Slachtofferhulp intrafamiliaal geweld bij politie en

advertisement
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Slachtofferhulp intrafamiliaal geweld bij
politie en hulpverlening: casestudy
politiezone Gent.
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door (01201770) (Mangelschots Jolien)
Academiejaar 2015-2016
Promotor :
Janssens Jelle
Commissaris :
De Moor Sabine
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Mangelschots Jolien, (01201770),
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of
leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien
beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts
zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden
onmiddellijk na het titelblad.
Datum: 16/05/2016
Handtekening: ……………………………
WOORD VOORAF
Deze masterproef markeert het eindpunt van mijn 4-jarige studie aan de Universiteit Gent. Hij
zou niet tot stand gekomen zijn zonder de volgende mensen. Bij deze wil ik hen bedanken.
Alleereerst wil ik mijn promotor, Jelle Janssens, bedanken. Zonder zijn enthousiasme en
goede tips was deze masterproef niet tot een goed einde gekomen.
Vervolgens wil ik de respondenten bedanken die de tijd namen om al mijn prangende vragen
te beantwoorden. Zonder hen zou deze masterproef nooit tot stand gekomen zijn.
Tot slot wil ik mijn moeder en lieve vrienden bedanken, die me doorheen deze 4 jaar altijd
ondersteund hebben. Zonder jullie was dit nooit gelukt.
Bedankt!
INHOUDSTAFEL
INLEIDING .............................................................................................................................. 1
1. Probleem – en doelstelling ..................................................................................................... 1
2. Onderzoeksvragen .................................................................................................................. 2
3. Methodologie ......................................................................................................................... 4
4. Maatschappelijke en theoretische relevantie .......................................................................... 7
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE .......................................................................................... 9
Hoofdstuk 1: Intrafamiliaal geweld ........................................................................................ 9
1. Wat is intrafamiliaal geweld? ............................................................................................. 9
2. Vormen ............................................................................................................................. 11
3. Gevolgen .......................................................................................................................... 11
4. Het verschil tussen eergerelateerd geweld en IFG ........................................................... 12
5. Geschiedenis ..................................................................................................................... 13
6. Conclusie .......................................................................................................................... 14
Hoofdstuk 2: De slachtoffers van intrafamiliaal geweld ..................................................... 15
1. Wie zijn de slachtoffers van intrafamiliaal geweld? ........................................................ 15
1.1.
Definitie slachtoffer ................................................................................................... 15
1.2.
Een aantal cijfergegevens .......................................................................................... 16
2. Typologie van geweld in de familie ................................................................................. 16
3. Behoeften en verwachtingen slachtoffers intrafamiliaal geweld ..................................... 17
3.1. Behoeften en verwachtingen naar zowel politie als hulpverlening ............................... 17
3.2. Behoeften en verwachtingen ten aanzien van politie .................................................... 17
3.3. Behoeften en verwachtingen ten aanzien van hulpverlening ........................................ 18
4. Gevolgen slachtofferschap ............................................................................................... 19
5. Oorzaken en verklaringen ................................................................................................ 20
5.1. Voor partnergeweld ...................................................................................................... 21
5.1.1. Cyclus van geweld ..................................................................................................... 21
5.1.2. De sociale leertheorie ................................................................................................. 24
5.1.3. De feministische visie ................................................................................................ 25
5.1.4. Het ecologische model van Bronfenbrenner .............................................................. 25
5.1.5. Sociobiologische benadering...................................................................................... 27
5.1.6. De cognitieve gedragsmatige benadering .................................................................. 27
5.2. Voor intrafamiliaal geweld ............................................................................................ 27
5.2.1. Cyclus van geweldtheorie .......................................................................................... 27
5.2.2. De pathologische benadering ..................................................................................... 28
5.2.3. Afweging van kosten en baten ................................................................................... 28
5.2.4. Sociale controletheorie ............................................................................................... 28
5.2.5. De sociologische benadering ...................................................................................... 28
6. Victim blaming en secundaire victimisatie ...................................................................... 29
7. Risicofactoren ................................................................................................................... 29
8. Preventie slachtofferschap................................................................................................ 30
9. Conclusie .......................................................................................................................... 31
Hoofdstuk 3: Beleid en wetgeving ......................................................................................... 33
1. Beleid ............................................................................................................................... 33
1.1. Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake
slachtofferzorg ...................................................................................................................... 33
1.2. Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van
intrafamiliaal geweld ............................................................................................................ 34
1.3. Kadernota Integrale Veiligheid ..................................................................................... 35
1.4. COL’s ............................................................................................................................ 36
1.4.1. COL 3/2006 ................................................................................................................ 36
1.4.2. COL 4/2006 ................................................................................................................ 36
2. Wetgeving ........................................................................................................................ 38
2.1. Wet op politieambt (1992) ............................................................................................ 38
2.2. Wet van 24 november 1997 strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan. ...... 38
2.3. Omzendbrief OOP 15, 15bis en 15ter betreffende de politiële slachtofferbejegening
(1999) ................................................................................................................................... 38
2.4. Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan
de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn
partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek ........................................... 39
2.5. Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde
politie, gestructureerd op 2 niveaus (2007) .......................................................................... 40
2.6. Strafwetboek.................................................................................................................. 40
2.7. Kaderbesluit van de Raad inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure
(2001) ................................................................................................................................... 41
3. Conclusie .......................................................................................................................... 42
Hoofdstuk 4: Slachtofferhulp ................................................................................................ 43
1. Omschrijving slachtofferhulp ........................................................................................... 43
2. Geschiedenis van slachtofferhulp ..................................................................................... 44
3. Betrokken actoren ............................................................................................................ 44
3.1. Politie ............................................................................................................................ 44
3.2. Hulpverlening ................................................................................................................ 46
3.2.1. Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) ................................................................ 46
3.2.2. Vertrouwenscentrum kindermishandeling ................................................................. 47
3.2.3. Vluchthuizen .............................................................................................................. 48
3.2.4. Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ................................................................. 48
3.3. Justitie............................................................................................................................ 48
4. Conclusie .......................................................................................................................... 49
DEEL 2: VELDONDERZOEK............................................................................................. 50
1. Inleiding ............................................................................................................................... 50
2. Resultaten interviews ........................................................................................................... 50
2.1. De term 'intrafamiliaal geweld' in de praktijk ............................................................... 50
2.2. Risicofactoren slachtofferschap .................................................................................... 51
2.3. Preventie van slachtofferschap ...................................................................................... 53
2.4. Slachtofferhulp in de praktijk: politie ........................................................................... 55
2.5. Slachtofferhulp in de praktijk: hulpverlening ............................................................... 58
2.6. Nazorg en opvolging van slachtoffers ........................................................................... 60
2.7. Samenwerking tussen politie en hulpverlening ............................................................. 61
3. Conclusie ............................................................................................................................. 64
CONCLUSIE EN DISCUSSIE ............................................................................................. 66
REFERENTIES ...................................................................................................................... 71
BIJLAGEN ............................................................................................................................. 79
Bijlage 1: Politiezone Gent ...................................................................................................... 79
Bijlage 2: Topiclijst interviews ................................................................................................ 81
Bijlage 3: E-mail naar respondenten ........................................................................................ 83
Bijlage 4: Codeerschema interviews ........................................................................................ 85
Bijlage 5: Campagnes 1712...................................................................................................... 86
INLEIDING
1. Probleem – en doelstelling
Geweld in de privé-sfeer is erg omvangrijk en komt voor in alle sociaaleconomische klassen
en culturen van de samenleving. Slachtoffers zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen,
maar het treft ook mannen, ouders en ouderen (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2015). Het
longitudinale onderzoek van Bruynooghe, Noelanders & Opdebeeck (1998) stelt vast dat 68%
van de vrouwen en 73% van de mannen al ooit in hun leven slachtoffer geworden zijn van
fysiek en/of seksueel geweld (Bruynooghe et al, 1998). Uit een onderzoek van Pieters,
Italiano, Offermans & Hellemans (2010), blijkt dat 47,8% van de mensen uit hun steekproef
al het slachtoffer waren geworden van geweld na de leeftijd van 18 jaar.
Als we de politiestatistieken bekijken zien we een groot aantal aangiftes van intrafamiliaal
geweld. Zo waren er in 2014 in totaal 25.724 aangiftes van intrafamiliaal geweld, waarvan
767 gevallen in politiezone Gent, zo een 125,15 per 100.000 gezinnen (Federale Politie,
2015).
De aandacht voor dit fenomeen en voor het slachtoffer van intrafamiliaal geweld is bij politie
en justitie doorheen de jaren beduidend toegenomen (Aertsen, Christiaensen, Hougardy &
Martin, 2002). Ook staat intrafamiliaal geweld hoog op de Belgische veiligheidsagenda.
Zowel in het Nationaal Veiligheidsplan (2012-2015) als in de beleidsverklaring (Geens, 2015)
wordt benadrukt dat intrafamiliaal geweld, en dan vooral partnergeweld, prioritair aangepakt
dient te worden, alsook dat de kwalitatieve bejegening van het slachtoffer centraal staat. In het
Justitieplan wordt bovendien benadrukt dat een samenwerking tussen politie, zorg - en
hulpverlening en de ondersteunende instellingen van de lokale en provinciale besturen de
beste kans op slagen biedt (Geens, 2015). Ook bestaan er heel wat wetgevende initiatieven op
vlak van intrafamiliaal geweld, zoals de COL 4/2006, de nationale actieplannen ter bestrijding
van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld, etc.
Het is echter een criminaliteitsfenomeen dat sterk verborgen blijft en waarbij een groot dark
number en een lage rapportering van victimisatie waar te nemen is. Hier blijken diverse
redenen voor te zijn. Zo zien slachtoffers het misdrijf vaak niet als ernstig genoeg, hebben ze
het gevoel dat hun ervaring persoonlijk is, hebben ze weinig vertrouwen in de politie of
1
denken ze dat de politie toch niet veel kan doen, hebben ze eerdere negatieve ervaringen met
de autoriteiten of hebben ze het gevoel dat de autoriteiten zich niet bezighouden met hun
noden (Murphy & Barkworth, 2014). Ook wordt er weinig aangifte gedaan wegens schaamte
of angst dat men niet geloofd zal worden (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2015). Slachtoffers
van intrafamiliaal geweld kennen bovendien hun dader, wat klacht indienen nog moeilijker
maakt.
