M. Ulpius Felix: Tongenaar en onderdaan van de

advertisement
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
M. Ulpius Felix: Tongenaar en
onderdaan van de keizer1
Dr. Robert Nouwen
Het Romeinse Rijk had een ongelooflijk verscheiden bevolking: van de hoogste politieke leiders tot de
nederigste slaaf en zowat alles daartussen: kooplieden, militairen, geneesheren, arbeiders, boeren,
ondernemers, artiesten, gladiatoren… Doorgaans gaat de aandacht van de geschiedschrijving uit naar
de elite die het politieke, economische en socio-culturele verhaal schreef. Talrijke biografieën
werden gewijd aan politici en keizers, aan hun vrouwen en raadgevers, soms aan hun beroemde
slaven en vrijgelatenen. En ondertussen verdween de gewone man in de straat uit het zicht. Wie kent
er bijvoorbeeld nog de familie van Victorius Victorinus in Namen, het kleine troetelslaafje
Hipponicus, de Griekse vroedvrouw Pieris, de slavenhandelaar Aiacius of de herder Jucundus die aan
de oever van de Main door een slaaf werd vermoord? Op zich is dat niet verwonderlijk.
Altaar voor de kleine Hipponicus,
het troetelslaafje van de
gouverneursvrouw
Grafmonumentje van Julia Pieris,
een Griekse vroedvrouw in Trier
Grafmonument voor de
slavenhandelaar G. Aiacius in
Keulen
De traditionele literaire bronnen, waarop een goed deel van de moderne geschiedschrijving
terugvalt, zijn net door de elite gecreëerd. Het gaat specifiek om de literatoren, de dichters en de
historici die doorgaans zelf tot het establishment horen. Tijdens de regering van keizer Augustus
bewoog de dichter Horatius zich in de kring van Maecenas en mocht de geschiedschrijver Titus Livius
1
Deze lezing werd gemaakt naar aanleiding van de presentatie van het boek “De onderdanen van de keizer. 35
uitzonderlijke verhalen van unieke mensen” (Davidsfonds, Leuven, 2014) op 16 april in het Gallo-Romeins
Museum te Tongeren. In het boek vindt de lezer alle verdere basisinformatie rond deze tekst.
1
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
zich een goede vriend van de keizer noemen. Velleius Paterculus was dan weer een Romeinse
senator. Tacitus bouwde een schitterende politieke loopbaan uit en bekleedde uiteindelijk het ambt
van consul alvorens hij zich aan de geschiedschrijving wijdde. Voor de hedendaagse historicus is dat
wat ontgoochelend. En zelfs wanneer sommige antieke auteurs het dagelijkse leven van gewone
mensen schetsen, zoals Martialis en Juvenalis met veel bravoure hebben gedaan, dan nog zien wij
Jan Modaal door de bril van een intellectuele elite.
De particuliere levens van ‘gewone mensen’ vallen dus tussen de mazen van het net. Nochtans zijn er
duizenden bronnen die ons zo kort bij hen brengen dat zij bijna onze buren zouden kunnen zijn. Dat
zijn de opschriften, de teksten die op duurzame materialen – zoals steen, brons, keramiek enzovoort
– werden aangebracht. De studie van die opschriften noemt ‘epigrafie’. Sinds de regering van Keizer
Augustus namen de epigrafische teksten ongelooflijk toe. Vijf eeuwen keizerrijk leverden circa
driehonderdduizend inscripties op tegenover slechts drieduizend voor de republiek. Die opschriften
werden en worden verzameld in grote epigrafische corpora, zoals het Corpus Inscriptionum
Latinarum, die te vergelijken zijn met grote databanken. De inhoud van de teksten is divers:
wetteksten, grafschriften, ereopschriften, wijdingen, diplomata militaria, mijlpalen enzovoort. Vaak
zijn het officiële documenten die op publieke plaatsen via bronzen tabletten kenbaar werden
gemaakt of opdrachten op een of ander monument met de bedoeling de herinnering aan een
belangrijke gebeurtenis, een keizer of een geldschieter te bewaren. De ereopschriften op de bases
van standbeelden of ruiterbeelden van vooraanstaanden in de provinciesteden schetsen de
loopbanen van de geëerden. Daarnaast heb je die duizenden wijdingen aan de talrijke Romeinse en
inheemse goden die een kleine inkijk geven in de bekommernissen en verzuchtingen van de mensen
en die ondertussen een beetje vertellen over al die onbekende rijke en minder rijke lieden. De
uitgesproken leveranciers van talloze levensverhalen zijn de grafmonumenten en de grafaltaren met
hun opschriften, portretten en taferelen uit het dagelijkse leven. Zij vertellen aan de aandachtige
toeschouwer veel meer over de geëerde of de overledene dan enkel datgene wat er te lezen staat.
