VERSLAG Klimaatrondetafel ‘natuur en bos’ – deel Weerbaarheid van de natuur /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// datum: 30 juni 2016 aanwezig: Jan Van den Berghe (Vlaams Overleg Regionale Landschappen / SPK), Maurice Hoffmann (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), Erik Van Reckem (Defensie - CC Infra), Valérie Vandenabeele (Landelijk Vlaanderen / Hubertus Vereniging Vlaanderen), Veva Daniels (Provincie Vlaams-Brabant), Jan Seynaeve (Bosforum), Herlinde Nieuwborg (Provincie Antwerpen), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Noah Janssen (Natuurpunt), Beatrijs Van der Aa (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), Geert Sterckx (Agentschap voor Natuur en Bos), Leen Franchois (Boerenbond), Pieter De Frenne (Universiteit Gent), Didier Van Brussel (provincie Oost-Vlaanderen), Els Martens (Agentschap voor Natuur en Bos) afwezig: Kurt Sannen (Bioforum) begeleiding: Dirk Mareel (Point Consulting) verslaggever: Els Martens, Jeroen Panis (ANB) /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 1 INLEIDING Het doel van de rondetafels is overleg met stakeholders over de korte termijnmaatregelen en langetermijnvisie die in het beleidsveld ‘natuur en bos’ genomen kunnen worden in de strijd tegen de klimaatverandering. Er wordt daarbij nagegaan op welke manier inhoudelijk vorm kan worden gegeven aan nieuwe engagementen van zowel de Vlaamse overheid als belanghebbenden en hoe deze richting 2020, 2030 en 2050 hun uitwerking kunnen kennen. De focus ligt vanuit de klimaattop op mitigatie, maar dit werd verbreed naar sekwestratie en adaptatie voor het thema ‘natuur en bos’. De scope is drieledig: maatregelen en engagementen op de Korte Termijn (tot 2020), de Middellange Termijn (2021-2030) en de Lange Termijn (2031-2050). Er wordt verwacht dat er in hoofdzaak ideeën zullen uitgewisseld worden. Deze ideeën moeten dan verder uitgewerkt worden in de aanloop naar de Vlaamse klimaattop van 1 december 2016 onder de vorm van engagementen en dit zowel van de kant van de overheid als van de kant van de stakeholders. 2 AANPAK Ter voorbereiding werd aan elke deelnemer van de rondetafel gevraagd vooraf te reflecteren over enkele vragen: Welke (meest succesvolle) klimaatengagementen heeft uw organisatie al genomen met betrekking tot natuur en bos? Welke acties/projecten lopen al? pagina 1 van 7 Welke uitdagingen/belemmeringen ziet u voor het aangaan van bijkomende klimaatengagementen in deze materie? Vertrekkend hiervan wordt de workshop via onderstaand traject uitgevoerd. 10u45 – 12u15: 1) Voorstellingsronde 2) Introductie van het thema 3) Ronde van de tafel: elke deelnemer licht in enkele minuten toe welke acties in zijn/haar werkveld lopende zijn, welke er nog zullen lopen, en welke de belangrijkste uitdagingen zijn voor de toekomst. 4) Prioritaire uitdagingen: bespreking in groepjes 5) Selectie van de drie belangrijkste uitdagingen/thema’s 13u30 – 15u10: 1) 2) 3) 4) Korte samenvatting van de hoofdlijnen van de andere deeltafels Bijkomende introductie Uitwerking aanpak per thema: bespreking in groepjes Aanduiden van de prioritaire en de meest vernieuwende oplossingen 3 VERSLAG 3.1 Introductie De inleiding werd verzorgd door Beatrijs Van der Aa van het INBO. Daarbij werd kort ingegaan op de mogelijke gevolgen van de klimaatsverandering voor de Vlaamse natuur en bossen, de verwachte biotische en abiotische veranderingen, de wijze waarop de natuur kan reageren en zich aanpassen en een eerste inkijk op mogelijkheden voor adaptatie. Het belangrijkste vertrekpunt is dat de klimaatverandering de bestaande milieuproblemen zal verergeren (d.w.z. de VER-thema’s zoals verdroging, verzuring, vermesting, versnippering,…). Gezien de grote complexiteit van de interacties (van klimaatsverandering over abiotische veranderingen tot biotische veranderingen) is het moeilijk