Omwille van het dark number is het voor politiediensten erg moeilijk om op te treden. Een
adequate slachtofferhulp en samenwerking met partners uit de hulpverlening en
gezondheidszorg is aangewezen. In functie hiervan is het nodig om een duidelijker zicht op
het fenomeen te creëren en de aanpak ervan binnen politie en hulpverlening. Wat weten we
over intrafamiliaal geweld? Hoe fungeert de slachtofferhulp binnen de politie en
hulpverlening? Hoe verloopt de samenwerking tussen politie en partners binnen de
hulpverlening? Op welke beperkingen en obstakels botst men binnen de gebruikte werkwijze?
De doelstelling van deze masterproef is om de slachtofferhulp aan slachtoffers van
intrafamiliaal geweld bij politie en hulpverlening binnen de politiezone Gent in kaart te
brengen, alsook de knelpunten. Aan de hand van deze informatie zal getracht worden om
enkele aanbevelingen te maken voor de praktijk. Er is gekozen voor de politiezone Gent
wegens de beperkte periode die voorzien is voor de masterproef.
2. Onderzoeksvragen
Uit bovenstaande doelstelling kunnen we de centrale onderzoeksvraag afleiden:
"Wat houdt de slachtofferhulp voor slachtoffers van intrafamiliaal geweld bij politie en
hulpverlening binnen politiezone Gent in en waar zitten de knelpunten?"
Om deze centrale onderzoeksvraag makkelijker te kunnen oplossen, wordt deze verder
opgesplitst in deelvragen. Het is de bedoeling dat de antwoorden op de deelvragen samen de
centrale onderzoeksvraag, van waaruit ze zijn afgeleid, diepgaand en op voldoende wijze
kunnen beantwoorden (Verschuren & Doorewaard, 2007).
2
1) Wat is intrafamiliaal geweld?
a) Definitie intrafamiliaal geweld?
b) Vormen intrafamiliaal geweld?
c) Gevolgen intrafamiliaal geweld en het slachtoffer worden hiervan?
2) Wie zijn de slachtoffers van intrafamiliaal geweld?
a) Definitie slachtoffer?
b) Welke zijn risicofactoren voor slachtofferschap?
c) Welke verklaringen kunnen gegeven worden voor het slachtoffer worden van intrafamiliaal
geweld?
d) Welke verwachtingen en behoeften hebben slachtoffers van intrafamiliaal geweld naar
politie en hulpverlening toe?
3) Wat houdt de slachtofferhulp gericht op intrafamiliaal geweld in?
a) Wanneer is de aandacht voor het slachtoffer opgekomen in België?
b) Welke beleids - en wetgevende initiatieven bestaan er?
c) Wat wordt verstaan onder slachtofferhulp?
d) Welke actoren zijn betrokken bij de slachtofferhulp intrafamiliaal geweld?
3) Hoe verloopt de slachtofferhulp in politiezone Gent bij politie en hulpverlening?
a) Hoe verloopt de slachtofferhulp bij politie en waar zitten knelpunten, obstakels of
beperkingen?
b) Hoe verloopt de slachtofferhulp bij hulpverlening en waar zitten knelpunten, obstakels of
beperkingen?
c) Wordt er aan preventie van slachtofferschap gedaan?
4) Hoe verloopt de samenwerking tussen politie en hulpverlening op vlak van
slachtofferhulp aan slachtoffers van intrafamiliaal geweld en zijn er knelpunten of
beperkingen aanwezig?
3
3. Methodologie
In deze masterproef is een exploratief onderzoek uitgevoerd aan de hand van een case study.
Er wordt van een exploratief onderzoek gebruik gemaakt om te komen tot inzichten over een
bepaald domein waar tot nu toe weinig over geweten is (Decorte, 2015), in dit geval de
aanpak, knelpunten en obstakels in slachtofferhulp binnen politiezone Gent, meer specifiek bij
politie en hulpverlening. Om een diepgaand en integraal beeld te krijgen van de problematiek,
wordt gebruik gemaakt van een case study binnen de afgebakende zone van politiezone Gent1.
Om bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden is er voor de combinatie van
bureauonderzoek en een kwalitatief empirisch onderzoek gekozen. Eerst is er een
literatuurstudie en documentanalyse gebeurd, aangevuld met interviews. De twee
belangrijkste bronnen in dit onderzoek zijn dus literatuur en personen. Literatuur levert hierbij
het kritisch overzicht van de reeds bestaande informatie rond het onderwerp en helpt het om
de onderzoeksvragen te verduidelijken (Saunders, Lewis, Thornhill, Booij & Verckens, 2011).
Personen daarintegen kunnen informatie verschaffen over de situatie in de praktijk, nl. de
slachtofferhulp intrafamiliaal geweld. In dit onderzoek zullen de personen fungeren als
informant (Decorte, 2015).
Het literatuuronderzoek is van belang voor de theoretische uitwerking en achtergrond van een
kwalitatief onderzoek en zorgt voor een breder onderzoekskader (Mortelmans, 2010).
Interviews daarentegen zijn van belang voor de bestaande obstakels en knelpunten in kaart te
brengen alsook hoe de samenwerking en doorverwijzing tussen politie en hulpverlening
verloopt. Om deze vragen te beantwoorden is er nood aan verstehen of het leren begrijpen van
de werkelijkheid vanuit het perspectief van de betrokkenen (Staring & Swaaningen, 2010).
Er is in dit onderzoek gekozen voor een half-gestructureerd interview op basis van een
topiclijst/checklist2. Dit om te vermijden dat bepaalde relevante informatie niet aan bod komt
en andere topics te uitvoerig belicht worden (Cambré & Waege, 2006) en met als doel flexibel
in te spelen op de informatie die respondenten geven (Baarda, de Goede & van der MeerMiddelburg, 1996).
Bij de selectie van respondenten is gebruik gemaakt van zowel een doelgerichte – als een
1
2
Zie bijlage 1
Zie bijlage 2
4
sneeuwbalsteekproef. Er is gestart met een doelgerichte steekproef, waarbij respondenten
geselecteerd worden op basis van bepaalde kenmerken of kennis die ze hebben over een
bepaald onderwerp (Billiet, 1990). Hier zijn dit mensen werkzaam binnen hulpverlening en
politie in politiezone Gent. Deze mensen zijn gecontacteerd via e-mail3.
In deze e-mail zijn volgende elementen naar voren geschoven: de opzet van het onderzoek, de
reden van selectie, een uitnodiging om deel te nemen aan het onderzoek met de garantie van
anonimiteit en het recht om te weigeren of de gegeven toestemming opnieuw in te trekken.
Ook werd in deze e-mail gevraagd aan de respondenten of zij andere mensen kennen die
mogelijks een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek. Dit noemt men een
sneeuwbalsteekproef. Hierbij worden de nieuwe namen, aangegeven door de oorspronkelijke
respondenten, ook gecontacteerd. Zo groeit de steekproef. Wanneer op een bepaald moment
dezelfde mensen opnieuw genoemd worden, is duidelijk dat de steekproef zijn
maximumomvang heeft bereikt (Mortelmans, 2010).
In totaal werden met deze methode 6 respondenten gevonden die wouden deelnemen aan het
interview: twee personen uit de hulpverlening, twee personen vanuit politie en twee personen
vanuit beleidsniveau. Het was oorspronkelijk niet de bedoeling om mensen van het
beleidsniveau te interviewen, maar via de sneeuwbalsteekproef werden toch namen
doorgegeven uit het beleidsniveau. Hierdoor werd besloten ze toch op te nemen als
respondenten. Het was oorspronkelijk de bedoeling om aan minstens 10 respondenten te
geraken. Door het verhoogd dreigingsniveau, een overbevraging van zowel politie als
hulpverlening door studenten en een algemeen drukke agenda is dit helaas niet gelukt.
Ondanks dit feit is er toch een (weliswaar beperkte) theoretische saturatie bereikt.
Theoretische saturatie is bereikt wanneer er geen nieuwe relevante date meer wordt gevonden
en de relaties tussen de verschillende categoriëen duidelijk zijn en worden gevalideerd
(Mortelmans, 2010). Zo viel het bij het zesde interview al op dat er veel zaken terug kwamen
die ook in eerdere interviews vermeld waren.
De interviews gingen door op een plek naar keuze van de respondent. Hierbij werd geopteerd
voor een rustige omgeving, waar de respondent niet gestoord kan worden en waar geen
anderen aanwezig zijn (Evers, 2007). Alle respondenten verkozen hierbij hun werkplek als
locatie.
3
Zie bijlage 3
5
Voor dat met het interview van start ging werd het principe van informed conscent overlopen.
Dit is van belang om het fysieke, sociale en psychologische welzijn van de respondenten te
garanderen. Hierbij werd het doel van het onderzoek nogmaals verduidelijkt, de wijze waarop
het onderzoek benut zal worden en werd de vertrouwelijkheid en anonimiteit benadrukt
(O’Gorman & Vander Laenen, 2010). Omdat een handtekening vragen bij een informed
conscent formulier erg officieel en disharmonisch kan overkomen (O’Gorman & Vander
Laenen, 2010), is er voor gekozen dit niet te vragen aan de respondenten. Wel werd het
overlopen van de informed conscent nogmaals herhaalt op de opname en gaven respondenten
hun gesproken toestemming.
Zoals hierboven al duidelijk werd, is beslist de interviews te registreren aan de hand van
audio-registratie. Het voordeel hiervan is dat de interviewer zich volledig kan focussen op de
vraagstelling, kan letten op non-verbale aspecten en bijkomende vragen kan noteren zonder
het gesprek te storen. Een nadeel hiervan kan zijn dat de respondent zich geremd voelt in het
vrijuit spreken en pas nadat het apparaat uitgeschakeld wordt waardevolle informatie geeft.
Dit kan je oplossen door na het interview snel op te schrijven wat de persoon off tape heeft
gezegd (Beyens & Tournel, 2010). Geen enkele respondent weigerde de audio-registratie.
Om de anonimiteit en privacy te verzekeren en respondenten de garantie te geven dat de
informatie die zij verstrekken tijdens het onderzoek vertrouwelijk zal blijven is er gewerkt aan
de hand van een codeerschema, waarbij elke respondent een veldnaam gekregen heeft die
consequent gebruikt wordt en aan de hand waarvan ze niet kunnen geïdentificeerd worden
(O’Gorman & Vander Laenen, 2010). In bijlage kan dit codeerschema4 teruggevonden
worden.
