Samenvatting Grammatica en Spelling Kader Grammatica: zinsontleding Werkwoordelijk gezegde →wwg →dit zijn alle werkwoorden in de zin. Onderwerp →ond →het onderwerp vertelt wie of wat iets doet. Lijdend voorwerp → lv → wie of wat + onderwerp + gezegde. Meewerkend voorwerp →mv →aan wie/ voor wie + onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp De persoonsvorm van sommige werkwoorden kan gescheiden in een zin voorkomen. Bijvoorbeeld: Hij raakte het per ongeluk aan. Raakte en aan zijn dan gescheiden. Grammatica: woordsoortbenoeming Een zin is opgebouwd uit zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit 1 of meerdere woorden. De volgende woordsoorten moet je kennen: - Werkwoord →ww Lidwoord →lw Zelfstandig naamwoord → znw Bijvoeglijk naamwoord → bnw Voorzetsel (kader) →vz Hulpwerkwoord → hww Zelfstandig werkwoord → zww Persoonlijk voornaamwoord → pers.vnw Bezittelijk voornaamwoord → bez.vnw Woordsoortbenoeming: persoonlijk voornaamwoord = pers. Vnw. verwijst naar een persoon, groep personen, dieren, planten of dingen. Voorbeelden: mij/me, jou/je, u, hem, haar, het, ons, jullie, u, hun, hen, ze. Woordsoortbenoeming: bezittelijk voornaamwoord = bez. Vnw. geeft een bezit aan: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, uw, hun. 3 werkwoordsvormen: 3 werkwoordsvormen: persoonsvorm , heel werkwoord, voltooid deelwoord. 1 Werkwoordspelling: De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd Pv →ja →tt →ja →ev: ik- vorm / ik vorm + t Mv: het hele werkwoord Pv →ja →vt→ja →als je niet kunt horen hoe je de verleden tijd schrijft, dan pas je de regel van ’t sexy fokschaap toe: stam eindigt op : t, k, f,s,ch, p: ik vorm + te(n) Stam eindigt niet op deze letters: ik vorm + de(n) Pv →nee →volt dw →ja →hoor je een t bij het langer maken, schrijf je een t, hoor je een d bij het langer maken, schrijf je een d. Pv →nee →volt dw →nee →je schrijft het woord zoals het in het woordenboek staat. Werkwoordspelling: klankveranderende werkwoorden: de klank van het werkwoord verandert als je ze in verleden tijd zet. Je hoort dan hoe je ze moet schrijven: gaat – ging, kom –kwam. Werkwoordspelling: klankvaste werkwoorden in de verleden tijd: in de verleden tijd schrijf je voor het enkelvoud: ik-vorm + te of ik- vorm + de. In het meervoud komt er nog een n achteraan. Voltooid deelwoord = begint met ge-, be-, ver-, maar er zijn ook voltooid deelwoorden die niet met deze vervoeging begint en eindigt op – en, -t, d. Maak een werkwoord langer; hoor je een t dan eindigt het voltooid deelwoord op een t, hoor je een d, dan eindigt het voltooid deelwoord op een d. Op de volgende bladzijde vind je een stroomschema dat je erbij helpt om de juiste spelling van het werkwoord te schrijven. Dit schema is ook te vinden op : www.eldetechniek.nl – Nederlands – leerjaar … 2 3 Spelling overig Spelling van een bijvoeglijk naamwoord: een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo simpel mogelijk, dus zonder n en met maar 1 d of 1 t. Er komt alleen een n achter, als het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is (gouden tand) of als het voltooid deelwoord eindigt op –en. Wanneer schrijf je een hoofdletter? - - Aan het begin van een zin. (Let op; ’s Woensdags). Namen en inwoners van een land. Persoonsnamen: Bas de Vos, meneer De Vos, mevrouw J. de Vos – van der Veer. Namen van God en heilige personen; de Heer, Allah, de Bijbel. Namen van feestdagen: Kerstmis, Suikerfeest, Nieuwjaarsdag, Koningsdag, Moederdag. Let op: kerstvakantie, moederdagcadeau en koningsfeest is met kleine letter!!). De eerste letter van een titel van een boek, film, programma etc. Adres en postcode. Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden: - - Als je het mv van een znw wilt schrijven, zet je een –s, -n of –en achter het ev: bank – banken. Bij sommige woorden verandert de –s in een –z of een –f in de –v: lens –lenzen. Als bij de mv –s een verkeerde uitspraak mogelijk is, schrijf je –‘s : pizza’s, tost’s. Bij woorden die op –ie eindigen, let je op de klemtoon. Woorden op –ie met de klemtoon niet op de laatste lettergreep schrijf je met een –n. Op de –e zet je dan een trema: poriën, koloniën. Bij woorden op –ie met de klemtoon wel op de laatste lettergreep, voeg je –Ën toe: industrieën, calorieën. Zelfstandige naamwoorden die eindigen op een –f, hebben in het mv meestal een v: kloof- kloven. Let op: begrafenis- begrafenissen. Woorden uit het Grieks of Latijn die op – graaf of –soof eindigen, schrijf je in het mv altijd met een f: paragrafen, filosofen. Spelling van een bijvoeglijk naamwoord: een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo simpel mogelijk, dus zonder n en met maar 1 d of 1 t. Er komt alleen een n achter, als het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is (gouden tand) of als het voltooid deelwoord eindigt op –en. 4 Regels bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord - Eindigt het volt. dw. Op –en dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op – en. Eindigt het volt. dw. Op –d of –t, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord meestal op –de of –te. Schrijf het volt. dw. Zo kort mogelijk. Soms moet je een letter verdubbelen, omdat anders de uitspraak niet klopt: De foto is vergroot →de vergrote foto. (dus geen dubbel o)/ Het plantsoen is gespit →Het gespitte plantsoen (met een dubbele t, omdat anders de uitspraak niet klopt). Regels stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord na ‘te’ - - Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op –en →zilveren ketting, wollen trui, pluchen aapje. Let op: nieuwere stofnamen krijgen geen uitgang →plastic tas, acryl nagellak. Bij een bijvoeglijk naamwoord na ‘te’ schrijf je het hele werkwoord →de te vergroten foto’s, de te bereiden maaltijd. Regels voor de apostrof (geef je mee aan dat je 1 of meerdere letters weglaat. In de plaats van die letters zet je de apostrof) : - - Bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden die eindigen op a,i,o,u,y. Bij het verkleinwoord van woorden die eindigen op y met een medeklinker ervoor. Bij het meervoud van letters en afkortingen (twee a’s, dvd’s). Bij het verkleinwoord van letters, afkortingen of cijfers (c’tje, A4’tje). In woorden waarvan letters zijn weggelaten (des middags = ’s middags, het gaat = ’t gaat, jus de orange = jus d’orange, met zijn tweeën = met z’n tweeën. Bij woorden die een bezit aanduiden en eindigen op een a, i, o, u, y. Als deze woorden op een sisklank eindigen, voeg je geen extra s toe, maar schrijf je een apostrof (Diana’s muts, Max’ cijfer, Frits’ verhaal). De spelling van werkwoorden uit het Engels Je gebruikt elke dag werkwoorden die uit het Engels komen. Bijvoorbeeld: emailen, downloaden, skateboarden en racen. De spelling hiervan is niet altijd makkelijk. De meeste werkwoorden uit het Engels schrijf je net zo als Nederlandse werkwoorden. Als je twijfelt, gebruik dan ’t kofschip. (hij showt, showde, heeft geshowd/ hij checkt, checkte en heeft gecheckt). 5 Bij werkwoorden als mixen en pushen hoor je de sisklank s net als in bijvoorbeeld boksen. Daarom schrijf je deze werkwoorden met –te en –t. Voorbeelden die je gewoon moet leren: - Hij Hij Hij Hij Hij mixt, mixte, heeft gemixt. pusht, pushte, heeft gepusht. emailt, emailde, heeft ge-e-maild. strest, streste, heeft gestrest. timet, timede, heeft getimed. Tussenletter –en of –n. Een samenstelling is een woord dat is gemaakt van twee andere woorden. Tussen de woorden van een samenstelling schrijf je soms 1 of meer extra letters. Hier gelden de volgende regels voor: - - Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op –en of –n, dan schrijf je de tussenletter –en of –n. Als het eerste deel van de samenstelling op de letter –e eindigt en een meervoud op –n en –s heeft, dan geen tussen –n. Als het eerste deel van de samenstelling het woord zon is, dan geen tussen –n. Als het eerste deel van de samenstelling erg betekent, dan schrijf je ook geen tussen-n: beresterk (= erg sterk), boordevol (= erg vol), reuzeleuk (= erg leuk). Als het eerste deel van de samenstelling een werkwoord is, schrijf je geen tussen –n (huilebalk, spinnewiel). Als het eerste deel van de samenstelling bijvoeglijk naamwoord is, schrijf je geen tussen –n (rodekool, platteland). Regels voor verkleinwoorden: - Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op de klinker a, é, o of u, verdubbel je de klinker (oma = omaatje). Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op de letter i, schrijf je ietje (ski = skietje). Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op een y met een medeklinker ervoor, schrijf je –‘tje (baby = baby’tje). Bij het verkleinwoord van letters, afkortingen of cijfers gebruik je een apostrof (c’tje, cd’tje). Onthoud de spelling van de volgende bijzondere verkleinwoorden: jongen = jongetje, koning = koninkje, machine = machientje. 6 Het liggend streepje (= koppelteken) Je weet dat je van twee woorden een nieuw woord kunt maken. Zo’n woord noemen we een samenstelling. De delen van een samenstelling schrijf je zo veel mogelijk aan elkaar. Maar soms plaats je een liggend streepje, zodat de lezer meteen ziet welke letters niet bij elkaar horen. Het streepje voorkomt letterverwarring. Voorbeelden: mini-jurk, vmboopleiding. Als er geen letterverwarring mogelijk is, dan schrijf je het gewoon aan elkaar: politieoptreden. Regels koppelteken: - - Bij twee gelijke klinkers: auto- onderdeel. Bij andere letters waar letterverwarring kan ontstaan: milieuinvloed. Bij de volledige naam van gehuwde vrouwen: mevrouw W Schippers- van Pinxteren. Bij samenstellingen met letters, cijfers en andere tekens en samenstellingen met Sint of St: tv- programma, 06-nummer, +teken, St.-Nicolaas, Sint-Nicolaas. Bij samenstellingen met ex, niet en pro: ex-patiënt, niet-roker, proAmerikaans. Regels trema: - Wel bij letterverwarring: financiële, egoïst. Wel in getallen: drieënhalf, tweeëndertigjarige. Geen trema in sommige woorden die het Nederlands heeft overgenomen van andere talen: elektricien, paella. Geen trema als het woord niet verkeerd gelezen kan worden: financieel, gekopieerd, begroeiing. Kader: goed leren ‘Grammatica’ blz. 172-173 uit het boek! 7