& Vennootschap Onderneming De VOF als houdstervennootschap ‘Van bedrijf spreekt men slechts als de betrokkene regelmatig en openlijk in zekere kwaliteit optreedt om voor zichzelf winst te behalen.’ Inleiding De vennootschap onder firma, VOF, (en de commanditaire vennootschap, CV) worden nogal eens gebruikt als houdstervennootschap in internationale – fiscaal gedreven – structuren. De reden daarvoor is dat deze vennootschappen door de Nederlandse fiscus, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, als transparant (en dus niet belastingplichtig) worden beschouwd. Voor buitenlandse, in het bijzonder Amerikaanse, belastingdoeleinden kunnen zij echter worden gekwalificeerd als niet-transparante entiteiten (in de Verenigde Staten op basis van het zogenoemde ‘check the box regime’). Dit verschil in kwalificatie kan fiscaal voordelig zijn. De minister merkte ter gelegenheid van de wetswijziging op dat aan de hand van de verkeersopvattingen bepaald moet worden of er al dan niet sprake is van een bedrijf. Ook merkte hij op dat onder een beroep verstaan moest worden een regelmatige maatschappelijke werkzaamheid en onder bedrijf een beroep waarbij niet de persoonlijke kwaliteiten van de beoefenaar op de voorgrond staan. Naar het zich nu laat aanzien, zal de nog in te voeren titel 13 van Boek 7 BW over de ‘vennootschap’ ook weinig aanknopingspunten bieden voor de vraag of de bedoelde houdsteractiviteiten als bedrijfsuitoefening kwalificeren. Rechtspraak en doctrine Artikel 16 Wetboek van Koophandel (WvK) bepaalt: ‘De vennootschap onder firma is de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam aangegaan.’ Kenmerkend voor het bestaan van een VOF is dus kennelijk dat zij een bedrijf uitoefent. Voor de CV, als een gekwalificeerde vorm van de VOF, geldt hetzelfde. Vanuit fiscaalrechtelijk perspectief wenst men veelal de activiteiten van de vennootschap in Nederland zoveel mogelijk te beperken, vaak liefst tot het enkel houden van deelnemingen. Vanuit civielrechtelijk perspectief kan men zich echter afvragen of het enkel houden van deelnemingen kwalificeert als ‘het uitoefenen van een bedrijf’ in de zin van artikel 16 WvK, dan wel dat daarvan pas kan worden gesproken wanneer aanvullende activiteiten worden verricht. Deze vraag is het onderwerp van deze bijdrage. Wetsgeschiedenis In de wet zelf zijn geen criteria opgenomen op basis waarvan kan worden vastgesteld of het enkel houden van deelnemingen kan kwalificeren als het uitoefenen van een bedrijf. Ook de wetsgeschiedenis brengt ons niet veel verder. Tot een wetswijziging in 1934 was de VOF ‘diegene welke twee of meerdere personen aangaan teneinde onder gemeenschappelijke naam koophandel te drijven’. In de memorie van antwoord op het ontwerp van wet dat leidde tot het vervangen van de term ‘koophandel’ door ‘bedrijf’, gaf de regering als omschrijving van bedrijf: 106 Bij mijn weten is er geen rechtspraak die antwoord geeft op de vraag of het enkel houden van deelnemingen kwalificeert als het uitoefenen van een bedrijf in de zin van artikel 16 WvK. Het gaat veelal meer over het onderscheid tussen beroep en bedrijf en niet zozeer over de definitie van bedrijf op zich. Het onderscheid tussen beroep en bedrijf is in zijn algemeenheid relevant omdat een maatschap die onder gemeenschappelijke naam bedrijfsactiviteiten ontplooit, daarmee als een VOF kwalificeert (met de daaraan verbonden kenmerken, in het bijzonder de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten). Volgens rechtspraak en doctrine zijn criteria voor bedrijfsuitoefening onder meer het voortbrengen, verhandelen of afleveren van goederen of het sluiten of tot stand brengen van handelstransacties en het verlenen van andere onpersoonlijke diensten. Andere kenmerken zijn of al dan niet verlies kan worden gemaakt en of in belangrijke mate gebruik wordt gemaakt van vreemde arbeid en vreemd