omstandigheden de bewuste partij mocht
verbieden, namelijk omdat de kans groot was dat de REFAH PARTISI na de
verkiezingen de macht zou krijgen en haar programma zou uitvoeren.
13. Kortom de zeer voor de hand liggende kans dat de vorengenoemde Turkse partij –
hebbende blijkens het partijprogramma en het optreden in het verleden
ondemocratische standpunten en bereid deze zonodig middels bloedvergieten uit te
voeren- de macht zou krijgen in Turkije was de reden om het door Turkije ingestelde
verbod niet in strijd met het EVRM te verklaren.
14. Om zo een citaat te gebruiken hier, waar vast staat dat gedaagden, die door het
Centraal Stembureau niet toegelaten zijn tot de verkiezingen wegens onvoldoende
gebleken aanhang, en dus nu op dit moment in het geheel de macht niet zullen
kunnen grijpen, mede gegeven de huidige politieke constellatie en de huidige
“tijdgeest”, nog geen snippertje van de politieke macht, is niet zonder meer
begrijpelijk en schreeuwt om uitleg, welke uitleg verder niet gegeven wordt.
Dit terwijl – wat men ook moge vinden van de standpunten van gedaagden- deze
standpunten toch volmaakt onvergelijkbaar zijn met die van de vorengenoemde
Turkse partij nu ook niet aan valt te wijzen enige zin en of passage waaruit blijkt dat
gedaagden de in Nederland vigerende democratie “naar de knoppen”wenst te
brengen.
15. Daarbij valt verder op dat in punt 2 .3. 4 van de repliek eiseres zich zonder nadere
onderbouwing het standpunt toeeigent dat de Staat kan, ja zelfs moet ingrijpen evenals de Turkse Staat dat kon – nu gedaagden zoals de REFAH PARTISI (grote)
politieke en maatschappelijke onrust veroorzaken.
16. Een vergelijking tussen de eerder bedoelde Turkse partij en gedaagden en de van
beiden gedaagden te vrezen onrust gaat naar de mening van gedaagden wat ver, dit
terwijl niet goed in te zien valt op grond van welk concreet gegeven deze vergelijking
qua onrust ook maar gemaakt kan worden door eiseres.
17. Dat het rondstrooien van citaten soms geen enkel nut dient blijkt bijvoorbeeld uit
hoofdstuk 3.7. van de repliek. Daarin wordt voor het feit dat gedaagden verboden
moeten worden verwezen naar de discussie in de Tweede Kamer over de “sharia”.
18. Nu indien men de discussie in de Tweede Kamer er op na leest en beziet wanneer het
over een potentieel verbod van gedaagde sub 1 zou kunnen gaan, dan leest men dat
de motie Haersma Buma nr 2 ( tekst van de motie is vermeld op pagina 107-6541 van
de bijlage 5, overlegd door eiseres), welke motie er toe strekt dat naar het oordeel van
6
de Tweede Kamer van gedaagden sub 1 verboden moet worden, nu juist verworpen is
door de Tweede Kamer.
19. Gedaagden blijven bij hun stelling dat artikel 3 IVRK geen rechtstreekse werking
heeft. Al hetgeen eiseres daar verder over wenst op te merken is voor rekening van
eiseres.
20. Opvallend aan de repliek is verder de grote hoeveelheid citaten, waarvan – zoals
gesteld- zin en nut onhelder is, dit terwijl vonnissen over de te dezer zake van belang
zijnde materie namelijk een verbod op een vereniging daarentegen weer ontbreken.
Zo ontbreekt bijvoorbeeld elke verwijzing naar het vonnis van de RB Leeuwarden, 6
maart 2007 LJN: AZ9940, over het door het O.M. verzochte verbod van de Hells
Angels, dit terwijl dat toch bij eiseres bekend had moeten zijn.
21. Eiseres beroept zich verder nog op een grote hoeveelheid artikelen uit diverse
verdragen. Ook artikelen waarvan eiseres weet dat die geen rechtstreekse dan wel
bindende werking hebben, worden aangehaald zoals de universele verklaring van de
rechten van de mens. Thans lijkt ook nog de internationale conventie inzake de
eliminatie van raciale discriminatie een rol te spelen voor de ondersteuning van de
eisen van eiseres, dit ofschoon uit de tekst van het verdrag niet op te maken valt hoe
dit betrekking kan hebben op het onderhavige dispuut.
22. Tot slot zijn gedaagden van mening dat het aanbod tot getuigenbewijs geweigerd
dient te worden. Volstrekt onhelder is welke getuigen waarover en voor welk punt,
relevant voor deze zaak, gehoord zouden kunnen worden
3. Conclusie
Tot persistit
De advocaat,
Mr. G.P. Hamer.
De advocaat is Mr G.P. Hamer, Cleerdin-Hamer advocaten postbus 51143, 1007 EC,
Amsterdam, tel 020-6750756.
7
Download