De opnames zijn uitgetikt in transcrips, dit om de woorden van de respondent letterlijk te
kunnen citeren en de interviews te kunnen analyseren. Eerst is de informatie georganiseerd en
geclassificeerd. Een deel van de data is weggeknipt zodat enkel de relevante data overblijft,
zijnde deze die helpt om de onderzoeksvragen op te lossen. Hierna zijn de stukken data uit de
verschillende interviews zowel onderling, als aan de besproken literatuur gerelateerd. Ten
slotte zijn de resultaten/relaties die hier uit voorkomen neergeschreven (Decorte, 2010).
Er kunnen natuurlijk ook een aantal kritische bedenkingen gemaakt worden. Ten eerste moet
er bij het interpreteren van data die afkomstig is uit interviews rekening gehouden worden met
factoren die het interview kunnen verstoren, zoals de aanwezigheid van derden, bronnen van
4
Zie bijlage 4
6
lawaai zoals de mobiele telefoon, stiltes waarvan je niet weet wat ze betekenen, nonverbaal
gedrag, etc (Beyens & Tournel, 2010).
Ten tweede is er, zoals hierboven reeds vermeld, slechts een beperkte theoretische saturatie
bereikt. Door dat je nooit op voorhand kan weten wanneer je deze theoretische saturatie zal
bereiken en de tijd die je hebt voor een masterproef beperkt is, is het onwaarschijnlijk dat
deze behaald zal worden in dit onderzoek. Ook door de reeds aangehaalde redenen van
verhoogd dreigingsniveau, een overbevraging van zowel politie als hulpverlening door
studenten en een algemeen drukke agenda is volledig theoretische saturatie onmogelijk
gebleken.
Ten derde is dit onderzoek niet gericht op verklaren. Het is beleidsgericht, wat generalisering
moeilijk maakt. Er kan eventueel wel case-to-case overdracht zijn, waarbij je één bepaalde
case zo grondig beschrijft (thick description) dat de lezer op basis van die beschrijving kan
beoordelen of de conclusies uit de onderzochte case (de broncase) ook van toepassing zijn op
de case waarin de lezer geïnteresseerd is (de doelcase). Zo kan een lezer bijvoorbeeld
beoordelen of de slachtofferhulp t.o.v. slachtoffers van intrafamiliaal geweld binnen
politiezone Gent overeen komt met deze binnen politiezone Antwerpen (Maesschalck, 2010),
op voorwaarde dat deze persoon dezelfde stipulatieve definitie toepast als in deze masterproef
of hier rekening mee houdt bij het interpreteren van de resultaten.
4. Maatschappelijke en theoretische relevantie
Als deze vragen beantwoord worden zijn we al een hele stap verder in weten welke aanpak
het beste werkt om het dark number en slachtofferschap te verlagen. Er kunnen conclusies
getrokken worden voor toekomstige samenwerking tussen politie en hulpverlening alsook
waar de knelpunten zitten die opgelost moeten worden om slachtoffers correcter te begeleiden
en op die manier het aantal aangiftes te verhogen.
Deze vragen beantwoorden is relevant voor beleidsmakers, maar ook voor slachtoffers van
intrafamiliaal geweld zelf. Beleidsmakers zijn een belangrijke doelgroep bij onderzoek. De
praktische vragen over hoe het beleid geoptimaliseerd kan worden kunnen (deels) opgelost
worden (Mortelmans, 2010). Ook de slachtoffers van intrafamiliaal geweld zijn een
(onrechtstreekse) doelgroep. Zij kunnen een betere behandeling krijgen wanneer er kennis is
omtrent knelpunten in de praktijk. Ook de actoren binnen politie en hulpverlening die bezig
7
zijn met slachtofferhulp kunnen baat hebben bij een beter zicht op het verloop van
slachtofferhulp en de knelpunten, voor het leveren van een betere dienstverlening.
8
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
Hoofdstuk 1: Intrafamiliaal geweld
In dit hoofdstuk wordt besproken wat we verstaan onder intrafamiliaal geweld, alsook de
soorten, vormen en gevolgen. Het verschil tussen intrafamiliaal geweld en eergerelateerd
geweld en de geschiedenis van intrafamiliaal geweld wordt ook kort aangehaald.
1. Wat is intrafamiliaal geweld?
Er bestaat geen exacte juridische definitie van intrafamiliaal geweld. De Dienst voor het
Strafrechtelijk Beleid heeft in de kadernota Integrale Veiligheid van 2004 een voorstel tot
definiëring gedaan, welke luidt als volgt: "intrafamiliaal geweld is iedere vorm van fysiek,
seksueel, psychisch of economisch geweld tussen 2 of meerdere leden van een familie" (Dienst
Strafrechtelijk Beleid, 2004). Dit is de definitie waar in deze masterproef gebruik van
gemaakt zal worden.
Familie wordt hierbij gedefinieerd als "alle leden die tot éénzelfde relatieverband behoren
vanuit een afstammingsrelatie: zowel de natuurlijke afstammelingen in op - en afgaande lijn
als zijlijn, als de personen die buiten een klassieke biologische afstamming tot hetzelfde
feitelijk gezinsverband behoren; alsook: alle leden die tot éénzelfde relatieverband behoren
vanuit een (voormalige of actuele) partnerrelatie." Hierbij worden alle inwonende leden die
afstammen van (één van) beide (ex-) partners ook gerekend tot het gezin (Dienst
Strafrechtelijk Beleid, 2004). De nadruk ligt dus op de relatie tussen dader en slachtoffer, niet
op de locatie. Het geweld kan plaatsvinden op een andere plaats dan de woonst (van der
Knaap, el Idrissi & Bogaerts, 2010).
Met geweld worden alle strafbare gedragingen bedoeld die door een daad of een verzuim
schade berokkenen aan de benadeelde persoon. Dat geweld kan fysiek, seksueel, psychisch of
zelfs economisch/financieel zijn (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2015). Soms wordt ook
belanging of stalking als een vorm van geweld gezien (Federale Overheid, Z.D.).
Van fysiek of lichamelijk geweld is er sprake wanneer de dader, met de intentie het
slachtoffer te verwonden, het lichaam van het slachtoffer raakt (Federale Overheid, Z.D.). Het
zijn alle handelingen of het nalaten van handelingen waardoor iemand lichamelijk gekwetst
wordt (1712, 2015). Voorbeelden hiervan zijn slaan, schoppen, verwaarlozen, wurgen, aan de
haren trekken, bijten, etc.
9
Bij seksueel geweld wordt iemand gedwongen tot ongewilde seksuele handelingen (1712,
2015). Deze dwang kan fysiek of psychologisch zijn (Federale Overheid, Z.D.). Voorbeelden
hiervan zijn gedwongen seks, het maken van suggestieve opmerkingen, verplicht naar porno
kijken, zich gedwongen moeten ontkleden, dwingen tot een abortus, etc.
Van psychisch of psychologisch geweld spreekt men wanneer er mentale schade wordt
toegebracht of wanneer het welzijn van het slachtoffer gelimiteerd wordt (Federale Overheid,
Z.D.). Dit geweld kan toegebracht worden door te handelen op een bepaalde manier, maar
ook door het nalaten van bepaalde handelingen, die ervoor zorgen dat een persoon mentaal
gekwetst wordt (1712, 2015). Voorbeelden hiervan zijn negeren, schelden, wantrouwen,
dreigen met zelfmoord of geweld, kwetsende grappen maken, beledigen, het ontkennen of
minimaliseren van gevoelens, beschadigen en afnemen persoonlijke zaken, de kinderen tegen
je opzetten, etc.
Economisch/financieel geweld is elke daad erop gericht de ander financieel afhankelijk te
maken of te houden of de ander financieel te verzwakken (Federale overheid, Z.D.). Het gaat
dus over alle handelingen waardoor een persoon financieel nadeel ondervindt (1712, 2015).
Voorbeelden hiervan zijn afpersen, bestelen, de ander verhinderen om te gaan werken, het
niet geven van huishoudgeld, het beheersen en controleren van het verdiende geld, het opeisen
van een bepaald (deel van het) inkomen, etc. In bepaalde gevallen kan economisch geweld
gezien worden als een specifieke vorm van psychologisch geweld door de controle over
toegang tot middelen, tot de beroepsactiviteit of tot bank – en financiële gegevens (Pieters et
al, 2010).
Belaging of stalking ten slotte gaat over het herhaaldelijk en ongewenst indringen en lastig
vallen van iemand waardoor er ongerustheid of angst ontstaat (Federale overheid, Z.D.).
Voorbeelden hiervan zijn het herhaaldelijk achtervolgen, veelvuldig en ongewenst telefoneren
of sms’en, etc.
Geweld binnen een relatie of familie kan incidenteel of chronisch zijn. Incidenteel relationeel
geweld komt éénmalig of meermaals voor, zonder dat er sprake is van een in de relatie
ingebed interactiepatroon. Chronisch relationeel geweld daarentegen komt gedurende langere
tijd met regelmaat voor en is ingebed in de relatie met een persisterend interactiepatroon (Van
Outsem, 2001).
Er kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen eenzijdig en wederkerig geweld.
Eenzijdig geweld is grover, ernstiger en kent meer herhaling dan wederkerig geweld.
10
Wederkerig geweld, waar beide partners geweld hanteren, is in het merendeel van de gevallen
minder ernstig, meer incidenteel en min of meer gelijkaardig wat betreft het soort geweld
(Römkens, 1989).
2. Vormen
Partnergeweld is "iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen
echtgenoten of personen die samenwonen of samengewoond hebben en tussen wie een
duurzame affectieve en seksuele band bestaat of bestaan heeft" (College van ProcureursGeneraal, 2006). Het gaat hierbij dus niet alleen over gehuwden, maar ook over
samenwonenden, gescheiden personen, koppels van hetzelfde geslacht, etc (Federale
Overheid, Z.D.)
