in een democratie Leerboek VMBO KGT Leerjaar 4 29 april 2011 Tamara Baas 548647 Maatschappijleer DT MM08.VDHB VOORWOORD In dit leerboek over politiek ga je van alles leren over hoe de politiek in Nederland werkt. De leerteksten en vragen en opdrachten zijn gebaseerd op de eindtermen die voor Maatschappijleer 2 gelden, daarmee is dit een goede voorbereiding op je eindexamen. Elk hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd: Het hoofdstuk begint met een introductie Daarna volgt de leertekst Aan het einde van de leertekst staan de belangrijkste dingen uit het hoofdstuk in een gekleurd kader Daar vind je ook de belangrijkste begrippen, met uitleg van de betekenis Het hoofdstuk wordt afgesloten met vragen en opdrachten Voorin het boek staat een studieplanner, de structuur van de lessen staan in een schema, zodat je weet wat er wanneer wordt behandeld. Achter in het boek staan examenopgaven. Daarmee kun je oefenen, om te zien hoe goed je de leerstof in je hoofd hebt zitten. Ik wens je veel plezier met dit boek! Tamara Baas 2 INHOUDSOPGAVE Studieplanner 4 1. Democratie, rechtsstaat, dictatuur 5 2. Parlementaire democratie 10 3. Scheiding van de macht 15 4. Hoe werkt besluitvorming? 20 5. Invloed van burgers, media en pressiegroepen 26 6. Examenvragen 33 Gebruikte literatuur 37 3 STUDIEPLANNER In deze studieplanner staat aangegeven wat we gaan doen in elke les. Meestal kunnen de opdrachten tijdens de les gemaakt worden, soms moet je het thuis afmaken of ermee beginnen. Door thuis voor elke les alvast het hoofdstuk te lezen, kom je goed voorbereid in de les. Als je door ziekte (of een andere reden dat je afwezig bent geweest) achterstand oploopt, zorg dan dat je dit zelf inhaalt. Als dat problemen oplevert, overleg dan met de docent. Les 1 Onderwerp Hst 1 Democratie, rechtsstaat, dictatuur Les 2 Hst 2 Parlementaire democratie Les 3 Hst 3 Scheiding van de macht Les 4 Hst 4 Hoe werkt besluitvorming? Les 5 Hst 4 Coalitievorming Les 6 Hst 5 Invloed van burgers, media en pressiegroepen Wat doen we? Uitleg over onderwerp / maken en bespreken opdrachten hst 1 Uitleg en oefening met verschillende meningen / maken en bespreken opdrachten hst 2 Kijken naar vragenuurtje Tweede Kamer en uitleg / maken opdrachten hst 3 Discussie over macht van de koningin / maken en bespreken opdrachten hst 3 Oefenen met coalitievorming / in de les en thuis opdrachten hst 4 maken Rollenspel, maken en bespreken opdrachten hst 5 4 HOOFDSTUK 1. DEMOCRATIE, RECHTSSTAAT, DICTATUUR Lizelot loopt met haar vriendin in het centrum van de stad Amersfoort. Ze zijn aan het winkelen en gezellig aan het kletsen. Gisteren was het Koninginnedag, toen waren ze ook al in de stad. Het was toen gezellig druk, vandaag is het een stuk rustiger. Ze praten wat na over gisteren, en opeens zegt Lizelot: “Eigenlijk hebben we helemaal geen koningin nodig! Ze doet toch niks anders dan lintjes doorknippen en ze kost nog een hoop geld ook!” Haar vriendin zegt dat ze dan ook geen Koninginnedag meer kunnen vieren, maar Lizelot vindt dat je het dan gewoon anders moet noemen, dan kun je nog steeds feest vieren met elkaar, toch? In Nederland mag je zoiets gewoon zeggen, mag je je mening geven over de overheid en het koningshuis, maar als je in een dictatuur leeft, dan kan zo’n opmerking je je leven kosten, of je vrijheid om te gaan waar je wilt. Dat komt doordat Nederland een democratie is, waar we vrijheid van meningsuiting hebben. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd, wat het verschil is tussen een democratie en een dictatuur, en welke rol de overheid speelt in een dictatuur en een democratie. Ook gaat het over de rechten van burgers, en op welke manier zij tegen machtsmisbruik van de overheid worden beschermd. Democratie en verkiezingen Nederland is een parlementaire democratie. Dat betekent letterlijk dat het volk zichzelf regeert, want het is een woord dat uit het Grieks komt: ‘demos’ betekent ‘volk’ en ‘cratos’ betekent ‘heersen’. Omdat dat met 16 miljoen burgers een beetje lastig is, is er afgesproken dat we uit het volk mensen kiezen die de anderen vertegenwoordigen in de overheid. Daarom hebben we een indirecte democratie. De mensen die in de Tweede Kamer zitten, zijn onze volksvertegenwoordigers. Elke 4 jaar zijn er verkiezingen, waarbij er kan worden gestemd. In Nederland hebben we algemeen kiesrecht, dat betekent dat iedereen die 18 jaar of ouder is, mag gaan stemmen. De verkiezingen zijn ook vrij en geheim. Dat betekent dat je mag kiezen wie je wilt, en dat niemand er achter kan komen op wie jij hebt gestemd. Behalve de Tweede Kamer, hebben we ook een Eerste Kamer in Nederland. Samen vormen zij het parlement. De leden van de Eerste Kamer worden niet rechtstreeks door de bevolking gekozen. Rechtsstaat Nederland is een rechtsstaat. Een staat is een gebied met een bevolking, een stuk grond wat door grenzen wordt afgebakend en een regering die internationaal erkend wordt. De term rechtsstaat houdt in, dat de regering niet zelf mag bepalen hoe zij het land besturen, maar dat de wetten en plannen die zij bedenken goedgekeurd moeten zijn door het parlement. Dat zorgt ervoor, dat de overheid niet alle macht in handen heeft, maar dat zij zich zelf ook aan de wet moet houden. Bovendien is er scheiding van machten, om ervoor te zorgen dat rechters onafhankelijk zijn. Op die manier zijn burgers beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid. Dictatuur Maar hoe werkt dat dan in een dictatuur? Een dictatuur is een politiek systeem, waar 1 persoon, of een kleine groep, zoals een politieke partij, de macht heeft. De dictator, of de groep, stelt de regels vast, en heeft 5 ook de machtsmiddelen om ervoor te zorgen dat iedereen zich daaraan houdt. Wat machtsmiddelen zijn, en welke er zijn, wordt in hoofdstuk 4 besproken. Vrijheid Als je in een democratie leeft heb je meer vrijheid dan wanneer je in een dictatuur leeft. Dat kun je zien aan de rechten die burgers hebben. In Nederland zijn de rechten van de burgers vastgelegd in de Grondwet. Dat zijn de belangrijkste wetsartikelen waar iedereen, ook de overheid, zich aan moet houden. Voorbeelden van rechten die in de Grondwet staan omschreven zijn de volgende: iedereen is voor de wet gelijk, dat betekent dat je recht hebt op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Je mag dus niet discrimineren, maar ook niet gediscrimineerd worden. Ook is er vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, het recht om een politieke partij op te richten, godsdienstvrijheid, vrijheid van onderwijs en recht op privacy. De meeste van de voorbeelden die hier gegeven zijn, zijn politieke rechten. Het recht op onderwijs is een voorbeeld van een sociaal recht. Naast de rechten die we als burgers hebben, zijn ook plichten voor de inwoners van Nederland. Rechten geven aan wat je mag doen, plichten geven aan wat je moet doen. Voorbeelden van plichten zijn de belastingplicht en de leerplicht. Vrijheid, dus alles mag? Betekenen die rechten die in de Grondwet beschreven zijn, nu ook dat je alles mag? Nee, natuurlijk niet, dat had je al wel begrepen! Dat wij een overheid hebben, die ervoor zorgt dat er wetten zijn, en dat wij ons allemaal aan die wetten houden, heeft tot gevolg dat wij een stukje van onze eigen vrijheid hebben afgestaan aan de overheid. Daardoor kunnen we niet zomaar helemaal zelf weten wat we doen of laten, maar zijn er regels waar we ons aan moeten houden. 6 Kenmerken rechtsstaat: - Alle burgers zijn gelijk voor de wet - Alle inwoners hebben op dezelfde manier invloed op de manier waarop het land wordt geregeerd - Er is een onafhankelijke rechterlijke macht - Er is een grondwet, waarin de belangrijkste rechten en plichten van de burgers staan beschreven - Burgers hebben grondrechten Kenmerken democratie: - Er is een parlement met politieke macht - Er zijn vrije en geheime verkiezingen - In de grondwet zijn de macht en bevoegdheden van de regering vastgelegd - Er wordt besloten met meerderheid van stemmen, maar er wordt rekening gehouden met minderheden - Er is sprake van scheiding der machten: Trias Politica BEGRIPPEN Democratie: een manier om een land te besturen, waarbij burgers invloed hebben op de politieke besluitvorming. Volksvertegenwoordiger: iemand die is gekozen door de bevolking om besluiten te nemen over het bestuur van het land. Kiesrecht: het recht om volksvertegenwoordigers te kiezen. Kenmerken dictatuur: - Het volk heeft geen politieke rechten. - De landelijke overheid bestaat vaak maar uit één partij, namelijk die van de machthebber (dictator) - De grondrechten van burgers worden niet beschermd. - Het leger heeft een sterke rol in de samenleving. Vrije en geheime verkiezingen: je kunt stemmen op wie je wilt en niemand komt te weten op wie je hebt gestemd. Staat: een land met een eigen grondgebied, een eigen bevolking en een eigen overheid. Rechtsstaat: een staat met een grondwet, de burgers hebben grondrechten en worden beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid. Grondwet: de wet waarin de belangrijkste rechten en plichten van burgers staan. Grondrechten: de belangrijkste rechten die in de samenleving gelden en daarom zijn opgenomen in de grondwet. Dictatuur: een staat waarin de macht in handen is van één persoon, een kleine groep mensen of één partij. 