Bovendien hebben zij het grote voordeel dat zij rechtstreeks uit de oudheid tot ons zijn gekomen, dat
zij getuigen zijn van hun eigen tijd. Zij werden gebouwd en opgericht op de vaak uitgestrekte
grafvelden aan weerszijden van de invalswegen van de steden en de nederzettingen en spraken de
voorbijganger aan: Ave viator. Een enkele keer staan ze, zoals de Haspengouwse tumuli, geïsoleerd in
het landschap. Soms zijn ze monumentaal, veel vaker echter erg bescheiden, maar steeds zijn ze, net
als de wijdingen aan de goden, de vertaling van de maatschappelijke positie die de overledene of de
oprichter bekleedde. Voor de passant creëert het aanschouwen van die monumenten een heel
verhaal dat wij nauwelijks nog tot leven kunnen wekken. Het waren zeker geen samenhangende
verhalen, wel losse grepen uit het rijke en roerige dagelijkse leven. Voor de onoplettende lezer geeft
dat een gerust gevoel. Omdat al die teksten ogenschijnlijk lukraak tot ons zijn gekomen, ontvingen zij
met het verstrijken van de tijd een sluier van neutraliteit. Maar tegenover de duizenden
grafmonumenten staan miljoenen graven zonder grafschrift. Sterven was een dure zaak wanneer
men op een plechtigheid en een mooi graf met een poëtische tekst stond. Vele mensen waren te arm
of hadden gewoon de pech dat hun graf in de loop der eeuwen verloren ging. Vergeten wij tenslotte
niet: hoe hoger iemand op de sociale ladder stond, hoe groter de kans dat zijn gedenkschrift de
verwoestende geschiedenis overleefde.
De opschriften onthullen de naam van de geëerde, van de oprichter of van de overledene, geregeld
ook de namen van de vaders, van de moeders, van kinderen, van vrijgelatenen en slaven. Maar de
onomastiek of naamkunde toont aan dat achter een naam veel meer schuilgaat. Omdat namen vaak
2
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
sterk ‘volksgebonden’ zijn, vertellen zij iets over de herkomst of de afstamming van individuele
personen. Al die namen samen verschaffen op hun beurt informatie over de verspreiding en de
mobiliteit van een bevolking. Namen schenken niet alleen informatie over de herkomst en/of
afstamming van personen, maar zijn in de Romeinse tijd ook de getuigenis van de status van een
persoon. De tria nomina geven op de eerste plaats aan dat de drager het Romeinse burgerrecht
bezat. Talrijke personen, waaronder nogal wat ridderofficieren in het Romeinse leger, droegen
bovendien een keizerlijk nomen gentilicium. Dat betekent dat zij zelf, hun ouders of hun (voor)ouders het burgerrecht van een keizer hadden ontvangen. Naast de naam vermelden de opschriften
soms de leeftijd, de streek van afkomst, het beroep enzovoort van de betrokken persoon. Een enkele
maal werd er een mooi vers aan toegevoegd of een bijzondere levenswijsheid. En zo vertellen de
mensen hoe zij zichzelf zagen, hoe zij wensten dat andere mensen hen zouden herinneren. Het gaat
om duizenden inscripties van personen voor wie de antieke literatoren en biografen geen aandacht
hadden. In tegenstelling tot de literaire en historische teksten, die werden geschreven door een
intellectuele elite, vertolken de talrijke epigrafische teksten de levens en de liefdes van mannen en
vrouwen van alle leeftijden uit zowat alle lagen van de bevolking. Hoewel! Vaak zijn de opschriften
niet meer dan losse flarden waarvan wij amper weten hoe wij ze moeten samenbrengen. Al die
geïsoleerde teksten en tekstfragmenten vormen een groot doolhof van talloze levensverhalen.
