Ons landschap Sporen van het verleden in ons landschap Op de foto die hier is afgedrukt ziet u erve Bouwhuis. Samen met de gracht van Schuilenburg die er dichtbij ligt, is deze boerderij de hoeder van het verleden dat hier nog duidelijk de sfeer bepaalt. Vanaf de middeleeuwen tot eind achttiende eeuw stond hier een kasteel. Aanvankelijk een burcht voor de verdediging van de Reggelinie, later uitgebouwd tot adellijke havezate, met het tegenwoordige boerenerf als bouwhuis, een bijgebouw. In de achttiende eeuw werd de havezate nog maar sporadisch bewoond en trad het verval in. Maar in het landschap bleef veel van het oude bewaard: statige lanen, boerderijen met kenmerkend beschilderde luiken, houtwallen in het boerenland. Dezelfde foto laat ook een holle weg zien: de Oude Twentse weg, een zeer oude route die vroeger de belangrijkste verbinding vormde tussen Zwolle en Twente. Het was een zandweg, die op overgang van de hogere zandgronden naar het dal van de Regge diep is ingesloten. De route liep hierlangs om oostelijk van de Regge het grote drassige gebied tussen Nijverdal (Noetsele) en Wierden te mijden; vanaf de Schuilenburg sloot hij aan op de Scharlebelt en de Piksen, twee “haren”, hoger gelegen zandruggen temidden van het veen. Zo zijn er her en der in het landschap nog sporen te vinden uit het verleden. Voor wie daar oog voor heeft, wordt het landschap een boeiende samenspel van heden en verleden, een samenspel van natuur (het oorspronkelijke, spontane) en cultuur (de ingrepen van de menselijke bewoners in de loop der eeuwen). Het Wierdense Veld bijvoorbeeld herinnert ons aan het uigestrekte drassige gebied dat ik zojuist noemde. Het ontstond zo’n zevenduizend jaar geleden, in een warm-vochtige klimaatsperiode. Tot een eeuw geleden lag het er nog vrij ongerept, sindsdien is het gebied grotendeels ontgonnen. Ook die ontginning is goed in het landschap te herkennen. Van heel die lange periode – twaalfduizend jaar sinds het einde van de ijstijd – waarover ik verhaalde in deze landschapsserie, zijn er sporen terug te vinden. De oudste getuigen van deze geschiedenis zijn de beuk en de den, de eerste bomen die het kale ijstijdlandschap koloniseerde. Dat de den nu nog, of opnieuw, onze bossen beheerst, dankt hij aan de mens, die de vrijwel verdwenen boomsoort omstreeks 1800 weer invoerde om de stuifzanden te bestrijdden. Die stuifzanden zelf herkennen wij nog in kleine restanten, bijvoorbeeld op de Hexelse heide. Veel duidelijker nog in de nabij gelegen stuifduinen, karakteristieke bulten in het bos. Zowel de essen bij Hellendoorn en Noetsele als de uitgestrekte heidevelden zijn erfenissen van onze boeren voorouders, die een natuurlijk land lieten ontstaan uit inheemse en uitheemse elementen, uit een strijd met en tegen de natuur. De lindeboom is een voorbeeld van een plant die door toedoen van de mens vrijwel verdween uit de natuur, maar voor ons behouden bleef door de boerentraditie lindes te planten voor hun woning, als zinnebeeld van liefde, vruchtbaarheid en geluk. Ook dat vinden wij nog steeds in het landschap terug. Ik hoop dat ik in eenentwintig bijdragen uw interesse heb weten te wekken voor het landschap zelf en voor vele aanknopingspunten die het biedt om iets te waar te nemen uit het verleden. Uit de geschiedenis waarin de mens en het landschap waarin hij leefde lotsverbonden waren. Die geschiedenis kent geen eindpunt, want altijd zal ons lot verbonden blijven met de kansen die de natuur van ons krijgt ons landschap leefbaar te houden. juli 1990 Harry Konijnenbelt