7 VRAGEN EN OPDRACHTEN 1. Omschrijf in je eigen woorden wat politiek is, waarbij je niet de woorden ‘regels’ en ‘besturen’ mag gebruiken. Je maakt dus je eigen definitie. 2a. Wat wordt bedoeld met politieke macht? b. Waarom hebben wij ook politieke macht? 3. We hebben in Nederland niet alleen de landelijke overheid, maar ook provinciale en gemeentelijke overheden. a. Waar kun je volgens jou met je kiesrecht meer politieke macht uitoefenen: op landelijk of op gemeentelijk niveau? Leg je antwoord uit. b. Als jij straks mag stemmen, ga je dan gebruik maken van je kiesrecht? Waarom wel of niet? 4. Waarom is Nederland wel een staat en Antarctica niet? 5. Waarom hebben burgers in een dictatuur geen of veel minder vrijheid van meningsuiting? Gebruik in je antwoord het woord onderdrukking. 6. Leg uit waarom de volgende landen wel of geen dictatuur zijn: Libië, Marokko, Rusland, Somalië. Raadpleeg voor je antwoord internet. Gebruik in je antwoord de kenmerken zoals die in de lestekst genoemd worden. 7. TABOEWOORDEN Een taboe is iets waarover je niet praat. In deze opdracht gaat het om ‘taboewoorden’, dat wil zeggen woorden die je niet mag gebruiken. Je moet dus telkens een nauwkeurige omschrijving van het begrip geven waar de taboewoorden niet in voorkomen. Maak deze opdracht in tweetallen. Begrip: POLITICI Taboewoorden: BEVOLKING – VERTEGENWOORDIGEN – BESLUITEN – VERKIEZINGEN Omschrijving: ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ Begrip: KIESRECHT Taboewoorden: BURGERS – INVLOED – VERKIEZINGEN – VOLKSVERTEGENWOORDIGERS Omschrijving: ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ 8 8. WAAR OF NIET WAAR? Geef aan of de volgende zinnen waar of niet verkeerd is. | 1. Een staat kun je omschrijven | als een land met een eigen | bevolking. | 2. Het grondgebied van een land | bestaat uit land, water en lucht | 3. Met een gezag bedoelen we een | overheid die het land bestuurt. | 4. Niet iedereen die in een land woont | hoort bij de bevolking van dat land. | 5. De Noordzee is voor een deel | Nederlands grondgebied. | 6. Elk volk heeft een staat. | | waar zijn. Leg bij de foute zinnen uit wat er waar [] [] [] [] [] [] niet waar | [] | ________________________ | | ________________________ [] | | ________________________ [] | | ________________________ [] | | ________________________ [] | | ________________________ [] | | ________________________ 9. WOORDWEB DEMOCRATIE Waarschijnlijk geeft ieder mens zijn eigen invulling aan het woord democratie. Waaraan denk jij bij het woord democratie? Maak een woordweb met begrippen die jij verbindt met (associeert aan)het begrip democratie. Verwerk deze begrippen tot een definitie van wat jij onder democratie verstaat. Je mag ook een aantal kenmerken van een democratie opschrijven. Democratie 9 HOOFDSTUK 2. PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE Misschien ken je dat wel. Je oom en tante vieren hun verjaardag, en jullie zouden er met het hele gezin naartoe gaan op zaterdag. Maar dan is die zaterdag aangebroken, en de een heeft een voetbalwedstrijd, de ander een verjaardagsfeestje van een vriendin, en je moeder had eigenlijk al afgesproken met jou dat je voor nieuwe kleren en schoenen de stad in zou gaan. Hmm, dat is een probleem… Je vader besluit dat hij dan maar namens het hele gezin naar de verjaardag van je oom en tante zal gaan. Eigenlijk vertegenwoordigt hij dan jullie hele gezin, maar niet iedereen van jullie gezin is aanwezig op dat feestje. Maar je vader kan wel namens het hele gezin het cadeautje geven. bijvoorbeeld als er een referendum wordt gehouden. Er wordt dan een vraag aan de bevolking gesteld, die meestal alleen met ‘ja’ of ‘nee’ kan worden beantwoord. Hoe gaat het dan wel? Volkvertegenwoordigers (dat zijn politici, leden van de Tweede Kamer) worden eens in de 4 jaar gekozen. In de 4 jaar dat zij Kamerlid zijn, nemen zij de besluiten namens de kiezers. Vertegenwoordiging Dit is een voorbeeld van vertegenwoordiging zoals je dat misschien wel eens hebt meegemaakt, maar het gebeurt op veel meer plaatsen in de samenleving. Denk maar aan de advocaat, die een verdachte vertegenwoordigt in een rechtszaak. Of aan vakbonden, die werknemers vertegenwoordigen bij het Caooverleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals je bij het thema Werk hebt geleerd. Ook in de politiek hebben we te maken met vertegenwoordiging. In het vorige hoofdstuk heb je al gelezen, dat we volksvertegenwoordigers kunnen kiezen. In Nederland hebben we een parlementaire democratie. Dat betekent dat de burgers via het parlement, de Eerste Kamer en de Tweede Kamer, invloed kunnen uitoefenen op de politieke besluitvorming. Politieke partijen De Tweede Kamerleden zitten in de Tweede Kamer namens een politieke partij. Een politieke partij is een groep mensen die ongeveer dezelfde ideeën hebben over de inrichting van de samenleving. Daarmee wordt bedoeld, dat zij een soort ideaalplaatje hebben over hoe de samenleving eruit zou moeten zien, en dat willen zij bereiken door besluiten te nemen die daarbij passen. Nu zitten de politici niet alleen voor hun eigen groep in de Tweede Kamer, maar voor alle mensen die in Nederland wonen, als het goed is. Zij hebben het algemeen belang van de bevolking voor ogen. Dat betekent niet, dat voor ieder besluit dat er in de politiek wordt genomen de burgers worden geraadpleegd voor de beslissing kan worden genomen. Soms gebeurt dat wel, Verschillende meningen Zoals hierboven al gezegd werd hebben politieke partijen allemaal hun eigen ideeën over hoe de ideale samenleving eruit zou moeten zien. Ze zijn het vaak niet met elkaar eens als er een besluit moet worden genomen. Er zijn in het parlement dus veel verschillende meningen. Toch moet er een besluit worden 10 genomen, bijvoorbeeld over de aanpak van het fileprobleem, waar zoveel mogelijk politici het eens kunnen zijn. En een besluit kan alleen bij meerderheid van stemmen worden genomen. In een democratie worden verschillen van mening over het algemeen zonder geweld uitgevochten. Je zult politici niet snel vechtend in de Tweede Kamer zien! Alleen een rechter kan iemand het kiesrecht ontnemen, bijvoorbeeld bij iemand die een geestelijke stoornis heeft. Buitenlanders mogen niet stemmen of gekozen worden, behalve bij verkiezingen voor de gemeenteraad, als ze langer dan 5 jaar legaal in Nederland wonen. Bron: www.wikipedia.nl Om tot beslissingen te kunnen komen, debatteren de Kamerleden met elkaar. Ook hebben ze overleg met mensen die last hebben van het probleem, of vertegenwoordigers van groepen mensen in de samenleving. Op die manier proberen ze om zoveel mogelijk draagvlak te creëren voor besluiten die niet zo populair zijn. Verkiezingen en kiesrecht In Nederland zijn er verkiezingen op verschillende bestuurlijke niveaus. Leden van de gemeenteraad, Provinciale Staten, de Tweede Kamer en de Waterschappen worden elke 4 jaar rechtstreeks verkozen. Ook zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement, dat gebeurt eens in de 5 jaar. Hoe komt iemand in het parlement? Daarvoor is het nodig dat hij of zij zich kandidaat stelt voor de verkiezingen, zodat die persoon verkiesbaar wordt. Dat noemen we passief kiesrecht. Je moet daar in ieder geval 18 jaar voor zijn en de Nederlandse identiteit hebben. We kennen ook het actief kiesrecht, dat wil zeggen het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. Scheiding van de machten In een parlementaire democratie is de politieke macht verdeeld over verschillende organen, of onderdelen van het bestuur, om