kapitaal. Aanvaard wordt verder dat het vereiste streven naar winst mede kan omvatten het besparen van kosten. Analyse In het licht van in wetsgeschiedenis, rechtspraak en doctrine geformuleerde criteria is er reden te betwijfelen of het enkel houden van deelnemingen kwalificeert als het uitoefenen van een bedrijf. Immers, het enkel – passief – houden van deelnemingen is juist niet openlijk van aard. Daarnaast kan worden betwijfeld of het wel iets is dat regelmatig wordt verricht. Voor een eenmalige transactie is een VOF of CV V&O juni 2000/Afl. 6 & Vennootschap Onderneming immers niet de geëigende rechtsvorm. Wel is er veelal sprake van een streven naar vermogensrechtelijk voordeel, al hangt het van de aard van de transactie af waar dat voordeel (of die kostenbesparing) zich openbaart. Bij het alleen houden van deelnemingen is dus twijfel op zijn plaats of er wel een VOF of CV bestaat. meende VOF of CV? En wie zou er belang bij hebben de kwalificatie van een VOF of CV aan te vechten? Ik zou echter menen dat wanneer er – naast de houdsteractiviteiten – ook bepaalde andere activiteiten worden ontplooid, wel van uitoefening van een bedrijf sprake kan zijn. Elke additionele activiteit van de houdstervennootschap die op zichzelf als bedrijfsuitoefening zou kunnen kwalificeren, zou voldoende moeten zijn om de vennootschap te laten voldoen aan het vereiste van artikel 16 WvK. Een breed scala van commerciële activiteiten laat zich natuurlijk denken. Een voorbeeld is het actief beheren van en management voeren over de deelnemingen, waardoor de vennootschap het karakter heeft van een participatiemaatschappij. Een ander voorbeeld is het investeren in waardepapieren. Daarbij is, denk ik, niet zozeer van belang hoe de waarde van die investeringen zich verhoudt tot de waarde van de gehouden deelnemingen, maar meer of het doen van de investeringen als zodanig regelmatige en openlijke activiteiten zijn en of er een winststreven is. Daarbij kan het helpen dat de investeringen plaatsvinden buiten de groep waarvan de vennootschap deel uitmaakt en/of dat er een actief beheer is van de investeringen. Ook kan het helpen dat er een risico op verlies is (en dus de investeringen niet volledig door anderen worden gegarandeerd) en dat niet alle winsten in wezen aan andere partijen dan de vennootschap ten goede komen. ‘Maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen.’ Totdat er duidelijkheid is omtrent deze problematiek in (de totstandkomingsgeschiedenis van) wet of rechtspraak, lijkt het voor een advocaat die om een civielrechtelijke opinie wordt gevraagd omtrent het bestaan van een VOF of CV in elk geval prudent aan te geven dat er twijfel kan zijn of het enkel houden van deelnemingen voldoende is om het bestaan van een VOF of CV te rechtvaardigen. Een dergelijke kwalificatie kan worden afgezwakt naarmate er door de vennootschap meer activiteiten worden ontplooid naast de houdsteractiviteiten. Ten slotte nog het volgende. Indien aangenomen zou moeten worden dat het enkel houden van deelnemingen onvoldoende is om de VOF of CV als zodanig te kwalificeren, wat is in dat geval de status van de ver- V&O juni 2000/Afl. 6 Het is mogelijk dat een maatschap door de activiteiten (van de maten) als een VOF moet worden gekwalificeerd. Artikel 7A:1655 BW bepaalt: De VOF is een species van de maatschap. De maatschap wordt vooral gebruikt voor beroepsuitoefening en een maatschap tot uitoefening van een bedrijf (mits onder gemeenschappelijke naam) kwalificeert daarmee als VOF. Het is echter de vraag of het omgekeerde ook mogelijk is, te weten de ‘omzetting’ van een VOF die geen bedrijf blijkt uit te oefenen, naar een maatschap. Ik betwijfel of dit mogelijk is. Ook los van de vraag of ‘omzetting’ van VOF naar maatschap überhaupt mogelijk is, lijken de houdsteractiviteiten natuurlijk niet op wat in het algemeen onder beroepsuitoefening