Overzicht casussen

advertisement
Onderwijsondersteuningsprofiel AC Admiraal de Ruyterlaan.
ALGEMEEN
INLEIDING
Het Augustinuscollege aan de Admiraal de Ruyterlaan is een middelgrote school
voor VMBO-TL, HAVO en Atheneum. De school heeft ongeveer 1250 leerlingen en
kent ruim 100 personeelsleden. Onderwijs wordt in het eerste jaar verzorgd in
zogenaamde dakpanklassen (VMBO-TL/HAVO – HAVO/Atheneum) en in een
specifieke Atheneum klas (Atheneum Extra)
De positie van VMBO-TL is in de afgelopen jaren vaak onderwerp van gesprek
geweest. Zouden de derde en vierde klassen in eerste instantie onderwijs krijgen in
het gebouw aan de Diamantlaan, nu is ervoor gekozen om deze klassen het
onderwijs te laten volgen aan de Admiraal de Ruyterlaan. De onderwijsstructuur blijft
dus (waarschijnlijk) zoals die nu is.
Op het Augustinuscollege wordt gezocht naar een goede balans tussen
onderwijsaanbod in traditionele lessen en andere manieren van leren. Leerlingen
worden meestal ervaren als leuk, aardig, beleefd en geïnteresseerd. Het zijn
leerlingen die het prettig vinden iets te leren in een redelijk gestructureerde
omgeving. De betrokkenheid van docenten op leerlingen en op de school is over het
algemeen groot. De individuele leerling wordt gezien en gekend. De sfeer tussen
docenten, leerlingen, onderwijsondersteunend personeel is goed. Voor die sfeer
heeft de school zelfs een woord, het AC-gevoel.
VISIE OP BEGELEIDING
1. Het leren van de leerling staat centraal.
De leerling is op school om te leren/deel te nemen aan het onderwijsproces.
Leerlingenondersteuning is ervoor bedoeld om blokkades/hindernissen die
daarin ontstaan zodanig weg te nemen dat weer voldoende deelgenomen kan
worden aan het onderwijsproces.
2. De leerlingenondersteuning moet zoveel mogelijk ingebed worden in het
onderwijs.
Basiszorg moet worden gegeven door de docenten/mentoren die de leerling
regelmatig zien en zicht hebben op hoe de leerling leert.
3. Mentoren zijn de spil in de leerlingzorg.
Mentoren weten wat er bij de leerling speelt. Zij weten hoe het met de leerling
gaat of krijgen die informatie aangereikt. Dit kan via eigen onderzoek/vinger
aan de pols houden. Ook is het mogelijk dat de mentor van informatie wordt
voorzien door signalen die bij/via zorgcoördinator en/of teamleider
binnenkomen. De mentor wordt daarvan op de hoogte gesteld (in principe
door de teamleider)
ONDERWIJSZORGAANBOD IN DE HUIDIGE ONDERW IJSSITUATIE
De school is verdeeld in kleinere eenheden die worden geleid door een teamleider.
In de verschillende teams vormen de mentoren van de klassen de kern als het gaat
Pagina 1
om leerlingenzorg. Samen met de teamleider signaleren zij vaak als eerste
problemen rond
 leren (huiswerk maken, spullen in orde hebben, planningen kunnen maken,
dyslexie, leesachterstanden etc.)
 gedrag (spijbelen, opvallende absenties bij b.v. toetsen, vaak te laat komen,
agressie, pesten of gepest worden, depressie etc.)
 persoonlijke problemen
De rol en positie van de mentor hierin is dus cruciaal.
Het kan voorkomen dat leerlingen meer nodig hebben dan de basiszorg en aandacht
van mentoren en docenten.
Een leerling kan dan worden doorverwezen naar de studiebegeleiding voor
kortdurende ondersteuning bij het leren of voor diverse testen die achterstanden
kunnen opsporen. Ook kan een leerling worden besproken in het ZAT, het
zorgadviesteam. Een dergelijke inbreng wordt voorbereid door de zorgcoördinator,
eventuele stagiaires en de teamleider. Wij vragen in het ZAT externe ondersteuning
en advies voor leerlingen die problemen hebben die onze reguliere zorg overstijgt.
