factoren die burgerparticipatie in steden beinvloeden

advertisement
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid
UGent, Centrum voor Lokale Politiek
Universiteit Antwerpen, Onderzoeksgroep Management & Bestuur
Universiteit Hasselt, SEIN, Instituut voor Gedragswetenschappen
Hogeschool Gent, Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde
FACTOREN DIE BURGERPARTICIPATIE IN STEDEN
BEINVLOEDEN
Internationaal vergelijkende literatuurstudie naar lokale participatie
Paper voor het Politologenetmaal 2008
Berg & Dal, Nederland
29 en 30 mei 2008
Workshop 1 – Lokaal bestuur in de 21e eeuw: de uitdaging van innovatie
Drs. K. Dezeure – Hogeschool Gent
Prof. Dr. F. De Rynck – Hogeschool Gent
Dr. K. Steyvers – Universiteit Gent
Prof. Dr. H. Reynaert – Universiteit Gent
Karolien DEZEURE
Filip DE RYNCK
Kristof STEYVERS
Herwig REYNAERT
[email protected]
[email protected]
[email protected]
[email protected]
+32 9 24 22 653
+32 9 24 24 256
+32 9 264 68 24
+32 9 264 68 71
STEUNPUNT BELEIDSRELEVANT ONDERZOEK - BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN
POLICY RESEARCH CENTRE - GOVERNMENTAL ORGANIZATION IN FLANDERS
P/A VOSKENSLAAN 270 B9000 GENT
TEL: +32 9 24 22 653
FAX: +32 9 24 24 209
E-mail: [email protected]
www.steunpuntbov.be
“Factoren die burgerparticipatie in steden beïnvloeden”
Internationaal vergelijkende literatuurstudie naar lokale participatie
Drs. Karolien Dezeure – Hogeschool Gent
Prof. Dr. F. De Rynck – Hogeschool Gent
Dr. K. Steyvers – Universiteit Gent
Prof. Dr. H. Reynaert – Universiteit Gent
- Work in progress -
Deze paper is gebaseerd op een uitgebreid onderzoeksrapport van Dezeure, K., De Rynck,
F., Steyvers, K. & Reynaert, H. (2008). “Internationaal vergelijkende literatuurstudie naar
lokale participatie”. Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen. 141 p.
Samenvatting
De internationale literatuur rond ‘lokale en stedelijke participatie’ is de afgelopen jaren
bijzonder uitgebreid geworden. Stedelijke participatie is op te delen in politieke en civiele
participatie. Bij politieke participatie gaat het om de deelname van stedelingen aan het
politiek-bestuurlijke collectieve besluitvormingsproces van de stedelijke overheid. Civiele
participatie omvat activiteiten die stedelingen, alleen of samen met anderen, op eigen
initiatief ondernemen (zonder een beroep te doen op de overheid) (Denters 2005). Het
onderzoek naar beide vormen van stedelijke participatie is echter onsamenhangend en
complex (Roberts 2004). Bijgevolg worden uiteenlopende en van elkaar verschillende
contextvariabelen en theorieën gebruikt in het onderzoek naar de participatie en het
participatieproces van de burger: culturele, structurele, institutionele, sociaal economische en
individuele verklarende factoren (Pröpper & Steenbeek 2006; Lowndes et al. 2001; Lowndes
et al. 2006). Deze paper heeft tot doel al deze factoren overzichtelijk in kaart te brengen en
na te gaan welke factoren relevant zijn om mee te nemen in gelijkaardig onderzoek in
Vlaamse steden.
Key words
Lokale participatie, contextfactoren
‫׀‬2‫׀‬
1.Inleiding
In de voorbije decennia zijn er binnen het participatieonderzoek twee grote
onderzoeksstromingen ontstaan (Jung & Cervero, 2002). De eerste stroming omvat de
traditionele studies, in hoofdzaak uit de Verenigde Staten. Deze spitsen zich toe op het
verband tussen psychologische kenmerken (zoals motivatie, attitudes, percepties, intenties,
…) en participatie enerzijds, en anderzijds op de barrières naar participatie, waarbij er
aandacht gaat naar kenmerken van het individu en van zijn onmiddellijke omgeving. Denk
maar aan de onderzoeken waar men stelt dat ‘de hoog opgeleide blanke man van
middelbare leeftijd’ participeert en dat vrouwen, etnische minderheden en mensen met lage
inkomens dit niet of nauwelijks doen (Hooghe 1999; Verba, Scholzman & Brady 1995). De
tweede stroming bekijkt het eerder vanuit een sociologisch perspectief: men gaat na hoe
demografische, technologische, economische, institutionele en culturele factoren op
macroniveau een impact hebben op de participatie van burgers. Zo wijzen recente
onderzoeken omtrent lokale participatie erop dat de organisatie van het lokale bestuur een
belangrijke verklaring biedt voor het participatieproces (onder andere Lowndes et al. 2006).
Deze tweede stroming bekritiseert de traditionele studies om hun te individualistische
karakter en benadrukt dat de participatie van individuen niet los kan worden gezien van de
sociale en institutionele context waarin dit plaatsvindt. Deze sociologische factoren zijn
onderliggende regels die het gedrag van mensen leiden en beperken. Ze bepalen het gedrag
van de lokale actoren (verkozenen, ambtenaren, gemeenschapsleiders, activisten van
drukkingsgroepen en individuele burgers) door bepaalde actiemogelijkheden (hier: formele
en informele participatie-initiatieven) meer of minder mogelijk/aantrekkelijk te maken. Deze
twee stromingen zijn relevant en vullen elkaar aan. In deze paper geven we een oplijsting
van de factoren (zowel individueel als institutioneel) die uit recente onderzoeken naar lokale
participatie uit vier landen naar voor komen.
Dit overzicht is opgebouwd aan de hand van een diepgaande literatuuranalyse: 25
toonaangevende empirische onderzoeken omtrent lokale burgerparticipatie in vier landen
(Nederland, UK, Frankrijk en VS) worden geanalyseerd. De keuze voor deze vier landen is
niet toevallig. Denters & Rose (2005) herkennen, voortbouwend op de typologie van Hesse
en Sharpe (1991) drie types van lokale besturen: een ‘Franco groep’ (o.a. Frankrijk), een
‘Anglo groep’ (UK, Ierland, US, Niew-Zeeland) en de ‘Middle European groep’ (waar zij ook
Nederland, Duitsland en de Nordic countries aan toevoegen). Denters en Rose maken in
deze indeling nog een verder onderscheid door een verschil te maken tussen lokale besturen
in een unitaire (bijvoorbeeld UK) en in een federale staat (bijvoorbeeld US). Deze typologie is
gemaakt op basis van de organisatie van het lokaal bestuur, de invloed van het New Public
Management en de relatie van het lokale bestuur met het centrale bestuur. Toch moeten we
er ons van bewust zijn dat er ook binnen een land verschillen zijn tussen de lokale entiteiten.
“Even within one country it is possible to spend a lot of time and effort in describing internal
differences in institutional form and practice. Nation state comparison is tough enough but at
least in terms of democracies there are only 121 of them. Within any one country there might
be several different tiers or levels of local government and the form of each might vary
according to local choice or local circumstances” (Stoker, 2006, p. 2).
De structuur van deze paper is als volgt. Een comparatieve studie van onderzoeken
rond lokale participatie vormt een belangrijke input voor ons eigen onderzoek. Vandaar dat
we in het eerste hoofdstuk van deze paper verduidelijken hoe we de studies selecteren en
aan welke variabelen/dimensies we aandacht besteden. We verduidelijken ook waarom we
opteren voor de VS, de UK, Frankrijk en Nederland. Daarna bespreken we per land de twee
à drie meest toonaangevende onderzoeken. De analyse gebeurt verticaal (studie per studie).
We beschrijven kort het onderzoek om vervolgens aan te halen welke beïnvloedende
factoren voor participatie er worden gegeven. In het algemeen besluit brengen we de
bevindingen uit de besproken studies samen (horizontale analyse) en we gaan na welke
factoren we kunnen meenemen in het eigen onderzoek naar burgerparticipatie in steden.
Immers, deze literatuurstudie vormt een eerste stap in ons vijfjarig doctoraatsonderzoek naar
burgerparticipatie in Vlaamse steden.
‫׀‬3‫׀‬
2.Onderzoek naar lokale participatie: een comparatieve analyse
2.1.Selectie van de vier landen
Ondanks de verscheidenheid tussen lokale entiteiten in een bepaald land, heeft elk land toch
ook een bepaalde eigenheid inzake lokale bestuurssystemen. Aangezien de structuur van
het lokaal bestuur een invloed heeft op participatie (cfr. Lowndes 2006), gebruiken we dit als
criterium voor de selectie van landen. We bespreken een land uit elke klasse van de
typologie van Denters en Rose: Nederland (Middle European group), UK (Anglo group,
unitair), US (Anglo group, federaal) en Frankrijk (Franco group).
Country
Netherlands
UK
US
France
Range of
responsibilities
Decentralisation
with increasing
local
responsibilities for
housing, urban
renewal, social
policies and
economic policies
Increased
importance of
non-elected local
agencies in
providing
services;
hollowing out of
local government
and fragmentation
Considerable de
facto autonomy,
but a power of
general
competence is
not common
Decentralization
in the 1980s and
a new role for
municipalities in
territorial
integration of
policies in the
1990s
New Public
Management
Privatization,
involvement of 3rd
sector, contractbased
management of
bureaucracy,
performance
based
management,
citizen surveys
and charters
Strong national
impulses to
contract-out or
privatize service
provision and
production;
devolution of
powers to service
departments and
other NPM
measures
Adoption of NPM
practices in some
but not in all
cities; many cities
only pay lipservice to the
NPM rhetoric
Privatization of
many services,
rise of large
private-service
companies
Partnerships
Development of
local community
partnerships
aimed at local
economic
developments
and urban policy
plans
Strong
executive/Mayor
Appointed mayor,
debate or direct
election, position
of executive has
been strengthened
Hollowing out and
fragmentation
create need for
partnerships to
tackle crosscutting issues
Various options for
local authorities to
strengthen the
executive – among
others direct or
indirect election of
mayors
Corporatecentered regimes;
public-private
partnerhips aimed
at economic
development
Rise of mayoral
leadership to
counteract
fragmentation
New alliances
with private
partners, often
with the use of
contracts
French mayor’s
role strong within
municipality;
external role
affected by rise of
intercommunales
Tabel 1 –Trends in local government responsibilities and structures
Bron: Denters, S. & Rose, L. (2005). Comparing local governance. Trends and
Developments. Palgrave MacMillan: Basingstoke. Pp. 248-250.
‫׀‬4‫׀‬
2.2. Selectie van de studies
We gaan per land op zoek naar studies die specifiek betrekking hebben op lokale
participatie. De selectie van de onderzoeken verloopt in verschillende fases en vormt een
soort trechter (figuur 1).
Lijst van studies (50 naar 25)
Opstellen van fichelijst per
studie (25 studies)
Selectie 10 studies
Gedetailleerde analyse (10
studies)
Figuur 1 – Selectie van de onderzoeken
In eerste instantie selecteren we 50 studies uit de vier landen (zie bijlage 1). De
selectiecriteria waarop deze keuze is gebaseerd zijn als volgt: het zijn studies die specifiek
gaan omtrent lokale politieke en/of civiele participatie in Nederland, UK, US en Frankrijk.
Deze 50 onderzoeken zijn empirisch van aard. Theoretische rapporten of papers zijn in de
oplijsting niet meegenomen.
Omdat we hier onmogelijk alle 50 rapporten kunnen bespreken, hebben we in tweede
instantie een lijst gemaakt van 25 studies. Deze studies hebben gemeen dat het (1) recente,
empirische onderzoeken (2) omtrent politieke en civiele lokale participatie zijn, die (3) het
beleid (zowel lokaal en/of centraal) als variabele betrekken in het gevoerde onderzoek. Van
elk van deze 25 studies hebben we een samenvatting gemaakt. We beschouwden in de
studies de volgende dimensies:
Dimensies
Doel van de studie
Definitie van participatie
Uitwerking
Exploratief/Verklarend/Prospectief
Enge versus brede definiëring van het concept ‘lokale participatie’.
