DD-NR 0808-836 Regelingen en voorzieningen CODE 2.1.1.43 Oorzakelijk verband en zorgplicht bij werkgeversaansprakelijkheid voor stressklachten bronnen ArbeidsRecht 2008 nr. 6/7 (betreffend artikel, van de hand van mw. mr. M.S.A. Vegter, is hierna opgenomen) In dit artikel wordt nagegaan hoe de rechtspraak op het gebied van de werkgeversaansprakelijkheid voor burnout en vergelijkbare psychische ziekten zich heeft ontwikkeld sinds het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2005 in de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys. De auteur gaat daarbij in het bijzonder in op het bewijs van het causaal verband tussen werk en stressklachten en de zorgplicht van de werkgever. geleden respectievelijk arbeidsongeschikt is geraakt door het werk. Het gaat hier om het conditio sine qua non-verband, dus het feitelijk verband, tussen werk en letsel. Aan het bewijs van dit verband worden, waar het gaat om burn-out en vergelijkbare ziekten, in de rechtspraak redelijk strenge eisen gesteld. Het Hof 'sGravenhage overwoog in de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys, die het hof na terugverwijzing door de Hoge Raad ter behandeling kreeg, dat het onvoldoende was dat een psychiater en een psycholoog in een op verzoek van de bedrijfsarts opgestelde rapportage hadden aangegeven dat als oorzaak van de klachten van Nieuwenhuys 'een probleem in de werksituatie (is) aan te geven' en dat 'zijn lichamelijke signalen waren aan te duiden als een typische stressreactie'. Het rapport was volgens het hof een verslag van de resultaten van een onderzoek van Nieuwenhuys door de psycholoog en de psychiater en geen onderzoek naar de werksituatie van Nieuwenhuys. Dit bleek volgens het hof ook uit bewoordingen als 'betrokkene heeft het gevoel dat hij voornamelijk door spanningen op het werk is opgebrand' en 'uit deze resultaten kan men afleiden dat betrokkene zich enorm uitgeput voelt door zijn werk'. Derhalve leverde het rapport onvoldoende bewijs op van het causaal verband tussen het werk en de stressklachten van Nieuwenhuys. In een zaak die speelde bij werkgever Dow Benelux was een werknemer in een senior functie (Senior Supply Chain Process & Systems Specialist) uitgevallen wegens burn-outklachten. Aan hem werd een jaar later een WAO-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80%. De behandelend psychiater van de werknemer oordeelde dat de werknemer door een combinatie van zijn eigen gedrevenheid en ambitie enerzijds en de bedrijfscultuur van Dow Benelux anderzijds - geen adequate support, verzoeken om een andere functie werden genegeerd overbelast was geraakt, zijn stresssignalen heeft genegeerd en ten slotte compleet is ingestort. Een door de werknemer ingeschakelde onafhankelijke psychiater kwam tot een vergelijkbare conclusie, namelijk dat de werkomstandigheden, en dan met name de hoge werkdruk en het gebrek aan steun, brj de werknemer een aanpassingsstoornis met depressieve stemming hadden veroorzaakt. Voor de Kantonrechter Terneuzen en het Hof 's-Gravenhage waren deze rapportages echter onvoldoende om causaal verband aan te nemen tussen de werkomstandigheden van de werknemer en zijn stressklachten.(*5) Het hof overwoog, in verwijzing naar zijn eerdere arrest in de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys (*6), dat stress door veel omstandigheden kan ontstaan en sterk individueel is bepaald. Dat betekende, aldus het hof: '(...) dat de __ Inleiding Op 11 maart 2005 oordeelde de Hoge Raad dat op de voet van art. 7:658 BW vergoeding kan worden gevorderd van psychische schade die is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden, mits (uiteraard) een verplichting als bedoeld in dat artikel is geschonden en er causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de psychische schade.