Gehechtheid, zorg en pro-sociaal gedrag Dit proefschrift heeft tot doel de relatie tussen onveilige gehechtheid (vermijding, angst) en prosociaal gedrag te onderzoeken en als afgeleide hiervan individueel prosociaal gedrag en prosociaal gedrag in groepsverband in termen van de gehechtheidstheorie van Bowlby en Ainsworth te conceptualiseren (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978; Bowlby, 1969/1982). Tot op heden zijn er weinig theoretische kaders waarin angstige gehechtheid een rol speelt in de verklaring van prosociaal gedrag in individuele – en groepsituaties (zie Penner, 2002; Snyder, Clary, & Stukas, 2000, voor eerste pogingen). Het is van belang te onderzoeken in welke mate een veilige gehechtheid een relevante bron voor prosociaal gedrag kan zijn (Wilson & Musick, 1999), en in welk mate dit gedrag door onveilige gehechtheid onderdrukt of terzijde geschoven kan worden (Kunce & Shaver, 1994). Volgens Mikulincer en anderen (b.v.., Mikulincer, Shaver, Gillath & Nitzberg, 2005; Gillath, Shaver, & Mikulincer, 2005; Feeney & Collins, 2001) is het alleen voor een persoon die zich relatief veilig voelt mogelijk om anderen niet slechts als bron van veiligheid en steun waar te nemen, maar ook als lijdend persoon met belangrijke behoeften te zien die om die reden steun behoeft. Het onderzoek had tot doel de relatie tussen onveilige gehechtheid (vermijding, angst) en prosociaal gedrag te onderzoeken. Naast de conceptualisering van individueel prosociaal gedrag en prosociaal gedrag in groepsverband in termen van de gehechtheidstheorie, proberen we de unieke verklarende kracht van gehechtheidsstijlen te onderzoeken die verder gaat dan de potentiële bijdrage van algemene persoonlijkheidseigenschappen aan de verklaring van altruistisch gedrag. Daarnaast wilden we de rol van morele oordelen in de relatie tussen onveilige gehechtheid en vrijwilligerswerk onderzoeken. Om beter inzicht te krijgen in altruistisch gedrag in groepsverband, hebben we ten slotte een beroep gedaan op de gehechtheidsheorie. De studies werden in drie verschillende landen uitgevoerd (Israël, Nederland en de Verenigde Staten). De resultaten tonen aan dat de twee dimensies van onveilige gehechtheid – angst en vermijding – in verband staan met prosociaal gedrag, zoals gemeten met behulp van daadwerkelijk (mogelijk altruïstisch) vrijwilligerswerk. Vermijdende personen nemen minder deel aan vrijwilligerswerk en zijn minder door altruïstische en op anderen gerichte redenen gemotiveerd om voor anderen te zorgen dan mensen die zich veilig voelen. Angstige personen zijn niet minder geneigd aan vrijwilligerswerk deel te nemen, maar hun redenen voor vrijwillige aktiviteiten zijn vaak zelfzuchtig (zelfbescherming, zichzelf verheffen; motieven die op het sociale vlak en carrière berusten). Het lijkt erop dat deze zelfzuchtige motieven een belangrijke rol spelen in de relatie tussen angstige gehechtheid en het gedrag van een vrijwilliger, terwijl vermijdende gehechtheid een direct negatieve invloed heeft op het deelnemen aan vrijwilligerswerk. Veilige gehechtheid, zoals gedefiniëerd in termen van lage scores op angstige en vermijdende gehechtheidsdimensies, is geassocieerd met meer prosociaal altruïstisch en zorgzaam gedrag, geïnspireerd door op-anderen-gerichte motieven. Het belang van veilige gehechtheid wordt versterkt door de unieke bijdrage die zij levert aan de verklaring van prosociaal gedrag en persoonlijkheidseigenschappen gaat verder (zoals dan de verklarende invloed van extraversie en neuroticisme). Hoewel deze eigenschappen geassocieerd zijn met gehechtheidsoriëntaties en vrijwilligerswerk, is de verbinding tussen gehechtheid en vrijwilligerswerk niet uitsluitend op grond van deze eigenschappen te verklaren. We hebben laten zien dat het gevoel van verplichting om de groep van dienst te zijn en de daadwerkelijke inspanning om