Cfr. Denters: Lokale burgerparticipatie is een verzameling van
verschillende activiteiten en valt uiteen in twee delen: politieke en
civiele burgerparticipatie. Politieke burgerparticipatie gaat om de
deelname van stedelingen aan het politiek-bestuurlijke collectieve
besluitvormingsproces van de stedelijke overheid (bijvoorbeeld
stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen, maar ook alle activiteiten
van burgers gericht op de besluitvorming binnen de stedelijke
overheid, deelname interactief bestuur). Daarnaast is er ook civiele
burgerparticipatie. Het gaat hierbij om activiteiten die stedelingen,
alleen of samen met anderen, zelf ondernemen (zonder beroep te
doen op de overheid). Wanneer auteurs enkel aandacht hebben
voor politieke participatie, dan stellen we dat de definitie eng is
gedefinieerd. Indien er bijkomende aandacht is voor civiele
‫׀‬5‫׀‬
Schaal
Onderzoeksvragen
Operationalisering
Methodologie
Dataverzameling
Resultaten
participatie, dan stellen we dat het een brede definitie is van het
concept.
Stad als geheel/wijk/buurt/stadsproject/beleidsdomein
Centrale onderzoeksvragen
Hoe is het concept ‘participatie geoperationaliseerd?
Kwantitatief en/of kwalitatief
Hoe worden data verzameld?
Antwoorden op de initiële onderzoekvragen
Tabel 2: Besproken dimensies van de onderzochte studies
In derde instantie selecteren we uit deze 25 studies, 10 onderzoeken voor een meer
diepgaande analyse. Uit de 25 onderzoeken opteren we voor deze studies waarvan de
onderzoeksresultaten van praktisch nut zijn voor ons eigen onderzoek in Vlaamse steden.
Een ander selectiecriterium is de auteur van het onderzoek: de onderzoeken komen van de
hand van auteurs die in hun betreffende land aanzien worden als experten inzake lokale
participatie. Het zijn dus 10 recente, toonaangevende, empirische onderzoeken omtrent
lokale politieke en civiele participatie die het ‘beleid’ betrekken in het gevoerde onderzoek.
Deze studies inspireren ons daarenboven het meest voor ons eigen onderzoek naar
burgerparticipatie in Vlaamse steden. We hebben deze studies in het vet aangeduid in
onderstaande tabel.
Titel
Participatie in het publieke
domein
Achtergrondstudie stedelijk
burgerschap (Denters)
Stadswijken, complexiteit
en burgerbestuur
(Wagenaar)
Wanneer werkt participatie?
(Pröpper en Steenbeek)
Raadsleden op interactieve
toer, een exploratief
onderzoek naar de kennis en
vaardigheden die raadsleden
nodig hebben in relatie tot
interactieve beleidsvoering
Vertrouwen in de buurt
Local political participation:
the impact of rules-in-use
(Lowndes)
Public participation in local
representative democracy:
local political elite
Older citizen engagement in
UK Local Government
Trends in public
participation: part 1 - local
government perspectives
(Lowndes)
Trends in public
participation: part 2 citizens’ perspectives
(Lowndes)
CLEAR: an auditing tool for
citizen participation at the
local level
Definitie
Breed
Schaal/focus
Stad/wijk/stadsproject
Methode
Kwan & Kwal
Land
Nederland
Breed
Stad/wijk
Kwal
Nederland
Breed
Wijk
Kwal
(exploratief)
Nederland
Eng
Stad
Kwan & Kwal
Nederland
Eng
Stad
Kwal
Nederland
Breed
Eng
Buurt
Lokale entiteit
Kwal
Kwal & Kwan
Nederland
UK
Eng
Lokale entiteit
Kwan
UK
Eng
Lokale entiteit
Kwan
UK
Breed
Lokale entiteit
Kwan & Kwal
UK
Breed
Lokale entiteit
Kwal
UK
Breed
Lokale entiteit
Beschrijvend
UK
‫׀‬6‫׀‬
Public participation in local
government, a survey of local
authorities
Immigrants and political
participation – background,
theory and empirical
suggestions
Community heterogeneity and
political participation in
American cities
Civic participation in
American cities (Wang)
Assessing Public
Participation in US cities
Citizen lobbyists – local
efforts to influence public
policy
Citizen panels: a new
approach towards citizen
participation
Participatory democracy and
governance: local politics in
France
Ethnic minority
participation in British and
French cities: a historicalinstitutionalist perspective
(Garbaye)
The limits to local
participation and
deliberation in the French
‘politique de la ville’
(Sintomer)
Citizenship in European cities
Les modes du gouvernement
de la démocratie locale
Eng
Lokale entiteit
Kwantitatief
UK
Eng
Stad
Kwalitatief
UK
Eng
Stad
Kwantitatief
VS
Breed
Stad
Kwan & Kwal
VS
Eng
Stad
Kwan & Kwal
VS
Eng
Lokale entiteit
Beschrijvend
VS
Breed
Lokale entiteit
Beschrijvend
VS
Frankrijk
Eng
Stad
Beschrijvend
Frankrijk UK
Breed
Stad/Buurt
Kwalitatief
Frankrijk
Breed
Eng
Stad
Lokale entiteit
Kwalitatief
Beschrijvend
Frankrijk
Frankrijk
Tabel 3: Lijst van de 25 geselecteerde studies
In wat volgt bespreken we 10 onderzoeken. Per land bespreken we eerst de lokale
participatiesituatie om vervolgens elk onderzoek kort te beschrijven en de beïnvloedende
factoren die in de studie naar voor komen te belichten.
3.Onderzoeken naar lokale participatie in Nederland
Het concept ‘interactief beleid’ maakt grote opgang in Nederland. Nochtans is dit een relatief
recent fenomeen. Op het lokaal niveau was er ten gevolge van de verzuiling geen
rechtstreekse band tussen de kiezer en de verkozene. Ontzuiling leidde tot een
veranderende relatie tussen beiden. Als gevolg daarvan daalde ook het partijlidmaatschap
en de partij-identificatie. Samen met de afschaffing van het verplicht stemrecht leidde dit tot
een lage opkomst bij lokale verkiezingen. In de jaren ’70 en ’80 werd de burger nog vooral
gepercipieerd als een kiezer. Dit veranderde in de jaren ’90. Lokale autoriteiten begonnen te
experimenteren met lokale referenda. De aanzet tot interactief beleid in vele Nederlandse
gemeentes bracht heel wat fundamentele veranderingen teweeg in de gemeentelijke
democratie. In heel wat gemeenten zijn deze interactieve maatregelen gecombineerd met
een buurtaanpak. Als we spreken over lokale participatie in Nederland, dan kunnen we niet
‫׀‬7‫׀‬
voorbij het Grote Stedenbeleid. Het GSB is in wezen een vorm van bestuurlijke vernieuwing
waarbij het Rijk en de gemeenten in nauwe samenwerking de vaak complexe stedelijke
problemen op het gebied van wonen, werken, inkomen en leefbaarheid te lijf gaan. Het grote
stedenbeleid (GSB) in Nederland richt zich op de specifieke problematiek van 31 grote en
middelgrote steden in Nederland. Participatie is één van de fundamenten van het GSB. We
gaan in op drie Nederlandse onderzoeken omtrent lokale participatie.
3.1.Achtergrondstudie ‘Stedelijk Burgerschap’
DENTERS, S., Achtergrondstudie Stedelijk Burgerschap, Universiteit Twente, Twente, 2005,
42 p.
3.1.1.Korte beschrijving van de studie
De auteur vertrekt van het concept ‘stedelijk burgerschap’. Vanuit dat perspectief zijn twee
relaties van belang: (1) de relaties van de stadsburgers tot het stadsbestuur en (2) de
relaties van de burgers met de stedelijke politieke gemeenschap en de onderlinge relaties
tussen burgers als leden van een gemeenschap. Bij deze betrekkingen kan het gaan om (1)
activiteiten (stedelijke burgerparticipatie) en (2) oriëntaties (burgerzin).
Stedelijke
burgerparticipatie is een verzameling van verschillende activiteiten (politieke en civiele
burgerparticipatie, cfr. supra). Aangezien de onderzoekers burgerparticipatie en burgerzin
cruciaal vinden in een stedelijke omgeving, komen ze tot de volgende onderzoeksvragen:
(1) Wat is op basis van bestaand onderzoeksmateriaal bekend over politieke en civiele
burgerparticipatie in Nederlandse steden in het algemeen en voor verschillende
categorieën stedelingen in het bijzonder?
(2) Wat is op basis van bestaand onderzoeksmateriaal bekend over de aanwezigheid
van deze houdingen en competenties in het Nederlandse steden in het algemeen en
voor verschillende categorieën stedelingen in het bijzonder (de burgerzin)?
(3) Welke instrumenten kunnen desgewenst worden gehanteerd ter rechtstreekse
bevordering van stedelijke burgerparticipatie en wat kan er op basis van bestaand
onderzoeksmateriaal worden gezegd over de effectiviteit van deze instrumenten?
(4) Welke instrumenten kunnen desgewenst worden gehanteerd ter bevordering van het
sociaal kapitaal en wat kan er op basis van bestaand onderzoeksmateriaal worden
gezegd over de effectiviteit van deze instrumenten?
3.1.2.Beïnvloedende factoren
Denters geeft een overzicht van bestaande empirische onderzoeken. Uit zijn overzicht
komen heel wat individuele en sociologische factoren naar voren die het participatieproces
beïnvloeden.
Individuele factoren
Uit het overzicht van Denters komen drie individuele factoren naar voren: persoonlijke
kenmerken, etnische afkomst en de competenties van een persoon.
Uit de literatuur is bekend dat tussen verschillende categorieën burgers soms
aanzienlijke verschillen bestaan in het gebruik van participatiekanalen. Zo is welbekend dat
mannen, mensen tussen de 36-55 jaar, middelbare hoger opgeleiden en mensen met een
hoger inkomen (Van den Brink 2002: 60-69; Dekker 2000: 81) meer participeren dan andere
burgers. Ook Pröpper en Steenbeek komen in hun onderzoek tot een gelijkaardige
vaststelling (cfr. infra).
Ten tweede merken onderzoekers op dat de opkomst van allochtonen bij de
gemeenteraadsverkiezingen aanmerkelijk lager is dan autochtonen. Daarenboven bestaat er
‫׀‬8‫׀‬
tussen diverse groepen allochtonen aanzienlijke verschillen in electorale participatie. In alle
onderzochte Nederlandse steden is de participatie van Turken het hoogst. Onder de
Marokkanen, de Antillianen en de Surinamers is de opkomst beduidend lager. De oorzaken
die aan de basis liggen van dit verschil in opkomst worden niet verklaard. Garbaye (cfr. infra)
verklaart dit aan de hand van de historisch-institutionalistische theorie.
Tot slot haalt Denters ook aan dat competenties een rol spelen voor actief
burgerschap. Met competenties worden zaken als sociale vaardigheden, het vermogen om
te luisteren en om je positie, ideeën en emoties zuiver uit te drukken, zelfbeheersing,
zelfkennis, situaties kunnen inschatten, omgaan met onzekerheden en verrassingen,
meegaan met de bewegingen en intenties van de ander, maar ook duidelijk aangeven waar
je grenzen liggen, bedoeld (Van Gunsteren 1992: 30). Verba, Schlozman en Brady (1995)
wijzen in hun boek Voice and Equality eveneens op het belang van algemene burgerlijke
competenties, zoals een adequate mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, het
vermogen effectief te werken in groepsverband als voorwaarden voor effectieve burger
participatie. Deze competenties hangen deels samen met de formele opleiding van mensen,
maar kunnen ook buiten die context waarden aangeleerd (bv. als lid van een organisatie).