(*2) Korte tijd daarna sloot de Centrale Raad van Beroep zich bij het oordeel van de Hoge Raad aan en oordeelde dat de norm van art. 7:658 BW, zoals die in het ambtenarenrecht wordt toegepast, eveneens strekt ter bescherming tegen werkgerelateerd psychisch letsel. Wel merkte de CRvB daarbij uitdrukkelijk op dat deze norm niet beoogt bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. 'De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden objectief bezien - een buitensporig karakter dragen.' (*3) In het civiele recht geldt deze norm niet expliciet. Een analyse van de lagere rechtspraak leidt echter tot het beeld dat ook in het civiele arbeidsrecht, waar het gaat om psychische schade door overbelasting, te hoge werkdruk, slechte werkomstandigheden en dergelijke, bijzondere omstandigheden worden geëist alvorens aansprakelijkheid wordt aangenomen.(*4) Deze rechtspraak zal in dit artikel worden besproken, waarbij in het bijzonder zal worden nagegaan welke maatstaven worden aangelegd bij de beoordeling van het causaal verband tussen werk en ziekte door stressklachten (het conditio sine qua non-verband) en welke eisen worden gesteld aan de zorgplicht van de werkgever. __ Causaal verband werk en stressklachten Uitgangspunt bij art. 7:658 BW is dat de werknemer stelt en bij betwisting bewijst dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. De werknemer moet dus bewijzen dat hij letsel heeft 1 CODE 2.1.1.43 Regelingen en voorzieningen werknemer die stelt dat hij door zijn werk stressklachten heeft gekregen, feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie zal moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat, c.q. in hoeverre, zijn klachten door zijn werk en niet door iets anders zijn ontstaan. Immers, wanneer sprake is van een volstrekt normale werksituatie en een werknemer niettemin niet tegen de werkdruk is bestand, kan niet gezegd worden dat zijn stress door zijn werkzaamheden is veroorzaakt.' Het hof oordeelde vervolgens dat, nu Dow Benelux onweersproken had gesteld dat bij haar talloze werknemers in vergelijkbare functies aan die van de werknemer en onder vergelijkbare omstandigheden werkzaam zijn en de werknemer de enige is die de door hem gestelde gezondheidsklachten heeft ontwikkeld en daarmee de WAO is ingestroomd, niet kan worden aangenomen dat zijn klachten door het werk zijn veroorzaakt. De WAO-instroomcijfers van Dow Benelux zijn bovendien laag en zij heeft bovendien een prijs gewonnen voor haar stresspreventiebeleid. Met dit oordeel legt het hof de lat voor het bewijzen van het causaal verband tussen werk en burn-out tamelijk hoog. De stellingen van de werknemer over de relatie tussen ziekte en werk worden terzijde gelegd met de overweging dat andere werknemers in dezelfde functie en omstandigheden ook niet ziek zijn geworden. Misschien was de werknemer in kwestie echter vatbaarder voor stressklachten dan zijn collega's. Dat hoeft niet zonder meer te betekenen dat hij niet door het werk is uitgevallen. Er kan sprake zijn geweest van een predispositie die zich door de omstandigheden op het werk heeft gemanifesteerd 'geluxeerd' in het jargon. Waar het om gaat is of de werknemer ook door stressklachten zou zijn uitgevallen als hij zijn functie bij Dow Benelux niet had bekleed. Is dat het geval, dan is er geen causaal verband; anders wel. Het lijkt mij dat het hof, als het de rapportages van beide psychiaters onvoldoende vond om causaal verband tussen werk en burn-out aan te nemen, de werknemer de mogelijkheid had moeten geven voor nadere bewijsvoering, in het bijzonder door de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Deze had dan tevens de werkplek kunnen onderzoeken. Mogelijk was de uitkomst van de procedure dan hetzelfde geweest als nu, namelijk afwijzing van de vordering van de werknemer. De motivering was dan echter overtuigender geweest, omdat dan nader onderzoek zou hebben plaatsgevonden in plaats van uitsluitend een weging van de stellingen van partijen door de rechter. In uitspraken waarin de rechter wel het bestaan van causaal verband tussen werkomstandigheden en psychische ziekte aanneemt, blijkt de schending van de