te voorkomen dat alle macht in handen komt van 1 persoon, of van een kleine groep mensen, zoals dat in een dictatuur het geval is. We onderscheiden de volgende drie soorten politieke macht: De wetgevende macht De uitvoerende macht De rechterlijke macht Een ander woord voor de scheiding van de machten is de trias politica. In het volgende hoofdstuk gaan we hier meer over leren. Kenmerken parlementaire democratie: - de politieke macht namens de burgers ligt bij de volksvertegenwoordiging - er is algemeen kiesrecht, en er zijn vrije en geheime verkiezingen - er is een Grondwet - besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen, maar er wordt rekening gehouden met standpunten van minderheden - er is machtenscheiding/Trias Politica -er zijn grondrechten - alle burgers zijn voor de wet gelijk 11 BEGRIPPEN Parlementaire democratie: vorm van bestuur waarbij een parlement de wetgevende macht is. In Nederland vormen de Eerste en de Tweede Kamer samen het parlement. Politieke partij: een groep mensen met ongeveer dezelfde ideeën over hoe de samenleving ingericht zou moeten zijn. Algemeen belang: datgene, wat voor het grootste gedeelte van het volk (het liefst voor het hele volk) wordt gezien als goed voor het welzijn en wat nuttig wordt gevonden of waar mensen voordeel van hebben. Debat: een discussie op basis van argumenten, met de bedoeling om degene met wie je van mening verschilt van mening te laten veranderen. Draagvlak: ondersteuning van een standpunt. Actief kiesrecht: het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. Passief kiesrecht: het recht om je verkiesbaar te mogen stellen. Trias politica: de scheiding van de politieke macht, namelijk de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. 12 VRAGEN EN OPDRACHTEN 1. Op welke manier kunnen politieke partijen invloed uitoefenen op de beslissingen die worden genomen in het parlement? 2. Vergelijk je school met een land. Welke staatsvorm is volgens jou het meest van toepassing: parlementaire democratie, directe democratie of een dictatuur? Leg je antwoord uit. 3. Beschrijf in je eigen woorden wat een volksvertegenwoordiger is en wat hij doet. 4. Wat wordt precies bedoeld met ‘vrije’ en ‘geheime’ verkiezingen? 5. Wat is het verschil tussen actief en passief kiesrecht? 6. Wat is de trias politica? 7. Wat is het doel van de machtenscheiding? 8. JEUGD EN DEMOCRATIE Jeugd weet te weinig over democratie DEN HAAG – Uit onderzoek blijkt dat een kwart van de kiesgerechtigden tot 25 jaar niet weet dat de gemeenteraad en Provinciale Staten door de bevolking gekozen worden. Zo’n 13 procent weet niet dat de Tweede Kamer wordt gekozen. Veel jongeren weten ook niet goed hoe de scheiding van de machten van de Tweede Kamer, regering en rechter in elkaar zit. Jongeren geven volgens het onderzoek de democratie een rapportcijfer van 6,2 Lees eerst de bovenstaande tekst en beantwoord dan de vragen. a. Stel dat je aan een andere jongere moet uitleggen waarom het belangrijk is om te weten hoe een democratie werkt. Hoe zou je dat doen? Doe dat in je eigen woorden. b. Welk rapportcijfer geef jij onze democratie? Motiveer je antwoord. 9. VERBETER DE FOUT In elke zin staat een fout. Schrijf steeds een verbeterde zin op de schrijfregel eronder. 1. Het woord democratie betekent letterlijk: macht. _____________________________________________________________________ 2. De meest democratische landen hebben een directe democratie. _____________________________________________________________________ 3. Nederland heeft geen vrije maar wel geheime verkiezingen. _____________________________________________________________________ 4. Een politicus zit vooral voor zijn eigen belang in de Tweede Kamer. _____________________________________________________________________ 13 10. CARTOON a. Beschrijf wat je ziet op de tekening. b. Wat is volgens jou de bedoeling van de tekenaar? ___________________________ ___________________________ ___________________________ ___________________________ ___________________________ ___________________________ 11. WAT HOORT BIJ WAT? Democratie [] a. het recht om je verkiesbaar te mogen stellen Politieke macht [] b. onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht Referendum [] c. het vermogen om invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming Trias politica [] d. de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht Rechtspraak [] e. de mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden Wetgevende macht [ ] f. een staatvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming Passief kiesrecht g. een volkstemming over een wetsvoorstel [] 14 HOOFDSTUK 3. SCHEIDING VAN DE MACHT Prinsjesdag is altijd een feestelijke dag in Nederland. De koningin heeft een mooie japon aan, rijdt in de Gouden Koets naar de Ridderzaal en leest daar een lange rede voor. En als je ’s avonds naar het journaal kijkt, dan zie je een verslag van die dag, en beelden uit Den Haag met allemaal mensen langs de route die de koningin aflegt van haar paleis naar de Ridderzaal. Misschien vind jij dat helemaal niet zo feestelijk, maar voor de leden van de regering en het parlement is het een belangrijke dag. Op Prinsjesdag wordt namelijk het parlementaire jaar geopend, en leest de koningin de plannen van het kabinet voor het nieuwe jaar voor. Misschien kun je het een beetje vergelijken met de jaaropening van het nieuwe schooljaar, als de directeur van jouw school weer blij is als de lessen weer kunnen beginnen. Maar wat heeft de koningin daar nu mee te maken? Constitutionele monarchie Ons land is behalve een parlementaire democratie, ook een constitutionele monarchie. Dat betekent dat de koningin staatshoofd is en lid van de regering. De macht van de koningin is vastgelegd in de Grondwet. Echt politieke macht heeft de koningin niet, maar zij spreekt regelmatig met de minister-president en met de ministers, en op die manier kan zij wel invloed uitoefenen. De koningin heeft in Nederland vooral een symbolische functie. Ook vult zij haar rol in met ceremoniële handelingen, zoals het openen van nieuwe, belangrijke gebouwen, bijvoorbeeld door het doorknippen van linten. Als laatste is haar taak ook representatief, als zij op staatsbezoek gaat bij buitenlandse staatshoofden, koningen of presidenten, zij vertegenwoordigt dan de Nederlandse regering. Omdat wij ook een parlementaire democratie hebben, zijn de ministers verantwoordelijk voor het beleid. Daarom is de koningin niet zelf verantwoordelijk voor wat zij doet en zegt in het openbaar, maar zijn de ministers dat. Dat noemen we ministeriële verantwoordelijkheid. Regering en kabinet De koningin zit wel in de regering, samen met de ministers, maar niet in het kabinet. In het kabinet zitten de ministers en staatssecretarissen. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid. Het woord verantwoordelijk betekent dat zij verantwoording schuldig zijn aan anderen, namelijk aan het parlement. Het parlement controleert of het kabinet het beleid goed heeft uitgevoerd. Het parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer, zij worden ook wel de Staten-Generaal genoemd. Verdeling van de macht Zoals in het vorige hoofdstuk al werd gezegd, is de politieke macht in een democratie verdeeld (de trias politica). We kennen de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. Wetgevende macht Dit betekent de mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden. In Nederland is dit een taak van de regering en het parlement. Ministers stellen nieuwe wetten voor, die worden voorbereid door ambtenaren die op een ministerie werken. Uitvoerende macht Dit betekent de taak om ervoor te zorgen dat wetten die zijn goedgekeurd goed worden uitgevoerd. In ons land zijn de ministers daar verantwoordelijk voor. Zij geven aanwijzingen aan ambtenaren of instanties die een wet moeten uitvoeren. Eigenlijk hebben we allemaal te maken met de uitvoering van wetten. Als je een bekeuring krijgt van een politieagent omdat je door rood licht fietst, voert hij de wet uit die dat verbiedt. En dat je naar school gaat, is de uitvoering van de Leerplichtwet. 