Ongetwijfeld stellen velen zich de vraag wat dan het nut is van al die particuliere levensverhalen. Hier
helpt de specifieke benadering die de historici hebben ontwikkeld om in dat doolhof van
versnipperde bronnen een weg te vinden, met name de prosopografie. Terwijl een biografie de
levensloop van een individu op een levendige wijze schetst, wordt in een prosopografie een zakelijk
en nauwkeurig geordend overzicht geboden van alle gegevens die van een welbepaalde persoon zijn
gekend. Hoewel dat voor menig lezer ongetwijfeld wat weg heeft van een ‘wie is wie in de antieke
oudheid’, ontplooien zich dankzij dergelijke prosopografische repertoria de verschillende sociale
groepen in de (Gallo-)Romeinse maatschappij in al hun diversiteit. Het feit dat dankzij de informatica
en het internet grote databanken kunnen worden ontsloten en opschriften gemakkelijker met elkaar
kunnen worden gecombineerd en geconfronteerd, betekent een niet te overschatten stap
voorwaarts. Kleine stukjes van een enorme puzzel worden op die manier samengebracht. Maar, die
prosopografische methode is slechts het voorbereidende werk om te komen tot een historische
synthese. En zo schenken al die opschriften ons de mogelijkheid om een gefundeerd inzicht te krijgen
in de (Gallo-)Romeinse samenleving.
Ook in de noordelijke provincies van het Romeinse Rijk ontplooien de epigrafische teksten de rijke
schakeringen van het dagelijkse leven. Het is vooral een stedelijk fenomeen. In Keulen alleen al
werden meer dan 600 opschriften geïnventariseerd. Dit boek handelt over slechts 35 mensen uit de
duizenden. Het zijn de onderdanen van de keizer, Romeinse burgers in de lokale politiek, welgestelde
ondernemers, bankiers, handelaars en ambachtslieden, slavendrijvers en slaven, landbouwers en
veehoeders, soldaten en legerartsen, moeders en kleine kinderen in een mannenwereld die ons hun
levens vooral via grafschriften hebben nagelaten. Allemaal vertellen zij krachtige en opmerkelijke
verhalen over beroep en werk, over vreugde en droefenis, over liefde en kilheid, over ziekte en dood.
En hoewel velen van autochtone afkomst waren, toch was hun levensstijl Romeins of ten minste van
de Romeinse cultuur doordrongen.
3
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
M. Ulpius Felix: een gladiator uit Tongeren treedt op in Rome
Laat ons er één voorbeeld uitpikken: M. Ulpius Felix. Toeristen in Rome zijn doorgaans gefascineerd
door het Colosseum, het Amphitheatrum Flavium. De publieke ruimte rond het reusachtige
amfitheater is iedere mooie zondag tegelijk een favoriete verzamelplaats voor talrijke Romeinen die
er zelf graag een gezellige namiddag doorbrengen. Het is er steeds een grote drukte. De Ludus
Magnus, de gladiatorenkazerne die in de schaduw van het Colosseum lag, krijgt echter nauwelijks
aandacht. De restanten, die de structuur duidelijk weergeven, liggen er wat desolaat bij. Hun relatie
met het imposante Colosseum aan de overzijde van de drukke straat ontgaat de toeristen die er
onachtzaam langs wandelen. Misschien heeft M. Ulpius Felix zich hier weleens voor de strijd
opgewarmd, zenuwachtig en geconcentreerd, voordat hij in het Colosseum zijn tegenstrever
tegemoet trad. Ieder optreden kon het laatste zijn. Het grafschrift op zijn urne, die bewaard wordt in
de Galleria Colonna in Rome, ging als volgt:
Diis Manibus / M(arci) Ulpi Felicis Mirmillonis / veterani vixit ann(is) XXXXV / natione Tunger /
Ulpia Syntyche liberta coniugi / suo dulcissimo bene merenti / et Iustus filius / fecerunt.