Sociologische factoren
Echter, er zijn ook invloeden van buitenaf die invloed hebben op het participatieproces. Uit
het overzicht van Denters komen de buurtwelstand en de aanwezigheid van sociaal kapitaal
naar voor als determinerende factoren.
Denters merkt op dat er verschillen zijn in de opkomst van burgers bij verkiezingen
tussen buurten in dezelfde stad. De verschillen in (electorale) opkomst hangen in de regel
min of meer sterk samen met de buurtwelstand. Deze verschillen naar buurtwelstand zijn
grotendeels het gevolg van verschillen in de samenstelling van de bevolking van
stadsbuurten. In de buurten met een hoge welstand wonen welhaast per definitie relatief veel
mensen met een hoge opleiding, een hoog inkomen en een hoge sociaal-economische
status. Uit kiezersonderzoek is sinds jaar en dag bekend dat dergelijke persoonskenmerken
de kans dat men stemt vergroten
Denters wijst op het belang van sociaal kapitaal in het participatieproces. Interessant
daarbij is het schema van Lelieveldt en Van der Kolk (2005) die diverse bronnen van
structureel sociaal kapitaal onderscheiden.
Binnen de buurt
Buiten de buurt
Informeel
Contacten met buren
Contacten met vrienden in de
buurt
Contacten met vrienden buiten
de buurt
Institutioneel
Lidmaatschap en contacten in een
buurtorganisatie
Lidmaatschap en contacten in
andere vrijwillige associaties
Tabel 4 - Vormen van structureel sociaal kapitaal
Bron: Denters, S. (2001). Achtergrondstudie stedelijk burgerschap. Twente: Universiteit
Twente. p. 26.
Lelieveldt en Van der Kolk (in Denters, 2005) stellen dat de buurtgerichte burgerparticipatie
voor al deze vormen van sociaal kapitaal van belang kunnen zijn. Dat geldt voor informele en
institutionele bindingen. Enerzijds dragen buurtbindingen bij tot de emotionele binding met de
buurt en de bereidheid om bij buurtproblemen actie te ondernemen. Anderzijds dragen de
buurtbindingen er ook toe bij dat buurtbewoners beter in staat zijn om gezamenlijk
buurtproblemen aan te pakken (cfr. infra, Wagenaar). Maar ook niet buurtgebonden vormen
van sociaal kapitaal maken het mogelijk om bij gemeentebestuur of andere sleutelfiguren
buiten de buurt steun te zoeken en hulbronnen te mobiliseren met het oog op de oplossing
van buurtproblemen.
‫׀‬9‫׀‬
3.2.Stadswijken, complexiteit en burgerbestuur
Wagenaar, H., “Stadswijken, complexiteit en burgerbestuur”, Vlugschrift nr. 5, 2005, XPIN,
85 p.
3.2.1.Korte beschrijving van de studie
Het rapport van Wagenaar doet verslag van een aantal initiatieven waarin er een
rechtstreekse samenwerking is tussen burgers, de gemeentelijke overheid, maatschappelijke
organisaties en professionals als bestuurlijke strategie bij de bevordering van leefbaarheid,
veiligheid en maatschappelijke integratie in achterstandswijken. Maar het eigenlijke
onderwerp van de bijdrage is breder. Centraal beschrijft hij immers de mogelijkheden van
deliberatieve democratie om op creatieve wijze het hoofd te bieden aan de maatschappelijke
complexiteit waar traditionele beleidsvormen blijkt te falen. Wagenaar onderzoekt, aan de
hand van een diepgaande case-analyse, of burgerbestuur een antwoord kan bieden. De
onderzoeksvragen van Wagenaar luiden als volgt:
1. Hoe ziet het proces van burgerbestuur als nieuwe bestuursvorm en beleidsstrategie
bij het omgaan met veiligheid, leefbaarheid, en maatschappelijke integratie in
achterstandswijken eruit?
2. Onder welke voorwaarden kan burgerbestuur ontstaan en zich ontwikkelen tot een
succesvolle bestuursstrategie?
3. Wat zijn de instrumentele en bestuurlijk-democratische effecten van deze projecten?
3.2.2.Beïnvloedende factoren
Wagenaar neemt in zijn onderzoek de achterstandswijken onder de loep. Achterstandswijken
definieert hij als oude wijken die in een negatieve spiraal van fysieke en sociale
achteruitgang zitten. Wagenaar gaat na of burgerbestuur (o.a. interactief beleid) als
oplossing kan dienen om deze neerwaartse spiraal te counteren. Hij gaat dus vooral in op de
randvoorwaarden van het burgerbestuur en dit zijn dus sociologische factoren zoals de
openheid van het lokale bestuur om burgers te laten participeren, de communicatie vanuit
het bestuur, de ondersteuning voor de burger, continuïteit, de rol van de professional en het
geloof in de burger.
Wagenaar stelt vast dat je de burgers moet motiveren door daadwerkelijke invloed te
geven op het beleid. Concreet betekent het dat burgers hun problemen in eigen woorden
naar voor kunnen brengen (ook als hun mening afwijkt van de gangbare idee), dat burgers
de ruimte hebben om zelf bedachte oplossingen te exploreren en uit te werken, dat burgers
zelf de voorstellen van het bestuur mogen exploreren en zelf de ruimte geven aan experts
om de bestuursvoorstellen te evalueren, en dat er tot slot ruimte is om af te wijken van het
initiële voorstel van de bestuurders of het ambtelijke apparaat. Hoe meer de lokale overheid
de idee van ‘burgerbestuur’ inbedt in haar legaliteitsbeginsel en in haar representatieve
mechanismen, hoe beter. En hoe sneller mensen ook geneigd zullen zijn om deel te nemen
aan het participatieproces.
Ten tweede is ook goede communicatie essentieel. Het bestuur moet goed
communiceren met de burger, op een correcte wijze. Daarmee bedoelt Wagenaar
betrekkelijk elementaire zaken zoals beleefdheid, wederzijds respect, goede voorbereiding
van de samenkomsten… Hij noemt dit ‘goede omgangsvormen’. Deze zouden leiden tot een
wederzijds vertrouwen wat ook de burger uitnodigt om te participeren.
Ten derde stelt Wagenaar dat burgers die participeren aan het beleid bijna altijd de
‘zwakste’ partij zijn. Ondersteuning aan de burger kan de burger sterker maken
(bijvoorbeeld, infrastructureel, financieel, scholing, ondersteuning van mensen die niet voor
zichzelf kunnen spreken) en beïnvloedt dus ook het participatieproces. De professional kan
‫ ׀‬10 ‫׀‬
onder andere zorgen voor deze extra ondersteuning. De professional dient volgens
Wagenaar in staat te zijn om de stem van de zwakste partij te versterken. Verder is het zo
dat de professionals de rol van actief luisteren pas naar behoren kunnen vervullen indien er
sprake is van een soort democratische communicatieve ruimte. Er is een bepaalde mate van
institutionalisering noodzakelijk om de democratische rol van de opbouwwerker in het
deliberatieve arrangement zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen. Wagenaar
onderstreept daarmee het belang van opbouwwerk. Echter, wil het opbouwwerk1 deze rol op
effectieve wijze kunnen vervullen, dan moet niet de indruk ontstaan bij de andere partijen dat
ze enkel een verlengstuk van de burger is. Het opbouwwerk staat de bewoner terzijde vanuit
een autonome, professionele rolopvatting, waarin samenwerking met andere partijen
centraal staat.
Ten vierde dient men er ook van bewust te zijn dat burgerbestuur een werk van lange
adem is. Vandaar dat er continuïteit dient te zijn. Een eenmalig initiatief van een
goedwillende ambtenaar leidt niet automatisch tot burgerbestuur. Succesvol burgerbestuur is
een lange termijn investering. Deze lange termijn investering creëert ook een cultuur van
burgeractivisme. Dit zorgt er dan voor dat burgerbestuur stand kan houden.
Tot slot dient het bestuur ook een geloof te hebben in het probleemoplossend
vermogen van de burger. Wagenaar noemt in zijn eerste artikel (2005) vier essentiële
kenmerken van burgerbestuur op: pragmatisme, een democratische communicatieve ruimte,
integratie en positieve gerichtheid. In een later artikel (2006) gaat hij vooral in op de twee
eerstgenoemde kenmerken van burgerbestuur. Bewoners zijn in staat om de complexiteit
van problemen te erkennen, maar ze gaan met deze complexiteit om door pragmatisch te
zijn. Een tweede werkpraktijk van burgerbestuur is het onderhouden van een democratische
communicatieve ruimte: dat begrip duidt zowel op de structuur als de kwaliteit van interactie.
Het is in de eerste plaats een dicht netwerk van formele en informele communicatielijnen;
mensen weten elkaar te vinden en op een actie volgt een reactie. Het valt Wagenaar op dat
zowel bij gesprekken met bewoners als met gemeentefunctionarissen de beschikbaarheid
van communicatie in een adem wordt genoemd met de kwaliteit van communicatie. Voor de
bewoners betekent betrouwbaarheid, continuïteit en een serieuze benadering. Van de
gemeente wordt verwacht dat ze reageert, dat er continuïteit bij de ambtenaren bestaat, dat
ze geïnformeerd en deskundig is en vooral dat ze de bewoners serieus neemt.
3.3.Wanneer werkt participatie?
Propper, I. et al. (2006). Wanneer werkt participatie? Een onderzoek bij de gemeenten
Dordrecht en Leiden naar de effectiviteit van burgerparticipatie en inspraak, Vught: Partners
+ Pröpper. 71 p.
3.3.1.Korte beschrijving van de studie
Pröpper et al. vertrekken van de vaststelling dat Nederlandse gemeenten hoog inzetten op
burgerparticipatie. Gemeentebesturen wekken hoge verwachtingen ten aanzien van de
mogelijke invloed en betrokkenheid van burgers, instellingen en bedrijven. Het is een grote
verantwoordelijkheid voor de gemeente. De burgemeesters van Leiden en Dordrecht
vroegen daarom een ‘evaluatie’ van de lokale participatie in hun stad. De doelstelling van het
1
Een opbouwwerker in Nederland is een functionaris/ambtenaar die activiteiten initieert, stimuleert, begeleidt en
ondersteunt van bevolkingsgroepen die zich in collectief verband richten op verbetering van hun woon-, werk- en
leefsituatie. Dit in tegenstelling tot de betekenis van een opbouwwerker in Vlaanderen. Samenlevingsopbouw
Vlaanderen is een autonome en onafhankelijke organisatie die gesubsidieerd wordt door de minister van Welzijn.
Het opbouwwerk biedt deskundige en onafhankelijke ondersteuning aan bevolkingsgroepen in hun participatie
aan de samenleving, in het bijzonder van maatschappelijk kwetsbare groepen. Het opbouwwerk komt samen met
hen op voor het verwerven van hun basisrechten én ontwikkelt samen met hen oplossingen voor collectieve
problemen. Het mobiliseert daartoe alle betrokkenen.
‫ ׀‬11 ‫׀‬
onderzoek is vierledig: (1) verkrijgen van een globaal inzicht in de omvang en kenmerken
van inspraak in Leiden en Dordrecht, (2) opstellen van een normstelling voor de aanpak en
de effecten van participatie in die steden, (3) vaststellen in hoeverre binnen een aantal
geselecteerde beleidsprocessen voldaan is aan de normstelling voor participatie, (4) doen
van aanbevelingen voor het inrichten en organiseren van burgerparticipatie.