te voorspellen hoe die veranderingen exact zullen optreden. Zeker is dat er aanpassingen zullen optreden op fenologisch (bestaande aanpassingsvermogen) en genotypisch vlak (vergroten bestaande aanpassingsvermogen door verandering in genetisch materiaal), via migratie (verschuiven van het verspreidingsgebied van soorten) en door substitutie van natuurtypes (vervanging van een soort of type natuur door beter aangepaste soort of type). De klimaatbestendigheid van onze natuur kan worden verhoogd door de kwetsbaarheid van een ecosysteem of soort te verminderen of door het adaptief vermogen van het ecosysteem te verhogen. Het aanpassingsvermogen wordt groter bij voldoende oppervlakte, wanneer er voldoende verbindingen bestaan en bij een goede milieukwaliteit, maar aanpassing kost tijd. 3.2 Verkenning Belangrijkste bestaande en lopend engagementen en realisaties Bosforum wil de weerbaarheid van bossen verhogen via spontane processen door het doen of laten toenemen van variatie in bossen op vlak van soortensamenstelling, structuur en leeftijd (bv. inkorten bedrijfstijden, QD-beheer, …). Bosforum heeft een participatieve en gedragen toekomstvisie ontwikkeld voor een rendabel en weerbaar bos met een bosbeheer rekening houdend met toekomstige uitdagingen inzake klimaat. ANB voert een beleid van duurzaam en multifunctioneel bosbeheer met het oog op de aanpassing van de diversiteit van bossen en de verhoging van draagkracht en weerbaarheid (bv. CDB, FSC), en van het robuuster maken van natuurgebieden (uitbreiden, netwerking, kwaliteitsverbetering). Andere trajecten betreffen de implementatie van de IHD (uitbreiding en kwaliteitsverbetering pagina 2 van 7 bestaande natuur) en een stadsrandbosprogramma. Daarnaast wordt gewerkt aan een brandpreventieplan en worden projecten op vlak van adaptief beheer opgestart. ANB werkt al heel veel rond het thema weerbaarheid in kader van de klimaatproblematiek zonder dat het daarom het label klimaat heeft. In deze context kan ook de intersectorale samenwerking zoals bij N2000 overleg aangehaald worden waar alle partijen betrokken worden op evenwaardige wijze voor een gedragen beleid. Volgens Landelijk Vlaanderen en HVV voorziet het Natura 2000 in migratiemogelijkheden en vormt het netwerk daardoor een sterke pijler voor klimaatbeleid. We ondersteunen bebossing en natuurontwikkeling en promoten duurzame landbouwontwikkeling, maar het financiële aspect vormt een belemmering voor de effectieve implementatie. Toegang tot subsidies vanuit het natuurbeleid dienen als compensatie en als stimulans. Een van de punten waar Oost-Vlaanderen momenteel aan werkt, is de opwaardering van bufferbekkens om zo een synergie tussen veiligheid, wateropvang en recreatie te creëren. De provincie Antwerpen werkt aan een groenblauw netwerk in het kader van het vooronderzoek voor de Nota Ruimte van de provincie. Een ander thema is de realisatie van landschapsbeelden voor biodiversiteit. Dit geeft een visie op de groenblauwe infrastructuur per deelgebied van de provincie. Binnen een landschapsstructuur stappen we naar gemeenten en burgers om bij te dragen aan de realisatie. Er loopt ook het strategische landduinenproject (Meerhout, Geel, Mol, Balen) waarbij een ecosysteemdienstentoets wordt toegepast en al een visie is ontwikkeld op de Volsbergenbossen. Defensie heeft met ANB het LIFE-project DANAH uitgevoerd: natuurherstel in militaire gebieden met focus op heidelandschappen. De provincie Vlaams-Brabant zet in op langdurige samenwerking met diverse actoren voor concrete realisaties op het terrein, bijvoorbeeld de Grote Getevallei met aandacht voor de link tussen natuur, water en recreatie. Het project “koestersoorten” wil scholen en gemeenten zich laten engageren voor behoud van een bepaalde soort. Ze zoeken ook naar samenwerking rond bijvoorbeeld bedrijventerreinen, maar zeker ook over