15 Rechterlijke macht De rechterlijke macht beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van rechters. Als iemand de wet overtreedt, kan hij daarvoor gestraft worden. Ook bij conflicten tussen burgers onderling, of conflicten tussen de overheid en burgers kan de rechter uitspraken doen. Uit dat laatste blijkt dat rechters onafhankelijk zijn. Uitvoering van de taken Het parlement heeft een controlerende taak, maar ook een wetgevende taak. Hieronder zullen we uitleggen op welke manier zij deze taken kunnen uitvoeren. Controlerende taak - Het parlement heeft het recht om mondelinge of schriftelijke vragen te stellen aan ministers. Dit gebeurt in het vragenuurtje, dat op televisie te zien is op dinsdagmiddag tussen 14.00 en 15.00 uur. - Het parlement heeft het recht om ministers ter verantwoording te roepen. Dit heet het interpellatierecht. Dit is een zwaarder middel dan het recht om vragen te stellen. - Het recht om een parlementaire enquête aan te vragen. Dit is een uitgebreid onderzoek naar een onderdeel van het regeringsbeleid. Er wordt een speciale commissie van Kamerleden benoemd, die dan allerlei mensen die betrokken waren bij het beleid onder ede kunnen verhoren. - Het budgetrecht, dat houdt in dat het parlement het recht heeft om de begrotingen van ministeries wel of niet goed te keuren. In elke begroting staat hoeveel geld een ministerie wil besteden aan een onderdeel van het beleid. Alle begrotingen samen noemen we de rijksbegroting, op Prinsjesdag wordt die in de Miljoenennota aan de Kamer aangeboden, in een speciaal koffertje. - Het motierecht, dit is het recht om een schriftelijke mening te geven over het beleid van een minister. Hiermee kan een verzoek worden gedaan aan een minister om iets wel of juist niet te doen. Over moties wordt altijd gestemd, bij meerderheid van stemmen wordt de motie aangenomen of verworpen. (Mede)wetgevende taak In Nederland ligt de wetgevende in handen van de regering en het parlement samen. Hier is de politieke macht dus niet precies gescheiden. Het parlement kan de wetgevende taak op de volgende manieren uitvoeren: - Het parlement heeft stemrecht, om over wetsvoorstellen van het kabinet te stemmen. - Leden van de Tweede Kamer hebben het recht van initiatief. Dit betekent dat zij ook zelf wetsvoorstellen kunnen indienen. Een wetsvoorstel opstellen is veel werk, daarom gebeurt het niet heel vaak. Ministers hebben de hulp van veel ambtenaren, terwijl Kamerleden vaak maar één medewerker hebben. - De Tweede Kamerleden hebben het recht van amendement. Met dit recht kunnen zij wijzigingsvoorstellen doen voor wetsvoorstellen van ministers. Over deze amendementen stemt de Tweede Kamer. Als er een meerderheid vóór stemt, wordt het amendement aangenomen. De regering De koningin en de ministers vormen samen de regering. In de vergaderingen die de ministers op vrijdag altijd hebben, is de koningin niet aanwezig, daarom wordt die vergadering ook wel de ministerraad genoemd. De ministers zorgen samen met de staatssecretarissen voor het dagelijks bestuur van het land. Dit zijn allerlei zaken die voor iedereen in de samenleving belangrijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn het zorgen voor veiligheid, zorgen voor verkeeren waterwegen, zorgen dat iedereen een bestaansminimum heeft. Ook maatschappelijke problemen, bijvoorbeeld de dreiging van terrorisme kunnen op de politieke agenda terechtkomen. Dit dagelijks bestuur gebeurt vooral door het maken van wetsvoorstellen, het uitvoeren van aangenomen wetten en het opstellen van de rijksbegroting. 16 Trias politica – verdeling van de politieke macht - wetgevende macht: Wetsvoorstellen maken of wijzigen/aanpassen door kabinet en parlement - uitvoerende macht: Uitvoeren van goedgekeurde wetsvoorstellen door de ministers en hun ambtenaren - rechterlijke macht: Onafhankelijke rechters beoordelen of wetten goed worden nageleefd BEGRIPPEN Wetgevende taak parlement: - stemrecht - recht van initiatief - recht van amendement Controlerende taak parlement: - recht om vragen te stellen - interpellatierecht - recht om parlementaire enquête aan te vragen - budgetrecht - motierecht Wetgevende taak kabinet: - maken van wetsvoorstellen - uitvoeren van wetsvoorstellen - opstellen van rijksbegroting Constitutionele monarchie: de macht van de koningin als staatshoofd wordt beperkt door de Grondwet, die ook wel constitutie genoemd wordt. Ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers moeten verantwoording afleggen aan het parlement voor het gevoerde beleid, de koningin is onschendbaar. Dat betekent dat de ministers verantwoordelijk zijn voor het beleid en ook voor wat de koningin in het openbaar zegt en doet. Wetgevende macht: de mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden. Uitvoerende macht: de taak om ervoor te zorgen dat goedgekeurde wetsvoorstellen worden uitgevoerd. Rechterlijke macht: de beoordeling of wetten goed worden nageleefd. Controlerende taak: het parlement controleert of de regering het beleid goed heeft uitgevoerd (zie kader hiernaast). Medewetgevende taak: het parlement heeft net als de regering de mogelijkheid om wetsvoorstellen in te dienen, en om wetsvoorstellen van ministers te wijzigen (zie kader hiernaast). Ambtenaren: mensen die werken in dienst van de overheid. Zij spelen een belangrijke rol bij het voorbereiden van wetsvoorstellen en bij de uitvoering van goedgekeurde wetsvoorstellen. 17 VRAGEN EN OPDRACHTEN 1. Wat betekent de term constitutionele monarchie? Probeer dit in je eigen woorden uit te leggen. In artikel 42 van de Grondwet staat het volgende: 1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. 2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. 2. Wat wordt bedoeld met de onschendbaarheid van de koning(in)? 3. Noem een voordeel en een nadeel van de monarchie. 4. Wat is het verschil tussen het kabinet, de regering en de ministerraad? 5. Welke drie belangrijke hebben ministers in Nederland? “EFFE DIMMEN” Tijdens een Kamerdebat over het asielbeleid vond de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer Weisglas dat Jan Marijnissen van de SP wel erg lang aan het woord was. Hij vroeg hem om het ‘kort te houden’. Daarop antwoordde Marijnissen geïrriteerd: “Effe dimmen”. Dat vond Weisglas te ver gaan: “Mijnheer Marijnissen, als degene die op dit moment in deze functie zit, wordt het niet gewaardeerd wanneer u ‘effe dimmen’ zegt tegen de voorzitter. Dus ik zou u willen vragen dat terug te nemen.” Maar Marijnissen wilde zijn uitspraak niet terugnemen: “Dat ben ik absoluut niet van plan.” De Kamervoorzitter gaf Marijnissen toen toch maar de gelegenheid zijn vragen te stellen aan de staatssecretaris. (Tempelman e.a., 41) 6. Lees eerst de tekst hierboven en beantwoord daarna de volgende vraag. Met welke van de twee hoofdtaken van het parlement was Marijnissen hier bezig? Waaruit blijkt dat? 7. Welke van de rechten zal volgens jou door de Kamerleden het meest gebruikt worden en waarom? 8. WELK WOORD WEG? Bepaal telkens welke van de vier woorden niet in het rijtje thuis hoort. Geef bij elk antwoord uitleg. Begrippen: PARLEMENT – KAMERLID – REGERING – STATEN-GENERAAL ___________________hoort er niet bij, want_____________________________________ _________________________________________________________________________ Begrippen: WETSVOORSTEL – MINISTER – TWEEDE KAMERLID – EERSTE KAMERLID ___________________hoort er niet bij, want_____________________________________ _________________________________________________________________________ 18 9. PARLEMENTAIRE RECHTEN Hieronder zie je links negen rechten van de Tweede Kamer. Rechts zie je een omschrijving van deze rechten. Combineer ieder recht met de juiste omschrijving. Zet in het midden de goede letter. Stemrecht [] Recht van initiatief [] Recht van amendement [] Recht om vragen te stellen [ ] a. Het recht om een gedetailleerd onderzoek te doen naar een onderdeel van het regeringsbeleid b. Het recht om vragen te stellen aan de minister c. Het recht om een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister d. Het recht om een wetvoorstel in te dienen Interpellatierecht [] Recht van parlementaire enquête budgetrecht [] e. Het recht om de begroting van de regering goed of af te keuren f. Het recht om de minister ter verantwoording te roepen [] g. Het recht om een wetsvoorstel op onderdelen te wijzigen motierecht [] h. Het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen 10. DE UITSPRAKEN VAN WILDERS Vooral over zaken als islam, asielzoekers en criminaliteit heeft Geert Wilders een duidelijke mening. In deze opdracht ga je twee uitspraken van Wilders opzoeken. Je kunt dat bijvoorbeeld makkelijk via Google doen. Bij elke uitspraak beantwoord je de volgende vragen. 