zorgplicht door de werkgever een grote rol te spelen. Zo stelde het Hof 's-Gravenhage in de zaak Kunst Ecoservice(*7) eerst vast dat Kunst Ecoservice, behoudens nog door haar te leveren tegenbewijs, was tekortgeschoten in haar zorgplicht en boog het hof zich vervolgens over het verweer dat geen sprake zou zijn van een burn-out. Het hof overwoog in dat opzicht dat, voor zover de werkgever had aangevoerd dat privéomstandigheden de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer waren, niets relevants te berde was gebracht, en dat voor zover sprake zou zijn van een dwangmatige persoonlijkheid, dit een predispositie zou zijn die niet in de weg zou staan aan het recht op schadevergoeding. In de zaak Walraven/Steenfabriek Nuth (*8) nam de Kantonrechter Heerlen conditio sine qua non-verband aan tussen de burn-out van de werknemer en zijn werkomstandigheden, nu vaststond dat de werkgever DD-NR 0808-836 geen steun aan de werknemer had geboden om aan het geestelijk ongezonde werkklimaat waarin hij werkte een einde te maken, en aannemelijk was dat de werknemer daardoor ziek was geworden. De werkgever mocht nog wel tegenbewijs leveren. Bovendien zou proportionele aansprakelijkheid volgens de rechter een optie kunnen zijn, omdat de werknemer volgens het GAK was uitgevallen door een combinatie van een burn-out en maligne hypertensie (sterk verhoogde bloeddruk). Concluderend: de rechter stelt hoge eisen aan het aannemen van causaal verband tussen werkomstandigheden en burn-out. In feite wordt slechts causaal verband aangenomen als de rechter het ook aannemelijk vindt dat de werkgever is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Andersom is dat ook het geval. Bij het beoordelen van het causaal verband tussen werk en letsel wordt reeds meegenomen of de werkgever zijn zorgplicht heeft nageleefd. Lijkt dat het geval te zijn, dan is de conclusie veelal dat niet het werk, maar bijvoorbeeld de persoonlijkheidsstructuur van de werknemer, de klachten heeft veroorzaakt. __ Zorgplicht Het causaal verband tussen werk en ziekte kan bij stressgerelateerde ziekten dus niet goed beoordeeld worden zonder daarbij de zorgplicht te betrekken. Het is daarom van belang om na te gaan hoe in de rechtspraak wordt gedacht over de zorgplicht ter voorkoming van burn-out en andere stressziekten. In het algemeen kan worden gesteld dat een werkgever eerst kan zijn tekortgeschoten in zijn zorgplicht indien het voor hem kenbaar was dat de werknemer ziek dreigde te worden.(*9) Aan dit kenbaarheidsvereiste kan voldaan worden doordat de werknemer aan de werkgever kenbaar maakt dat hij zich overbelast voelt. Ook kan het zijn dat het vanwege de omstandigheden van het geval voor een redelijk werkgever duidelijk had moeten zijn dat sprake was van overbelasting. Deze tweede situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer naast zijn eigen functie de taken van een collega waarneemt, als hij een functie moet doen waarvoor hij de capaciteiten niet heeft of als de hoeveelheid werk van een werknemer in de loop der jaren steeds verder is toegenomen zonder dat hij extra ondersteuning heeft gekregen. Een voorbeeld van een situatie waarin een werknemer taken moest vervullen die hij eigenlijk niet aankon, is te vinden in de eerdergenoemde uitspraak van de Kantonrechter Heerlen.(*10) In die zaak ging het om een productieplanner/leider verkoop binnendienst bij een steenfabriek. De werkgever had aangevoerd dat de werknemer zijn taken - het afstemmen wanneer welke soort steen moet worden geproduceerd en het zorg dragen voor de uitlevering van stenen en het maken van vrachtbrieven daarvoor - onvoldoende had beheerd. Dat had tot gevolg gehad, aldus de werkgever, dat de productieplanning slecht verliep en dat chauffeurs verkeerde vracht meenamen. Omwisseling van vracht was meer normaal dan uitzondering. Zaken moesten steeds in de laatste minuut gecorrigeerd worden en uiteindelijk had de werknemer het overzicht verloren. De kantonrechter merkte