De onderzoekers stellen een normenkader voor participatie op en passen dit toe op
de twee steden om na te gaan hoever het er staat met ‘lokale participatie’. De onderzoekers
stellen vast dat in beide gemeenten de eerste bouwstenen voor een participatieve
infrastructuur zijn gelegd. Doorgaans is de formele inspraak en participatie in beide
gemeenten goed georganiseerd. De praktijk rond informele participatie is meer
experimenteel en sterk ad hoc. Verdere professionalisering van alle vormen van participatie
vergt tijd, grote inzet en een doordacht ontwikkelingstraject. Goede regie op dit proces is
onontbeerlijk. Daarnaast geven ze ook nog een reeks succesvoorwaarden voor lokale
participatie. Deze komen in het volgende deel aan bod.
3.3.2.Beïnvloedende factoren
Pröpper en Steenbeek doen een uitgebreide bevraging van participanten en nonparticipanten. Zo komen ze tot een drietal individuele factoren die beïnvloeden of burgers wel
dan niet participeren. Maar, de grote verdienste van dit onderzoek is ongetwijfeld het
voorgestelde onderzoeksmodel en de uitwerking daarvan in een normenkader. Volgens de
auteurs vormen deze normen een fundamentele voorwaarde voor adequate participatie. We
catalogiseren ze hier onder ‘sociologische factoren aangezien ze buiten het individu liggen.
Individuele factoren
De onderzoekers geven een overzicht van de persoonlijke eigenschappen van de
participanten in Leiden en Dordrecht. Wederom zijn het vooral hogeropgeleide, oudere
mannen die participeren aan het beleid (cfr. supra, onderzoek Denters). Toch stellen de
onderzoekers relatief weinig verschil vast met de non-participanten. De non-participanten zijn
significant jonger dan de participanten. Deze bevindingen zijn in tegenstelling tot de
resultaten van Rubenson (2004) die stelt dat participanten op vele vlakken fundamenteel
verschillen van non-participanten (scholing, inkomen, ras, geslacht etc.). Ten tweede stellen
ze vast dat burgers die het gevoel hebben dat er naar hen wordt geluisterd, sneller geneigd
zijn om in een participatieproces in te stappen.
Sociologische factoren
De onderzoekers introduceren een aantal normen voor de organisatie van het samenspel
tussen gemeentebestuur en burgers, instellingen en bedrijven (‘normenkader participatieve
infrastructuur’): (1) adequate infrastructuur op systeem of concertniveau, (2) toepasselijke
architectuur van afzonderlijke processen, (3) de juiste persoonlijke houding en vaardigheden,
(4) voldoende participatiegraad van de samenleving, (5) voldoende resultaten uit het
verleden.
Een eerste factor die Pröpper en Steenbeek aanhalen is de adequate infrastructuur
op systeem of concertniveau. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er een adequate politiekbestuurlijke inkadering en regievoering is op participatieprocessen, waarbij het
participatieproces tevens is ingebed in het totale proces, een goed relatiebeheersysteem, …
Ten tweede is er ook nood aan een toepasselijke architectuur van afzonderlijke
processen. Dit houdt een goede communicatie en interactie tussen beleid en burger in, een
duidelijk verwachtingspatroon zodat de burger ook weet waar hij aan toe is en duidelijke
spelregels van het participatieproces.
Ten derde is ook de juiste persoonlijke houding en vaardigheden van het lokale
bestuur (administratie en politici) van belang. Men dient een open houding te hebben ten
opzichte van de deelnemers aan het proces en men dient te beschikken over adequate
‫ ׀‬12 ‫׀‬
proces- en communicatievaardigheden. Zo is het ook belangrijk dat mensen expliciet
aangesproken worden om te participeren. “The ‘asked to factor’ builds on the finding of much
research that mobilisation matters. People tend to become engaged more often and more
regularly when they are asked to engage. Research shows that people’s readiness to
participate often depends upon whether or not they are approached and how they are
approached” (Lowndes 2006). Volgens Pröpper en Steenbeek horen burgers het vaakst van
de mogelijkheden om te participeren door een persoonlijke uitnodiging van de gemeente of
een bericht in het infoblad. Deze (persoonlijke) uitnodiging motiveert hen om mee te werken.
Tot slot zijn de ervaringen die burgers in het verleden hadden ook van belang. Dat is
vergelijkbaar met de idee van continuïteit en het belang van een cultuur van burgeractivisme
– ook terug te vinden bij Wagenaar.
3.4.Besluit
Hieronder vind je een overzicht van de beïnvloedende factoren die komen uit de
bestudeerde Nederlandse onderzoeken.
Beïnvloedende factoren
INDIVIDUEEL
Achtergrondstudie
stedelijk burgerschap
Stadswijken,
complexiteit
burgerbestuur
en
Persoonlijke kenmerken
Wanneer
participatie?
werkt
Persoonlijke
kenmerken
Tevredenheid
Etnische afkomst
Persoonlijke
competentie
SOCIOLOGISCH
Buurtwelstand
Politieke openheid
Sociaal kapitaal
Geloof
burgerbestuur
in
Ambtelijke openheid
Communicatie
Continuïteit
Rol
van
de
professional
Ondersteuning van de
burger
Cultuur
van
burgeractivisme
Goede infrastructuur
op systeemniveau
Toepasselijke
architectuur
van
afzonderlijke
processen
Openheid van het
lokale bestuur
Asked to…
4.Onderzoeken naar lokale participatie in het VK
De lokale entiteiten in het VK hangen heel sterk af van de politieke meerderheid die in een
bepaalde periode aan de macht is. De lokale entiteiten zijn immers niet beschermd door een
grondwet en hebben ook niet veel bevoegdheden (ultra vires principe). Het spreekt voor zich
dat het heel moeilijk is om een duurzame structurele verandering door te voeren in de lokale
entiteiten als dit met een beslissing van hogerhand kan worden ongedaan gemaakt. Het is
duidelijk dat de participatie-omgeving helemaal anders is in vergelijking met Nederland
bijvoorbeeld.
De Conservatieven percipieerden de burgers eerder als klanten en gebruikers, niet
als kiezers. Labour daarentegen erkende ook de waarde van de burger als klant en
‫ ׀‬13 ‫׀‬
gebruiker maar zag ook burgerbetrokkenheid als een essentieel onderdeel van het
burgerschap. Dit komt ook naar boven in de White Paper die expliciet ‘participatie’ benoemt.
In de white paper ‘Modern Local Government: In touch with the people’ (1998) staat er
letterlijk: “The Government wishes to see consultation and participation embedded into the
culture of all councils… and undertaken across a wide range of each council’s
responsibilities”. In het kader daarvan zijn heel wat maatregelen genomen zoals burgerjury’s,
burgerpanels, toekomstvisies ontstonden naast de reeds bestaande participatieinstrumenten.
4.1. Local political participation: the impact of rules-in-use
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2006). Local political participation: the impact of
rules-in-use. Public Administration, 84(3): 539-561.
4.1.1. Korte beschrijving van de studie
Lowndes et al. stellen dat politieke participatie door de sociaal economische situatie
(financiële toestand, studies en burgerlijke competenties/waarden), de aanwezigheid van
sociaal kapitaal (relaties/netwerken/verenigingsleven en vertrouwen) en de rules-in-use
(zowel formele als informele regels) wordt beïnvloed. De auteurs onderzoeken vooral de
rules-in-use. Immers, de sociaal economische situatie van een individu en zijn sociaal
kapitaal zijn niet zo gemakkelijk rechtstreeks te beïnvloeden maar de rules-in-use wel. In hun
artikel gaan ze na hoe deze drie variabelen interageren en hoe deze de context voor lokale
participatie beïnvloeden. Meer specifiek onderzoeken ze wat de impact van de rules-in-use
op de politieke participatie is.
Aangezien de SES en sociaal kapitaal geen eenduidige en afdoende verklaring
geven voor aard van de lokale participatie in een lokale entiteit, gaan de onderzoekers de
rules-in-use onderzoeken. De onderzoekers analyseren dit door de situatie in
Middlesborough en Hull te vergelijken. Deze twee ‘localities’ zijn zeer gelijkaardig qua sociaal
economische en politieke situatie, territoriale verplichtingen, sociaal kapitaal en
geschiedenis. Toch is er qua participatiecultuur een groot verschil. Middlesborough heeft een
structuur die engagement en participatie van de burger stimuleert. Ondanks recente
veranderingen in de formele politieke structuur (meer decentralisatie en dergelijke) heeft Hull
nog steeds een paternalistische vorm van beleidsvoering waar weinig tot geen participatie is.
De oorzaak daarvan is volgens de onderzoekers te herleiden tot drie (institutionele)
factoren: (1) de veranderingen van politieke constellaties en leiders binnen de lokale entiteit,
(2) de verschillen in publiek management en (3) de aanwezigheid van een civic
infrastructure.
4.1.2. Beïnvloedende factoren
De verdienste van dit onderzoek van Lowndes et al. is dat de rules-in-use (instituties) ook de
latente en ongeschreven factoren in kaart brengt die van grote invloed zijn op de
‘participatiecultuur’ in een stad - zoals politiek leiderschap, ambtenarencultuur en
burgerinfrastructuur. De onderzoekers gaan hier dus voorbij aan de formele instituties (zoals
de organisatie van het lokaal bestuur, de relatie tussen de lokale en de centrale overheid, de
centralisatiegraad, het kiesstelsel en dergelijke meer).
Sociologische factoren
Lowndes et al. stellen dat politieke participatie door de sociaal economische situatie
(financiële toestand, studies en burgerlijke competenties/waarden), de aanwezigheid van
sociaal kapitaal (relaties/netwerken/verenigingsleven en vertrouwen) en de rules-in-use
worden beïnvloed. Deze twee eerste variabelen zijn reeds aangehaald door Denters. Ook
‫ ׀‬14 ‫׀‬
Lowndes et al. stellen de invloed van deze twee variabelen niet ter discussie. Ze vinden deze
wel niet afdoende als verklaring voor het participatieproces.
Een tweede beïnvloedende factor zijn de politieke partijen en het politieke leiderschap
in een lokale entiteit. In Hull is de lokale democratie de laatste 50 jaar quasi onveranderd
gebleven (‘extremely stable and very old Labour’)2. Middlesborough daarentegen wordt
gekenmerkt door voortdurende wissels van de macht. Vandaar dat de meerderheid steeds
actief zoekt naar steun van de gemeenschap. Dit zou dan ook tot gevolg hebben dat er vele
vernieuwende participatie-initiatieven opkomen. Ook ‘politieke leiders’ die ervoor te vinden
zijn om burgers te betrekken bij het beleid zijn een bijkomende stimul om
participatieprocessen op gang te zetten en burgers te stimuleren om mee te doen.
Ten derde is ook de rol van de ambtenaar van doorslaggevend belang. In beide
councils hebben de ambtenaren een gelijke retoriek inzake participatie van de burger. Maar,
het day to day behaviour van de ambtenaren is verschillend. In Hull volgt men nog steeds
een traditionele bureaucratische logica. (“In Hull, the tenacity of traditional methods of
operating endures as the city adapts to encompass new initiatives within conventional
practices”). In Middlesborough daarentegen is er “…A long history of managerially led
innovation that appears to be imbued within the culture of the organization”. De autonomie
van de ambtenaar, de openheid van de ambtenaar ten opzichte van participatie en de
invloed van het NPM komen naar voren als belangrijke determinanten. Dit is geen nieuwe
vaststelling, ook in het onderzoek van Wagenaar en het onderzoek van Pröpper en
Steenbeek komen deze elementen aan bod.
Tot slot is ook de ‘civiele infrastructuur’ van invloed op het participatieproces. De
onderzoekers stellen vast dat er gelijkaardige organisaties zijn in Hull en Middlesborough.
Maar, er zijn wel verschillen in de graad van coördinatie tussen de verschillende
verenigingen, in hun engagement en in hun relatie tot de lokale autoriteit. In Hull blijken er
geen arrangementen te bestaan op basis waarvan burgers kunnen samenkomen. Ook de
steun van de overheid aan dit type verenigingen is beperkt, ongecoördineerd en
incrementeel. In Middlesborough heb je het omgekeerde beeld: de actieve organisaties
worden gesteund door een overkoepelende ‘umbrella-organisation’. Sterke, gecoördineerde
organisaties blijken dus ook het participatieproces in de goede richting te stimuleren.