1. Noteer kort, maar letterlijk de uitspraak. 2. Zoek een reactie van een andere politicus, liefst iemand die tegen Wilders is. Noteer de naam, de partij en in één of twee zinnen de reactie van deze politicus. 3. Wat is je eigen mening? Met wie ben je het eens? Leg uit waarom. 11. KONINKLIJKE BRUILOFT? Prins Pieter Christiaan trouwt volgende week zijn grote liefde Anita van Eijk. Doordat het paar geen toestemming vraagt voor hun huwelijk aan het parlement kan de prins geen aanspraak meer maken op de Nederlandse troon. “Wat dat voor mij betekent? Niet veel. In de praktijk stond ik toch al zo ver van de troon af dat het eigenlijk een theoretische positie was.” De ministeriële verantwoordelijkheid valt dan ook na het huwelijk weg. “Maar ook dat verandert niets. Ik blijf lid van de Koninklijke familie en dat schept hoe dan ook speciale verantwoordelijkheden.”, aldus de prins. Bron: De Telegraaf Beantwoord na het lezen van de tekst de volgende vraag: Wat bedoelt de prins met ‘ministeriële verantwoordelijkheid’? 19 HOOFDSTUK 4. HOE WERKT BESLUITVORMING? ‘ALLE HORECA ROOKVRIJ’ De minister van Volksgezondheid heeft besloten om een rookverbod in te voeren in de hele horeca. Er gold al een rookverbod op de werkplek en in openbare ruimtes zoals ziekenhuizen en perrons. Maar nu moet het ook gelden in de horeca. De minister wil niet alleen restaurants en hotels rookvrij maken, maar ook gelijk alle cafés en discotheken. Hij was tegen uitzonderingen, omdat de handhaving van de regel daardoor moeilijker zou worden, en het zou bovendien ‘onduidelijk’ zijn voor het publiek. Naast voorstanders heeft het besluit ook veel tegenstanders. De horecabranche vreest door het rookverbod voor een enorm omzetverlies. Maar onderzoek voorspelt geen sterke omzetdaling. Het besluit van de minister om alle horeca rookvrij te maken is natuurlijk niet uit de lucht komen vallen. We weten allemaal dat roken ongezond is, en dat meeroken veel schade kan veroorzaken, ook bij mensen die zelf niet roken. Dat de minister zo’n besluit neemt is dus wel te begrijpen. Maar hoe ontstaat zo’n besluit nu? En beslist de minister daar alleen over? Als je het vorige hoofdstuk goed hebt gelezen, dan weet je al, dat de minister dit niet alleen heeft bedacht en besloten. Ook het parlement heeft hier een belangrijke rol gespeeld. Want het parlement moet de wetsvoorstellen van ministers goedkeuren, anders kan een besluit niet worden genomen. Fasen in de besluitvorming Besluiten worden natuurlijk niet zomaar genomen. Er is een reden voor, die meestal wel te herkennen is. Het rookverbod zoals dat wordt genoemd in de intro is een gevolg van het belang van werknemers op een veilige en schone werkomgeving vanwege de schade die meeroken veroorzaakt. Besluiten hebben iets te maken met problemen die er zijn in de samenleving, of met wensen die mensen hebben. Een andere voorwaarde is, dat er van de politiek een oplossing wordt verwacht, het is een politiek probleem. Besluitvorming verloopt altijd in een aantal fasen, vier in totaal. Hieronder worden ze in het kort uitgelegd. Fase 1: het uiten van wensen en erkennen van wensen als politieke problemen. Mensen of politieke partijen uiten hun wensen, verlangens, behoeften en problemen. Gewone burgers, zoals jijzelf, kunnen dat doen, maar ook burgers die zich hebben georganiseerd in een belangen- of actiegroep. Zij richten zich meestal op één belang, en proberen daar aandacht voor te krijgen van politici. Voorbeelden van belangen- en actiegroepen zijn Greenpeace, vakbonden, Bont voor Dieren en scholierenbond LAKS. Die aandacht van politici proberen ze vaak door acties te krijgen, waarbij ze zoveel mogelijk mensen proberen mee te krijgen. Dat noemen we het mobiliseren van de publieke opinie. Een handig hulpmiddel hiervoor zijn de massamedia, want daarmee worden veel mensen bereikt. En media kunnen ervoor zorgen dat een probleem op de politieke agenda komt. Dat betekent dat de politiek erover gaat praten en nadenken. Fase 2: het afwegen van politieke problemen en bedenken van oplossingen. Bestuurders en politici maken een keuze welk probleem het belangrijkste is om aan te pakken. Zij moeten die keuze maken, omdat het niet mogelijk is om alle wensen te vervullen en alle problemen op te lossen. Zij moeten prioriteiten stellen, bepalen welk probleem het belangrijkste is. Als dat bepaald is bedenken bestuurders, zoals ministers en wethouders, oplossingen voor het probleem. Zij worden hierbij ondersteund door ambtenaren, die een belangrijke rol spelen 20 bij deze beleidsvoorbereiding, zoals het ook wel wordt genoemd. Belangen- en actiegroepen richten hun vraag om aandacht dan ook meestal op de ambtenaren. Beïnvloeding van de besluitvorming Hieronder gaan we nog iets dieper in op de verschillende groepen die invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming, namelijk de ambtenaren en de politieke partijen. Fase 3: de besluitvormingsfase. Eerst nemen de bestuurders (ministers of wethouders) een voorlopig besluit. Daarna overleggen de volksvertegenwoordigers (het parlement of de gemeenteraad) erover. De Tweede Kamer heeft ook zelf het recht om wetsvoorstellen in te dienen. Voordat het besluit definitief wordt genomen, proberen de belangen- en actiegroepen nog invloed uit te oefenen op het besluit. Als de volksvertegenwoordigers de beslissing hebben genomen, is fase 3 afgerond. Ambtenaren Ambtenaren spelen een belangrijke rol in de voorbereiding en uitvoering van besluiten. De ministers zijn verantwoordelijk voor het werk dat ambtenaren doen, dat betekent dat een ambtenaar niet kan worden ontslagen als hij een foute beslissing neemt. Bestuurders en volksvertegenwoordigers kunnen door nieuwe verkiezingsuitslagen hun baan kwijtraken, maar voor ambtenaren geldt dat niet. Daarnaast hebben ambtenaren ook specialistische kennis. Zij hebben bijvoorbeeld informatie door hun werkervaring die een nieuwe minister niet heeft. Ambtenaren geven advies aan de bestuurders voor wie zij werken. Daardoor hebben zij veel politieke invloed. Fase 4: de uitvoering van het besluit. De verantwoordelijke bestuurders laten het besluit uitvoeren door ambtenaren. Zij moeten ervoor zorgen dat het besluit goed wordt uitgevoerd. Zo moet iedereen weten dat het besluit is genomen, en er moet bekend worden gemaakt welke straf er op overtreding van de nieuwe wet staat. Na deze vier fasen is er een besluit genomen, maar daarmee is het eigenlijk niet klaar. Besluitvorming is een proces dat steeds doorgaat, omdat besluiten ook worden geëvalueerd. Als blijkt dat een besluit niet goed is doordat er bijvoorbeeld dingen in de samenleving veranderen, moet er een nieuw besluit worden genomen, en begint het hele proces weer opnieuw. Politieke partijen Politieke partijen hebben invloed op de besluitvorming omdat zij de politieke discussies voeren. Het maakt veel verschil of een politieke partij wel of niet in de regering zit. Een politieke partij die in de regering zit noemen we een regeringspartij. Een regeringspartij heeft meegedacht over de opstelling van het regeerakkoord. Een regeerakkoord bevat de plannen en afspraken die de verschillende regeringspartijen maken voor de nieuwe regeerperiode van vier jaar. Een partij die niet in de regering zit noemen we een oppositiepartij. Oppositiepartijen hebben minder invloed op de besluitvorming. Stemmen over besluiten Elke politieke partij heeft een ander beeld van hoe de samenleving eruit zou moeten zien. Dat zorgt ervoor, dat over wetsvoorstellen wordt gediscussieerd om zo een meerderheid te krijgen die het met het voorstel eens is. Een besluit kan namelijk alleen worden genomen, als er een meerderheid voor is. Omdat een politieke partij in Nederland nooit alleen de meerderheid heeft in de politiek, moeten partijen met elkaar samenwerken om besluiten te kunnen nemen. Die samenwerking noemen we coalitievorming. 