hierover op dat de werkgever in kwestie de werknemer niet jarenlang had mogen laten 'aanmodderen' in de verwachting dat de situatie wel 'vanzelf op zijn pootjes terecht' zou komen, maar dat hij hem concrete hulpmiddelen had moeten bieden, zoals bijscholing, begeleiding of desnoods plaatsing in een andere functie. Nu de werkgever dat niet had gedaan en de werknemer uiteindelijk wegens burn-out was uitgevallen, was dit de werkgever aan te rekenen. Een tekortkoming werd door de rechter eveneens aangenomen in de zaak van de werknemer, eveneens een planner, die naar zijn zeggen 50 weken per jaar 2 DD-NR 0808-836 Regelingen en voorzieningen werkte, wekelijks meerdere overuren maakte, in zijn woning een planbord had ingericht voor zijn werk en bij stagnaties en onregelmatigheden ook 's avonds thuis en in het weekend werd gebeld door klanten, chauffeurs en leveranciers.(*11) Ook deze werknemer had niet tegenover zijn werkgever aangegeven dat hij het werk niet meer aankon, evenmin als de werknemer in de hierboven besproken zaak, maar ook hier oordeelde de rechter dat het de werkgever op grond van de omstandigheden voldoende duidelijk had moeten zijn dat de werknemer werd overbelast. In hoger beroep is dit oordeel vooralsnog in stand gebleven. Wel heeft de werkgever de gelegenheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden.(*12) In de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys en in de zaak van de werknemer bij Dow Benelux werd geoordeeld dat de werkgever geen verwijt trof ten aanzien van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid. In de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys verbaast dit niet, althans als de door Nieuwenhuys gestelde verwijten door het Hof 'sGravenhage correct zijn weergegeven. Volgens het arrest(*13) was Nieuwenhuys zijn werk na het aantreden van een nieuwe directeur als minder plezierig gaan ervaren, had hij minder tijd voor zijn klanten, werd het administratieve werk omslachtiger en verliep de communicatie niet goed. Deze omstandigheden lijken niet ernstig genoeg om een tekortkoming als bedoeld in art. 7:658 BW te kunnen aannemen. Het hof doet dat dan ook niet. In de zaak Dow Benelux oordeelde het Hof 's-Gravenhage dat niet aan het kenbaarheidsvereiste was voldaan. De werknemer zou onvoldoende concreet en feitelijk hebben onderbouwd dat hij geregeld bij zijn leidinggevenden aan de bel had getrokken en had geklaagd over de hoge werkdruk. Weliswaar stond vast dat hij ter gelegenheid van een periodieke keuring aan de verpleegkundige kenbaar had gemaakt dat hij klachten ondervond ten gevolge van hoge werkdruk, maar dit feit vond het hof onvoldoende om aansprakelijkheid op te baseren. Daarbij hechtte het hof ook waarde aan de omstandigheid dat de werknemer wel geregeld bij zijn leidinggevenden aandacht had gevraagd voor zijn teleurstelling over zijn carrièreverloop en gebrek aan waardering van de kant van Dow en had aangegeven een hogere functie te ambiëren dan zijn eigen functie. Deze uitspraak roept bij mij de vraag op of werkelijk niet te onderkennen was dat de werknemer het werk te zwaar vond. Er zijn immers verschillende gesprekken met leidinggevenden geweest. Indien daarin door de werknemer is aangegeven dat hij zich niet gewaardeerd voelde, had dat een signaal kunnen zijn dat verder doorvragen nodig was. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de werknemer pas is ingestort nadat hem duidelijk werd dat verdere doorgroei niet aan de orde was. Zijn arbeidsongeschiktheid komt dan eerder voort uit teleurstelling dan uit een hoge werkdruk. Daarmee lijkt echter moeilijk te rijmen dat twee psychiaters tot depressieve klachten en een verband met het werk concluderen en dat een WAO-uitkering naar een percentage van 65 tot 80% is toegekend. Het Hof 's-Hertogenbosch stelde in een uitspraak ook tamelijk hoge eisen aan de stelplicht en de bewijslast van de werknemer.