4.2. Trends in public participation: part 1- Local government perspectives
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 1 - local
government perspectives. Public Administration, 79(1): 205-222.
4.2.1. Korte beschrijving van de studie
De doelstelling van dit artikel is tweeledig: enerzijds een up-to-date overzicht te geven van
de aard en het soort publieke participatie in lokale besturen via een survey over alle lokale
besturen en anderzijds de meningen en ideeën van lokale autoriteiten in kaart te brengen. In
1998 werd een vragenlijst verstuurd naar de chief executives van alle lokale autoriteiten die
vragen bevatten rond het gebruik van participatie-instrumenten. De vragenlijst onderzocht
ook de perceptie van de factoren die participatie wel dan niet stimuleerden. Behalve de
survey, gebeurde er ook nog case-study onderzoek in 11 lokale autoriteiten aan de hand van
diepte-interviews met respondenten die participatie-initiatieven initieerden en/of
ontwikkelden.
4.2.2. Beïnvloedende factoren
In 2002 kwamen de liberals aan de macht. Toch stellen de onderzoekers vast dat die stabiliteit nog steeds in het
systeem zit.
2
‫ ׀‬15 ‫׀‬
Ook in dit onderzoek halen Lowndes et al. een aantal factoren aan die de participatie op het
lokale niveau bepalen.
Sociologische factoren
Lowndes et al. benadrukken de invloed van de moderniseringsagenda (Labour). De
“White Paper on Modern local government: in touch with people” stelt: “The Government
wishes to see consultation and participation embedded into the culture of all counties…’ Dit
statement suggereert dat er de wens is om de cultuur van lokale besturen ingrijpend te
wijzigen richting meer en betere participatie. Uit onderzoek blijkt dat de
moderniseringsagenda zowel de traditionele participatiemethodes verder heeft gestimuleerd
als het experimenteren met de meer innovatieve instrumenten. De lokale overheden staan
duidelijk open voor de impulsen van de centrale agenda.
Bij disaggregatie van de data valt het op dat de urban councils meer participatieinitiatieven ondernemen in vergelijking met de district councils (doorgaans een kleiner
grondgebied en minder bevolkt dan de urban councils). De district councils gebruiken ook
duidelijk minder innovatieve methodes om de bevolking bij de beleidsvoering te betrekken
dan de urban councils. De redenen daarvoor zijn ook voor de onderzoekers niet duidelijk
(minder budget? Minder bronnen om te experimenteren?). Als redenen waarom de lokale
overheden geen participatie-initiatieven initiëren geven ze aan dat er een gebrek is aan
midddelen, een gebrek aan tijd en een desinteresse van de burger.
Net zoals de bevinding in hun vorige onderzoek (cfr. supra) stellen ze hier ook vast
dat bij het ontbreken van duidelijk politiek leiderschap, er significant minder participatieinitiatieven worden genomen.
4.3. Trends in public participation: part 2 – Citizens’ perspectives
Lowndes, V., Pratchett, L. & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 2 –
Citizens’ perspectives, Public Administration, 79(2): 445-455.
4.3.1. Korte beschrijving van de studie
De onderzoekers willen de ideeën omtrent participatie van de burger in kaart brengen:
‘waarom participeren burgers? En waarom participeren ze niet?’ Aan de hand van 30
focusgroepen in 11 contrasterende local authorities werd er gepeild naar de mening van de
burger. De onderzoekers wilden een zo divers mogelijke focusgroep: ook de traditioneel
uitgesloten groepen wilde men in de gesprekken betrekken: allochtonen en kansarmen. Elke
focusgroep had 10 participanten en duurde ongeveer anderhalf uur. Er waren vier types van
focusgroepen:
- ‘Participators’: mensen die participeerden in lokale initiatieven
- ‘Activists’: mensen van vrijwilligersorganisaties en buurtcomités
- Young people: jongeren van plaatselijke scholen en jongerengroepen
- ‘Ordinary citizens’: toevallig geselecteerde participanten
4.3.2. Beïnvloedende factoren
In dit onderzoek bevragen Lowndes et al. de burgers en hun visie op participatie. Zo komen
ze nog tot een reeks individuele verklaringen alsook een aantal sociologische factoren.
Individuele factoren
Eerst en vooral blijkt uit de focusgroepen dat mensen vooral participeren ‘on the
issues that mattered’. De domeinen die het meest werden opgenoemd, waren: omgeving,
speelpleinen, planning en gezondheid. De opgenoemde domeinen varieerden van
respondent tot respondent, afhankelijk van de eigen ervaringen van de mensen (zo noemden
‫ ׀‬16 ‫׀‬
jonge ouders vooral speelgelegenheid op als belangrijk). Verder valt het op dat mensen zich
niet bewust zijn van de bevoegdheden van een lokaal bestuur. De idee dat mensen vooral
participeren als in hun eigenbelang wordt geraakt, wordt bevestigd in de focusgroepen.
Ten tweede stellen ze vast dat mensen die al ‘actief zijn in een vrijwilligersorganisatie
en dergelijke’ het snelste instappen in participatie-initiatieven. Dit is nauw verwant met de
idee van ‘sociaal kapitaal’ (zie Denters).
Ook de perceptie van de mensen op de werking van het lokaal bestuur is bepalend.
Burgers die niet participeren blijken meestal een negatieve perceptie te hebben over de rol
van de lokale overheid. Non-participanten hebben vaker het gevoel dat er toch niet naar hen
wordt geluisterd. Ze percipiëren zichzelf ook niet als mensen die ‘kunnen’ participeren. We
hebben al een aantal keer de openheid van de ambtenaren en politici aangehaald – maar
ook de openheid van de burger voor dit soort initiatieven is cruciaal.
Ten vierde blijkt ook dat mensen sneller participeren als ze het gevoel hebben dat ze
kunnen bijleren. Mensen kunnen ook worden gestimuleerd door een aantal (persoonlijke)
incentieven: (1) intangible benefits of participation (men is op de hoogte, men ‘weet’ meer,
grotere gemeenschapsidentificering) en (2) het leerproces (burgers die al hadden
geparticipeerd, benadrukten steevast wat ze hadden ‘geleerd’).
Sociologische factoren
Mensen gaan ook minder ageren als er zogenaamde ‘leidersfiguren’ in hun wijk zijn. De
respondenten wijzen op de ‘natuurlijke leiders’ in de wijk/buurt die hun verantwoordelijkheid
‘in hun plaats’ opnemen. Mensen voelen zich minder snel geneigd om dan zelf deel te
nemen. Dit betekent dus ook dat leidersfiguren een belangrijke rol kunnen spelen om
mensen te motiveren om te participeren.
4.4. Besluit
In deze tabel vind je de beïnvloedende factoren die komen uit de bestudeerde Engelse
onderzoeken.
Beïnvloedende factoren
The impact of rules-inuse
Local
government
perspectives
INDIVIDUEEL
SOCIOLOGISCH
SES
Sociaal kapitaal
Politieke partijen
Politiek leiderschap
Druk van de centrale
overheid
Urban councils versus
district councils
Politiek
leiderschap
(eigenaarsgevoel over
het participatiethema)
Middelen van de lokale
overheid
Citizens’ perspectives
Issues that matter
NIMBY
Inzet
in
andere
verenigingen
Perceptie over het
lokale bestuur
Participatie
als
mogelijkheid om bij te
leren
Openheid
van
de
burger
Leidersfiguren in een
wijk
Day-to-Day behaviour
ambtenaren
(eigenaarsgevoel over
het participatie thema)
‫ ׀‬17 ‫׀‬
5. Onderzoeken naar lokale participatie in de VS
Noord Amerika is zowat een vreemde eend in de bijt in deze paper. Het is het enige nietEuropese land in deze comparatieve landenstudie en daarenboven is iedere ‘local
government’ anders gestructureerd volgens de wetten van de staat. Het is wel het enige land
dat ervaring heeft met directe participatie van de burger op het lokale beleidsniveau
(bijvoorbeeld, town meetings in New England).
Burgerparticipatie maakt reeds lang deel uit van het Amerikaanse politieke leven.
Vanaf het begin van de 20e eeuw was er een groei van het aantal participatie-initiatieven. De
burgers werden geïnformeerd rond vrijwillige stadsplanning en de pogingen om de kwaliteit
van het stadsleven te verhogen door ‘City Beautiful Movements’. Na de tweede wereldoorlog
vereiste ‘The Housing Act’ (1949) de inspraak van burgers in stadsvernieuwingsprojecten
door middel van publieke hoorzittingen. The Housing Act van 1954 betrok burgers door
middel van adviesraden bezet door vooraanstaande leden van de maatschappij. Stenberg
(1972) stelt echter dat de participatie van de burger moet worden genuanceerd: “These
participation efforts involved ‘non-indigenous, bleu-ribbon citizens’ in an advisory capacity
with little or no direct participation by residents of affected areas.” Dit veranderde echter door
de War on Poverty in de jaren ’60. The ‘Economic Opportunity Act van 1964’ had namelijk
een zeer controversiële ‘maximal feasible participation’ clausule. Deze clausule had de
betrachting om allen die getroffen werden door een bepaalde beleidsmaatregel te betrekken
in het beleid. In veel programma’s kwam het erop neer dat er een shift was van participatie
van invloedrijke blanken naar arme minderheden. Hoewel het federale bestuur geen echt
participatiebeleid voerde, zorgde ze ervoor dat door haar interventies, directe
burgerparticipatie meer en meer vereist was in stadsplanning, armoede en in de zorgsector
(Model Cities Program in 1966, The National Environment Act van 1969, Federal Advisory
Committee Act van 1972). Er was een proces op twee niveaus: het nationale niveau gaf
fondsen en richtlijnen omtrent participatie en het lokale niveau voerde deze uit. De trend naar
directe participatie liep trouwens gelijk met het meer en meer macht geven aan de burger in
het electorale proces door de politieke partijen en hun conventies, door de primaries, door de
groei aan referenda en commissies, door de vele publieke opinie polls die worden
beschouwd als onofficiële referenda in hoofde van de verkozenen (Roberts, 2006).
5.1. Assessing public participation in US cities
Wang, X. (2001). Assessing public participation in US cities. Public performance &
Management Review, 24(4): 322-336. Of, Wang, X. (2008). Assessing public participation in
US cities. In: N. Roberts (Ed). The age of direct citizen participation. New York: An ASPA
Classics Volume.
5.1.1. Korte beschrijving van de studie
In dit artikel van Wang staan drie onderzoeksvragen centraal: ‘(1) Welke vormen van
participatie duiken op in Amerikaanse lokale besturen? (2) Wat zijn de triggers voor
participatie? (3) Wat is de impact van lokale participatie op het bestuur?’ In tegenstelling tot
andere Amerikaanse onderzoeken waar participatie wordt gemeten door het stemgedrag,
wordt het concept hier breder geoperationaliseerd. Wang definieert het concept als volgt:
‘public participation is defined as citizen involvement and management decision. Participation
occurs when citizens and public officials have participation needs and when participation
mechanisms exist’. Wang operationaliseert het concept aan de hand van publieke
hoorzittingen, burgerfora, buurtcomités, adviesraden en individuele druk van de burger. Ook
focusgroepen, ICT en burgerbevraging maken deel uit van zijn conceptualisering. De
onderzoeksvragen worden kwantitatief benaderd aan de hand van een survey.
5.1.2. Beïnvloedende factoren
‫ ׀‬18 ‫׀‬
Hoewel de auteur het zelf niet zo noemt, haalt hij heel wat instituties aan die van invloed zijn
op het participatieproces.