21 Om samen te kunnen werken is het nodig dat politieke partijen compromissen sluiten. Compromissen zijn overeenkomsten tussen verschillende partijen, waarbij elke partij iets toegeeft. Samenwerken is dus een kwestie van geven en nemen. De vier fasen van politieke besluitvorming: Coalitievorming: de samenwerking tussen verschillende politieke partijen om zo een meerderheid te krijgen. Dat maakt het nemen van besluiten succesvoller. Compromissen: overeenkomsten waarbij rekening wordt gehouden de belangen en meningen van verschillende partijen. Elke partij moet iets toegeven. Fase 1: erkennen van politieke problemen Fase 2: bepalen welk probleem prioriteit krijgt en zoeken naar een oplossing Fase 3: de besluitvormingsfase Fase 4: het uitvoeren van besluiten BEGRIPPEN Publieke opinie mobiliseren: zoveel mogelijk mensen op de hoogte brengen van jouw wens of probleem, bijvoorbeeld via de massamedia. Politieke agenda: het bespreken van wensen of problemen die aan de orde zijn gesteld door (groepen) mensen of via de media. Politici moeten dan de verschillende standpunten die zij hierover kunnen hebben met elkaar bespreken. Ambtenaren: werknemers die voor de overheid werken. Politieke invloed: ambtenaren en politieke partijen kunnen invloed uitoefenen op de manier waarop besluiten worden genomen en uitgevoerd. Beleidsvoorbereiding: politieke bestuurders zoals ministers en wethouders bedenken een oplossing voor een probleem. Regeringspartij: een politieke partij die deel uitmaakt van de regering. Oppositiepartij: een politieke partij die géén deel uitmaakt van de regering. 22 VRAGEN EN OPDRACHTEN 1. Waarmee begint politieke besluitvorming altijd? 2. De minister heeft besloten om roken in de horeca te verbieden. Wat is het begin geweest van dit besluit? Maak het duidelijk met voorbeelden. 3. a. Wat bedoelen we met de politieke agenda? b. Hoe kun je een probleem op de politieke agenda krijgen? 4. Stel je de volgende situatie voor. Bij de verkiezingen belooft partij A dat de belastingen niet omhoog zullen gaan. Partij B wil extra geld uitgeven voor de gezondheidszorg, maar daarvoor moeten de belastingen wel omhoog. Na de verkiezingen willen partij A en partij B samen regeren. Over dit punt moeten zij een compromis sluiten. Bedenk een mogelijk compromis. 5. Protest tegen uitbreiding Lelystad Airport Belangenorganisaties en bewoners van Lelystad protesteerden gisteren tegen de uitbreidingsplannen voor vliegveld Lelystad, dat zij ‘Schiphol 2’ noemen. Zij grepen een werkbezoek van leden van de Tweede Kamercommissie voor Verkeer- en Waterstaat aan om hun stem te laten horen. De actievoerders vrezen dat het gedaan is met de rust en de ruimte in de polder als de plannen van de verkeersminister Eurlings en de provincie Flevoland doorgaan. Zij willen jaarlijks 4 miljoen passagiers vervoeren. Ook wijzen de actievoerders erop dat verdere groei van de luchthaven niet te rijmen valt met de doelstelling van het kabinet om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Bron: Sp!ts a. Over welke fase van politieke besluitvorming gaat dit bericht? Licht je antwoord toe. b. Leg aan de hand van bovenstaande tekst uit dat politieke besluitvorming een proces is dat altijd doorgaat. 6. Politici kunnen niet aan alle problemen tegelijk werken. Hoe lossen ze dat op? 7. Vul de volgende zin aan. Als in fase 4 besluiten niet goed worden uitgevoerd, dan ……. 8. Geef drie praktische voorbeelden van ambtenaren die bezig zijn met het uitvoeren van een politiek besluit. 9. Waarom hebben regeringspartijen gemiddeld meer invloed op de politieke besluitvorming dan oppositiepartijen? 23 10. COMPROMISSEN a. Bedenk een voorbeeld van situaties waarin jij een compromis moet sluiten met je: ouders: ____________________________________________________________________ vrienden: ___________________________________________________________________ een docent: _________________________________________________________________ b. Zoek in de krant of op internet een voorbeeld op van een politiek compromis. Schrijf op welke partijen of groepen het compromis bereikt hebben (of moeten bereiken) en welke standpunten zij hebben. _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ 11. VIER FASEN EN EVALUATIE Lees de volgende situaties en bepaal telkens of het gaat over fase 1, 2, 3 of 4 van de politieke besluitvorming gaat òf over de evaluatie (5). Leg je antwoord telkens uit. Situatie fase uitleg Greenpeace haalt alle kranten met een gewaagde blokkade van een gevaarlijke olietanker in het Rotterdamse havengebied De Tweede Kamer gaat akkoord met de aanleg van een vijfde start- en landingsbaan op Schiphol Een Tweede Kamerlid stelt vragen aan de minister over de illegale invoer van apen Er wordt een nieuwe gevangenis gebouwd om het probleem van het cellentekort op te lossen De minister laat uitrekenen hoeveel de aanleg van een nieuwe snelweg in de Randstad kost Een groep mensen demonstreert bij de Tweede Kamer over de bestaande euthanasiewetgeving 24 12. WAAR OF NIET WAAR? Geef aan of de volgende zinnen waar of niet waar zijn. 1. Ministers en wethouders wisselen vaker van functie dan ambtenaren. 2. Ministers verdedigen het beleid, maar topambtenaren nemen vaak de eindbeslissing. 3. Ambtenaren vertegenwoordigen de belangen van bepaalde groepen in de samenleving. 4. Ambtenaren proberen de publieke opinie te mobiliseren voor hun standpunten. 5. Een minister werkt nooit langer op hetzelfde ministerie dan vier jaar. Niet Waar waar [] [] [] [] [] [] [] [] [] [] 13. TABOEWOORDEN Geef hieronder telkens een duidelijke omschrijving van het begrip waar de taboewoorden niet in voorkomen. Begrip: POLITIEK PROBLEEM Taboewoorden: VERVELEND – OPLOSSING – OVERHEID – ACTIE Omschrijving: _______________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ Begrip: COMPROMIS Taboewoorden: OVEREENKOMST – TOEGEVEN – PARTIJEN – SAMENWERKEN Omschrijving: _______________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ Begrip: PUBLIEKE OPINIE MOBILISEREN Taboewoorden: MASSAMEDIA – PROBLEEM – MENSEN – WENS Omschrijving: _______________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ 25 HOOFDSTUK 5. INVLOED VAN BURGERS, MEDIA EN PRESSIEGROEPEN In november 2007 gingen scholieren van middelbare scholen massaal actie voeren tegen de 1040 urennorm. Deze norm bepaalt hoeveel uren leerlingen onderwijs moeten krijgen per jaar. Maar omdat er te weinig docenten waren, werden de uren vaak opgevuld met zelfstudie of tussenuren. Door leerlingen werd dat ‘ophokplicht’ genoemd. Door de acties kwam dit probleem op de politieke agenda, en na een debat in de Tweede Kamer werd de urennorm veranderd van 1040 naar 1000 uur. De acties waren georganiseerd door het LAKS, het Landelijk Aktie Komitee Scholieren. Dit is een scholierenbond, door scholieren en voor scholieren. Invloed op de politiek Door het voorbeeld hierboven wordt duidelijk dat burgers (scholieren) invloed kunnen uitoefenen op de politiek. Het LAKS was de drijvende kracht achter de actie. Zij hadden leerlingen opgeroepen om te gaan staken, en om naar Den Haag te gaan. Individuele burgers hebben machtsmiddelen om invloed uit te oefenen. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat machtsmiddelen zijn en welke machtsmiddelen verschillende groepen in de samenleving hebben op de politieke besluitvorming. De volgende groepen worden besproken: burgers, de media en belangen- of pressiegroepen. Invloed van burgers Individuele burgers hebben veel mogelijkheden om hun stem te laten horen en op die manier de politieke besluitvorming te beïnvloeden. Je kunt: - stemmen, dit is de meest bekende manier om invloed uit te oefenen. Elke 4 jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en voor de gemeenteraad, en elke 5 jaar voor het Europees parlement. - gebruik maken van je spreekrecht, bijvoorbeeld tijdens hoorzittingen in de Tweede Kamer of tijdens vergaderingen van de gemeenteraad in je eigen woonplaats. - lid worden van een politieke partij, je kunt dan meepraten over het verkiezingsprogramma, gemeenteraadslid of Tweede Kamerlid worden. Ook kun je je partij inschakelen om problemen op te lossen. - zelf een politieke partij oprichten, als je de bestaande politieke partijen maar niets vindt. - contact opnemen met politici. Politici willen dit meestal graag, omdat ze zo op de hoogte blijven van wat er in de samenleving speelt. Politici zoeken ook zelf contact, door bijvoorbeeld het land in te gaan. Verder kun je: - demonstreren of een handtekeningenactie houden. Als je dit samen met anderen doet, is je invloed groter. - de media inschakelen. Door kranten een brief of een persbericht te sturen kun je je mening laten horen. Veel mensen houden tegenwoordig ook een weblog bij waarop ze dat doen. - een klacht indienen bij de Nationale Ombudsman. Deze persoon neemt een klacht in behandeling die gaat over het optreden van de overheid. - lid worden van een pressiegroep of er zelf één oprichten. Als groep sta je sterker, dat wordt hieronder nog verder uitgelegd. - een verzoek indienen, bijvoorbeeld om een referendum te houden over iets wat speelt in jouw wijk of gemeente. 