Aan de goden en de geesten van het hiernamaals. Marcus Ulpius Felix, ‘Gallisch’
zwaardvechter, veteraan, 45 jaar oud, Tunger van afkomst. De vrijgelatene Ulpia Syntyche
heeft het laten maken voor haar allerliefste echtgenoot die het wel verdiende, samen met hun
zoon Iustus.
4
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
Marcus Ulpius Felix droeg de tria nomina. Hij bezat dus het Romeinse burgerrecht. Zijn praenomen
Marcus en zijn nomen gentilicium Ulpius zijn dezelfde als die van keizer Marcus Ulpius Nerva
Traianus Augustus. Dat toont aan dat hij zijn burgerrecht van de keizer zelf heeft ontvangen. Marcus
Ulpius Felix leefde dus tijdens de tweede helft van de 1ste eeuw n.C. Volgens zijn grafschrift was hij
een Tunger van afkomst.
Marcus Ulpius Felix was een gladiator. De Romeinse gladiatoren waren professionals. Zij werden in
de gladiatorenscholen getraind om de tegenstander op een zo spectaculair mogelijke wijze uit te
schakelen. Iedere gladiator had zijn wapen, zijn specialiteit: eques (ruiter), essedarius
(wagenstrijder), hoplomachus (zwaarbewapend zwaardvechter), retiarius (netvechter), sagitarius
(boogschutter), Thraex (Thraciër) enzovoort. M. Ulpius Felix was een murmillo. De murmillones
waren zwaardvechters die aanvankelijk volgens Festus Galli werden genoemd. De laatste term
refereert aan de Gallische krijgsgevangenen die tijdens campagnes allerhande eerst in Gallia en later
ook Germania werden gevangengenomen. Op de punt van de Gallische helm droegen zij als
versiering een vis, de murma. De typisch Gallische bewapening bestond uit een helm met een hoge
kam waarvan het gezichtsveld werd ingeperkt door vooruitstekende randen, een rechthoekig schild
en een kort recht zwaard. Zij hadden geen verdere bepantsering. Hun tegenstanders in de arena
waren voornamelijk de retiarius en de Thraex. Ook op de sculptuur uit de Plankstraat in Maastricht
staan twee murmillones in actie. De bewapening van de murmillo leende zich niet voor snelle
gevechten. Daarvoor waren schild en helm te zwaar. Deze gladiatoren brachten spektakel met zware
en brute gevechten waarbij zij eerder vertrouwden op hun kracht en uithouding dan op hun
wendbaarheid. Door de aard van hun bewapening waren murmillones doorgaans stevige en sterk
gespierde mannen met brede schouders. De mooiste gevechten waren diegene die tot de uitputting
werden gestreden, die daardoor de beslissing over leven en dood in handen van het publiek legden.
Talrijke afbeeldingen op lampen, vaatwerk, schilderingen en mozaïeken geven dat moment weer.
Men genoot er van een man te zien sterven, zeker wanneer men zelf over leven en dood kon
beslissen.