Onder oudermishandeling wordt verstaan: "een eenmalige of herhaaldelijke handeling
waarbij het kind verschillende vormen van geweld uitoefent die schade of leed kunnen
toebrengen aan de ouder(s)" (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2011). Deze handeling
heeft ernstige consequenties voor de gezondheid van het slachtoffer en kan fysiek, verbaal,
seksueel, psychologisch of economisch van aard zijn (WHO, 2008). Het is van belang
oudermishandeling te onderscheiden van ouderenmis(be)handeling. Deze vorm van
mishandeling kan zich namelijk ook buiten de familiale context afspelen, door iemand die in
een professionele relatie staat met de oudere (Comijs, Jonker, Pot & Smit, 1996).
Kindermishandeling houdt alle handelingen in die kunnen resulteren in een dreigend ernstig
nadeel, de dood, ernstige fysieke of emotionele schade, seksueel misbruik en de uitbuiting van
een kind. Hierbij wordt elk individu dat de leeftijdsgrens van 18 jaar nog niet heeft bereikt
beschouwd als een kind (Crouse & Faust, 2003).
Geweld tussen kinderen of jongeren in een gezin ten slotte is een specifieke vorm van
huiselijk geweld tussen broers en/of zussen. Hierbij worden broers en zussen erg breed
gezien. Het kan, net zoals bij de andere vormen, op verschillende manieren geuit worden,
zoals fysiek, psychisch, seksueel, etc (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2015).
3. Gevolgen
De gevolgen van geweld zijn divers. Algemeen kunnen deze op drie niveaus ingedeeld
worden: fysiek, seksueel en psychologisch.
Voorbeelden van fysieke gevolgen zijn verwondingen, kneuzingen, letsels, het gebruik van
11
medicijnen, etc (Dienst Gelijke Kansen, 2002). Ook concentratiestoornissen en klachten zoals
hoofdpijn en buikpijn komen voor (IGVM, 2008).
Voorbeelden van seksuele gevolgen zijn geen gevoel hebben bij het vrijen of een afkeer
krijgen van vrijen (Dienst Gelijke Kansen, 2002).
De meeste gevolgen komen voor op psychologisch vlak. Door dat slachtoffers van geweld
vaak in een sociaal isolement terechtkomen krijgen ze last van angsten, een negatief zelfbeeld
en depressie (IGVM, 2008).
Zo hebben vrouwen die gedurende een bepaalde tijd mishandeld worden vier keer meer kans
op het ontwikkelen van depressie, psychosomatische klachten en het ondernemen van een
zelfmoordpoging (Trute, 1998). Ook worden er hogere prevalenties van post-traumatische
stressstoornissen, chronische angst en substantiemisbruik vastgesteld (Fischbach & Herbert,
1997). Hiernaast zijn slachtoffers van geweld dubbel zo vaak geneigd om verboden middelen
te gebruiken, tegenover mensen die geen geweld hebben meegemaakt en komen
zelfmoordpogingen of geweld tegen zichzelf vaker voor (Pieters et al, 2010).
Er is ook een positief verband waar te nemen tussen slachtofferschap en het ervaren van
stress. Er kan hieruit evenwel niet besloten worden dat geweld en stress twee gevolgen zijn
van een gemeenschappelijke oorzaak of dat stress kan worden toegeschreven aan de ervaring
van geweld in het verleden (Pieters et al, 2010).
4. Het verschil tussen eergerelateerd geweld en IFG
De immigratie - en asielinstanties worden regelmatig geconfronteerd met personen die op de
vlucht zijn voor zogenaamde eergerelateerde misdrijven (NAP, 2010). Vaak zijn misdrijven
van eergerelateerde aard psychologisch of lichamelijk, alsook is het geweld die doorgaans
gepleegd wordt binnen een familiale context (Van Vossole & Gilbert, 20111), waardoor men
zich zou kunnen afvragen of het onder intrafamiliaal geweld valt.
Doch is de context divers, waardoor eergerelateerd geweld onderscheiden kan worden van
andere vormen van geweld (Ferwerda & van Leiden, 2005). Eergerelateerd geweld komt er
als reactie op een gezamelijke mening dat de familie-eer mogelijk wordt bezoedeld. Dit kan
bijvoorbeeld zijn wanneer er binnen de gemeenschap een vermoeden is dat bepaalde
vrouwelijke familieleden ‘onkuis’ gedrag hebben gesteld (Van Vossole & Gilbert, 2011). Het
kan gaan om de eer van een individu, de familie of de gemeenschap en het geweld kan
uitgaan of ondersteund worden door meerdere personen en gericht zijn op meerdere
12
slachtoffers (IGVM, 2011).
België heeft momenteel geen gezamenlijke definitie met betrekking tot het concept van
zogenaamde eergerelateerd geweld. In afwachting hiervan wordt verwezen naar een
werkdefinitie naar Nederland, geformuleerd als volgt: “Eergerelateerd geweld is elke vorm
van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op
een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of
haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte dreigt te raken” (Ferwerda & van Leiden,
2005).
Uit de NAP 2010 – 2014 blijkt dat migranten bijzonder kwetsbaar zijn voor geweldsituaties,
met name door hun gebrek aan kennis van de Belgische hulpverleningsstructuren. Het is dan
ook noodzakelijk om aan deze groep mensen bijzondere aandacht te schenken.
5. Geschiedenis
Partnergeweld werd aanvankelijk beschouwd als een privé-fenomeen dat zich afspeelt achter
gesloten deuren en waar de overheid niets mee te maken heeft (Beke & Bottenberg, 2003).
Ook werd interpersoonlijk geweld – en de gevolgen ervan – vooral bekeken als medisch
probleem (Pieters et al, 2010).
Vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam hier verandering in. Vanaf dan kwam er
in toenemende mate aandacht voor interpersoonlijk geweld als maatschappelijke problematiek
en werd het maatschappelijk gecontextualiseerd (Pieters et al, 2010).
In de jaren ’70 werd door de feministische beweging de aandacht gevestigd op de
gendergebonden dimensie van interpersoonlijk geweld, waardoor er een politieke erkenning
kwam van de noodzaak om acties te ontwikkelen met het oog op de preventie van
intrafamiliaal geweld en op de hulpverlening (Pieters et al, 2010).
In Belgie is de problematiek van geweld tegenover vrouwen een politiek aandachtspunt sinds
de jaren 1980, waarbij vooral wordt gefocust op fysiek en seksueel geweld in partnerrelaties.
De publieke aandacht voor het slachtoffer werd nog versterkt door de gewelddadige
overvallen van de Bende van Nijvel en de terroristische groepering CCC in de jaren ’80 en de
zaak Dutroux in de jaren ’90 die België op zijn grondvesten deed daveren (De Ruyver, 2015).
Door de publieke aandacht voor bijvoorbeeld de slachtoffers van seksueel misbruik bij de
zaak Dutroux werd de beeldvorming voor de problematiek nog versterkt. Als een
‘sneeuwbaleffect’ werden hierdoor andere vormen van geweld in het daglicht gesteld zoals
13
geweld van kinderen en jongeren tegen ouders of andere kinderen, ouderenmishandeling,
kinderen die getuige zijn van geweld, etc (Pieters et al, 2010).
In 1987-1988 liet toenmalig staatssecretaris voor Maatschappelijke emancipatie Miet Smet
een eerste nationaal prevalentieonderzoek uitvoeren naar de aard, de omvang en de gevolgen
van fysiek en seksueel geweld bij vrouwen. Op basis van de resultaten daarvan werd een
beleid ontwikkeld ter bestrijding van fysiek en seksueel geweld tegenover vrouwen en
kinderen. In 1998 vond een nieuw prevalentieonderzoek plaats, waarbij ook de ervaringen van
mannen met geweld in kaart werden gebracht (Pieters et al, 2010).
In 2001 werd in België het eerste Nationaal Actieplan inzake de strijd tegen het geweld op
vrouwen uitgewerkt. Alle acties in het kader van de strijd tegen geweld op vrouwen werden
voor het eerst gecoördineerd en in gezamenlijk overleg bepaald (Pieters et al, 2010).
6. Conclusie
Waar partnergeweld oorspronkelijk beschouwd werd als privé-fenomeen (Beke & Bottenberg,
2003), is dit doorheen de jaren, onder invloed van de feministische beweging, erkend als een
maatschappelijke problematiek (Pieters & al, 2010). Sinds de jaren ’90 is geweld tegen
vrouwen een politiek aandachtspunt.
Er is geen exacte juridische definitie van intrafamiliaal geweld, al is er een definitie
vooropgesteld door de Kadernota Integrale Veiligheid (2004), dat intrafamiliaal geweld erg
breed ziet. Iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen 2 of
meerdere leden van een familie valt hier onder (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2004). De
gevolgen zijn divers en zitten op verschillende niveaus, nl. fysiek, seksueel en psychologisch
(IGVM, 2008).
14
Hoofdstuk 2: De slachtoffers van intrafamiliaal geweld
Voor we kunnen spreken over slachtofferhulp is het van belang te weten wie de slachtoffers
zijn van intrafamiliaal geweld. In dit hoofdstuk wordt besproken wat we verstaan onder het
begrip ‘slachtoffer’ en worden een aantal cijfergegevens met betrekking tot slachtofferschap
aangehaald. Hiernaast wordt gekeken naar de typologie van geweld, behoeften en
verwachtingen van slachtoffers naar politie en hulpverlening toe en gevolgen van
slachtofferschap. Ook worden oorzaken en verklaringen voor intrafamiliaal geweld
besproken, onderverdeeld in deze die specifiek gaan over partnergeweld en deze die gaan
over intrafamiliaal geweld. Ten slotte worden een aantal risicofactoren besproken alsook hoe
preventief kan opgetreden worden om slachtofferschap te voorkomen.
1. Wie zijn de slachtoffers van intrafamiliaal geweld?
1.1. Definitie slachtoffer
Onder ‘slachtoffer’ wordt verstaan ‘iedere persoon die als gevolg van een misdrijf materiële,
emotionele en/of psychologische schade heeft geleden, zelfs wanneer de feiten nog niet
bewezen zijn’ (ten Boom & Kuijpers, 2008).