26 - de rechter inschakelen, als je het niet eens bent met een beslissing van de overheid. Invloed van de media Ook de media, zoals televisie, radio, internet en kranten hebben invloed op de politieke besluitvorming. Ze vervullen vijf functies. De informatieve functie betekent dat de media informatie geven over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten. Dagelijks kun je lezen of horen wat er besloten is. Bij de agendafunctie gaan journalisten zelf op onderzoek uit. Ze signaleren problemen die onder de bevolking leven. Daardoor kunnen die problemen op de politieke agenda komen en moet erover worden beslist. Binnen de commentaar- en meningsvormende functie leveren de media kritiek op politieke besluiten. Elke krant geeft dagelijks commentaar op de politiek. Via de websites van kranten wordt vaak om reacties van lezers gevraagd op bepaalde politieke gebeurtenissen. De controlerende functie betekent dat de media voortdurend kijken of ministers, maar ook bedrijven en andere maatschappelijke personen en organisaties, wel netjes handelen. Zo is er heel wat te doen geweest om de bonussen van bankdirecteuren die geld hadden gekregen van de overheid om de banken niet failliet te laten gaan. Als laatste is er de spreekbuisfunctie. Dat betekent dat mensen en groepen via de media hun mening kunnen geven. Vooral het internet is daar heel handig voor. Invloed van pressiegroepen Pressiegroepen zijn groepen die bepaalde belangen nastreven. Dat doen ze door druk (= pressie) uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Daar hebben ze een aantal mogelijkheden voor, namelijk: - het voeren van openlijke acties, zoals demonstraties, blokkades, vastketenen en consumentenstakingen. Door middel van deze acties proberen pressiegroepen de publieke opinie te beïnvloeden. - ze voeren overleg in adviesorganen. De vakbonden praten en onderhandelen altijd met de minister als er een nieuwe Cao moet komen. - lobbyen, op een informele manier contact zoeken met politici om steun te krijgen voor jouw ideeën, zodat daar rekening mee wordt gehouden in de besluitvorming. Daarnaast hebben pressiegroepen en belangengroepen natuurlijk dezelfde middelen die ook de individuele burgers hebben. Machtsmiddelen Machtsmiddelen zijn manieren om invloed te kunnen uitvoeren op de politieke besluitvorming. Machtsmiddelen die maatschappelijke groepen of organisaties hebben zijn de volgende. Kennis Hoe meer je weet of hoe deskundiger je bent, hoe meer mensen naar je zullen luisteren. Daarom wordt ook wel gezegd: kennis is macht. Grootte van de groep Hoe groter je groep, hoe meer er rekening wordt gehouden met de mening van die groep. Door de grootte van de groep wordt het belang dat de groep heeft als belangrijker gezien. Geld Actie voeren en opkomen voor je belangen kost geld. Als een groep meer geld heeft, kan er meer invloed uitgeoefend worden. Zo zorgen vakbonden er bij stakingen voor dat de stakers gewoon salaris krijgen. Het hebben van wettelijke bevoegdheden Als je de wet achter je hebt staan, zullen meer mensen geneigd zijn om naar je te luisteren. Denk maar aan een politieagent die je een bon kan geven als je door rood rijdt. Het charisma van de leider 27 Hoe meer gezag een leider uitstraalt, hoe meer rekening er wordt gehouden met zijn woorden. Daarom zie je bijvoorbeeld vaak bekende Nederlanders die worden ingezet voor goede doelen. Toegang tot de media Om problemen op de politieke agenda te krijgen, spelen media een grote rol. Het is belangrijk om goede contacten te hebben met journalisten. Toegang tot politici Politici spelen een grote rol in de politieke besluitvorming. Als je politici kent, heb je meer mogelijkheden om je mening duidelijk te maken. Deel uitmaken van het bestuur of van adviesorganen Een belangengroep die meepraat met een bestuur of van een adviesgroep die de regering adviseert, kan makkelijker zijn mening laten horen dan een groep die daar geen deel van uitmaakt. Invloed van burgers: - stemrecht - spreekrecht - lid worden van een politieke partij - politieke partij oprichten - contact zoeken met politici - demonstreren/handtekeningenactie - media inschakelen - klacht indienen bij Nationale Ombudsman - lid worden van een pressiegroep of er zelf een oprichten - een verzoek indienen - de rechter inschakelen Invloed van pressiegroepen: - openlijke acties - overleg in adviesorganen - lobbyen BEGRIPPEN Spreekrecht: het recht om tijdens een bijeenkomst iets te mogen zeggen, bijvoorbeeld tijdens hoorzittingen in de Tweede Kamer of in de gemeenteraad. Informatieve functie van de media: media geven informatie over politieke gebeurtenissen en besluiten. Agendafunctie: media signaleren problemen die onder de bevolking leven; deze kwesties krijgen daardoor aandacht van politici die daar weer over moeten beslissen. Commentaarfunctie: media leveren kritiek op politieke besluiten en publiceren meningen van lezers. Controlerende functie: media kijken voortdurend of ministers, bedrijven, maatschappelijke personen en organisaties netjes handelen. Spreekbuisfunctie: media zorgen dat mensen en groepen hun mening kunnen geven over kwesties. Pressiegroepen: groepen die bepaalde belangen nastreven en die proberen invloed uit te oefenen op politieke besluitvorming. Lobbyen: op een informele manier (buiten vergaderingen om) contact zoeken met politici om op die manier steun te krijgen van politici voor hun standpunt. functies van media: - informatieve functie - agendafunctie - commentaar- en meningsvorming - controlerende functie - spreekbuisfunctie Machtsmiddelen: middelen die burgers en pressiegroepen kunnen inzetten om invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. 28 VRAGEN EN OPDRACHTEN 1. De massamedia hebben 5 functies. Welke vind jij het belangrijkste? Leg uit waarom je dat vindt. 2. Stel dat bij jou in de buurt helemaal geen sportvelden zijn. Noem 3 middelen die jij en de andere jongeren in de buurt het beste kunnen kiezen om aandacht te krijgen voor dit probleem. Motiveer je keuze. 3. Waarom zijn ministers snel bereid om te overleggen met grote pressiegroepen zoals de ANWB en de Consumentenbond? WWW.ADOPTEEREENKOE.NL ‘s GRAVELAND – Ruim 750 mensen hebben gisteren binnen een dag aangegeven dat ze een koe willen adopteren. De Stichting Milieubewustzijn had de website www.adopteereenkoe.nl vorige week in een paar uur in elkaar gezet. Door berichten in tvjournaals en kranten raakte de website tijdelijk overbelast door het grote aantal bezoekers. Zelfs hele bedrijven en schoolklassen verbinden zich voor een bepaald bedrag aan een boerenbedrijf in de regio. Zij mogen hun koe bezoeken en kunnen het boerenbedrijf leren kennen. Bron: ND 4. Lees de tekst hierboven. Om welke functie van de massamedia gaat het hier? 5. Van welke machtsmiddelen kunnen scholieren gebruikmaken? 6. Leg uit wat we bedoelen met de uitdrukking: ‘kennis is macht’. Bedenk er ook zelf een voorbeeld van. 29 7. DE POLITIEK BEINVLOEDEN Doe deze opdracht met één of twee medeleerlingen. 1. Kies eerst een onderwerp of een probleem uit waarvan jullie vinden dat de politiek er meer aan zou moeten doen. 2. Bepaal op wie je je richt: de gemeente (dus een wethouder of de gemeenteraad) of de landelijke politiek (minister of Tweede Kamer). 3. Kijk naar de lijst van manieren waarop burgers invloed op de politiek kunnen hebben. Noem 3 manieren die jullie willen gebruiken om aandacht te vragen voor het probleem. 4. Leg precies uit wat je wilt gaan doen. a. Ons onderwerp/probleem is: ________________________________________________ b. Wij richten ons op de gemeente/de landelijke politiek, omdat ___________________ __________________________________________________________________________ beïnvloedingsmogelijkheden wat ga je precies doen? 1. 2. 3. 