beleidsdomeinen heen. Limburgs Landschap werkt aan meer natuur met grotere gebieden en uitbreiden van bestaande natuurtypes: bosuitbreiding, vijverherstel en -ontwikkeling, moerasherstel, …. Daarnaast loopt het strategisch open ruimteproject in het grenspark Kempenbroek waarbij grensoverschrijdend wordt samengewerkt in het kader van klimaatadaptatie. Natuurpunt streeft eveneens naar het vergroten van natuur waarbij aandacht gaat naar de bijdrage van natuurreservaten via ecosysteemdiensten. Daarnaast wordt ook gewerkt aan de connectiviteit door snippers natuur aan te kopen en gebieden zo te vergroten. Ook afstemming met het waterbeheer is voor ons belangrijk. Daarnaast loopt er ook een Interreg-project i.s.m. provincies rond de valorisatie van beheerresten. We zoeken daarbij naar samenwerking om deze kennis te gebruiken. Dit vraagt om creativiteit (bv. op vlak van machines) en een bijsturing van het beleid. INBO voert meer en meer onderzoek naar de effecten van klimaatverandering en de effecten van adaptatiemaatregelen. Daarbij hoort ook educatie. Ook de regionale landschappen zorgen voor ruimte voor natuur. Recent is er een overzicht gemaakt van de bestaande kennis met een beperkte voorspelling van het soort reacties op klimaatverandering. Op dit moment loopt onderzoek naar de veerkracht en het adaptatievermogen van houtige gewassen en naar habitatcondities van Europese habitats en soorten. Uitdagingen voor bijkomende klimaatengagementen In welke mate moeten we vasthouden aan huidige soorten/habitats (bvb. natte heide) in kader van klimaatverschuivingen tegenover de vastgestelde IHD ? Of is er een noodzaak aan bijkomende investeringen? Robuuster maken van “groene ruimte” via verbindingen tussen gebieden, groene infrastructuur en ruimte voor natuur binnen en buiten stedelijke omgeving. Natuurverbindingen moeten robuust zijn. Er wordt veelal eerder op KLE-niveau gewerkt, terwijl verbindingen zich eerder op biotoopniveau of landschapsniveau moeten situeren. Compensaties voor bebossing en bosuitbreiding. Biodiversiteit bij groenblauwe netwerken in het stedelijk weefsel. pagina 3 van 7 Investeren in en doorsluizen van kennis over bosbeheer in verband met klimaatverandering: standplaatsgeschiktheid van soorten, ziektes,… Verbindingen realiseren: al is de visie en bekendmaking in voorbereiding, de uitdaging blijft bestaan voor het vinden van de nodige ruimte (juridisch, financieel). Bij de opmaak van beheerplannen en visievorming moet meer rekening gehouden worden met relevante ecosysteemdiensten. Meer flexibiliteit voor de exploitatietermijnen van bossen. Nood aan procesbegeleiding en samenwerking. Klimaat is een zijdelings thema, maar moet wel een permanent aandachtspunt worden. Een uitdaging ligt in de noodzakelijke beheercapaciteit. De natuur gaat steeds meer onder druk staan. Het vegetatieseizoen verlengt en de winters worden natter. Er gaat dus meer werk op kortere tijd moeten gebeuren. Het IHD-verhaal is een kans, maar het netwerk moet ecologisch gesloten worden om weerbaarheid van de natuur te realiseren. Ruimtelijke ordening: zorgen dat de juiste functie op de juiste plaats ligt (ook vanuit klimaatstandpunt) en gemengd gebruik mogelijk maken en ondersteunen (bv. vergroening van bedrijventerreinen). Kavelruil op kleine schaal vereenvoudigen. Bestemmingen op gewestplan aanpassen. Kennis praktisch bruikbaar maken, bijvoorbeeld via maatregelenlijst voor beheerders. Budget voor het beheersen van externe factoren – waterkwaliteit door bodemerosie, vermenging met slechte kwaliteitswater door overstroming,… Er is nood aan begrijpend onderzoek: Wat is de slaagkans om elk Europees habitat in een gunstige staat van instandhouding te krijgen? Hoe kan Natura 2000 robuust gemaakt worden? Zijn er alternatieven? Welke klimaateffecten in natuur- en bos kunnen er concreet verwacht worden? Wat met