wordt verstaan. Daarnaast geldt dat de vennootschap als VOF of CV zal zijn ingeschreven in het Handelsregister. Weliswaar is dat niet per se een bewijs van het hebben van een bedrijf in de zin van artikel 16 WvK, het is in elk geval wel een aanwijzing dat partijen hebben beoogd een VOF of CV, en niet een maatschap of iets anders, tot stand te brengen. Door het aannemen van een herkwalificatie tot maatschap zouden bovendien de crediteuren van de vennootschap worden benadeeld, omdat er dan immers geen afgescheiden vermogen meer bestaat en geen hoofdelijkheid van de beherende vennoten. Ik zou zeggen dat wanneer de activiteiten van de vennootschap niet als bedrijfsuitoefening kunnen worden gekwalificeerd, de rechtsrelatie tussen de vermeende vennoten geduid moet worden als een onbenoemde – sui generis – overeenkomst, waarin afspraken tussen partijen zijn vastgelegd omtrent hetgeen zij in gemeenschap hebben gebracht. In zoverre zijn hun afspraken, denk ik, mede te zien als een beheersregeling in de zin van artikel 3:168 BW. De afdwingbaarheid van deze afspraken wordt overigens op zichzelf niet geraakt door het ontbreken van vennootschappelijke status. Slechts de door de wet aan de kwalificatie van VOF of CV verbonden kenmerken gelden niet, in het bijzonder de hoofdelijke aansprakelijkheid van de beherende vennoten. 107 & Vennootschap Onderneming Schuldeisers van de vennootschap hebben geen belang bij het aanvechten van de kwalificatie van VOF of CV, omdat zij zijn gebaat bij het afgescheiden vermogen van de vennootschap en de hoofdelijke aansprakelijkheid van de beherende vennoten. Schuldeisers (of de curator) van een der vennoten zouden echter wel belang kunnen hebben bij het aanvechten van de status van de vennootschap. Immers, als de beoogde vennootschap niet meer is dan een contract tussen de vermeende vennoten, dan bestaat er ook geen afgescheiden vermogen en biedt het bijeengebrachte vermogen dus verhaal voor crediteuren van de individuele vennoten zonder dat zij voorrang van zaakscrediteuren hoeven te dulden. Mr H.P. Witteveen Stibbe Simont Monahan Duhot te New York Vennootschap & Onderneming verschijnt maandelijks en behandelt relevante ontwikkelingen op het gebied van het vennootschaps-, ondernemings-, bank- en effectenrecht. De redactie stelt zich ten doel om bondig, actueel, praktijkgericht en compleet te zijn. Aanbevolen citeerwijze: V&O 2000, p... Redactie Uitgever ALLEN & OVERY Mr W.J. Horsten Mr J.D. Kleyn Mr Ch.M. Stokkermans Law & Practice Publishers Nassaulaan 5, 2514 JS Den Haag tel. 070-330 70 33, fax 070-330 70 30 e-mail [email protected] website www.bju.nl DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK N.V. LINKLATERS & ALLIANCE Mr C.J. Groffen Mr P. Klemann Mr V.A.E.M. Meijers LOYENS & LOEFF Mr W. Bon Mr H.F. van Druten Mr H.A. de Savornin Lohman NAUTA DUTILH Mr M.A. Blom Mr H.G. van Everdingen Mr A.J. van der Lely STIBBE SIMONT MONAHAN DUHOT Mr D.C.C. van Everdingen Mr A.F.J.A. Leijten Mr J. Willeumier Secretaris van de redactie Mr H.M. Vletter-van Dort tel. 070-517 91 95 fax 070-511 93 33 e-mail [email protected] 108 Law & Practice Publishers maakt deel uit van Boom Juridische uitgevers BV. Abonnementsprijs De abonnementsprijs bedraagt ƒ 365,- per jaar inclusief btw, verzendkosten en solide opbergband. Abonnementen Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. Valt de aanvang van een abonnement niet samen met het kalenderjaar, dan wordt over het resterende gedeelte van dat jaar een evenredig deel van de abonnementsprijs in rekening gebracht. Het abonnement kan alleen schriftelijk tot uiterlijk 1 december van het lopende abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een kalenderjaar verlengd. Voor abonnementen wende men zich tot Boom distributiecentrum, Postbus 400, 7940 AK Meppel, tel. 0522-23 75 55, fax 0522-25 38 64. ISSN 0925-9643 V&O juni 2000/Afl. 6