(*14) In die zaak ging het om een werknemer - in dienst bij de werkgever Goss Contiweb sinds 1987 en vanaf 1995 hoofdconstructeur bij de afdeling Research & Development - die vanaf 1997 herhaaldelijk ziek en weer beter was en uiteindelijk in 2005 werd ontslagen. Vanaf februari 2003 ontving hij een volledige WAO-uitkering. De kantonrechter had geoordeeld dat de werkgever niet aansprakelijk was voor de psychische klachten van de werknemer, omdat CODE 2.1.1.43 geen sprake was geweest van excessieve of abnormale werkomstandigheden. Dit criterium is afkomstig uit het ambtenarenrecht(*15) en wordt in het civiele recht normaliter niet gehanteerd. In het ambtenarenrecht wordt het gebruikt bij de toets of sprake is van een psychische beroepsziekte. Is dat het geval, dan bestaat aanspraak op, onder meer, een aanvulling op de bezoldiging. Waarschijnlijk bedoelde de kantonrechter in de zaak van Goss Contiweb te zeggen dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden en dat daarom niet was aangetoond dat de werkgever was tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Toepassing van het criterium 'excessief of abnormaal' is daarbij naar mijn idee minder gelukkig, omdat dat is ontwikkeld voor de beoordeling van een ander soort zaken. Ook het hof toetst in hoger beroep of sprake is van abnormale of excessieve werkomstandigheden, maar volstaat daarmee niet en oordeelt - terecht - dat een werkgever gehouden is rekening te houden met de individuele kenmerken van een werknemer voor zover deze hem bekend zijn, en de invulling van zijn zorgplicht daarop dient af te stemmen. Anders gezegd, als een werknemer kwetsbaar is en de werkgever weet dit of behoort dit te weten, dan kan hij niet volstaan met in het algemeen naar de werkomstandigheden te verwijzen en/of op te merken dat collega's ook niet ziek worden, maar dient hij rekening te houden met de kenmerken van de individuele werknemer. Het hof oordeelt vervolgens dat, ook als deze individuele kenmerken in de beschouwing worden betrokken, de werkgever geen verwijt treft van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De werkgever zou tijdens een functioneringsgesprek wel hebben onderkend dat de werknemer er moeite mee had de eigen grenzen aan te geven, maar zou toen aan zijn zorgplicht hebben voldaan door de werknemer erop te wijzen dat hij moest aangeven waar zijn grenzen liggen. De maatschappelijk werker had een assertiviteitstraining en een duidelijke omschrijving van functie, taken en bevoegdheden geadviseerd, maar had voor het overige opgemerkt dat de werknemer met duidelijke deadlines overweg zou moeten kunnen. Voor de werkgever was er daarom volgens het hof geen aanleiding voor extra maatregelen. Eerder had het hof al opgemerkt dat in officiële arbostukken werd aangegeven dat de werkdruk hoog was in het bedrijf, dat er al 15 werknemers last hadden van burn-out of overspannenheid en dat de leidinggevende van de werknemer had verklaard dat op hun afdeling de werkdruk fors was en er vaak over een hoge werkdruk werd gesproken. Volgens het hof kon uit deze (en andere) omstandigheden echter niet de conclusie worden getrokken dat de werkdruk als abnormaal en excessief werd ervaren. Het hof betrok deze omstandigheden ook niet bij de beoordeling van de individuele situatie van de werknemer. Al met al lijkt deze uitspraak redelijk mild voor de werkgever. Het lijkt mij dat, als bekend is dat er verontrustende signalen zijn over een te hoge werkdruk binnen een bedrijf - volgens het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, PAGO - de leidinggevende erkent dat de werkdruk op zijn afdeling fors is en het bedrijf erkent dat een bepaalde medewerker er moeite mee heeft zijn eigen grenzen aan te geven, van dit bedrijf meer mag worden verwacht dan tegen die werknemer te zeggen dat hij moet aangeven waar zijn grenzen liggen. Het hof lijkt dat ook wel te zien waar het overweegt: '(...) in het midden kan blijven of het arbeidsomstandighedenbeleid van Goss voor verbetering vatbaar was; voor de beoordeling van de onderhavige