Vrijwilligerswerk als activeringsinstrument Thomas Kampen (Universiteit van Amsterdam) De overheid doet de laatste jaren in toenemende mate een beroep op burgers om mee te doen en niet meer vanaf de zijlijn toe te kijken. Burgers worden betrokken bij beleidsvorming en worden opgeroepen om initiatief te nemen of zich in te zetten als vrijwilliger of mantelzorger. Allerlei vormen van participatie die te scharen zijn onder de noemer ‘actief burgerschap’ en gezamenlijk het begrippenapparaat vormen van de in 2007 ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Met de Wmo wil de overheid de participatie van actieve burgers waarborgen en van inactieve burgers bevorderen. Om actieve burgers actief te houden heeft het Rijk de gemeenten opdracht gegeven om vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen en te faciliteren. Naast het weghalen van belemmeringen in wet- en regelgeving, het in kaart brengen van de vrijwillige inzet in hun gemeente en het verbeteren van de kwaliteit van het lokale beleid, moeten gemeenten op zoek naar vrijwilligers in nieuwe doelgroepen. Met name de laatste opdracht betekent dat gemeenten creatieve manieren moeten bedenken om vrijwilligerswerk te stimuleren en aantrekkelijker te maken. Het appèl op een actieve houding van burgers staat in schril contrast met het toenemende aantal mensen dat niet langer actief is op de arbeidsmarkt door de economische crisis. Voor deze steeds groter wordende groep werklozen dreigt sociale uitsluiting en verdere marginalisering. De groep is echter in potentie beschikbaar voor vrijwilligerswerk en een mogelijke oplossing voor uitsluiting en marginalisering is ze te betrekken bij vrijwilligersactiviteiten. Veel gemeenten grijpen dan ook de toenemende werkloosheid aan om het tekort aan vrijwilligers op te vangen en tegelijkertijd de maatschappelijke participatie van inactieve burgers te bevorderen. De overheid kijkt met name naar bijstandscliënten als potentiële groep nieuwe vrijwilligers aangezien zij moeilijker naar betaald werk te begeleiden zijn en langer beschikbaar blijven voor vrijwilligerswerk. Daarnaast bestaat binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) de mogelijkheid om vrijwilligerswerk verplicht te stellen of te stimuleren met financiële middelen. Dit biedt gemeenten aanvullende mogelijkheden om in het kader van activering deelname aan vrijwilligerswerk te bevorderen. Vrijwilligerswerk neemt in de context van activering een bijzondere plaats in. Het bevindt zich op het kruispunt van de Wmo en de WWB. Vanuit de Wmo bezien levert vrijwilligerswerk vooral een belangrijke bijdrage aan sociale cohesie. Uit het oogpunt van de WWB is vrijwilligerswerk te beschouwen als een opstap naar werk en een middel tegen sociale uitsluiting. Dit leidt tot uiteenlopende verwachtingen van activering via vrijwilligerswerk in lokaal beleid. Een aantal gemeenten legt het accent op reïntegratie en wil met vrijwilligerswerk de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen door bijstandscliënten vaardigheden en werkritme op te laten doen. Andere gemeenten rekenen er op dat vrijwilligerswerk leidt tot een verdere oriëntatie en invulling van het leveren van een bijdrage aan de maatschappij. Het versterken van verantwoordelijkheidsbesef bij mensen moet leiden tot duurzame participatie. Tot slot moet vrijwilligerswerk bijstandscliënten emanciperen doordat deelname aan vrijwilligersactiviteiten ze uit een sociaal isolement helpen. Het doel is in dat geval om via empowerment het zelfvertrouwen en de eigenwaarde van mensen te vergroten. Onderzoeksresultaten In een lopend onderzoek naar burgers op het snijvlak van de Wmo en WWB vroegen we bijstandscliënten naar hun ervaringen als vrijwilliger. Ze vertelden ons over hun ervaringen met vrijwilligersactiviteiten en over de contacten die ze opdoen tijdens het vrijwilligerswerk. Maar ook hun ervaringen met de sociale dienst kwamen ter sprake. De respondenten blikten terug op de manier waarop ze op de vrijwilligersplek terecht zijn gekomen en de mate van dwang of juist keuzevrijheid die ze hebben ervaren. De bejegening door klantmanagers en hun betrokkenheid bij de activiteiten van hun cliënt als vrijwilliger kwamen eveneens aan bod. Tot slot hebben we de deelnemers gevraagd naar hun persoonlijke doelstellingen met het vrijwilligerswerk, met speciale aandacht voor wat ze willen leren en wat ze denken dat anderen van hen verwachten. Het onderzoek vindt plaats in Amsterdam, Eindhoven, Leeuwarden, Nijmegen en Zaanstad. Deze gemeenten hanteren een verschil in de mate van verplichting: van verplichten met de mogelijkheid om te korten op de uitkering tot belonen met een premie voor het verrichten van vrijwilligerswerk op eigen initiatief. Daartussen worden bijstandscliënten 'geprikkeld', 'verleid' en 'gekieteld' om vrijwilligerswerk