Woordsoorten

advertisement
Woordsoorten
Maud Hutten
Aristoteles
https://www.youtube.com/watch?v=hRx7fdbxNPI
Alexander de Grote wilde dat iedereen Grieks
sprak.
-Nodig: een systeem om woorden te groeperen
(leert gemakkelijker).
Ook: Taal beter begrijpen.
6000 talen wereldwijd. Overal een verschil tussen
naamwoorden en werkwoorden.
Woordsoorten volgens Aristoteles:
»naamwoorden,
»werkwoorden en
»verbindingswoorden.
Woordsoorten nu
1. Zelfstandig naamwoord (=ZN): namen
van mensen, dieren, dingen, begrippen.
Kenmerk: je kunt er de, het of een voor
zetten.
Voorbeelden:
Rozalie, kip, lepel, impulsiviteit
2. Lidwoorden (=LW)
de, het, een
3. Bijvoeglijk naamwoord (=BN)
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets
over een zelfstandig naamwoord. Ze staan
vaak voor het ZN.
De aardige jongen loopt naar de grote,
overdekte markt en koopt daar een klein
konijntje voor zijn oudere zus.
Het computerspel is leuk.
4. Werkwoord (=WW)
Een werkwoord zegt wat er gebeurt of wat
iemand doet.
Werkwoorden kun je vervoegen.
Er zijn hele werkwoorden (=infinitief),
persoonsvormen, en voltooid
deelwoorden.
Schema
heel werkwoord ik-vorm (=
voorbeeld van een
persoonsvorm)
voltooid
deelwoord
lopen
loop
gelopen
vinden
vind
gevonden
staan
sta
gestaan
5. Voorzetsels (=VZ)
Alles wat je voor … het kooitje of … de vakantie
kunt zetten.
Voorbeelden:
in, op, achter, uit, vlakbij, bij, naast, na, naar,
onder, over, met, van…
Zie voor de hele lijst Wikipedia:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Nederlandse_voorzetsels
Het is een gesloten groep. Er komen geen nieuwe voorzetsels bij.
6. Telwoord (=TW)
Niet alleen het aantal,
maar ook de
rangorde.
Voorbeelden: vier,
honderdste, eerste,
laatste, zoveelste, enkele,
weinig, veel….
530
0 vijf honderd dertig
0 vijfhonderd dertig
X vijfhonderddertig
7. Persoonlijk voornaamwoord (=PSV)
Een verwijzing naar
een persoon of ding.
•
•
•
•
•
Deze tas is van mij.
Deze agenda is van jou.
Zij gaat naar de markt.
Deze auto is van ons.
Houden jullie van
Snickers?
• Die mobiel is van hen.
ik
mij, me
jij
jou, je
hij,
zij,
het, u
wij
hem, ’m,
haar, ’r, d’r,
het, ‘t, u,
jullie
jullie
zij
hen
(meervoud)
ons
8. Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
Achter een bezittelijk voornaamwoord
staat altijd een zelfstandig naamwoord.
mijn fiets
de/het mijne
jouw tablet / je tablet
de/het jouwe
zijn cd
de/het zijne
haar haren
de/het hare
uw aktetas
de/het uwe
ons huis / onze kat (ligt aan het lidwoord) de/het onze
jullie huur
die van jullie
hun schuur
die van hen
Zijn er nog vragen?
Download