De zorgcoördinator heeft regelmatig contact met de teamleiders om eventuele
zorgleerlingen te bespreken en acties af te spreken. Ook heeft de zorgcoördinator
contact met de persoonlijk begeleiders op school. Dit zijn docenten die worden
ingezet om leerlingen met LGF specifiek te ondersteunen en te begeleiden. In alle
gevallen worden de ouders/verzorgers op de hoogte gesteld van de voorgenomen
acties en wordt ook hun toestemming gevraagd.
KENNIS EN KUNDE VOOR HET ONDERWIJSZORGAANBOD
De zorgstructuur op het Augustinuscollege AdR is al geruime tijd onderwerp van
gesprek. Veel zorg en ondersteuning aan leerlingen wordt impliciet verleend door
docenten die zien wat een leerling nodig heeft. Dit gaat dan vaak in directe interactie
tussen docenten, leerlingen en ouders. Het maken van centrale afspraken daarover
in de organisatie blijkt elke keer veel voeten in aarde te hebben. Veel docenten
handelen naar bevind van zaken, ook op gebieden waar wel centrale afspraken over
gemaakt zijn. Degenen binnen de school die deze afspraken bewaken
(studiebegeleiders, zorgcoördinator) worden regelmatig met deze gang van zaken
geconfronteerd.
Aangezien lang niet iedere docent in dezelfde mate met zorgleerlingen wordt
geconfronteerd liggen algemene afspraken voor de docent niet aldoor “voor het
grijpen”. Daar waar het gaat om de leerlingen met een LGF fungeren de Persoonlijk
Begeleiders van deze leerlingen wel als duidelijke intermediair tussen docenten en
ouders/(ambulante) begeleiders.
Mede gezien deze diversiteit en de verdeling van zorgleerlingen over de leerjaren is
de deskundigheid bij de docenten niet gelijk verdeeld. Dit komt verder aan bod bij het
laatste item (plan van aanpak en ontwikkelagenda)
Vanuit het OPDC dat binnen de CSG aanwezig is, wordt gedurende één dag in de
week een orthopedagoog gedetacheerd. Deze orthopedagoog ondersteunt de
zorgcoördinator in het algemeen en de teamleiders (en dan met name bij het
aannemen van leerlingen).
De school kent twee studiebegeleiders die leerlingen met relatief kortdurende
ondersteuning ondersteunen bij het aanpakken van met name studieproblematiek en
bij het omgaan met dyslexie.
De school heeft een zorgcoördinator die de extra zorg (voor leerlingen die niet of
moeilijk intern begeleid kunnen worden) coördineert. De contacten met
zorginstellingen buiten de school (zoals Accare, Schoolmaatschappelijk werk,
Pagina 2
Schoolarts, Jeugdzorg, Leerplicht) en de administratie rond leerlingen met een LGF
worden door de zorgcoördinator bijgehouden.
Daarnaast geldt het volgende voor leerlingen met een indicatie voor een
bepaald cluster:
Cluster 1: Dit schooljaar hebben een blinde en een slechtziende leerling
plaatsgenomen in de brugklas. Een aantal medewerkers steken veel tijd en energie
in de begeleiding van deze leerlingen. Zo is er voor de blinde leerlinge een ruimte
verbouwd waar zij gebruik van kan maken tijdens die lessen die zij niet kan volgen.
Ook wordt gekeken naar de aanschaf van braille software voor diverse computers en
is er een persoonlijk begeleider aangesteld. Het lesgeven aan een blinde leerling
vraagt veel van de docenten. Het op school hebben van een blinde leerling vraagt
ook veel van de organisatie. De ervaring tot nu toe leert dat de begeleiding van deze
blinde en slechtziende leerlingen goed uit de verf komt. Door onderlinge contacten
zijn voor het komende schooljaar (2012-2013) ook aanmeldingen binnen van
blinde/slechtziende leerlingen. We kiezen ervoor onze ervaring op dit gebied uit te
breiden en meer collega’s in te zetten voor het verzorgen van onderwijs en het
begeleiden van deze leerlingen. In die zin wordt de ervaring in de school komend
jaar ook weer verbreed.