Sociologische factoren
Eerst en vooral toont zijn onderzoek aan dat de ‘grootte’ van het lokale bestuur een
(significante) indicator is voor de graad van participatie in een lokale entiteit. De grootte van
het lokaal bestuur werd gemeten aan de hand van het aantal ambtenaren (FTE). Wang stelt
vast dat grotere besturen een hogere participatiegraad hebben in verschillende
beleidsdomeinen (function participation) en dat deze ook hun burgers het meest betrekken
bij de finale beslissingen (decision making participation).
Een tweede conclusie uit het onderzoek is dat ‘competitie’ tussen verschillende groepen
ook leidt tot meer participatie in de finale besluitvormingsfase. Dit resultaat bevestigt
nogmaals de vaststelling van Lowndes dat politieke verdeeldheid en instabiliteit (wisselende
coalities) bestuurders motiveert om burgers te betrekken bij het bestuur.
Ten derde blijkt ook de wil en de openheid van de ambtenaren van doorslaggevende
invloed te zijn op de participatiegraad van de burger. De auteur wijst dan ook op het
volgende: ‘public servants’ willingness to be accountable appears to encourage participation.
This finding suggests that efforts should be made to educated public servants about the
necessities and benefits of participation. Reducing public employees’ fear of losing power
and control through participation should enhance public involvement’.
Ten vierde blijkt het bestaan van een ‘interessante agenda’ een belangrijke variabele. Als
politici en/of ambtenaren weten dat een bepaald beleidsaspect het publiek aanspreekt, dan
laat men hen ook graag participeren.
Ten vijfde stelt Wang vast dat het voorziene budget van belang is bij de beslissing om
wel dan niet burgers te laten participeren. Dit komt overeen met de vaststelling van Lowndes
dat de middelen (budget, tijd, e.d.) er wel degelijk toe doen.
Tot slot haalt Wang ook nog de media aan als beïnvloedende factor in het
participatieproces. Zowel lokale als nationale media kunnen mensen oproepen om te
participeren, kunnen het debat in gang zetten en levendig houden, kunnen een
participatieproces kraken of maken.
5.2. Civic participation in American cities
Marcus, G. Civic participation in American cities. Paper voorgesteld op ‘de jaarlijkse meeting
van de American Political Science Association’, San Fransisco, 29 augustus – 2 september
2001.
5.2.1. Korte beschrijving van de studie
Het doel van dit onderzoek is een licht te werpen op de vraag hoe lokale instituties
participatie kunnen verhinderen of faciliteren. Door literatuurstudie stelt Markus vast dat
vooral de ‘gegoede’ burgers participeren aan het beleid. De ‘minder begoeden (de
zogenaamde kansarmen)’ blijken minder tot niet te participeren wat hen het gevoel geeft dat
de overheid zich niet voor hen interesseert. Markus vermoedt dat niet enkel persoonlijke
karakteristieken van burgers (inkomen, leeftijd, ras, opleiding…) een predictor kan zijn voor
participatie, maar dat ook instituties een rol spelen. Dit vormt de aanzet voor zijn eigen
onderzoek. Om een zicht te krijgen op de factoren die participatie stimuleren, heeft de
onderzoeker vier jaar lang kwantitatieve en kwalitatieve data verzameld in 14 steden in de
VS.
5.2.2. Beïnvloedende factoren
Individuele factoren
‫ ׀‬19 ‫׀‬
De onderzoeker stelt vast dat demografische variabelen (scholing, inkomen, leeftijd, ras) een
invloed hebben op civiele en electorale participatie. Daarmee bevestigt hij de bestaande
bevindingen in andere onderzoeken (zie Denters, Pröpper & Steenbeek).
Ten tweede is ook de attitude van de burgers van belang. Markus definieert ‘attitude’
als de interesse van de burger in het lokale gebeuren en zijn vertrouwen in de overheid en in
de medeburgers. Ten eerste stelt hij vast dat de burger sneller zal participeren als het ‘hem
aangaat’ of als hij zich interesseert in een bepaalde materie. Ten tweede blijkt dat als ze
geloven dat hun participatie effectief is/als hun inzet ertoe doet, ze zich sneller gaan
engageren. Ten derde blijkt het vertrouwen in de medemens ook een sterke predictor te zijn
voor het al dan niet participeren. Dit komt ook overeen met de resultaten uit de onderzoeken
van Lowndes.
Sociologische factoren
Uit het onderzoek van Markus blijkt dat de aanwezigheid van sterke
gemeenschapsgerelateerde organisaties van groot belang is. Deze organisaties
communiceren en informeren de burgers waardoor ze zich sterker betrokken voelen. En
zoals gezegd leidt betrokkenheid tot meer participatie. Verder geven deze organisaties ook
een (geduldig) forum aan burgers. Ze doen aan ‘empowerment’. Ze maken mensen bewust
van hun kunnen en kunnen ook mensen actief ‘recruteren’ Ook Lowndes benadrukte het
belang van goed georganiseerde verenigingen (‘umbrella organisations’). Markus gaat ook
nog in op de rol van religieuze instellingen in de VS. Zij spelen een grote rol wanneer het
over participatie gaat. Dit gebeurt omwille van twee redenen: eerst en vooral blijkt dat
religieuze instellingen de skills en het netwerk van mensen gevoelig vergroot. Ten tweede
zetten religieuze instellingen zich ook meestal in voor zaken van publiek belang
(gezondheidszorg, scholing,..).
De aanwezigheid van gedecentraliseerde raden met beslissingsbevoegdheid (bv.
wijkraden) stimuleert burgers om te participeren.
De auteur stelde ook vast dat in steden waar de burgers het gevoel hebben dat ze
mogelijkheden krijgen om te participeren er een hogere participatiegraad is. Deze
vaststelling impliceert dat lage burgerparticipatie niet onoverkomelijk is maar kan worden
gestimuleerd. Maar, hoe weten mensen dat ze kansen krijgen tot participatie? Onderzoek in
de 14 steden wees in de richting van ‘leiderschap’. Steden met een hoge participatiegraad
blijken een ‘leider’ te hebben. Dat kan een verkozen iemand zijn maar evengoed een
gewone burger die onderzoeker, een directeur, een zelfstandige…is. Hij/zij kan mensen
persoonlijk warm maken om mee te doen voor een bepaalde zaak. Het ‘relationele’ aspect is
dus zeer belangrijk.
5.3. Besluit
Uit de besproken Amerikaanse onderzoeken komen volgende beïnvloedende factoren naar
voren:
Beïnvloedende factoren
Assessing public participation in
US cities
Civic participation in American
cities
Demografische variabelen
Attitude van burgers
Grootte van het lokaal bestuur
Politieke competitie
Openheid van ambtenaren
Organisaties
Leiderschap
Gedecentraliseerde raden met
beslissingsbevoegdheid in de
stad
INDIVIDUEEL
SOCIOLOGISCH
Populariteit thema
Budget
Kritische media
‫ ׀‬20 ‫׀‬
6. Onderzoeken naar lokale participatie in Frankrijk
Ondanks het feit dat de Franse gemeenten weinige bevoegdheden hebben, duiken ook daar
nieuwe vormen van niet-electorale participatie op zoals consultatie en referenda. Sommige
nieuwe participatieve vormen zijn op centraal overheidsinitiatief, andere op initiatief van de
lokale besturen zelf en tot slot op basis van zelfinitiatief van de burger.
Een voorbeeld van een centraal overheidsinitatief is de ‘politique de la ville’. De
‘politique de la ville’ werd in de jaren ‘80 door de eerste linkse regering geïnitieerd deels als
antwoord op de toenemende vraag naar decentralisering. De focus van de ‘politique de la
ville’ was initieel de achterstandswijken. Het omvat een geheel van acties (wetgevend en
reglementair) van de Staat om bepaalde stadswijken te herwaarderen en om de sociale
ongelijkheden tussen de verschillende gebieden te verminderen. De acties gebeuren in
samenspraak met de lokale besturen. Ten gevolge van deze politique de la ville, ontstonden
heel wat wijkraden. In de jaren ’90 verbreedde het naar de hele stad, en niet meer enkel de
probleemwijken. Dit resulteerde in een eerste grote wet over stedelijk beleid (‘Loi
d’orientation pour la ville’, ofwel de ‘loi-ville’ van 13 juli 1991 – « Le but essentiel de cette loi
est de lutter contre la tendance à la concentration de l'habitat social dans certains quartiers
ou dans certaines communes »). Zowel in de politique de la ville als in de loi-ville speelt
participatie een rol. Zo is er de Omzendbrief uit 1998 die de raadgevende stem van burgers
‘verplicht’.
Het is onder andere onder druk van deze nieuwe participatieve vormen dat er een
nieuwe wet over ‘democracy and proximity’ werd gemaakt. Deze wet regelt, onder andere
het oprichten van buurtraden (verplicht in steden met meer dan 80 000 inwoners),
raadgevende commissies (in steden met meer dan 10 000 inwoners) en intergemeentelijke
structuren (in steden met meer dan 50 000 inwoners). De wet maakt het ook mogelijk om
burgers te laten participeren in grote stadsprojecten door consultaties en publieke
hoorzittingen. “All in all, the aim has been to promote new forms of participation and to
simulate political debate in what formally remains a representative system of government”
(Borraz & Le Galès in Denters & Rose, p. 25).
6.1. The limits to local participation and deliberation in the French ‘politique de la ville’
Sintomer, Y., & De Maillard, J. (2007). The limits to local participation and deliberation in the
French ‘politique de la ville’. European Journal of Political Research, 46: 503-529.
6.1.1. Korte beschrijving van de studie
In de inleiding hebben we reeds gesproken over de ‘politique de la ville’ in het traditioneel
centralistische Frankrijk. De ‘politique de la ville’ werd in de jaren ‘80 door de eerste linkse
regering geïnitieerd deels als antwoord op de toenemende vraag naar decentralisering. Eerst
was de focus op achterstandswijken, maar geleidelijk aan verbreedde dit naar de hele stad.
In dit artikel geven de auteurs hun inschatting van de ‘gevolgen’ en de ‘vernieuwingen’ die de
politique de la ville teweeg heeft gebracht op het ‘participatievlak’. Daarbij focussen ze vooral
op de relatie tussen de administraties en de bewoners. De onderzoekers trachten een
antwoord te vinden op de vier volgende vragen: (1) Hebben de participatieve procedures,
opgelegd door de politique de la ville, de efficiëntie van het beleid verbeterd? (2) Heeft de
‘politique de la ville’ geleid tot meer sociale cohesie (strenghtening the social bond?)? (3)
Heeft het opzetten van deze participatieve procedures een beter deliberatief proces tussen
politieke en niet-politieke actoren opgezet? (4) Heeft dit het bestaande
besluitvormingsproces beïnvloed?
6.1.2. Beïnvloedende factoren
‫ ׀‬21 ‫׀‬
Het artikel is zowat toonaangevend voor de Franse onderzoeken die we hebben bestudeerd.
De Franse onderzoeken zijn minder empirisch georiënteerd en meer filosofisch en
beschouwend van aard. Het uitgangspunt van Sintomer en De Maillard is interessant: zij
vertrekken van ‘de moderniseringsagenda’ van de centrale overheid voor de steden en
bekijken er de invloed van. Een macro-institutionele factor vormt dus het uitgangspunt en
tegelijk de input van het onderzoek.
Sociologische factoren
Eerst en vooral moet er inhoudelijke openheid en beleidsruimste zijn van de politici en
ambtenaren. Ten tweede mogen er niet teveel hinderlijke procedures bestaan die het
participatieproces bemoeilijken (bv. wijkraden die moeten voldoen aan x aantal vereisten
e.d.). De participatie-instrumenten dien je dus ook af te stemmen op de doelgroep die je voor
ogen hebt. Als derde factor haalt hij ook nog de middelen aan die een stad heeft om te
besteden aan een participatietraject. Voor het bereiken van goede resultaten zijn voldoende
en adequate personele capaciteit en hulpmiddelen nodig. De organisatie van interactieve
trajecten vraagt heel wat. De gemeente moet dus beschikken over professioneel
projectmanagement en projectleiders. De onderzoekers wijzen echter ook op de gevaren van
een ver doorgedreven professionalisering op het vlak van participatie. De doelstelling om
organisaties en mensen te empoweren, zorgde ook dat verenigingen werden gesubsidieerd
in het kader van de politique de la ville. Dit creëert uiteraard een afhankelijke relatie tussen
de overheid en de organisatie in kwestie. Dit komt uiteraard de kritische geest van de
verenigingen niet ten goede. “Once subsidised by institutions, associations no longer
determine their orientations independently from public authorities, which exert several sets of
constraints (legal, intellectual, financial). Association leaders devote more and more time to
contacts with bureaucrats and develop action only if they are backed by institutions”.