Bij slachtoffers wordt het onderscheid gemaakt tussen de rechtstreekse en de onrechtstreekse
slachtoffers. Een rechtstreeks slachtoffer is de persoon die zelf een schokkende of
traumatische gebeurtenis meemaakt; een onrechtstreeks slachtoffer is een persoon uit de
omgeving of iemand die getuige is geweest van een schokkende of traumatische gebeurtenis
(Wouters, 2008). Ter illustratie: bij de situatie waarbij een vrouw met drie kinderen slagen en
verwondingen krijgt van haar man is de vrouw het rechtstreeks slachtoffer en de kinderen de
onrechtstreekse slachtoffers
Bij partnergeweld spreekt Van Outsem (2001) over incidentele en chronische slachtoffers. De
incidentele slachtoffers hebben slechts éénmalig een mishandelende partner en bij hen is er
geen sprake van specifieke risicofactoren. De chronische slachtoffers hebben herhaaldelijk
een mishandelende partner en zijn onder te verdelen in traumarepeterende -, afhankelijke -,
psychologisch agressieve slachtoffers, slachtoffers van het borderline-type en verslaafde
slachtoffers.
15
1.2. Een aantal cijfergegevens
Elk jaar registreert de politie zo’n 6000 gevallen van partnergeweld, waarbij nauwelijks een
verband waar te nemen is tussen sociale klasse en geweld. Geweld komt voor in alle lagen
van de bevolking, in alle leeftijsklassen, bij elke levensovertuiging en in alle relatievormen
(Hulporganisaties, 2015). In 2014 werden er 39.668 klachten met betrekking tot
partnergeweld ingediend bij de politie.
Door de lage aangifte blijft intrafamiliaal geweld wel ondervertegenwoordigd in de officiële
statistieken, deze geven geen reële omvang van het fenomeen. Uit een in Nederland
uitgevoerd onderzoek van 1997 blijkt dat gevallen van huiselijk geweld slechts in 12 % werd
gemeld en dat er maar in 6 % van de gevallen sprake was van een officiële aangifte (Aertsen
et al, 2002).
Recentere cijfers tonen hetzelfde resultaat. Een studie uit 2014 van het Bureau van de
Europese Unie voor de grondrechten (FRA) over geweld tegen vrouwen toont aan dat 78 %
van de Belgische slachtoffers een ernstige daad van geweld die hen door een partner is
aangedaan, niet aangeven bij de politie of een andere instantie. Slechts 33 % van de
slachtoffers in deze enquête heeft erover gepraat met hun dokter of een verzorgingscentrum,
22% met de politie, 18% binnen een ziekenhuis, 17% met een juridische dienst of een
advocaat en 10% met sociale diensten. Ook uit onderzoek van het Instituut voor de gelijkheid
van Vrouwen en Mannen blijkt dat vrouwelijke slachtoffers maar in een minderheid van de
gevallen (13,9 %) klacht indienen (Pieters et al, 2010).
2. Typologie van geweld in de familie
Algemeen worden er drie types van familiaal geweld onderscheiden: wederkerig
familiegeweld, hiërarchisch familiegeweld en patriarchaal familiegeweld.
Van wederkerig familiegeweld is er sprake als de ene persoon met geweld reageert wanneer
de andere gewelddadig wordt. Zo zal een vrouw hier met geweld reageren als de man
gewelddadig wordt. Beiden kunnen eventueel ook geweld vertonen naar de kinderen toe die
emotionele problemen ervaren omdat ze getuige zijn van het geweld.
Indien er sprake is van hiërarchisch partnergeweld zal de vrouw niet met geweld reageren als
de partner gewelddadig wordt. Ze zal echter wel gewelddadig gedrag vertonen naar haar
kinderen toe. Ook de man kan in deze gezinnen geweld vertonen ten opzichte van de
kinderen.
16
Bij patriarchaal familiegeweld zal de man de vrouw ervaren als afhankelijk en zwak en haar
niet meer status toekennen als de kinderen. In sommige gevallen ervaren de kinderen hun
moeder ook als zwak en zullen ze op hun beurt gewelddadig gedrag vertonen ten opzichte van
hun moeder (Dikson & Browne, 2003).
3. Behoeften en verwachtingen slachtoffers intrafamiliaal geweld
Afhankelijk van het soort misdrijf waar iemand slachtoffer van wordt, verschillen de
behoeften. Hier onder worden de behoeften besproken die specifiek zijn voor slachtoffers van
intrafamiliaal geweld. Dit is van belang voor het bieden van een aanbod op maat voor deze
specifieke groep van slachtoffers.
3.1. Behoeften en verwachtingen naar zowel politie als hulpverlening
Door het slachtoffer worden van een misdrijf wordt het vertrouwen in de sociale omgeving
geschonden. Dit vertrouwen moet opnieuw hersteld of bevestigd worden. Hierbij spelen
politie en hulpverlening een belangrijke rol (Aertsen et al, 2002). Hoe dit gebeurt, wordt hier
onder besproken.
Hiernaast wensen vele slachtoffers emotioneel en praktisch ondersteund te worden en de
nodige informatie te krijgen (Lemonne, Vanfraechem & Vanneste, 2010).
Ten derde is er de algemene verwachting om opvang, zorg en steun te ontvangen en is er een
erg grote behoefte aan onmiddellijke veiligheid (ten Boom, Kuijpers & Moene, 2008).
3.2. Behoeften en verwachtingen ten aanzien van politie
Door dat de politie vaak de eerste overheidsinstantie is waarmee slachtoffers in contact
komen, zijn zij een erg belangrijke actor. Het is van belang om hier zicht hebben op de
behoeften en verwachtigen van slachtoffers, om secundaire victimisatie te vermijden.
Er dient hierbij rekening gehouden te worden met het feit dat de behoeften en verwachtingen
die slachtoffers hebben ten aanzien van de politie, in ruime mate afhangen van de ernst en de
aard van het misdrijf, de persoonlijke veerkracht van het slachtoffer en diens sociaal netwerk.
Zo zal een verkeersslachtoffer andere behoeften hebben dan een slachtoffer van intrafamiliaal
geweld (Galeazzi, Bucar-Rucman, Defazio, & Groenen, 2009). Ook speelt de ondersteuning
en bijstand vanuit de directe sociale omgeving een belangrijke rol in het verwerkingsproces en
de behoeften van het slachtoffer, die daardoor al dan niet voldaan worden (Ten Boom &
Kuijpers, 2007).
17
Er zijn een aantal concrete verwachtingen tegenover politie bij het eerste contact, die de
verdere beleving en verwachtingen van het slachtoffer beïnvloeden. Ten eerste is de
responstijd van groot belang. Hoe sneller de politie ter plaatse komt, hoe meer tevreden
slachtoffers zijn (Aertsen et al, 2002)
Ten tweede is de manier van opvang heel belangrijk. Slachtoffers verwachten hier vooral dat
ze ernstig worden genomen, dat de verbaliserende politieambtenaar correct en voorkomend is,
geduld en begrip heeft en emotionele aansluiting biedt (Aertsen et al, 2002). Hiernaast hebben
slachtoffers behoefte aan aan een houding die zorg met betrekking tot het slachtoffer
uitstraalt: men verwacht aandacht, steun en een luisterend oor (ten Boom et al, 2008).
Ook is het slachtoffer, wanneer deze zich tot een politiedienst wendt, op zoek naar een stukje
begrip voor zijn situatie. Zo verwacht deze dat zijn gevoelens erkend worden. Die erkenning
kan men laten zien door het slachtoffer rustig zijn/haar emoties te laten uiten en bereidheid te
tonen om te luisteren naar het verhaal van het slachtoffer in diens eigen woorden (Johnson,
2007).
Ten slotte wordt ook het spontaan aanbieden van praktische hulpverlening erg op prijs
gesteld. Hierbij is het krijgen van advies en informatie erg belangrijk. Zo wensen slachtoffers
vooral informatie over de te verwachten opsporings – en onderzoeksverrichtingen, informatie
over mogelijkheden tot schadeherstel, informatie over mogelijkheden van psychosociale hulp,
enz (Aertsen et al, 2002).
3.3. Behoeften en verwachtingen ten aanzien van hulpverlening
Ook ten aanzien van hulpverlening bestaan er bepaalde verwachtingen. Uit een onderzoek
uitgevoerd door ten Boom et al (2008) kunnen we volgende verwachtingen afzonderen,
specifiek gericht naar hulpverlening.
Ten eerste is het krijgen van hulp op praktisch vlak erg belangrijk. Zo wensen slachtoffers
vaak informatie/steun rond een (eventueel) strafproces, uitleg over het strafrechtssysteem en
informatie over verwerkingsprocessen, en dit liefst in hun eigen taal. Ook wensen ze hulp bij
het invullen van formaliteiten en papierwerk.
Ten tweede is het vinden van huisvesting en het invullen van noodbehoeften zoals voedsel en
kledij van groot belang. Het hebben van voedsel en kledij is een specifieke nood die vooral bij
18
slachtoffers van huiselijk geweld voorkomt, omdat deze vaak, om het huiselijk geweld te
ontvluchten, op straat staan.
Een behoefte die ook typisch is voor slachtoffers van intrafamiliaal geweld is die aan werk en
opleiding. Dit omdat er vaak financiële afhankelijkheid bestaat ten opzichte van de dader en
zij op termijn in hun eigen inkomen wensen te voorzien.
Ook is er vaak een sterke behoefte aan zelfverwezelijking of autonomie, al laat zich dit niet
snel voelen in een crisissituatie, omdat mensen op dat moment ‘lagere behoeften’ zoals
fysieke veiligheid, voedsel en een dak boven het hoofd belangrijker vinden. Eenmaal deze
behoeften vervult zijn, komen andere behoeften, zoals deze van zelfverwezelijking naar
boven.
Op emotioneel en/of psychologisch vlak is het erg belangrijk om de meegemaakte zaken te
verwerken en af te sluiten. Bij slachtoffers van intrafamiliaal geweld valt het vaak op dat men
een heel duidelijke behoefte heeft naar het herstellen van relaties, met de dader en/of met
anderen uit de gemeenschap. Hieruit blijkt dat men heel actief op zoek is naar liefde,
geborgendheid en het hebben van positieve relaties.
Het is ten slotte van belang dat al deze vormen van hulp snel beschikbaar en laagdrempelig
zijn.
4. Gevolgen slachtofferschap
Slachtoffer worden van een misdrijf heeft gevolgen op meerdere vlakken en gaat veel verder
dan enkel fysieke gevolgen (Hulporganisaties, 2015). De gevolgen zijn vaak ook merkbaar op
financieel-materieel, psychologisch, sociaal en juridisch vlak (Aertsen et al, 2002).