Het komen tot een goede balans tussen de inspanningen van de school enerzijds en
de opbrengsten voor de individuele leerling anderzijds moeten onze aandacht blijven
houden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld kosten voor specifieke aanpassingen in het
gebouw en in materiaal, maar ook om kosten die gemaakt moeten worden voor
scholing en de extra tijd die geinvesteerd moet worden. Bij verdere toename van het
aantal leerlingen in dit cluster is de aanwezigheid van een specifieke begeleider
noodzakelijk. Gezien de ervaring tot nu toe is moeilijk aan te geven welke problemen
nog op kunnen gaan treden als de leerstof (in bijvoorbeeld de bovenbouw) moeilijker
wordt. Die ervaring moeten we onszelf nog gunnen en moet ons nog gegund worden.
Cluster 2: Met een paar kleine aanpassingen is het mogelijk gebleken deze
leerlingen goed te kunnen bedienen. Microfoons/geluidsstystemen kunnen in de klas
het stemgeluid van een docent versterken en een geheel dove leerling komt met een
tolk de klas in die als vertaler fungeert. Dit is voor docenten in het begin wennen
geweest, maar dat proces heeft niet heel lang geduurd. Natuurlijk zijn er
aanpassingen nodig – luistertoetsen b.v. kunnen niet worden afgenomen – maar
deze zijn tot nu toe zodanig geweest dat één van de twee dove leerlingen het
Atheneum diploma heeft behaald.
Cluster 3: We hebben enige ervaring met leerlingen met een lichamelijke beperking.
Deze leerlingen kunnen het onderwijs op school redelijk tot goed volgen.
Voornaamste hindernis is het gebouw en de structuur daarvan. Er is weliswaar een
(trap)lift en bijna alle lokalen en andere ruimtes zijn toegankelijk voor rolstoelen,
maar het vraagt een behoorlijke inspanning van de leerling zich door het gebouw te
begeven.
Met enkele simpele aanpassingen kunnen we leerlingen hierin wel helpen (een extra
set boeken op school of een kluisje op een toegankelijke plek).
Voor langdurig zieke leerlingen is de school te dynamisch. Wijzigingen in het
programma, afspraken tussen docenten en klas die niet altijd doorgegeven worden,
de beschikbaarheid van begeleiding en toetsing zijn allemaal zaken waardoor
langdurig zieke leerlingen moeite hebben het onderwijs te volgen. Heel recent is een
initiatief gestart waarin een leerling via een zogenaamde “webchair” (met een
interactieve webcam) verbonden is met de docent en de leerlingen. Dit soort
technische mogelijkheden zouden voor langdurig zieken weleens heel goed het
Pagina 3
volgen van onderwijs mogelijk kunnen maken. Deze ervaring is echter nog erg
beperkt. Hier geldt echter waarschijnlijk hetzelfde als bij de cluster 2 leerlingen –
gewenningsprocessen hoeven niet heel lang te duren.
Cluster 4: De school kent veel leerlingen die in dit cluster vallen of voor wie een
aanvraag voor een indicatie in dit cluster wordt gedaan. Leerlingen met lichte vormen
van PDD-NOS/Asperger en de lichtere vormen van ADHD kunnen in de school goed
worden begeleid door docenten en persoonlijk begeleiders.
Complicerende factoren voor deze leerlingen zijn de grootte van de gehele school,
de grootte van de klassen (30 leerlingen is een standaard klassengrootte) en de
onvoorspelbaarheid van de schooldag als het gaat om lokaalwisselingen en
roosterwijzigingen als opvanguren en lesuitval. Daarnaast stelt het onderwijs in met
name de bovenbouw eisen aan zelfstandigheid en het vermogen tot samenwerken
die deze leerlingen moeilijk aankunnen. Dit betekent voor de leerlingen dat ze een
bepaalde weerbaarheid moeten hebben om de drukte en onvoorspelbaarheid aan te
kunnen.