M. Ulpius Felix verbleef zoals de andere gladiatoren in een van de gladiatorenscholen (ludi) die onder
leiding stonden van een gladiatorenbaas (lanista). Die was eigenaar van de gladiatoren en verhuurde
ze voor gevechten. De gladiatorenscholen in Rome waren echter eigendom van de keizer. De Ludus
Magnus langs het Colosseum was de grootste keizerlijke gladiatorenkazerne van Rome, waar bij
momenten tot tweeduizend gladiatoren verbleven en trainden. Er waren nog drie andere
gladiatorenscholen in Rome die allemaal vlak bij het Colosseum lagen, maar waarvan de exacte
locatie niet gekend is: de Ludus Dacicus, de Ludus Gallicus en de Ludus Matutinus. Die laatste was
gespecialiseerd in de opleiding van wilde-dierenvechters. In tegenstelling tot de gladiatorenscholen
buiten Rome stonden ze onder leiding van procuratores ducenarii, keizerlijke beambten met een
jaarsalaris van 200.000 sestertiën. Deze procuratores hadden de dagelijkse leiding over de school en
gaven adviezen aan de organisatoren van gladiatorenspelen. De gladiatoren voor de zware en brute
gevechten zoals de Samnieten, de Galliërs of de murmillones en de Thrakiërs werden speciaal
getraind in de Ludus Gallicus. Het was de kleinste van de gladiatorenscholen. Het centrum van iedere
gladiatorenschool in Rome was een arena, vergelijkbaar met die van het Colosseum, maar uiteraard
veel kleiner. De Ludus Magnus bijvoorbeeld bood plaats aan drieduizend bezoekers. Veel inwoners
van Rome gingen in deze arena’s naar de gladiatoren kijken wanneer er in het Colosseum geen
spelen geprogrammeerd stonden. Het is goed mogelijk dat M. Ulpius Felix in de Ludus Gallicus
verbleef zolang hij gladiator was. Hij woonde er in een kleine cel en trainde er dagelijks onder leiding
5
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
van een gespecialiseerde oefenmeester (doctor). Voor de trainingen gebruikte hij houten wapens.
Het was een stressvolle omgeving, zeker voor de mindere strijders, vervuld van de angst voor een
vroege dood in de arena. Talrijke mannen konden niet om met die angst een zelfmoorden waren
geen uitzondering.
Gladiatoren waren uit alle windstreken afkomstig. Doorgaans waren zij krijgsgevangenen of zware
misdadigers. Na verloop van tijd kwam daar nog een derde groep van gladiatoren bij, met name de
vrijwilligers. Dat waren vrijgeboren mannen, die uit eigen beweging kozen voor een risicovolle
carrière als gladiator.
Het grafschrift van M. Ulpius Felix vermeldt dat hij een Tunger van geboorte is. Hoe is hij in Rome
verzeild en een gladiator geworden? Was hij een krijgsgevangene? Op zich is dat niet onmogelijk. In
70 n.C. vond de grote Batavenrevolte onder leiding van Julius Civilis plaats. Ook Tungri waren hierin
actief betrokken. Onder meer vermeldt Tacitus dat vooraanstaande Tungri aan een samenkomst van
rebellen in Keulen deelnamen. Archeologisch onderzoek wees uit dat Tongeren in die periode zwaar
werd getroffen door branden en plunderingen. Petilius Cerialis wist die rebellie echter te breken en
de Bataven met hun bondgenoten te verslaan. Onder de krijgsgevangenen waren er naast een reeks
getrainde vechtjassen die geschikt waren om onmiddellijk in Rome als gladiator op te treden
ongetwijfeld ook jongens die voor die professie het beste lieten verhopen. Zo veronderstelt men dat
een zekere Urbicus slechts vijftien jaar oud was toen hij zijn eerste kamp in de arena van Milaan
vocht. Indien M. Ulpius Felix als knaap naar Rome werd gedeporteerd, dan moet hij bij het
aantreden van keizer Traianus in 98 n.C. circa veertig jaar zijn geweest. Gelet op zijn naam ontving hij
na talloze gevechten in de arena zijn vrijheid van deze keizer.