vordering is immers niet maatgevend of dat beleid optimaal was, maar of Goss bij het voeren van dat beleid de door haar in acht te nemen zorgverplichtingen ex art. 7: 658, lid 1 BW 3 CODE 2.1.1.43 Regelingen en voorzieningen heeft geschonden.' Het hof miskent met die overweging echter dat de zorgplicht van art. 7:658 BW nu juist inhoudt dat wordt gestreefd naar een optimaal veiligheidsniveau. Zoals al werd overwogen in het arrest Cijsouw II uit 1998 kan een werkgever niet volstaan met het nemen van die maatregelen die gebruikelijk zijn in zijn bedrijfstak indien hij weet of behoort te weten dat deze maatregelen onvoldoende zijn. Zijn veiligheidsbeleid moet state of the art zijn, dus afgestemd op de stand van de wetenschap, en niet afgestemd op de state of the industry als dat niet toereikend is.(*16) De stand van de wetenschap ten aanzien van burn-out is dat bekend is dat een werknemer door een aanhoudend hoge werkdruk langdurig arbeidsongeschikt kan raken, zeker als het om een werknemer gaat die niet goed tegen druk kan. Van Goss had mijns inziens verwacht mogen worden dat zij, toen zij ermee bekend raakte dat de werkdruk in haar onderneming en op de afdeling van de werknemer als fors, zo niet als te hoog, werd ervaren, daartegen maatregelen had genomen en niet had volstaan met een alleen op de betrokken werknemer gerichte benadering ('grenzen aangeven'). Gezien de in de casus weergegeven feiten was namelijk geen sprake van een individueel, maar van een organisatorisch probleem. Dat moet dan ook organisatorisch worden aangepakt. DD-NR 0808-836 dat wel te billijken. Deze werknemers delen vaak zelf hun werk in en werken zodanig zelfstandig dat een leidinggevende er weinig zicht op heeft of zij al dan niet onder druk staan. Dat heeft ook gevolgen voor de invulling van de zorgplicht van de werkgever. Aan de andere kant lijkt me dat een werkgever ook met werknemers in verantwoordelijke posities met enige regelmaat functioneringsgesprekken of in elk geval gesprekken moet voeren om op die wijze te kunnen beoordelen of een werknemer nog goed in zijn vel zit en zijn werk met plezier doet. Een beleid zoals bij Dow Benelux, inhoudende dat werknemers en leidinggevenden zelf maar aan de bel moeten trekken, lijkt me minder gelukkig. Wordt er geen formeel moment voor een gesprek ingebouwd, dan zal dat gesprek er vanwege de dagelijkse hectiek namelijk niet snel komen. __ Conclusies In het voorgaande is recente rechtspraak besproken uit de periode na het arrest van de Hoge Raad inzake ABN AMRO/Nieuwenbuys in maart 2005. Uit deze rechtspraak blijkt dat soms strenge eisen worden gesteld aan het bewijzen door de werknemer van het causaal verband tussen het werk en stressklachten. Het causaal verband kan veelal niet bewezen worden zonder daarbij de eventuele schending van de zorgplicht door de werkgever te betrekken. Dat is op zichzelf met erg, maar voorkomen dient te worden dat de gehele bewijslast, zowel ten aanzien van het causaal verband als ten aanzien van de zorgplicht op de werknemer wordt gelegd. Ten aanzien van de zorgplicht valt op dat ook hier in sommige gevallen nogal wat bewijs van de werknemer wordt verlangd. Een werkgever zou mijns inziens wel degelijk naar een optimaal veiligheidsniveau moeten streven, ook waar het gaat om een hoge werkdruk. Blijkt uit onderzoek van de bedrijfsarts of van anderen of uit meldingen van werknemers dat er problemen zijn met de werkdruk, dan zou een goed werkgever daartegen maatregelen moeten nemen. Het aansprakelijkheidsrecht kan hiertoe een prikkel zijn. Mijns inziens is het wel te billijken dat van werknemers in hogere functies meer wordt verwacht, waar het gaat om het melden van overbelasting, dan van werknemers in lagere functies. Vrijheid brengt verantwoordelijkheid mee, ook op het gebied van de arbeidsomstandigheden. Verschil in niveau functie Als nog eens naar de hier besproken rechtspraak wordt gekeken, valt op dat van werknemers in hogere functies relatief snel wordt