GRENZEN IN DE HUIDIGE ONDERW IJSSITUATIE
Een aantal grenzen valt aan te wijzen als het gaat om de kansen op succes aan de
Admiraal de Ruyterlaan
1) De groepsgrootte. De totale omvang van de school is vaak voor leerlingen
wel te overzien. Zij hebben uiteindelijk maar een beperkt aantal docenten en
een beperkt aantal klasgenoten waar zij rechtstreeks mee te maken hebben.
Het feit dat het onderwijs in groepen van 30 leerlingen plaatsvindt betekent
voor de leerlingen wel een beperkende factor als het gaat om het krijgen van
de aandacht die ze nodig hebben. Ook reguliere leerlingen hebben aandacht
nodig van de docent en specifieke eisen op het gebied van tijd (verlenging
van tijd voor toetsen) en ruimte/middelen (laptops in de
klas/stroomvoorziening/positie ten opzichte van het bord/media) zijn vaak
lastig te combineren met de dagelijkse lespraktijk.
2) Het gebouw. De blinde en slechtziende leerling die nu op school zijn redden
zich goed in het gebouw. Voor leerlingen die afhankelijk zijn van
rolstoel/rollator heeft het gebouw grote nadelen door de lokalen die ver uit
elkaar liggen en de decentrale positie van de lift.
3) Het werken in homogene niveaugroepen volgens een vast rooster. Door
de indeling in jaarklassen en door het gehanteerde lesrooster is het voor
docenten niet mogelijk om alle leerlingen op hun eigen niveau te bedienen.
De keuze voor een centrale rol van de les en de interactie tussen docent en
leerling maakt het structureel vinden van andere vormen van leerstofaanbod
moeilijk
4) Veiligheid van leerlingen en personeel. Leerlingen die de veiligheid van
andere leerlingen of van docenten in het geding brengen als gevolg van een
belemmering in hun ontwikkeling kunnen niet worden gehandhaafd op het
AC-AdR.
5) Concentratie van leer- en ontwikkelproblematiek. Voor docenten maakt
het veel uit of in een klas één of twee leerlingen zitten met zorgproblematiek
waarmee zij rekening moeten houden of dat het gaat om 5 of 7 leerlingen. Bij
voldoende concentratie zou het mogelijk moeten zijn om ondersteuning op
een groep/klas in te zetten maar in de bovenbouw waar leerlingen in heel
wisselende groepssamenstelling lessen moeten volgen is dat niet zomaar
gedaan.
6) Deskundigheid van de docenten. Veel docenten hebben een universitaire
opleiding of een tweedegraads opleiding waarin slechts zijdelings aan de
Pagina 4
begeleiding van leerlingen met leer- of ontwikkelingsproblemen is besteed. Er
is dus niet een vanzelfsprekendheid als het gaat om de vaardigheden om met
deze leerlingen om te gaan. In de school zelf is ook geen gerichte training of
begeleiding op dit gebied voor de docenten
CRITERIA OM LEERLINGEN NIET AAN TE NEMEN OF TE
VERWIJDEREN
Leerlingen die een bedreiging vormen voor de veiligheid van anderen of die het
veiligheidsgevoel van anderen in gevaar brengen worden niet aangenomen of
worden daar waar nodig geplaatst op een Rebound voorziening of begeleid in het
zoeken naar een andere school. Dit geldt voor leerlingen met externaliserende
problematiek zoals o.a. ODD. Ook ervaringen met leerlingen met het syndroom van
Gilles de la Tourette wijzen uit dat deze leerlingen niet in school kunnen
functioneren.
Leerlingen die qua niveau aan de onderkant van het niveau in hun afdeling zitten en
een combinatie van verschillende problematiek kennen worden niet aangenomen.
Leerlingen die niet zelfstandig kunnen werken of zich niet vrijwel zelfstandig door het
schoolgebouw kunnen bewegen kunnen niet worden aangenomen.