Of was M. Ulpius Felix eerder een oud-militair, een onverschrokken avonturier die na zijn eervolle
ontslag uit het leger in de arena het fortuin zocht? De Romeinen rekruteerden in het bestuursdistrict
van de Tungri tijdens het laatste kwart van de 1ste eeuw n.C. nog actief soldaten voor de
hulptroepen. Die mannen brachten twintig of meer jaar door in het leger, doorgaans in de ala I
Tungrorum Frontoniana of in een van de cohortes Tungrorum. Wanneer zij terugkeerden in de
burgermaatschappij, wisten zij vaak niet wat aanvangen. Ondertussen nam in de loop van de 1ste
eeuw n.C. het aantal contractgladiatoren sterk toe. De motieven van deze vrijwilligers waren sterk
uiteenlopend, waarbij hun sociale herkomst een belangrijke rol speelde. De meesten waren van lage
komaf en sloten doorgaans een contract voor de duur van vijf jaar met een lanista. Hierin werden de
voorwaarden en de verloning vastgelegd. Het leven in een gladiatorenschool was bikkelhard, maar
bood paradoxaal genoeg heel soms ook een kans op een betere toekomst. In Rome vochten de
gladiatoren gemiddeld een- tot tweemaal per jaar. In de provincies was dat meer. Als je er verder
mee rekening houdt dat verlies niet noodzakelijk gelijkstond met de dood, dan gaf hen dat toch enig
perspectief om een dergelijk avontuur te overleven. Spanning en sensatie, maar ook de roem en de
verdiensten zullen bij de contractgladiatoren ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Een succesvol
gladiator was een ster in Rome, verafgood door het publiek, bijzonder geliefd door talrijke vrouwen
op wie zij een sterke aantrekkingskracht uitoefenden. Een succesvolle gladiator hield aan iedere
overwinning bovendien een percentage van het prijzengeld over en kon op die wijze soms een zekere
welstand opbouwen. In een ruwe samenleving waarin armoede eerder regel dan uitzondering was,
speelden die verdiensten ongetwijfeld voor veel vrijwilligers een belangrijke rol.
6
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
Bovendien mochten de gladiatoren een vrouw hebben en kinderen krijgen en zelfs hun eigen slaven
bezitten. Dat was uiteraard slechts voor een kleine minderheid weggelegd, gewoon al omdat de
meesten er niet de financiële middelen voor hadden. M. Ulpius Felix was gehuwd met de vrijgelatene
Ulpia Syntyche. Zij was een Griekse en had haar vrijheid ook van keizer Traianus ontvangen. Zij
hadden samen een zoon Iustus. Zijn naam is van Romeins mediterrane herkomst. Het is echter niet
duidelijk of hij die relatie na zijn actieve gladiatorenleven is aangegaan.
De grafschriften illustreren in ieder geval dat het leven in een gladiatorenkazerne, tenminste voor
een aantal onder hen, niet zo strikt was als vaak wordt aangenomen. En oud-militairen bijvoorbeeld,
die al vaak met geweld waren geconfronteerd en het burgerleven te saai vonden, konden allicht
onder dergelijke omstandigheden leven. Om het leven enigszins draaglijk te maken, organiseerden zij
zich trouwens in collegia, in corporaties van arenarii of ‘artiesten van de arena’, net zoals de
ambachtslieden. Dat gebeurde niet alleen in Rome, maar ook in de provinciesteden. In 1818 werd in
de arena van Trier een kalkstenen altaar gevonden met de volgende tekst:
In h(onorem) d(omus) [d(ivinae) (et)] / genio are[na]/riorum con/sistentium / col(oniae)
Aug(ustae) Tre(verorum) / Axsilius Av/itus sive Sa/cruna / d(ono) d(edit)
Ter ere van het goddelijke (= keizerlijke) huis en de genius van de ‘artiesten van de arena’ die
in Trier in een gilde verenigd zijn. Axilius Avitus, genoemd Sacruna, heeft het als wijgave
geschonken.
Het altaar werd opgericht door een zekere Axilius Avitus, bijgenaamd Sacruna, die het wijdde aan het
keizerlijke huis en de genius van de ‘artiesten van de arena’. Het altaar geeft een mooie illustratie
van hoe de gladiatoren zich onder de hoede van een godheid of een genius verzamelden.
Doorgaans vermeldden de grafschriften ook het aantal gevechten dat de gladiator heeft geleverd en
het aantal overwinningen dat hij heeft behaald. De Syrische gladiator Flamma, die in een van de
Siciliaanse arena’s 34 maal heeft gevochten, behaalde 21 overwinningen en verloor 4 maal. 9 maal
eindigde het gevecht onbeslist. Bij M. Ulpius Felix is dat niet het geval. Wel geeft het grafschrift aan
dat hij een veteraan was, wat wil zeggen dat hij zijn eerste gevecht overleefd heeft, en dat hij op 45jarige leeftijd is gestorven. Dat is voor een gladiator een opmerkelijk hoge leeftijd. De gemiddeld
geregistreerde leeftijd van gladiatoren schommelde rond de 25 jaar. Gladiatoren van boven de 30
waren sterk in de minderheid. De kans dat een gladiator zijn ‘pensioen’ haalde, was gering. Tijdens
de 1ste eeuw n.C. ging een gemiddelde gladiator een tiental gevechten mee. Niet iedere gladiator
stierf in de arena bij een verloren gevecht. Tijdens de 1ste eeuw n.C. was dat vermoedelijk 10%.