6.2. Ethnic minority participation in British and French cities
Garbaye, R. (2002). Ethnic minority participation in British and French cities: a historicalinstitutionalist perspective. International Journal of Urban and Regional Research, 26(3):
555-570.
6.2.1. Korte beschrijving van de studie
Garbaye begint met de vaststelling dat er heel wat gelijkenissen (demografisch) tussen
Britse en Franse steden zijn. Toch is er een grotere vertegenwoordiging van etnisch-culturele
minderheden in de stadsbesturen van de UK in vergelijking met de stadsbesturen in
Frankrijk. De bestaande verklarende variabelen (demografie, sociaal economische context,
culturele eigenheden, ras, immigratiebeleid) overtuigen de auteur niet, en hij gaat nieuwe
inzichten proberen te krijgen door naar het Frans-Britse contrast te kijken vanuit een
historisch-institutionalistische visie. ‘Institutional settings are ultimately more determinant
than the imperatives of class struggle or ethnic identity (Ireland 1994)’.
Garbaye onderzoekt de impact op participatie van de volgende variabelen:
-
de relatie tussen de lokale en de nationale overheden
de lokale partijsystemen en partij-organisaties
organisationele kenmerken van het lokale bestuur
6.2.2. Beïnvloedende factoren
Garbaye gaat hier vooral in op de aanwezigheid van allochtonen op een kieslijst. Het gaat
dus hier over participatie in ‘enge zin’. In die zin heeft dit onderzoek al een andere ondertoon
dan de voorgaande besproken studies. Garbaye stelt dat de persoonlijke kenmerken, de
‫ ׀‬22 ‫׀‬
sociaal economische situatie, het ras en de culturele achtergrond geen voldoende verklaring
geven voor de kansen van etnisch culturele minderheden om op een lijst te staan. Hij gaat
vooral in op de organisationele kenmerken die de participatie van allochtonen wel dan niet
bevordert.
Sociologische factoren
Met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag – de centraal-lokale relatie- stelt
Garbaye vast dat er zowel in Frankrijk als in het VK een hoge centralisatiegraad is. Maar, de
lokale entiteiten in de UK hebben meer bevoegdheden. Ze zijn vooral ‘service deliverers’
inzake woongelegenheid, onderwijs en werkgelegenheid. Daardoor kan de lokale autoriteit
flexibel inspelen op de vragen en noden van etnisch culturele minderheden. Ook het beleid
rond etnisch culturele minderheden wordt aanzien als hun bevoegdheid. In de Franse steden
zijn de beleidsdomeinen centraal georganiseerd. De stadsbesturen worden dus niet gezien
als de grote aanstuurders voor de mobilisering van minderheden. Het lokale beleid ‘volgt’ de
instructies van de centrale overheid. In tegenstelling tot de UK, werd het een gepolariseerd
beleidsitem. De lokale overheden nemen klakkeloos het opgelegde nationale beleid over wat
leidt tot heel wat spanningen. De relatie tussen centraal en lokaal heeft dus een invloed op
de politieke participatie van etnisch culturele minderheden.
Met betrekking tot de tweede en de derde onderzoeksvraag stelt Garbaye vast dat
men in de UK allochtonen aanmoedigt om zich kandidaat te stellen op een lijst. Ook het First
Past the Post System is voor de doelgroep een faciliterende factor. Door de hoge
vertegenwoordiging van etnisch culturele minderheden met stemrecht in de stad, is het
logisch dat er heel wat allochtonen verkozen worden. Ook de organisatie van de Labour
partij staat open voor etnisch culturele minderheden. De dynamiek die er is tussen de linker
en de rechtervleugel van deze partij, creëert een openheid voor ‘anderen’. In Lille is er dan
de jarenlange dominantie van de socialistische partij. Er is geen incentief om allochtonen op
een lijst te zetten. Deze resultaten bevestigen de resultaten van het onderzoek van Lowndes
et al. met name dat competitie tussen politieke partijen wel degelijk een opening kan vormen
naar meer participatie van de burger.
6.3. Besluit
Uit de Franse onderzoeken komen volgende beïnvloedende factoren naar voor:
Beïnvloedende factoren
The limits to local participation
and deliberation in the French
‘politique de la ville’
INDIVIDUEEL
SOCIOLOGISCH
Beleidsruimte van ambtenaren
Toegankelijkheid
van
participatieprocedures
Middelen
Ethnic minority participation in
British and French cities
Persoonlijke kenmerken
Etnische origine
Culturele achtergrond
Relatie centraal-lokaal
Kiessysteem
Openheid van politici
Competitie tussen partijen
‫ ׀‬23 ‫׀‬
7. Algemeen besluit
Deze (beperkte) literatuuranalyse is een eerste stap in een doctoraatsonderzoek rond
burgerparticipatie in steden. De bedoeling van deze paper is om een overzicht te krijgen van
bestaande verklaringen voor lokale burgerparticipatie. In de voorbije decennia zijn er binnen
het participatieonderzoek twee grote onderzoeksstromingen ontstaan (Jung & Cervero,
2002). De eerste stroming omvat de traditionele studies, in hoofdzaak uit de Verenigde
Staten. Deze spitsen zich toe op het verband tussen psychologische kenmerken (zoals
motivatie, attitudes, percepties, intenties, …) en participatie enerzijds, en anderzijds op de
barrières naar participatie, waarbij er aandacht gaat naar kenmerken van het individu en van
zijn onmiddellijke omgeving (“individuele factoren”). De tweede stroming bekijkt het eerder
vanuit een sociologisch perspectief: men gaat na hoe demografische, technologische,
economische, institutionele en culturele factoren op macroniveau een impact hebben op de
participatie van burgers (“sociologische factoren”). Deze benadering bekritiseert de
traditionele studies om hun te individualistische karakter en benadrukt dat de participatie van
individuen niet los gezien kan worden van de sociale en institutionele context waarin dit
plaatsvindt. De twee stromingen zijn relevant en ze vullen elkaar aan. Vandaar dat we de
individuele en sociologische factoren die uit de studies naar voor komen, oplijsten. De
sociologische beïnvloedende factoren zijn onderliggende regels die het gedrag van mensen
leiden en beperken. De beïnvloedende factoren bepalen het participatiegedrag van de lokale
actoren.
Dit overzicht is opgebouwd aan de hand van een diepgaande literatuuranalyse: 10
toonaangevende empirische onderzoeken omtrent lokale burgerparticipatie in vier landen
(Nederland, UK, Frankrijk en VS) worden geanalyseerd. De keuze voor deze vier landen is
niet toevallig. We volgen hierbij de indeling van Denters & Rose (2005) die drie groepen
landen onderscheiden naargelang het ‘type van lokaal bestuur’: de Franco groep (o.a.
Frankrijk), de Middle European group (o.a. Nederland), de Anglo group (o.a. VS en UK).
Denters & Rose maken in deze laatste groep nog een verder onderscheid door een verschil
te maken tussen lokale besturen in een unitaire (UK) en in een federale staat (VS).
We hebben de beïnvloedende factoren voorlopig ingedeeld in twee grote
categorieën: individuele factoren (eerste onderzoeksstroming) en sociologische factoren
(tweede onderzoeksstroming). De individuele beïnvloedingsfactoren die uit de onderzoeken
naar voor komen zijn: het opleidingsniveau, inkomen, ras, geslacht, leeftijd en persoonlijke
competenties. Ook de tevredenheid en de houding (attitude) van de burger blijken
belangrijke voorspellers te zijn of de burger wel dan niet participeert. Lowndes et al. geven
aan dat burgers vooral participeren aan beleidsdomeinen die raken in hun eigenbelang
(NIMBY) of waar ze een speciale interesse voor hebben. Ook de perceptie die burgers
hebben over het lokale bestuur is een bepalende factor of ze wel dan niet participeren. Tot
slot participeren burgers ook als ze een mogelijkheid zien om bij te leren.
Aangezien het een bestuurlijk onderzoek is, verdelen we de sociologische factoren
onder in (1) politiek, (2) ambtelijk en (3) burgers. De politieke variabelen die het lokale
participatieproces beïnvloeden zijn: coalitiewissels, openheid van politici ten opzichte van
participatie (cultuur) (local government perspectives), de partijkleur, ‘eigenaarschapsgevoel’
van politici ten opzichte van participatie, competitie tussen verschillende partijen, het budget
dat ze ter beschikking hebben, beslissingsbevoegdheid, organisatie van de politieke partij en
de relatie met het centrale niveau. Met ambtelijke variabelen denken we aan de
vrijheid/autonomie van de ambtenaar, de visie van de ambtenaar op de burger/participatie,
de grootte van het ambtelijke apparaat en het ownershipsgevoel van de ambtenaar ten
aanzien van participatie. Variabelen die de burger beïnvloeden om wel dan niet te
participeren, zijn de volgende: het wel/niet bestaan van een middenveld, de aantrekkelijkheid
van het beleidsveld, het ownershipsgevoel van de burger, de eventuele incentieven om te
participeren, en de houding van de burger ten aanzien van de participatieprocessen (citizens’
perspectives).
Daarnaast spelen ook nog de media, de grootte van de lokale entiteit, de sociaal
economische situatie en het sociaal kapitaal in de stad een rol. Ook de rol tussen de centrale
‫ ׀‬24 ‫׀‬
overheid en de lokale overheid, de moderniseringsagenda en het kiessysteem zijn
aangehaald als belangrijke factoren.
Volgende tabel vat de individuele en sociologische (politiek, ambtelijk, burgers en
andere) factoren samen.
Beïnvloedende factoren
INDIVIDUEEL
SOCIOLOGISCH
Leeftijd
Geslacht
Opleidingsniveau
Etnische achtergrond
Tevredenheid van de burger
Competenties van de burger
Openheid van de burger
Perceptie van het lokaal bestuur
Inzet in andere verenigingen
Mogelijkheid om te leren
Beleidsdomein
Politiek
Politieke openheid
Geloof in het burgerbestuur
Politiek leiderschap (ownership)
Competitie
tussen
politieke
partijen
Ambtelijk
Ambtelijke autonomie
Openheid van ambtenaren
Communicatie
Continuïteit
Ondersteunen van de burger
Toepasselijke
participatiearchitectuur
Burgers
Cultuur van burgeractivisme
Sterk georganiseerde verenigingen
Lokale leidersfiguren
Andere
SES
Sociaal kapitaal
Budget
Media
‫ ׀‬25 ‫׀‬
Referenties
Copus, C. (2006). Public participation in local representative democracy: exploring a
tension and evaluation practices through assessing the perspectives of the local
political elite. In: H. Reynaert, K. Steyvers, P. Delwit & J. Pilet (Eds.), Towards DIYPolitics. Brugge: Vandenbroele. Pp. 239-276.
Cornelissen, E. & Bogman, R. (2003). Raadsleden op interactieve toer, Een
exploratief onderzoek naar de kennis en vaardigheden die raadsleden nodig hebben
in relatie tot interactieve beleidsvoering. Tilburg: Faculteit Sociale Wetenschappen.
Denters, S. (2001). Achtergrondstudie stedelijk burgerschap. Twente: Universiteit
Twente. 42 p.