Voor die leerlingen die overweldigd worden door de drukte van het gebouw en die
daardoor makkelijk geïsoleerd/teruggetrokken raken wordt ook gezocht naar een
andere school
POSITIE VAN DE OUDERS
Ouders zijn in hun algemene kennis van hun zoon/dochter expert. De school is
expert als het gaat om het beoordelen van het (leer)gedrag van de leerling. Beide
rollen kunnen goed naast elkaar voorkomen en elkaar versterken. Daar moet het
beleid van de school op gericht zijn. De communicatie tussen ouders en mentor en
indien nodig ouders, mentor en teamleider moet dit doel ook dienen. De school moet
hierin zo duidelijk mogelijk zijn over de maatregelen die de school kan en wil nemen
– dit ook als de school niet alle voorgestelde of mogelijke aanpassingen in stelling wil
brengen. Bijvoorbeeld op het gebied van dyslexie worden in de rapporten een groot
aantal mogelijke verlichtingsmaatregelen voorgesteld, ook de wet maakt een aantal
verlichtingsopties mogelijk. De vraag is of de school daaraan wil en kan voldoen.
Daarover (en over andere zaken) duidelijker uitspraken doen en die vastleggen is
noodzakelijk om de verwachtingen over en weer te verhelderen.
AMBITIE
1) Zorgstructuur verhelderen naar al het personeel
2) Ervaring op het gebied van de begeleiding van blinde- en slechtziende
leerlingen op basis van de ervaringen tot nu toe verder in de school laten
ontwikkelen. Behoefte aan externe ondersteuning en de mogelijkheden
daarvoor goed verkennen.
3) Expertise op het gebied van de begeleiding van dove/slechthorende
leerlingen inzetten daar waar gevraagd. De aanwezigheid van een tolkgebarentaal is essentieel voor een perspectief op een diploma.
4) Technische mogelijkheden nader onderzoeken om leerlingen die langdurig
geen onderwijs kunnen volgen in het schoolgebouw, toch onderwijs aan te
bieden.
5) Scholing voor personeelsleden die zich willen verdiepen in begeleiding van
leerlingen met leer- en ontwikkelproblemen
6) Mentorenondersteuning/scholing bij begeleiding van leerlingen en bij
vroegsignalering
Pagina 5
7) Voorlichting en communicatie naar ouders eenduidig maken om
verwachtingen over en weer zo helder mogelijk te maken. Interactie tussen
ouders en school vergroten om eenrichtingsverkeer en “voldongen feiten” te
voorkomen.
8) LVS uitwerken en als standaard voor alle begeleidingsacties invoeren
9) Opstellen en accorderen beleid en procedures op het gebied van dyslexie en
andere veel in de school voorkomende problematiek.
ONTWIKKELAGENDA
Er moet in de komende twee jaren werk worden gemaakt van de volgende
onderdelen
1) De verschillende actoren in de zorg moeten in de vastgestelde structuur gaan
functioneren. Dat vraagt overleg, afstemming en ‘wennen aan de rol’ van alle
betrokkenen
2) De ervaring met de leerlingen in de clusters 1, 2 en 3 vragen goede evaluatie
van hetgeen is bereikt, vastgehouden moet en verbeterd kan worden. Daar
zou een onderzoek/projectmatige aanpak goed bij kunnen werken
3) In het scholingsplan van het AC-AdR zal scholing/training in het omgaan met
leerlingen met een indicatie, alsook vroegsignalering en ‘vroeg-handelen’
worden opgenomen
4) Het opstellen van protocollen en procedurebeschrijvingen dient om de
helderheid naar ouders te vergroten als het gaat om het
ondersteuningsaanbod en de grenzen aan de ondersteuning.
5) SOM moet als LVS meer en beter gebruikt gaan worden. Daarvoor is nodig
dat de bevoegdheden om te lezen en te schrijven goed worden toebedeeld
en dat er duidelijke procedures zijn voor het vastleggen van leerlinggegevens
in SOM. Papieren dossiers moeten zoveel mogelijk worden vervangen door
digitale dossiers
In de tijd uitgezet krijgen de items aandacht in de volgorde: 5,4,1,2,3
Pagina 6
Download