Onmiddellijk na de feiten is het slachtoffer vaak sterk geëmotioneerd en overheersen
gevoelens van ontzetting, verbijstering of ongeloof. Men is verbaasd, verontwaardigd,
gekwetst, machteloos, woedend en bang. Hierdoor zal men zich bepaalde bijzonderdheden of
details niet herinneren. Het is van belang hier rekening mee te houden tijdens het verhoor en
het onderzoekwerk, om op een meer doelmatige manier hulp te kunnen bieden (Aertsen et al,
2002).
Bij intrafamiliaal geweld in het bijzonder is er vaak een grote terughoudendheid en passiviteit
19
waar te nemen. Dit heeft te maken met het vernederende karakter van het misdrijf en de grote
schaamte die de meeste slachtoffers voelen (Aertsen et al, 2002). Dit is vaak de reden waarom
slachtoffers zwijgen. Men hoopt vaak dat alles wel vanzelf goed zal komen, vooral omdat
gewelddadige uitbarstingen worden opgevolgd door rustigere periodes waarin er spijt wordt
betuigd (Hulporganisaties, 2015).
Gevolgen van slachtofferschap kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks zijn. De onrechtstreekse
zijn vaak psychosomatisch van aard. Dit zijn aandoeningen die zich lichamelijk (somatisch)
uiten maar een psychologische oorsprong hebben. Voorbeelden hiervan zijn: spierspanningen,
maag – en darmklachten, hoofdpijn, vermoeidheid, nervositeit, slaapstoornissen, etc (Aertsen
et al, 2002). Ook indirecte fysieke gevolgen zoals onrust, minderwaardigheidsgevoelens,
isolement en arbeidsongeschiktheid komen voor (Hulporganisaties, 2015).
In hoeverre deze gevolgen voorkomen, is afhankelijk van een aantal factoren. Allereerst zijn
demografische kenmerken van belang. Zo ervaren vrouwen over het algemeen meer
verwerkingsproblemen dan mannen. Slachtoffers met een lagere opleiding hebben meer
verwerkingsproblemen dan slachtoffers met een hogere opleiding. Ten tweede zijn
biografische kenmerken van belang. Mensen die vooraf al aanpassings – of psyschische
problemen
kenden,
zullen
meer
verwerkingsproblemen
hebben.
Ook
meervoudig
slachtofferschap en aanwezigheid van stress kunnen van invloed zijn. De emotionele weerslag
en de psychologische gevolgen zijn ook afhankelijk van de ‘psychische draagkracht’ van een
slachtoffer. Zo kunnen feiten harder aankomen voor mensen die al een andere traumatische
ervaring hadden of voor personen met een zwakke gezondheid, alleenstaanden, bejaarden, …
(Aertsen et al, 2002).
Door dat deze gevolgen zeer divers zijn, worden deze ook afgehandeld door diverse sectoren
van dienst – en hulpverlening. Dit kan er voor zorgen dat slachtoffers, voor wie deze diverse
gevolgen allemaal onderling verweven zijn, zich niet globaal erkend voelen in hun ervaring
(Aertsen et al, 2002). Hier dient dan ook rekening mee gehouden te worden.
5. Oorzaken en verklaringen
Vaak is er veel onbegrip bij politiediensten door de houding van slachtoffers die hun klacht
enkele dagen na de feiten intrekken. Hieruit kan niet eenvoudigweg worden besloten dat deze
slachtoffers "het zelf zoeken". Via verschillende theorieën kan verklaard worden waarom
slachtoffers soms terugkeren of zelfs jarenlang blijven. Eerst worden de theorieën besproken
20
die specifiek ingaan op partnergeweld, hierna deze die specifiek ingaan op intrafamiliaal
geweld.
5.1. Voor partnergeweld
5.1.1. Cyclus van geweld
Via de geweldscyclus kunnen de onderliggende mechanismen en het repetitieve aspect van
partnergeweld beter worden begrepen (College van Procureurs-generaal, 2006). Dit schema
helpt ons beter te begrijpen waarom een groot aantal slachtoffers na het partnergeweld naar de
dader terugkeert (Federale Overheid, Z.D.).
Deze (vicieuze) cyclus bestaat uit opeenvolgende fases van spanningsopbouw, escalatie en
rust - met vriendelijk, berouwvol en liefdevol gedrag (Walker, 1979).
In een relatie waar geweld plaatsvindt, herhaalt deze cyclus zich keer op keer en steeds
sneller. Hoe vaker deze cyclus zich herhaalt, hoe korter de fase van de wittebroodsweken
wordt, tot deze uiteindelijk verdwijnt (Federale Overheid, Z.D.).
In wat volgt zullen de 4 verschillende fasen van de cyclus besproken worden. Hierbij wordt
telkens het onderscheid gemaakt tussen het standpunt van de dader en deze van het
slachtoffer.
Bron: Amnesty International (Z.D.)
21
De eerste fase bestaat uit spanning en angst van het slachtoffer. De dader zal, vanuit een staat
van ergernis, die verschillende oorzaken kan hebben, op een gegeven moment ruzie zoeken.
De aanleiding kan divers zijn: negatief zelfbeeld, gevoel van verwaarlozing, bezitterig, jaloers
of/en gefrustreerd zijn, etc. Vanuit deze ergernis zal hij beginnen met het bekritiseren,
denigreren, bedreigen, controleren of isoleren van het slachtoffer, om een bovengeschikte
posititie aan te kunnen nemen ten opzichte van het slachtoffer. Het gebruik van alcohol en
drugs kan de overgang naar deze almacht vergemakkelijken (College van Procureurs
generaal, 2006). Door zijn/haar uitspraken en attitudes zorgt de dader voor een klimaat van
spanning (Federale Overheid, Z.D.). Het slachtoffer voelt de spanning stijgen en neemt een
ontwijkende houding aan. Om de conflictsituatie niet te verergeren, wordt elke confrontatie
vermeden en wordt een ondergeschikte rol aangenomen die het gevoel van almacht bij de
potentiële dader jammer genoeg kan stimuleren (College van procureurs generaal, 2006). Het
slachtoffer twijfelt aan zichzelf, is angstig, is bang om de dader tegen te spreken en fouten te
maken (Federale Overheid, Z.D.).
De tweede fase bestaat uit een uitbarsting van geweld. De dader vindt dat de partner niet aan
zijn/haar verwachtingen voldoet en gaat over tot vernedering en geweld (Federale overheid,
Z.D.), die zowel verbaal, fysiek als seksueel kan zijn. Hierdoor kan de dader stoom aflaten.
Soms kan dit misbruik vergemakkelijkt worden door culturele verschillen tussen de partners
of wanneer de dader een economisch of intellectueel overwicht heeft (College van Procureurs
generaal, 2006). Het slachtoffer wordt overheerst door angst en zal een overlevingshouding
(zelfverdediging, schreeuwen, bidden, ...) aannemen, terwijl het zich volledig machteloos
voelt ten opzichte van de dader (College van procureurs-generaal, 2006). De overheersende
emoties zijn woede, schaamte en verdriet. Het slachtoffer voelt zich vernederd, wanhopig,
gebroken (Federale overheid, Z.D.). Dit is een gunstig moment voor het optreden van een
derde. De kans dat het slachtoffer in deze fase hulp aanvaard is het grootst, omdat het
slachtoffer hier voelt dat deze werkelijk gevaar loopt en dat de situatie niet verder kan blijven
duren (College van procureurs-generaal, 2006).
De derde fase bestaat uit rechtvaardiging en spijt van de dader en een schuldgevoel bij het
slachtoffer. De dader van het misbruik kan hier begrijpen dat hij te ver is gegaan en dat hij
verantwoording moet afleggen voor zijn/haar daden. Hij kan dan een minnelijke toenaderende
houding aan nemen, zich verontschuldigen, beloven, minimaliseren, manipuleren, ... (College
van Procureurs generaal, 2006). Hij kan er ook voor kiezen het slachtoffer een schuldgevoel
te geven en het slachtoffer op zijn verantwoordelijkheid wijzen (College van procureurs22
generaal). Door het slachtoffer te beschuldigen van provocatie, minimaliseert en rechtvaardigt
de dader zijn/haar gedrag (Federale Overheid, Z.D.). Het slachtoffer, die nog erg geschokt is
van de feiten, zit in een emotioneel zwakke positie (College van procureurs-generaal, 2006).
Hij aanvaardt de rechtvaardigingen en voelt zich persoonlijk verantwoordelijk voor het
geweld. Hij denkt dat, als hij zijn gedrag verandert, het geweld zal stoppen (Federale
Overheid, Z.D.).
De vierde, en laatste fase zijn deze van de wittebroodsweken. De dader drukt spijt uit en
belooft het niet meer te doen, is liefdevol en attent (Federale Overheid, Z.D.). Het slachtoffer
compenseert het gedrag door verontschuldigingen en beloftes te "slikken", zich illusies te
maken, zichzelf de schuld en verantwoordelijkheid geven voor de daden van de partner of de
ernst van de daad te minimaliseren (College van procureurs-generaal, 2006). De partner wordt
als uitzonderlijk ervaren en is zowel tot het ergste als het beste in staat, en het slachtoffer
denkt of hoopt deze keer "het beste" te kunnen behouden. De partner wordt als onvervangbaar
gezien (Federale Overheid, Z.D.). De partner van het slachtoffer zal in dit opzicht des te
sneller het vertrouwen terugwinnen als hij het slachtoffer van zijn sociale context had
geïsoleerd. In deze fase van vergeving, kan moeilijk worden verwacht dat het slachtoffer
spontaan externe hulp zal zoeken. Dit moment wordt gebruikt om de eventuele neergelegde
klacht in te trekken (College van procureurs-generaal, 2006).
Deze verschillende fasen herhalen zich continu en nemen toe in ernst en frequentie, zolang er
geen effectieve politionele interventie volgt en de spiraal niet doorbroken wordt (Stals, 2008).
Deze cyclus met 4 fasen is dynamisch, zodat de aandacht op de spiraal van geweld wordt
gevestigd. Het is belangrijk om deze cyclus te doorbreken, via een bewustwording, die soms
spontaan plaatsvindt, maar meestal wordt veroorzaakt door aangepaste begeleiding of
behandeling waarbij ook aandacht wordt
gegeven aan sociale en economische
omstandigheden.
Toch is partnergeweld vaak in een veel complexere structuur vervlochten. Deze theorie is dus
strikt genomen niet van toepassing in alle gevallen van partnergeweld (Federale Overheid,
Z.D.).