Denters, S., & Rose, L. (2005). Comparing local governance: Trends and
developments. Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Duyvendak, J. & Veldboer, L. (2001). Meeting Point Nederland:
samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie. Amsterdam: Boom.
over
Garbaye, R. (2002). Ethnic minority participation in British and French cities: a
historical-institutionalist perspective. International Journal of Urban and Regional
Research, 26(3): 555-570.
Gemeente Spijkenisse (2003). Beleidskader interactieve beleidsvorming, de burger
dichterbij. Projectgroep Interactieve beleidsvorming: Spijkenisse.
Guarneros-Meza, V. Why do citizens participate (or not) in official schemes?
Reflections on the implementation of a self-diagnostic tool for local government,
Bristol, CINEFOGO Conference, 14-15th February 2007.
Jacobs, J. (1964). The death and life of great American cities. Harmondsworth:
Penguin.
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 1 local government perspectives. Public Administration, 79(1): 205-222.
Lowndes, V., Pratchett, L. & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 2 –
Citizens’ perspectives, Public Administration, 79(2): 445-455.
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2006). Local political participation: the
impact of rules-in-use. Public Administration, 84(3): 539-561.
Marcus, G. Civic participation in American cities. Paper voorgesteld op ‘de jaarlijkse
meeting van de American Political Science Association’, San Fransisco, 29 augustus
– 2 september 2001.
Office of the Deputy Primeminister. (1998). Modern local government: in touch with
the people. London: Office of the Deputy Primeminister. 78 p.
Papadopoulos, Y., & Warin, P. (2007). Are innovative, participatory and deliberative
procedures in policy making democratic and effective? European Journal of Political
Research, 46: 445-467.
Pateman, C. (1970). Participation and democratic theory. Cambridge: Cambridge
University Press.
‫ ׀‬26 ‫׀‬
Pröpper, I., & Steenbeek, D. (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is
anders. Bussum: Coutinho.
Propper, I. et al. (2006). Wanneer werkt participatie? Een onderzoek bij de
gemeenten Dordrecht en Leiden naar de effectiviteit van burgerparticipatie en
inspraak, Vught: Partners + Pröpper. 71 p.
Roberts, N. (2004). Public deliberation in an age of direct citizen participation. The
American review of public administration, 34: 315-353.
Rubenson, D. (2004). Community heterogeneity and political participation in
American cities. London: London School of Economics.
Sintomer, Y., & De Maillard, J. (2007). The limits to local participation and
deliberation in the French ‘politique de la ville’. European Journal of Political
Research, 46: 503-529.
Stoker, G. The comparative study of local governance: the need to go global.
Rapport voorgesteld op de Hallsworth Conference, Manchester, 17 – 18 maart 2006.
28 p.
Wagenaar, H., “Stadswijken, complexiteit en burgerbestuur”, Vlugschrift nr. 5, 2005,
XPIN, 85 p.
Wagenaar, H. & Staffhorst, B. (2006). Burgerbestuur en de complexiteit van de
stadswijk; deliberatieve democratie als bestuurlijk arrangement. In: J. Grin & M. Hajer
(Eds). Meervoudige democratie; ervaringen met vernieuwend bestuur. Amsterdam:
Aksant.
Wang, X; (2001). Assessing public participation in US cities. Public performance &
Management Review, 24(4): 322-336.
Wang, X. (2008). Assessing public participation in US cities. In: N. Roberts (Ed). The
age of direct citizen participation. New York: An ASPA Classics Volume.
Wille, A. (2001). Politieke participatie en representativiteit in het interactieve
beleidsproces. In: J. Edelenbos & R. Monnikhof (Eds.), Lokale interactieve
beleidsvorming. Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve
beleidsvorming voor het functioneren van de lokale democratie. Utrecht: LEMMA BV.
pp. 87-115.
‫ ׀‬27 ‫׀‬
Bijlage 1: Lijst van 50 studies
Nederland (15 studies)
Denters, S. (2005), Achtergrondstudie Stedelijk Burgerschap. Universiteit Twente:
Twente, 42 p.
Cornelissen, E. & Bogman, R. (2003). Raadsleden op interactieve toer, Een
exploratief onderzoek naar de kennis en vaardigheden die raadsleden nodig hebben in
relatie tot interactieve beleidsvoering. Tilburg: Faculteit Sociale Wetenschappen.
Duyvendak, J. & Veldboer, L. (2001). Meeting Point Nederland: over
samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie. Amsterdam: Boom.
Gemeente Spijkenisse (2003). Beleidskader interactieve beleidsvorming, de burger
dichterbij. Projectgroep Interactieve beleidsvorming: Spijkenisse.
Instituut voor Publiek en Politiek (2002). Eindverslag onderzoek grotestedenbeleid.
Participatie in het publiek domein. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek, 67 p.
Lelieveldt, H. Wegen naar macht. De politieke participatie en toegang van het
maatschappelijk middenveld op lokaal niveau. Tijdschrift voor Sociologie, 20(4): 555-576.
Pröpper, I., & Steenbeek, D. (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is
anders. Bussum: Coutinho.
Propper, I. et al. (2006). Wanneer werkt participatie? Een onderzoek bij de
gemeenten Dordrecht en Leiden naar de effectiviteit van burgerparticipatie en inspraak.
Vught: Partners + Pröpper. 71 p.
Van Deth, J. & Leijenaar, M. (2001). Maatschappelijke participatie in een middelgrote
stad. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 22 p.
Verwey-Jonker Instituut (2003). Wijkraden op proef, evaluatie functioneren Utrechtse
wijkraden. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 28 p.
Volker, B. (2000). 16 miljoen buren – de rol van buren in persoonlijke netwerken in
Nederland. Tijdschrift voor Sociologie, 21(4): 337-362.
Wagenaar, H., “Stadswijken, complexiteit en burgerbestuur”, Vlugschrift nr. 5, 2005,
XPIN, 85 p.
Wagenaar, H. & Staffhorst, B. (2006). Burgerbestuur en de complexiteit van de
stadswijk; deliberatieve democratie als bestuurlijk arrangement. In: J. Grin & M. Hajer (Eds).
Meervoudige democratie; ervaringen met vernieuwend bestuur. Amsterdam: Aksant.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt.
Amsterdam: Amsterdam University Press, 280 p.
Wille, A. (2001). Politieke participatie en representativiteit in het interactieve
beleidsproces. In: J. Edelenbos & R. Monnikhof (Eds.), Lokale interactieve beleidsvorming.
Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming voor het
functioneren van de lokale democratie. Utrecht: LEMMA BV. pp. 87-115.
UK (16 studies)
Adamson, G. (2006). Immigrants and political participation – background, theory and
empirical suggestions
Copus, C. (2006). Public participation in local representative democracy: exploring a
tension and evaluation practices through assessing the perspectives of the local political
elite. In: H. Reynaert, K. Steyvers, P. Delwit & J. Pilet (Eds.), Towards DIY-Politics. Brugge:
Vandenbroele. Pp. 239-276.
Garcia, M. (2006). Citizenship practices and urban governance in European cities.
Urban Studies, 43(4): 745-765.
Gaventa, J. (2003). Towards participatory local governance: assessing the
transformative possibilities. Rapport voorgesteld op ‘the Conference on Participation: from
tyranny to transformation’ in Manchester, 27-28 February 2003.
‫ ׀‬28 ‫׀‬
Guarneros-Meza, V. Why do citizens participate (or not) in official schemes?
Reflections on the implementation of a self-diagnostic tool for local government, Bristol,
CINEFOGO Conference, 14-15th February 2007.
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 1 local government perspectives. Public Administration, 79(1): 205-222.
Lowndes, V., Pratchett, L. & Stoker, G. (2001). Trends in public participation: part 2 –
Citizens’ perspectives, Public Administration, 79(2): 445-455.
Lowndes, V. (2001). Rescuing Aunt Sally: Taking institutional theory seriously in
urban politics. Urban Studies, 38(11): 1953-1971.
Lonwdes, V. & Wilson, D. (2003). Balancing revisability and robustness? A new
institutionalist perspective on local government modernization.Public Administration, 81(2):
275-298.
Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2006). Local political participation: the
impact of rules-in-use. Public Administration, 84(3): 539-561.
Lowndes, V., Pratchett, L. and Stoker, G. (2006) Diagnosing and remedying the
failings of official participation schemes: the CLEAR framework, Social Policy and Society,
5(2): 281-91
Office of the Deputy Primeminister (1998). Modern local government: in touch with
the people. London: Office of the Deputy Primeminister. 78 p.
Office of the Deputy Primeminister (2002). Public participation in local government. A
survey of local authorities.London: Office of the Deputy Primeminister. 69 p.
Pateman, C. (1970). Participation and democratic theory. Cambridge: Cambridge
University Press.
Stoker, G. The comparative study of local governance: the need to go global. Rapport
voorgesteld op de Hallsworth Conference, Manchester, 17 – 18 maart 2006. 28 p.
Vegeris et al. (2007). Beyond the tick box. Older citizen engagement in UK local
government. London: Policy studies institute & better government for older people, 78 p.
VS (10 studies)
Andrew, C. & Goldsmith, M. (1998). From local government to local governance: and
beyond? International Political Science Review, 19(2): 101-117.
Jacobs, J. (1964). The death and life of great American cities. Harmondsworth:
Penguin.
Dale, A. (2005). Who governs? Democracy and power in an American city. Yale: Yale
University Press.
Marcus, G. Civic participation in American cities (2001). Paper voorgesteld op ‘de
jaarlijkse meeting van de American Political Science Association’, San Fransisco, 29
augustus – 2 september.
Marschall, M. (2000). The institutional and social contexts of participation: American
Inner Cities. Rapport gepresenteerd op de ‘ECPR Joint Sessions workshop 21’ in
Kopenhagen, 14-19 april.
McLeod, J., Scheufele, A. & Moy, P. (1999). Community, communication, and
participation: the role of mass media and interpersonal discussion in local political
participation. Political communication, 16(3): 315-336.
Oliver, J. (1999). The effects of metropolitan economic segregation on local civic
participation. American Journal of Political Science, 43(1): 186-212.
Roberts, N. (2004). Public deliberation in an age of direct citizen participation. The
American review of public administration, 34: 315-353.
Rubenson, D. (2004). Community heterogeneity and political participation in
American cities. London: London School of Economics.
Wang, X; (2001). Assessing public participation in US cities. Public performance &
Management Review, 24(4): 322-336.
‫ ׀‬29 ‫׀‬
Frankrijk (9 studies)
Assens, C. & Phanuel, D. (2000). Les modes du gouvernement de la démocratie
locale. Rapport voorgesteld op ‘le 4e rencontre ville-management’. 16 – 17 november.
Bousetta, H. (2001). Citizenship and local participation in France and the
Netherlands : reflections on two local cases. New Community, 23(2): 215-231.
Dubois, V. & Laborier, P. (2003). The « social » in the institutionalization of local
cultural policies in France and Germany. International Journal of Cultural Policy, 9(2): 195206.
Garbaye, R. (2002). Ethnic minority participation in British and French cities: a
historical-institutionalist perspective. International Journal of Urban and Regional Research,
26(3): 555-570.
Muxel, A. et al. (2005). La participation politique des jeunes en France. Working
Paper on National Survey Results.
Peter, J. & Cole, A. (1998). Urban regimes and local governance in Britain and
France. Urban Affairs Review, 33(3): 382-404.
Sintomer, Y. (2001). Participatory democracy and governance: local politics in
France. Rapport voorgesteld op ‘ECPR 29th joint sessions of workshops, 6 – 11 april.
Sintomer, Y., & De Maillard, J. (2007). The limits to local participation and deliberation
in the French ‘politique de la ville’. European Journal of Political Research, 46: 503-529.
Thomas, O. (2003). Participation des citoyens et démocratie de proximité en France :
la permanence d’un mythe. Canadian Journal of Political Science, 36: 813-833.
‫ ׀‬30 ‫׀‬
Download