migratie? Spanning tussen de omgeving en de maatschappij. De omgeving is maatgevend voor ontwikkelingen en niet omgekeerd. Het verhaal verkopen is echter onvoldoende. Het ecosysteemdienstenconcept kan hierin helpen. Tegenstrijdig landgebruik. Maatschappij en bevolking bewust maken van de problematiek. Er is nood aan economische alternatieven voor huidige landbouw(ers) die economisch relevant kunnen blijven. Omschakelen van een economisch naar een ecologisch systeem. Er is nood aan meer onderzoeksmogelijkheid, niet alleen voor de positieve wetenschappen, maar ook voor onder meer de economische, politieke & sociale wetenschappen en recht. Samenwerking over de beleidsdomeinen heen (hokjesdenken verlaten). Tijdelijke natuur als concept invoeren (spanningsveld tussen incentives en restrictions). Versnelling van vergunningsprocedures voor bebossing en herbebossing. 3.3 Analyse In kleine groepjes werd gereflecteerd over de aangedragen ideeën uit de vorige stap met het oog op het bepalen van de meest markante uitdagingen, kansen en opportuniteiten. Volgende items werden gedestilleerd: Het bewustzijn van de maatschappij verhogen via educatie en de betrokkenheid versterken via participatie. Participatie gebeurt in functie van een concreet proces en op diverse niveaus. Een mogelijke ingang is de beeldkwaliteit van een landschap. Knelpunten: kosten overstromingen, bosbranden – leren van ervaring => visie-ontwikkeling als kapstok voor ontwikkeling van beleidsinstrumenten. Geïntegreerd beheer – rekening houdend met de verschillende facetten. Het is bovendien een uitdaging om te evolueren van alleen naar samen. Er moet meer gewerkt worden in een multisectorale benadering, waarbij de natuur als een gelijke aan tafel zit met de andere sectoren. Het is tenslotte de omgeving die de menselijke ontwikkelingsmogelijkheden bepaalt. Dit moet dus steeds geconfronteerd worden met die omgeving. Toch leeft de indruk dat bij natuurplannen alle sectoren betrokken worden en dat pagina 4 van 7 natuursector zich daarbij moet steeds bewijzen, terwijl het omgekeerde niet gebeurt, tenzij de wetgeving dit expliciet verplicht. De mitigerende waarde van natuur worden niet gevaloriseerd. Er is dan ook nood aan een economische verrekening van de bijdragen door ecosysteemdiensten en van de impact op ecosysteemdiensten (verlies wordt niet aangerekend in productiekost). Op dit moment worden ecosysteemdiensten beschouwd als een “maatschappelijk vrij goed” waardoor de beheerder van de ecosystemen die de diensten leveren, er niet voor vergoed wordt. Opheffen van belemmeringen en rechtsonzekerheden: Wat zijn de demotiverende aspecten die een private persoon tegenhoudt om natuurmaatregelen uit te voeren? Deze zijn niet steeds financieel. Er zijn ook rechtsonzekerheden (bv. tijdelijke natuurconcept), sociale druk (‘slordig bos’),… Onzekerheden moeten worden aangepakt: kennis ontwikkelen, kennis delen, kennis vertalen naar beleid- en beheerpraktijk. Ook coaching en begeleiding van private eigenaars en bedrijven moet worden meegenomen. 3.4 Bijkomende introductie Bij de opening van de namiddag sessie heeft Pieter De Frenne van de Universiteit Gent kort toegelicht hoe een adaptatiestrategie voor de Vlaamse natuur- en bosgebieden er uit zou kunnen zien gebaseerd op de gevoeligheid van een landschap voor klimaatverandering. Een adaptatiestrategie vertrekt van twee principes: effectgerichte klimaatadaptatie (het ecosysteem aanpassen aan nieuwe omstandigheden: onder meer waterpeilbeheer, geassisteerde migratie en aanpassing van het dunningsregime) en ecosysteemgerichte klimaatadaptatie (veerkracht van het ecosysteem verhogen door onder meer verhogen van de interne heterogeniteit, het creëren van verbindingen, milieudrukken wegwerken). De gevoeligheid van een landschap voor de klimaatverandering wordt bepaald door een combinatie van twee factoren: enerzijds