Ook moet niet elke agressieve daad tussen partners automatisch als een element van een
geweldcyclus worden aanzien. Geweld is immers slechts uitzonderlijk een geïsoleerde daad
die niet gepaard gaat met voortekens. Anderzijds heeft geweld niet noodzakelijk een repetitief
karakter. Er mag dus niet van worden uitgegaan dat het hulpmiddel op iedereen van
23
toepassing kan zijn. Iedere situatie blijft immers een individuele situatie. Er moet op worden
gewezen dat de daad, bij een gepaste interventie, kan uitmonden in een hersteld positief,
dynamisch evenwicht. Dit mag niet worden vergeten. De daad is immers een crisissituatie.
Indien er geen gepaste interventie plaatsvindt, dan valt het vaak op dat het gebruik van geweld
met de woordenwisselingen toeneemt (College van Procureurs-generaal, 2006).
5.1.2. De sociale leertheorie
In de sociale leertheorie wordt ervan uitgegaan dat de daders van partnergeweld zelf getuige
geweest zijn van geweld in hun jeugd en dit als rolmodel gebruiken voor hun eigen gedrag.
Geweld moet wel steeds uitgelokt worden volgens deze theorie, al blijkt uit de praktijk dat het
slachtoffer praktisch nooit iets uitlokt (Dutton, Golant & Pijnaker, 2000).
Geweld wordt volgens dit model van generatie op generatie overgedragen. Kinderen die uit
gezinnen komen waarin geweld gebruikt wordt, krijgen het gewelddadig gedrag aangeleerd.
Eens volwassen, zullen ze ook zelf naar geweld grijpen, vermits ze dit als ‘normaal’
beschouwen. Zo belandt het gezin uiteindelijk in een vicieuze cirkel van geweld. Door geweld
te gebruiken winnen mishandelaars ruzies waarin ze normaal het onderspit hadden moeten
delven (verbaal). Het ‘winnen’ van de ruzie vormt zo de ‘beloning’ voor het geweld (RoSa
factsheet, 2002).
Volgens Dutton en Golant (2000) zijn er drie factoren uit de kinder – en jeugdjaren die
bijdragen tot het onstaan van een gewelddadige persoonlijkheid: schaamte, moederbinding en
geweldvoorbeelden.
Ten eerste valt het op dat mishandelende mannen in hun kinder – en jeugdjaren vaak
geconfronteerd worden met gevoelens van vernedering en schaamte. Hun ouders zijn
namelijk vernederend en bestraffend, waardoor het zelfwaardegevoel van de kinderen
aangevallen wordt. Met de emotionele vernedering gaat ook vaak een fysieke vernedering
gepaard. Die combinatie geeft later vaak aanleiding tot het vertonen van gewelddadig gedrag.
Door het feit dat de identiteit van het kind zich niet heeft kunnen ontwikkelen, is er ook geen
stabiel ‘zelfgevoel’ kunnen ontstaan. Reeds als kind trekt de jongen zich terug in zichzelf. Dit
wordt nog versterkt door het ingebakken culturele besef dat mannen geen emoties mogen
tonen. Wanneer deze mensen geconfronteerd worden met een emotionele relatie dreigen zij
hun pantser te verliezen en dreigt de lang verborgen schaamte aan de oppervlakte te komen.
Geweld vormt dan een uitweg om de pijnlijke herinneringen te verdringen en de woede te
uiten.
24
Ten tweede is moederbinding erg belangrijk. Als er een te grote afstand is tussen moeder en
kind zijn er verlatingsgevoelens. Als de afstand daarintegen niet groot genoeg is, is er
‘emotionele verzwelging’. Later uit dit zich in het willen controleren van de emotionele
afstand tussen hen en hun vrouw. Bij een bedreiging van deze controle grijpen zij naar
geweld.
Ten derde zijn geweldvoorbeelden belangrijk in de ontwikkeling van gewelddadig gedrag.
Deze derde factor verklaart waarom niet elke persoon uitgroeit tot mishandelaar. Mensen met
een stabielere thuisbasis zijn beter gewapend tegen de negatieve invloeden van de
maatschappij.
5.1.3. De feministische visie
De feministische visie vertrekt vanuit de overtuiging dat de vrouw een onderschikte rol heeft
in de samenleving en dit van directe invloed is op de frequentie van geweld op vrouwen
(Groen & Van Lawick, 2003). Deze benadering richt zich dus niet op het individu, maar op de
maatschappij. Hierbij staan de ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw centraal.
Deze zitten volgens de feministische visie in de cultuur ingebakken. Mannen worden
gesocialiseerd om te domineren, zowel op sociaal-economisch als op emotioneel gebied. Die
dominantie legitimeert het geweld door mannen. Geweld binnen het huwelijk wordt dan een
legitiem middel om de controle van de man over de vrouw tot uiting te brengen (RoSa
factsheet, 2002).
5.1.4. Het ecologische model van Bronfenbrenner
Dit model, vooral behulpzaam voor het begrijpen van partnergeweld, maakt een
onderverdeling tussen het micro-, meso-, exo-, en macrosysteem (Leal & Brackley, 2004).
Tussen deze systemen is er voortdurende interactie. Elk systeem beïnvloedt het ontstaan van
partnergeweld en op elk niveau kan er met hulpverlening gewerkt worden. Op elk niveau zijn
er een aantal oorzakelijke – en riscofactoren. Al deze risicofactoren kunnen bijdragen tot het
onstaan en voortbestaan van partnergeweld. De hulpverlening dienst zich toe te spitsen op
verschillende riscofactoren om effectief te zijn.
Het ecologische model ziet er als volgt uit:
25
Het microsysteem bestaat uit het koppel zelf (Leal & Brackley, 2004). Hier zijn verschillende
risicofactoren aanwezig. Een eerste risicofactor kan liggen binnen de relationele factoren,
zoals een negatief zelfbeeld, gebrekkige communicatievaardigheden en responsconditionering
(Van Outsem, 2001). Een tweede riscofactor ligt in de karakteristieken van daders en
slachtoffers. Bij daders kan depressiviteit of gevoelens van zware teleurstellingen tot een
verhoogde irritatie en agressiviteit leiden. Ook een gebrekkig zelfinzicht en een afgezwakt
empatisch vermogen hangen samen met het voorkomen van partnergeweld. Bij slachtoffers
zijn angst, afhankelijkheid, schuld en schaamte enkele veelvoorkomende karakteristieken
(Howells & Hollin, 1989). Door schuld en schaamte gaan vrouwen die chronisch mishandeld
worden, zich steeds meer afschermen van de buitenwereld om het geweld geheim te houden
(Van Den Berg & Tjoelker, 1997). Ten slotte zijn er ook gemeenschappelijke risicofactoren,
die zowel voor dader als voor slachtoffer gelden. Negatieve jeugdervaringen, het meemaken
van fysiek en seksueel geweld en sociale isolatie kunnen allemaal geweld in de hand werken.
Het mesosysteem bestaat uit de relaties en interacties die de persoon heeft met andere
personen en systemen in de omgeving, zoals familie, vrienden en collega’s (Leal & Brackley,
2004). De omgeving heeft een belangrijke invloed op het ontstaan en voortduren van geweld
in relatie. Indien de omgeving het geweld goedkeurd als manier om conflict op te lossen, zal
er meer geweld zijn (Goodyearsmith & Laidlaw, 1999).
26
Het exosysteem bestaat uit de bredere omgeving waardoor mensen beïvloed worden, zoals
media, overheidsinstellingen en hulpverleningsvoorzieningen (Leal & Brackley, 2004).
Het macrosysteem ten slotte bestaat uit algemene waarden, attituden en stereotypen binnen
een maatschappij (Leal & Brackley, 2004). Zo krijgen mannen en vrouwen vaak vanuit de
samenleving een bepaald rollenpatroon opgelegd en helpen zij dit in stand houden door het
door te geven van generatie op generatie (Van Parijs, 2005).
5.1.5. Sociobiologische benadering
De sociobiologie bestudeert ‘hoe menselijke sociale gedragingen genetisch gecodeerd en
erfelijk zijn door een proces van natuurlijke selectie’ (Dutton et al, 2000). Volgens deze
theorie is partnergeweld door mannen te verklaren vanuit de bij hen aanwezige drang tot
biologische reproductie. Via gewelduitingen en het tonen van hun dominantie trachten zij de
kansen op reproductie en het doorgeven van genen te verhogen. Geweld gaat in deze visie
terug op de mannelijke onzekerheid over hun reproductie (RoSa factsheet, 2002).
5.1.6. De cognitieve gedragsmatige benadering
De cognitieve gedragsmatige benadering is gebaseerd op de veronderstelling dat
gewelddadige mannen moeilijkheden hebben met assertiviteit, communicatievaardigheden en
dat ze disfunctionele cognities hanteren met betrekking tot de escalatie van geweld (Bouchard
& Lee, 2000). De vrouwen zullen de neiging hebben de mannen in hun gewelddadig gedrag te
versterken. Wanneer begeleiding gebaseerd wordt op deze benadering tracht men in de eerste
plaats een einde te maken aan het geweld en vervolgens de disfunctionele interacties tussen de
partners te veranderen.
5.2. Voor intrafamiliaal geweld
5.2.1. Cyclus van geweldtheorie
Dit model veronderstelt dat geweld van generatie op generatie wordt overgedragen. Zo leren
mannen volgens dit model gewelddadig gedrag aan als ze getuige zijn van hun vader die hun
moeder slaat. Als volwassenen mannen zullen ze dit gedrag voortzetten en zo onstaat er een
generationele overdracht en vicieuze cirkel van geweld. Vrouwen aan de andere kant leren
door geslachtsspecifieke socialisatie dat ze ondergeschikt zijn en niet kunnen ontkomen aan
de dominantie van mannen (Römkens, 1986).
27
5.2.2. De pathologische benadering
In de pathologische benadering wordt de verklaring voor het ontstaan en voortduren van
gewelddadig gedrag gelegd bij neurologische stoornissen of persoonlijkheidsstoornissen die
kunnen aanwezig zijn bij zowel de dader als het slachtoffer (Römkens, 1986). Bij daders van
intrafamiliaal geweld zijn mogelijks een post-traumatischstresssyndroom of een borderline
persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Bij de slachtoffers van intrafamiliaal geweld worden er
hogere
prevalenties
gevonden
van
post-traumatischestressstoornissen,
depressieve
symptomatologieën, algemene angststoornissen en obsessief compulsieve stoornissen
(Howels en Hollin, 1989).