8. TABOEWOORDEN Geef hieronder een duidelijke omschrijving van het begrip waar de taboewoorden niet in voorkomen. Begrip: PRESSIEGROEPEN Taboewoorden: GROEPEN – BELANGEN – INVLOED - BESLUITVORMING Omschrijving: _____________________________________________________________ _________________________________________________________________________ 30 9. ZEMBLA In augustus 2002 onthulde Ad Bos in programma Zembla het bestaan van een omvangrijke bouwfraude. Die uitzending leidde tot een parlementaire enquête waaruit inderdaad bleek dat de Nederlandse samenleving voor miljarden euro’s werd opgelicht door de bouwwereld. Deze uitzending is een voorbeeld van hoe massamedia onderwerpen op …(1)… kunnen zetten. Zembla is een programma van VARA/NPS dat veel aan onderzoeksjournalistiek doet om misstanden op te sporen. Ook wil het berichten over actuele problemen. Daarmee levert het programma een bijdrage aan de …(2)… daarover. a. Vul de ontbrekende woorden in de tekst in. Je mag kiezen uit: MENINGSVORMING – INFORMATIE – DE POLITIEKE AGENDA – CONTROLE – SPREEKBUISFUNCTIE – AGENDAFUNCTIE – HET VERKIEZINGSPROGRAMMA 1. _________________________________________ 2. _________________________________________ b. Aan welke functies van de massamedia voldoet het programma? [ ] Informatieve functie [ ] Agendafunctie [ ] Commentaarfunctie [ ] Controlerende functie [ ] Spreekbuisfunctie Bron: Zembla 10. FUNCTIES VAN DE MEDIA Geef bij onderstaande publicaties aan om welke functie van de radio, televisie of krant het gaat. Kies hierbij uit: INFORMATIEVE FUNCTIE – AGENDAFUNCTIE – COMMENTAARFUNCTIE – CONTROLERENDE FUNCTIE – SPREEKBUISFUNCTIE Let op: er kunnen meer antwoorden goed zijn! Publicatie Functie van de media Op de televisie is een documentaire over de gevolgen van het rekeningrijden Op de radio wordt de minister van Onderwijs geïnterviewd over de problemen van grote scholen Op de radio is een discussie tussen politici over de wachtlijsten in ziekenhuizen, waarbij ook luisteraars kunnen bellen en meedoen In een asielzoekerscentrum onderzoekt een journalist of de nieuwe maatregelen van de minister resultaat opleveren Op de tv worden uitgebreid de debatten in de Tweede Kamer uitgezonden over de jaarlijkse begroting Een tv-programma onthult dat er in natuurgebieden illegaal vakantiewoningen worden gebouwd In een redactioneel stuk zegt de redactie van een krant dat de minister van Sociale Zaken moet aftreden 31 11. WAT HOORT BIJ ELKAAR? Maak deze opdracht met een klasgenoot. Combineer steeds vier begrippen die bij elkaar horen en bedenk zelf een kernwoord dat erbij hoort. Je mag elk begrip uit de lijst maar één keer gebruiken. ANWB – BEATRIX – CHARISMA – CONSUMENTENBOND – GELD – KENNIS – KROONPRINS – LAKS – OPKOMSTPERCENTAGE – PALEIS NOORDEINDE – POLITIEKE PARTIJEN – REGERING – STEMBILJET –TOEGANG TOT POLITICI – VAKCENTRALE FNV – VERKIEZINGEN a. kernwoord: _________________________________ bijbehorende begrippen: 1. _______________________________ 2. ___________________________________ 3. _______________________________ 4. ___________________________________ b. kernwoord: _________________________________ bijbehorende begrippen: 1. _______________________________ 2. ___________________________________ 3. _______________________________ 4. ___________________________________ c. kernwoord: _________________________________ bijbehorende begrippen: 1. _______________________________ 2. ___________________________________ 3. _______________________________ 4. ___________________________________ d. kernwoord: _________________________________ bijbehorende begrippen: 1. _______________________________ 2. ___________________________________ 3. _______________________________ 4. ___________________________________ 32 EXAMENVRAGEN Hieronder staan examenvragen, die je ook op je eindexamen kunt verwachten. 1. tekst 9 Kabinet wil geen referendum EU DEN HAAG – Het kabinet ziet er niets in, maar de SP, de grootste oppositiepartij in de Tweede Kamer, wil een referendum organiseren over het gewijzigde verdrag van de Europese Unie. De SP zal een wetsvoorstel indienen om een referendum te mogen houden. naar: De Gooi- en Eemlander van 22 september 2007 Lees tekst 9. De Tweede Kamer beschikt over verschillende rechten. Van welk recht wil de SP-fractie gebruik maken? A recht van amendement B recht van enquête C recht van initiatief D recht van interpellatie 2. tekst 10 Scholieren 'hokken zich op' in Artis Ongeveer 35 scholieren van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) hebben woensdag rond 10.30 uur een kooi in dierentuin Artis bezet. Ze protesteren tegen de 1040-urennorm in het voortgezet onderwijs. bron: Brabants Dagblad van 16 januari 2008 LAKS is een belangengroep voor scholieren. Niet iedere belangengroep heeft even veel invloed. De invloed van een belangengroep hangt af van de machtsmiddelen van die groep. Welke machtsmiddelen heeft LAKS? Noem er twee. 33 3. tekst 13 Fors meer klachten over overheid DEN HAAG (ANP) - …. heeft vorig jaar bijna een kwart meer klachten ontvangen over een onbehoorlijke behandeling door de overheid. Uit die ‘ongekende' stijging blijkt volgens Alex Brenninkmeijer dat de overheid de burger uit het oog dreigt te verliezen. Hij heeft zijn jaarverslag over 2006 dinsdag aangeboden aan Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet. naar: De Gelderlander van 21 maart 2007 In tekst 13 is op de puntjes de naam van een instantie weggelaten. Wat is de naam van deze instantie? A de Hoge Raad B de Nationale Ombudsman C het kabinet D het secretariaat van de Koningin 4. tekst 11 Kwalificatieplicht Per 1 augustus 2007 geldt de kwalificatieplicht. Alle leerlingen blijven volledig leerplichtig tot het einde van het schooljaar waarin ze zestien jaar worden. Na de beëindiging van de volledige leerplicht gaat de kwalificatieplicht gelden voor die jongeren die: nog geen 18 jaar zijn; nog geen startkwalificatie hebben behaald; en de volledige leerplicht achter de rug hebben. De bedoeling is dat ze minstens een havo-, vwo- of mbo2-diploma halen. Deze uitbreiding van de huidige leerplicht is een middel om schooluitval van jongeren te voorkomen en hen een degelijke positie te geven op de arbeidsmarkt. bron: www.minocw.nl van 27 februari 2008 Schooluitval van jongeren is een politiek en maatschappelijk probleem. Het politieke besluitvormingsproces over dit probleem verloopt in een aantal fasen. In welke fase van het politieke proces bevindt zich volgens tekst 11 de aanpak van de schooluitval? A fase 1: erkennen van wensen als politieke problemen B fase 2: vergelijken/afwegen van problemen of het bedenken van oplossingen C fase 3: beslissen over problemen D fase 4: uitvoeren van besluiten 34 5. tekst 17 Kamerlid wil meer weten over twijfel bij abortus Kamerlid Esmé Wiegman (ChristenUnie) - zij is tegen abortus - wil van staatssecretaris Jet Bussemaker (Volksgezondheid) weten of abortusartsen wel voldoende oog hebben voor twijfel bij meisjes in nood. Het Kamerlid trekt bij de bewindsvrouw aan de bel naar aanleiding van een reportage in het dagblad Metro. Het kostte het blad Metro weinig moeite om na een rondgang op internet verschillende jonge vrouwen te vinden die achteraf spijt hebben van de abortus die ze lieten plegen. naar: Nederlands Dagblad van 30 januari 2008 Lees tekst 17. Kamerlid Esmé Wiegman komt in actie naar aanleiding van een reportage in het dagblad Metro. Daarmee vervult het dagblad Metro een speciale functie van de massamedia voor de politieke besluitvorming. Welke functie van de massamedia is dat? A aandragen van onderwerpen voor de politieke agenda B bijdrage leveren aan de meningsvorming van de burgers C burgers informeren over het overheidsbeleid D politici controleren of zij de waarheid spreken 35 spotprent 1 6. bron: www.tomjanssen.net van februari 2007 Bekijk spotprent 1. Tom Janssen heeft de partijleiders van het CDA (Balkenende), de ChristenUnie (Rouvoet) en de PvdA (Bos) half uitgekleed getekend. Deze partijen zijn eruit want ze hebben na langdurige onderhandelingen samen een regeerakkoord gesloten. Wat probeert Tom Janssen duidelijk te maken met zijn spotprent? A De partijleiders laten zien dat ze het warm hebben gekregen van de onderhandelingen. B De partijleiders zijn blij dat al hun wensen uit de verkiezingsprogramma’s zijn opgenomen in het regeerakkoord. C Elke partijleider heeft hard moeten knokken om de andere partijleiders te overtuigen. D Elke partijleider heeft eigen programmapunten moeten inleveren om tot een compromis te komen. 36 Gebruikte literatuur Blikopener, eindredactie Nassau, J. van, 2010, Malmberg, ’s Hertogenbosch Examenkatern Politiek, Tempelman, N., Baars, A., Schuijt, B., Schuurman, T. en Rijpkema, T., 2007, Essener, Wormerveer Examenopgaven VMBO GL en TL, 2009, gepubliceerd op www.examenblad.nl Syllabus maatschappijleer vmbo centraal examen 2011, gepubliceerd op www.examenblad.nl 37