verwacht dat zij zelf problemen op het gebied van werkdruk aankaarten (Nieuwenhuys, de werknemer bij Dow Benelux en de werknemer bij Goss Contiweb), terwijl bij werknemers in iets lagere functies (bij de Steenfabriek Nuth en bij Kunst Ecoservice) van de werkgever een meer proactieve houding wordt vereist. De grens tussen beide categorieën is vloeiend, maar het lijkt wel verschil te maken wat voor positie een werknemer heeft. De Kantonrechter Rotterdam overwoog in een vonnis uit 2003 al dat van een werkneemster met de functie van Senior vermogensbeheerder/teamleider bij een grote bank verwacht mag worden dat zij er zelf op toeziet dat ze niet met werk wordt overladen en dat zij eventuele overbelasting meldt bij haar direct leidinggevende.(*17) In de uitspraak inzake Dow Benelux accepteerde het hof het beleid van Dow Benelux dat op het niveau van Functional specialists/Functional leaders geen functionerings- of beoordelingsgesprekken worden gevoerd en dat werknemer en leidinggevende geacht worden over en weer aan de bel te trekken als daartoe aanleiding is. In de uitspraak aangaande de werknemer bij de steenfabriek merkte de rechter echter uitdrukkelijk op dat de werkgever uit zichzelf voor begeleiding of overplaatsing had moeten zorgen toen hij merkte dat de werknemer in de knoei kwam met zijn werk. De werknemer hoefde daarvoor niet zelf zijn werkdruk aan te kaarten. Ook in de, tot nog toe niet in dit artikel genoemde, uitspraak van de Kantonrechter Heerlen in de zaak van de monteur die wegens burn-out uitviel na jarenlang naast zijn gewone diensten frequent consignatiediensten te hebben gedraaid, maakte de kantonrechter geen woorden vuil aan een eventuele meldingsplicht van de werknemer.(*18) Volgens de rechter was uit de stukken weinig steun te putten voor de stelling van de werkgever dat hij zijn zorgplicht had nageleefd. De werkgever mocht hiervan niettemin nog bewijs leveren (waarvan hij vervolgens heeft afgezien). Werknemers in hogere zelfstandige functies lijken dus een wat zwaardere stelplicht en bewijslast te hebben waar het gaat om het kenbaar maken aan de werkgever dat zij overbelast dreigen te raken. Ik vind * noten 1. Mevr. mr. dr. M.S.A. Vegter is advocaat bij Bosch en Ruiter advocaten te Amsterdam en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 2. HR 11 maart 2005, JAR 2005/84 en RvdW 2005, 37 (ABN AMRO/Nieuwenhuys). 3. CRvB 8 september 2005, TAR 2005, 177. Vgl. Hof 's-Hertogenbosch 15 januari 2008, JAR 2008/91; Hof 's-Gravenhage 16 februari 2007, JAR 2007/69; Hof 's-Graven-hage 27 april 2007, JAR 2007/177. 5. Ktr. Terneuzen 19 januari 2005, JAR 2005/76 en Hof 's-Gravenhage 27 april 2007, JAR 2007/177. 6. Tiof 's-Gravenhage 16 februari 2007, JAR 2007/69. 7. Hof 's-Gravenhage 18 januari 200, LJN BC7681; zie ook Ktr. Middelburg 29 september 2004, JAR 2004/270. 8. Ktr. Heerlen 19 april 2006, JAR 2006/108. 9. Zie ook M.S.A. Vegter, 'Aansprakelijkheid van de werkgever voor overbelasting (stress) en andere vormen van psychisch letsel', NJB 2002, p. 1935-1942. 10. Ktr. Heerlen 19 april 2006, JAR 2006/108. 11. Ktr. Middelburg 29 september 2004, JAR 2004/270. 4 DD-NR 0808-836 Regelingen en voorzieningen 12. Ten tijde van het schrijven van dit artikel was de procedure voor zover mij bekend nog niet afgerond. \ 13. Hof 's-Gravenhage 16 februari 2007, JAR 2007/69. 14. Hof 's-Hertogenbosch 15 januari 2008, JAR 2008/91. "~" 15. In het ambtenarenrecht is het criterium 'excessief of abnormaal' overigens vervangen door 'buitensporig'. De betekenis daarvan is vri|wel hetzelfde. CODE 2.1.1.43 16. Zie HR 6 april 1990, NJ 1990, 573, m.nt. PAS (Janssen/Nefa-bas) en HR 2 oktober 1998,/AR 1998/228, NJ 1999, 683, m.nt. JBMV (Cijsouw II). 17. Ktr. Rotterdam 8 april 2003, JAR 2004/20. 18. Ktr. Heerlen 16 november 2005, 23 augustus 2006 en 13 december 2006, JAR 2007/26. Mevr. mr. dr. M.S.A. Vegter is advocaat bij Bosch en Ruiter advocaten te Amsterdam en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 5