Wiskunde Periode 5

advertisement
Wiskunde
Leerjaar 2 -­‐ Periode 1 Meetkunde
Vierhoeken
Vierkant
Rechthoek
Ruit
Trapezium
Parallellogram
Vlieger
Vierhoek
1. Vierkant
D
C
zijde
A
Een vierkant is een
vierhoek met vier rechte
hoeken én vier gelijke
zijden.
zijde
B
Oppervlakte = zijde × zijde
2. Rechthoek
D
C
breedte
A
Een rechthoek is een
vierhoek met vier rechte
hoeken.
lengte
B
Oppervlakte = lengte × breedte
3. Parallellogram
D
C
hoogte
A
Een parallellogram is een
vierhoek met twee paar
evenwijdige zijden.
basis
B
Oppervlakte = basis × hoogte
3. Parallellogram
D
C
hoogte
A
Een parallellogram is een
vierhoek met twee paar
evenwijdige zijden.
basis
B
Oppervlakte = basis × hoogte
4. Ruit
C
Een ruit is een vierhoek
met vier gelijke zijden.
diagonalen
D
hoogte
B
A
Oppervlakte = ½ × diagonaal 1 × diagonaal 2 4. Ruit
C
Een ruit is een vierhoek
met vier gelijke zijden.
diagonalen
C
D
hoogte
B
ho
D
te
og
B
A
A
Je kunt ook de methode van de parallelogram gebruiken!
5. Trapezium
D
Een trapezium is een
vierhoek met minimaal
één paar evenwijdige
zijden.
C
hoogte
A
B
Oppervlakte = ½ × som evenwijdige lijnen × hoogte 6. Vlieger
C
Een vlieger is een
vierhoek waarbij de
aanliggende zijden twee
aan twee gelijk zijn.
diagonalen
D
B
A
Oppervlakte = ½ × diagonaal 1 × diagonaal 2 Opdracht 1
a) Welke figuren zijn vliegers en waarom? b) Welke figuren zijn ruiten en waarom? Opdracht 2
Een vierhoek heeQ 2 tegenover elkaar liggende hoeken van 90° en een hoek van 29°. Bereken hoe groot de vierde hoek is en geef de naam van deze vierhoek.
Opdracht 3
Een vierhoek heeQ een hoek van 42°, een hoek van 138° en vier zijden van 3,5 cm. Bereken hoe groot de andere hoeken zijn en geef de naam van deze vierhoek.
Opdracht 4
R
8
S
Een ruit heeQ vier gelijke zijden van 8 cm. 8
hoogte
8
Q
8
P
Bereken de oppervlakte van deze ruit.
Opdracht 5
Je hebt geleerd dat een parallellogram omschreven wordt als: Een vierhoek met twee paar evenwijdige zijden. Welke definiZe geldt nog meer voor een parallellogram?
A. Een vierhoek waarvan de tegenoverliggende zijden even lang zijn. B. Een vierhoek waarvan de overstaande hoeken even groot zijn. C. Een vierhoek waarvan de diagonalen elkaar middendoor delen.
Opdracht 6
Welke figuur wordt omschreven met de volgende definiZe?
“Een vierhoek waarvan de diagonalen elkaar loodrecht middendoor delen.”
Download