aan de groep bij te dragen, afhankelijk zijn van de gehechtheidsstijl van een persoon. Voor proefpersonen met een angstige gehechtheid verhoogde het respect van de groep het gevoel van verplichting ten opzichte van de groep en de inspanning ten bate van de groep, terwijl gebrek aan respect van de groep tot een verminderd gevoel van verplichting leidde, maar ook tot grotere bijdragen aan het groepsbelang (in de vorm van hogere gelddonaties) en verhoogde daadwerkelijke inspanning ten bate van de groep. Deelnemers met een veiliger gehechtheidsstijl werden nauwelijks beïnvloed door het respect of het gebrek aan respect van de groep. De resultaten benadrukken het belang van individuele zelfrepresentatie van waaruit een persoon anderen waarneemt en op hen reageert. Gelet op wat tot op heden in de literatuur bekend is, voegt dit proefschrift inzicht toe in de samenhang van verschillende gehechtheidsstijlen met altruïstisch, zorgzaam en prosociaal gedrag. Onze resultaten ondersteunen de gehechtheidstheorie en haar verklarende waarde voor altruïsme (b.v., Bartholomew & Horowitz, 1991; Cassidy & Kobak, 1988; Mikulincer & Shaver, 2003; Shaver & Mikulincer, 2002). Zowel angstige als vermijdende mensen hebben moeite om een authentiek, bindend en stabiel gevoel van eigenwaarde op te bouwen, wat leidt tot verschillende manieren om met verdriet van de ander en de behoefte aan zorg van medemensen om te gaan. Vermijdende personen hebben de neiging zichzelf en anderen te overtuigen dat ze sterk en en onafhankelijk zijn. Dit past bij hun defensieve neiging om ieder signaal van het verdriet van een ander van de hand te wijzen en pijnlijke emoties te onderdrukken (b.v. Fraley & Shaver, 1997). Vermijdende personen met een laag moreel niveau nemen voornamelijk vanuit egoïstische motieven deel aan vrijwilligers werk: "een ander te gebruiken door hem te helpen’ Wat angstig-gehechte personen betreft, zij doen vrijwilligerswerk, wanneer egoïstische motieven bij het verrichten van vrijwilligerswerk betrokken zijn (b.v. motieven die gebaseerd zijn op zelfbescherming, zichzelf verheffen, maatschappelijke goedkeuring, bevordering van de loopbaan). Zij zijn niet minder geneigd zorgzaam en altruïstisch gedrag te tonen zoals het deelnemen aan vrijwilligerswerk, maar hun redenen hiervoor zijn gebaseerd op hun sterke behoefte aan liefde en acceptatie (b.v, Cassidy & Kobak, 1988). Angstig gehechte personen zijn overgevoelig voor signalen van maatschappelijke goedkeuring en zijn overmatig afhankelijk van externe bronnen van eigenwaarde (Mikulincer & Shaver, 2005). Zij zoeken onophoudelijk de liefde en goedkeuring van anderen en hun gevoel van eigenwaarde is gebaseerd op de positieve feedback van anderen. Veilige gehechtheid is geassocieerd met een sterkere neiging tot vrijwilligerswerk, en de motieven daarvoor zijn vaker altruïstisch. Een veilige gehechtheid houdt positieve representatie van zichzelf in als een waardevol en competent persoon (zie bijv. Bartholomew & Horowitz, 1991; Mikulincer & Shaver, 2005). Veilig gehechte personen mobiliseren altruïstische eigenschappen in zichzelf – eigenschappen die overeenstemmen met hun beeld van hun eigen gehechtheidsfiguren. Veilige representaties fungeren als authentieke en stabiele bronnen voor gevoelens van eigenwaarde (Mikulincer & Shaver, 2004), en als basis voor verwerking van respect of gebrek aan respect van de groep. Ze versterken daardoor empathie, en zorgzaam en prosociaal gedrag relatief onafhankelijk van groepsdruk. Toekomstige studies zouden meer objectieve metingen moeten gebruiken voor gehechtheidsstijl, vrijwilligerswerk en altruïsme, en methoden moeten ontwikkelen en toetsen om het vrijwilligerswerk, de zorgzaamheid voor de ander, en effectief altruïsme te bevorderen. In dit proefschrift hebben we laten zien dat de gehechtheidstheorie hiervoor vruchtbare aanknopingspunten biedt.