de klimaatkwetsbaarheid en anderzijds door de graad van degradatie van het landschap. De klimaatkwetsbaarheid van een landschap wordt beïnvloed door de snelheid waarmee het klimaat kan veranderen. Dit wordt bepaald door de variabiliteit van een landschap in topografie en vegetatie en door de aanwezigheid van microklimaten. Een variabel landschap kent een lagere klimaatsnelheid dan een monotoon. De kwetsbaarheid wordt ook versterkt door de aanwezige milieudrukken. De graad van degradatie wordt bepaald door kwaliteit van de matrix en de verbondenheid van de verschillende onderdelen. Variabele landschappen met weinig degradatie zijn dan ook veerkrachtig, terwijl monotone landschappen met hoge degradatiegraad gevoelig zijn voor klimaatverandering. De basisstrategie is dan ook als volgt: diversificatie van het landschap om de klimaatkwetsbaarheid te verminderen en verbinden en vergroten van natuur en bos om de landschapsdegradatie te verminderen. Bij veerkrachtige systemen met een lage milieudruk ligt de focus op ecosysteemgerichte adaptatiemaatregelen, bij de andere op effectgerichte. Bij veerkrachtige systemen met een hoge milieudruk zal eerst moeten worden ingezet op het wegwerken van de andere milieudrukken. Bij gevoelige systemen met lage milieudruk ligt de nadruk op het creëren en herstellen van de nodige ecologische netwerken. Gevoelige systemen met een hoge milieudruk zullen om een zeer intensief beheer vragen. Tot slot, met deze strategie in het achterhoofd is het de regel dat klimaatadaptatie maatwerk vraagt op basis van de kenmerken van elk gebied op zich. Het vraagt om een klimaatreflex bij de opmaak van individuele beheerplannen. De andere milieudrukken wegwerken blijft echter van het groot belang, en dus ook samenwerking over beleidsdomeinen heen. 3.5 Verdieping Drie thema’s werden in werkgroepjes verder uitgediept: 1° Draagvlakontwikkeling; 2° Kennisontwikkeling en -verbreiding; 3° Integratie in beleid en de ontwikkeling van een aangepast instrumentarium. Daarbij werden drie vragen als leidraad gehanteerd: pagina 5 van 7 1° Wat kan ik zelf nog meer doen om antwoord te bieden op deze uitdaging? 2° Wat zie je anderen doen? 3° Welke slimme samenwerkingsverbanden zie je nodig om antwoord te bieden op deze uitdaging? Daarbij werden drie tijdschalen in het achterhoofd gehouden: (1) de korte termijn tot 2020, (2) de middellange termijn tot 2030 en (3) de lange termijn tot 2050. Draagvlakontwikkeling Er wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen de drie verschillende tijdsvakken. Alle ideeën en suggesties lopen over alle periodes heen. Bovendien lopen of bestaan heel wat ideeën al, maar dienen ze meer focus te krijgen, moet de integratie versterken worden, of meer op doelgroepen gericht. Het goede voorbeeld stellen door overheid. Consequent zijn in de eigen werking en keuzes maken op lange termijn. Voor de overheid betekent dit een visie (op vlak van adaptatie) aanhouden over verschillende legislaturen heen, waarop instrumenten op vlak van bijvoorbeeld fiscaliteit worden afgestemd. De opbouw van draagvlak en vertrouwen via eigen kanalen en experten. Dit houdt in dat informatie op het niveau van de doelgroep wordt geformuleerd om tenslotte te komen tot eenzelfde visie. Dit vraagt om een transfer van regionaal naar lokaal niveau via technieken als ‘train de trainer’. Vernieuwen van denkpatronen en invalshoeken door het gebruik van concrete voorbeelden en het organiseren van inspraak, bijvoorbeeld voor beheerplannen. Er is nood aan een horizontale lang termijnvisie over de betrokken sectoren heen, inclusief op fiscaliteit; inspiratie kan in Denemarken worden gezocht; Zorgen voor versnelde vergunningsprocedures voor activiteiten die bijdragen aan klimaatnatuur; Afstemming van de al dan niet financiële stimulerende maatregelen: een klimaat- en biodiversiteitstoets van