te doen. Verplichten werkt, maar met aandacht voor persoonlijke wensen De meeste respondenten vinden het geen probleem dat de samenleving iets terug vraagt voor een uitkering. Ze zien de verplichting om een tegenprestatie te leveren dan ook niet als een probleem. Betrokkenheid bij de publieke zaak of bij het welzijn van een ander zien ze echter als iets dat je niet kunt afdwingen. Zoiets komt vanuit je hart en moet je mensen niet opleggen. Verplichting is dus geen probleem als de participatie aansluit bij de doelen, dromen en verwachtingen van mensen. Respondenten die verplicht worden, hebben vooral bezwaar tegen het gebrek aan inspraak in de plaatsingsprocedure. Ze zouden graag zien dat ze een aantal opties voorgelegd krijgen om uit te kunnen kiezen. Keuzemogelijkheden zorgen ervoor dat mensen gaan zoeken naar vrijwilligerswerk dat aansluit bij de eigen ervaring en wensen. Dit heeft een positieve uitwerking op de motivatie, omdat de activiteiten passen in hun biografie. De benadering die gepaard gaat met verplichting levert bijstandscliënten een gevoel van miskenning op. Ze voelen zich gebruikt door de sociale dienst of hun klantmanager om doelstellingen of targets te halen. Verantwoordelijkheden respecteren De meeste respondenten vinden het rechtvaardig dat de samenleving iets terug vraagt voor een uitkering, maar zien dit niet als hun belangrijkste verantwoordelijkheid. Andere verantwoordelijkheden, zoals het aflossen van schulden, de zorg voor kinderen of de eigen gezondheid, gaan voor. Als de samenleving deze verantwoordelijkheden respecteert, willen ze graag iets doen. De verantwoordelijkheid om iets terug te doen in de vorm van vrijwilligerswerk bevalt beter dan gewezen worden op de verantwoordelijkheid om een baan te vinden. Wekelijks sollicitatiebrieven versturen en keer op keer afgewezen worden werkt demotiverend, terwijl het helpen van anderen het zelfvertrouwen doet groeien. Kans op werk blijft beperkt, maar hoop op werk blijft bestaan Er bestaat een duidelijk verschil tussen de beleidsdoelstellingen en de persoonlijke doelstellingen van bijstandscliënten die vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligerswerk moet deelnemers werkritme aanleren om zo de reïntegreerbaarheid te vergroten, maar in de praktijk doen bijstandcliënten slechts een paar uur per week vrijwilligerswerk. Hierdoor verschilt het ritme niet veel met perioden van inactiviteit. De verwachting is dat mensen competenties aanleren, maar de meeste respondenten vinden hun werkzaamheden als vrijwilliger te simpel om er iets van op te steken of ze leren niet wat ze willen leren. Respondenten die een doel voor ogen hebben, zien vrijwilligerswerk als een kans om hun cv uit te breiden of om contacten op te doen die mogelijk tot betaald werk leiden. Gevoelsmatig nemen de kansen op betaald werk door vrijwilligerswerk echter niet bij iedereen toe. Ook in de praktijk werpen cv-building en opgedane contacten nog niet de gewenste vruchten af. Respondenten die niet weten wat ze willen, grijpen vrijwilligerswerk aan om een nieuwe focus te vinden, hun horizon te verbreden en op eigen tempo hun kwaliteiten te ontdekken. Een vrijwilligersorganisatie is voor hen meer een plek om jezelf te leren kennen dan om te leren werken. Hoewel ze zelf vaak het gevoel hebben dat hun vrijwilligersactiviteiten weinig voorstellen, blijft de hoop dat het hun kansen op de arbeidsmarkt zal vergroten bestaan. Een aantal hoopt geduldig dat het vrijwilligerswerk op den duur betaald kan worden. Mensen zijn gemotiveerd, maar worden ze het ook? Het helpen van anderen heeft een positief effect op bijstandscliënten. Het gevoel niet afhankelijk te zijn, maar in staat te zijn anderen te helpen geeft voldoening. Deelnemers ontlenen eigenwaarde aan het deel uitmaken van een organisatie, ergens te mogen zijn en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Iets terug kunnen doen voor de uitkering lucht op. Het helpen van anderen draagt bij aan de zelfreflexiviteit van de meeste respondenten. Het leidt tot relativering van de eigen problemen. De benadering vanuit de sociale dienst draagt niet bij aan de emancipatoire werking van vrijwilligerswerk, omdat het te veel op controle gericht is. Bijstandscliënten zijn gemotiveerd om iets te doen, maar ervaren het contact als demotiverend. Op het moment dat ze de sociale dienst nodig hebben, krijgen respondenten het gevoel in de verstikkende greep van sociale diensten te geraken. Sociale diensten die aandacht hebben voor de zorgen van mensen, geven cliënten het gevoel gezien en gehoord te worden en dat motiveert ze om te participeren. Dit onderzoek maakt deel uit van het NICIS-onderzoeksproject Leren Participeren. Voor verdere informatie over het onderzoek kunt u contact opnemen met Thomas Kampen via 020-525.27.21 of [email protected].