Vanaf de 2de eeuw, toen het publiek sneller om bloed schreeuwde, overleefden de meesten nog
slechts een vijftal gevechten. De dorst van het publiek naar bloed was onverbiddelijk. Het waren
enkel de echte kampioenen die twintig, dertig of meer kampen overleefden. Was de Tunger M.
Ulpius Felix zo’n gladiator of was hij als oud-militair eerder laat in de ‘stiel’ gestapt? Het is jammer
genoeg niet mogelijk dat uit zijn grafschrift op te maken. Een zaak was zowel voor gladiatoren als
voor militairen hetzelfde: buiten de kazerne waren hun kansen beperkt. Doorgaans was er maar een
ding waarin zij werkelijk goed waren en dat was vechten.
In de periode dat M. Ulpius Felix vermoedelijk optrad in Rome, werden in het Colosseum grootse
spektakels georganiseerd. De keizers zagen in de gladiatorenspelen een uitmuntend
propagandamiddel en spaarden kosten noch moeite om het volk te vermaken. Spoedig waren zij
7
Robert Nouwen, M. Ulpius Felix
verweven met de cultus van de keizer. In zijn Res Gestae schreef keizer Augustus dat hij in totaal
achtmaal gladiatorenspelen organiseerde tijdens dewelke circa tienduizend man op leven en dood
tegen elkaar streden. Volgens Suetonius waren de uitvoeringen van Augustus onovertroffen. In 70
n.C. gaf Vespasianus de opdracht voor de bouw van het Amphitheatrum Flavium, later het
Colosseum genoemd. Bij de inwijding van het Colosseum tien jaar later organiseerde Titus de grootse
spektakels ooit. Liefst honderd dagen duurden de spelen. Ter gelegenheid van de inhuldiging van het
Colosseum schreef Martialis zijn Liber Spectaculorum. Het bloed van honderden mannen werd
geplengd. De shows werden almaar groter, met steeds meer dieren en meer gladiatoren. In 107 n.C.
overtroffen de bloedspelen van keizer Trajanus die van Titus. Trajanus was een militair in hart en
nieren en zijn overwinningen tegen Decebalus tijdens de Dacische oorlogen moesten op passende
wijze worden gevierd. 123 dagen duurden de spektakels waarin 10.000 gladiatoren streden. Tijdens
de dierenjachten, de showexecuties en de gladiatorengevechten verloren minstens 5000 mensen het
leven, merendeels slaven en misdadigers.
Gedurende deze grote gladiatorenspelen kwamen sommige vechters vaker in actie. De kans is reëel
dat M. Ulpius Felix tijdens de spelen van Trajanus ook meermaals heeft gestreden. De Thraex M.
Antonius Exochus trad tijdens de negen dagen durende spelen ter ere van de overwinningen van de
pas overleden keizer Trajanus een tiental jaren later minstens driemaal in het strijdperk. De keizer
en de toeschouwers konden die moed en volharding waarderen en beloonden de overlevenden na
afloop van de show met de vrijheid. Betekende dat de vrijheid voor M. Ulpius Felix die ondertussen al
een oude gladiator was en zijn vrouw Ulpia Syntyche? Ligt hier de reden voor zijn naam Marcus
Ulpius, de namen die ook Marcus Ulpius Nerva Traianus Augustus droeg? In ieder geval heeft M.
Ulpius Felix werkelijk geluk gehad. Echte gladiatoren werden niet oud. Maar M. Ulpius Felix werd er
wel 45! Hij was bovendien een succesvol gladiator, een ster van de arena. Zijn grafschrift bewijst dat.
Hij had zijn vrijheid in het strijdperk herwonnen. Hij had voldoende verdiend om zijn naam via een
grafschrift op een mooie urne te laten vereeuwigen.
8
Download