bestaande subsidiesystemen; Consequent beleid voeren op lange termijn: dit vraagt om een langetermijnvisie over partijgrenzen en over regeertermijnen heen (politiek niveau), die eventueel harde maatregelen en verplichtingen ondersteunt; Er moet een slimme samenwerking met verschillende sectoren worden opgezet: Bedrijfswereld : stimuleren van de vergroening van terreinen (denkpiste: ‘label’ voor erkenning van inzet), Gezondheidssector: stimulerende maatregelen, maar waarom ook geen return creëren van de meerwaarde naar het beheer van de groene omgeving, Onderwijskoepels: vergroening van scholen (samengaand met uitbreiding van lessenpakket over milieu-klimaat-natuur en wat ieder kan bijdragen); Architecten en ruimtelijke planners: bij de planning rekening houden met blauwgroene dooradering, groene elementen, verbindingen met openruimten rond steden, nieuwe woonen industriezones; Kennisontwikkeling en -verbreiding; 2020 Het bosreservatenmeetnet optimaliseren in functie van het klimaatvraagstuk; Opstarten van procesgestuurde natuurmeetnetten; Opstarten van monitoring van adaptief beheer; Opstarten van onderzoek naar (de optimalisatie) van ecosysteemdiensten van landbouw- en natuurgebieden in functie van klimaatadaptatie; Opstarten van onderzoek naar herkomsten van boomsoorten in functie van adaptatie; Ontwikkelen van een catalogus van adaptieve beheermaatregelen; Samenwerking stimuleren via waarnemeningen.be (monitoring van soorten) en met educatieve centra; Opstarten van samenwerkingsverbanden op Europees niveau voor klimaatgerelateerd onderzoek. pagina 6 van 7 2030 Uitrollen van procesgestuurde natuurmeetnetten; Verdere kennisontwikkeling over beheerpraktijken en de impact op soorten en habitats; Kennisdeling en uitwisseling van ervaring en kennis over adaptatiegerelateerde beheerpraktijken; Multifunctionele verbindingen uitbouwen. 2050 Realiseren van een goed en objectief begrip van de klimaatverandering en de effecten die het zal veroorzaken; Dataverzameling; De noodzakelijke kennis en capaciteit moet aanwezig zijn bij alle terreinbeheerders. Integratie in beleid en de ontwikkeling van een aangepast instrumentarium 2020 Bij de herziening van bestaande beheerplannen klimaat als extra factor laten doorwegen; Evalueren van de (financiële) instrumenten ter ondersteuning van aangepast beheer en landgebruiksveranderingen; Integrale visie voor de Vlaamse bossector opmaken; Ontwikkelen van een klimaattoets voor alle belangrijk beslissingen; Het idee van een ecosysteemdiensteneffectenrapport (niet aanvullend op de MER) bestuderen, waarbij klimaat een belangrijk aspect is; 2030 Vertrekkend van de integrale visie voor de Vlaamse bossector onderzoeken of en hoe deze kan worden uitgebreid naar andere sectoren in de open ruimte om te komen tot één overkoepelende visie of afwegingskader, vertrekkend van het idee dat de omgeving de ontwikkeling dicteert. 3.6 Conclusie Tot slot werden de deelnemers gevraagd aan te geven welke ideeën en suggesties als belangrijk werden aangevoeld en welke als echt innovatief, en dus als belangrijk om verder mee aan de slag te gaan tegen de klimaattop in december. Als belangrijkste ideeën en suggesties werden de volgende items aangeduid: Het ontwikkelen van een integrale visie voor de bossector Klimaat als extra factor bij de herziening van beheerplannen Het ecosysteemdiensteneffectenrapport De klimaattoets Het uitbouwen van de kennis en capaciteit bij beheerders Een langetermijnvisie over partijgrenzen en over regeertermijnen heen Samenwerking met architecten en ruimtelijke planners Als interessante innovaties werden de volgende items aangeduid: Het ontwikkelen van een horizontale lang termijnvisie over de betrokken sectoren heen Onderzoek naar multifunctionele verbindingen Kennisopbouw over de beheerpraktijk Het ecosysteemdiensteneffectenrapport De klimaattoets pagina 7 van 7