5.2.3. Afweging van kosten en baten
Bij deze verklaring gaat men er van uit dat de dader van intrafamiliaal geweld een rationele
keuze maakt tussen het ‘wel plegen’ of ‘niet plegen’ van intrafamiliaal geweld en hierbij
rekening houdt met de maximalisatie van de baten en een minimalisatie van de kosten.
Geweld kan hier worden gezien als een poging tot herstel van het evenwicht in een relatie
waar beloningen uitblijven of niet-verwachte straf verkregen wordt (Groen & Van Lawick,
2003).
5.2.4. Sociale controletheorie
In deze theorie zou een belangrijk inzicht kunnen zitten voor het voorkomen van
intrafamiliaal geweld. De sociale controle valt binnen de privacy van een woonst immers
volledig weg (Van Hasselt & Morrison, 1988). Door de sociale controle wat meer binnenshuis
te brengen, kan intrafamiliaal geweld mogelijks voorkomen worden.
5.2.5. De sociologische benadering
In de sociologische benadering wordt de nadruk gelegd op de gezinssociologische visie van
Straus en Gelles (Römkens, 1986). Geweld tussen partners moet beschouwd worden als
voortvloeiend uit het sociale systeem dat aanwezig is binnen het gezin als sociale groep. De
aanwezigheid van conflicten is inherent aan het leven in een sociale groep waarin leden
verschillende belangen en verlangens hebben en maatschappelijk gezien verschillende posities
innemen. Het gebruik van geweld wordt hier primair beschouwd als conflicthantering.
Volgens deze auteurs staat het gezin bloot aan structurele spanningen al naar gelang de mate
waarin gezinsleden toegang hebben tot hulpbronnen om een sociale status te verwerven.
Naarmate de spanningen in een gezin toenemen tengevolge van gebrek aan materiële en
28
sociale status zal het gebruik van geweld vermeerderen. Naarmate de sociaal-economische
klasse daalt, zal er dus meer geweld gehanteerd worden om de dominante en bijgevolg hogere
status uit te drukken.
6. Victim blaming en secundaire victimisatie
Een bekend fenomeen binnen de criminologie is victim blaming. Wanneer een persoon
slachtoffer wordt van een misdrijf, kan hier op verschillende manieren op worden gereageerd
door de omgeving. Ze kunnen positief reageren en meeleven met het slachtoffer, steun en
hulp verlenen. Maar ze kunnen ook negatief reageren en het slachtoffer verantwoordelijk
stellen voor het incident. Dit laatste wordt ook wel victim blaming genoemd (Van Dijk, 1989).
Dit heeft natuurlijk een negatief effect op de aangifte van misdrijven zoals intrafamiliaal
geweld bij de politie en het zoeken van hulp bij hulpverleningsinstanties. Natuurlijk kan een
slachtoffer dit ook bij zichzelf doen. Dit noemt men self blaming. Hierbij beschuldigt het
slachtoffer zichzelf, voornamelijk het eigen gedrag of de eigen persoon (Vynckier, 2012). Op
vlak van preventie kan het interessant zijn om te kijken of in de praktijk politie en
hulpverlening inspelen op deze neiging van victim blaming om zo het dark number te
verlagen en het aantal aangiftes te verhogen. Ook inspelen op de overtuigingen van vele
slachtoffers dat het hun eigen schuld is kan preventief werken.
Hiernaast bestaat er ook zoiets als secundaire victimisatie. Dit wil zeggen dat slachtoffers
naast de gevolgen van het slachtofferschap zich nog eens bijkomend benadeeld voelen in hun
contacten met de sociale omgeving. Zij worden onheus behandeld of voelen zich niet erkend
in hun contacten met de sociale omgeving, de diensten en instellingen. Dit kan leiden tot
ontgoocheling en het gevoel niet begrepen te worden, waardoor iemand zich een tweede maal
slachtoffer voelt (Aertsen et al, 2002).
Secundaire victimisatie is geen vaststaand gegeven en treedt dus niet altijd op. Bovendien is
het zeer relatief en hangt het af van persoon tot persoon. Elke persoon heeft namelijk andere
verwachtingen (Groenhuijsen, 2008). Desalniettemin is het een fenomeen die vaak voorkomt
en waar zeker aandacht aan dient besteed te worden.
7. Risicofactoren
Slachtoffers van intrafamiliaal geweld kunnen bepaalde kenmerken hebben die hen gevoeliger
maken voor slachtofferschap. Zo komen er bij slachtoffers van intrafamiliaal geweld hogere
prevalenties voor van post-traumatische stressstoornissen, depressieve sympotalogieën,
29
algemene angsstoornissen en obsessief compulsieve stoornissen (Howels & Hollin, 1989).
Bepaalde relationele factoren spelen ook een rol bij intrafamiliaal geweld, en dan specifiek
partnergeweld, nl. een negatief zelfbeeld, gebrekkige communicatievaardigheden en
responsconditionering (Van Outsem, 2001). Ook angst, afhankelijkheid en gevoelens van
schuld en schaamte zijn emoties die in de literatuur vaak naar voor komen als karakteristieken
van slachtoffers van intrafamiliaal geweld (Howells & Hollin, 1989).
Er zijn ook gemeenschappelijke risicofactoren, die zowel gelden voor dader als slachtoffer.
Zo zijn negatieve jeugdervaringen en het meemaken van fysiek en seksueel geweld in de
kindertijd een risicofactor voor later geweld. Zo ontstaat namelijk een overdracht van geweld
van generatie op generatie en een vicieuze cirkel van geweld (Römkens, 1986), die als
‘normaal’ aanzien wordt. Ook sociale isolatie, wantrouwen in anderen, slechte sociaaleconomische omstandigheden, een gebrek aan een vertrouwenspersoon en eenzaam zijn
risicofactoren voor zowel slachtoffer – als daderschap (De Groof, 2005).
Een erg belangrijke risicofactor is het geslacht. Uit onderzoek van Pieters et al (2010) blijkt
namelijk dat vrouwen zes keer vaker slachtoffer zijn van partnergeweld dan mannen. Bij de
interpretatie van dit resultaat moet wel rekening gehouden worden met het feit dat uit
ditzelfde onderzoek blijkt dat mannelijke slachtoffers in veel mindere mate praten met derden
dan vrouwelijke slachtoffers (Pieters et al, 2010). Uit ander onderzoek blijkt dan weer dat
voor één geval van aangegeven geweld tegen een man er vijf zijn ten opzichte van een vrouw.
In 1998 had in België, voor de leeftijdsgroep van 20-49 jaar, één vrouw op zeven en één man
op veertig lichamelijk of seksueel geweld van de partner ondergaan (Bruynooghe, Noelanders
& Opdebeeck, 1998).
8. Preventie slachtofferschap
Om intrafamiliaal geweld te voorkomen is zowel preventie naar daders en slachtoffers, als
sensibilisering naar de samenleving noodzakelijk. Vorming, sensibilisatie en informatie
hebben twee doelstellingen: enerzijds vermijden dat personen slachtoffer worden, anderzijds
het onderwerp bespreekbaar maken en stimuleren tot aangifte indien geweld zich heeft
voorgedaan (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2004).
Voor intrafamiliaal geweld bestaan er verschillende preventiestrategieën, die zich op drie
niveaus bevinden: primair, secundair en tertiair. Primaire preventie tracht geweld aan te
pakken alvorens het ontstaat. Men werkt op maatschappelijk niveau en tracht de publieke
bewustwording te beïnvloeden op het gebied van bijvoorbeeld seksistische normen in de
30
maatschappij en door alternatieven voor geweld aan te reiken. Bij secundaire preventie wil
men (het risico op) geweld vroeg identificeren. Dit omvat therapie, telefonische hulplijnen,
huisbezoeken, enz. Tertiaire preventie ten slotte omvat technieken die toegepast worden als
partnergeweld reeds is vastgesteld, bijvoorbeeld: interventie door politie, psychologische
behandeling, etc (Howells & Hollin, 1989).
In België bestaan er een aantal preventieve campagnes, zoals de witte lintjescampagne, waar
een wit lintje opgespeld wordt als teken van betrokkenheid bij de problematiek van geweld
binnen het gezin.
Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heeft een folder, ‘Breek de stilte
voor je zelf gebroken bent’, gemaakt. Deze folder, gedrukt in 17 talen, wordt verspreid op
plaatsen waar slachtoffers van geweld kunnen komen aankloppen. Deze folder biedt
slachtoffers de weg naar diensten waar zij in hun eigen taal terecht kunnen en waar zij hulp en
advies kunnen krijgen (IGVM, 2011).
Ook is er de jaarlijkse Internationale Dag tegen Geweld op Vrouwen en lanceert het Instituut
voor de gelijkheid van vrouwen en mannen ook verschillende campagnes, zoals “denk voor je
doet”, gericht op jonge mannen tussen 18 en 25 jaar, met als doel mensen te doen nadenken
voor ze geweld plegen. Mensen zouden een time-out moeten nemen vooraleer over te gaan tot
geweld.
9. Conclusie
Een slachtoffer is 'iedere persoon die als gevolg van een misdrijf materiële, emotionele en/of
pyschologische schade heeft geleden, zelfs wanneer de feiten nog niet bewezen zijn' (ten
Boom & Kuijpers, 2008). Bij slachtoffers van intrafamiliaal geweld zijn er meestal gevolgen
aanwezig op al deze vlakken.
Er bestaan verschillende verklaringen voor het ontstaan van intrafamiliaal/huiselijk geweld.
Hieruit blijkt dat het moeilijk is om van uit een enkele verklaring uit te gaan. Deze benaderen
het probleem te eenduidig en voldoen dus niet. Wanneer men tracht intrafamiliaal geweld te
verklaren moet men rekening houden met verschillende aspecten. Zowel individuele,
relationele als maatschappelijke factoren spelen een rol. Bij de preventie van partnergeweld
en in de hulpverlening moet er een gedegen analyse van het probleem doorgevoerd worden
(RoSa factsheet, 2002) en moeten er naar de verschillende verklaringen gekeken worden. Ook
is het belangrijk te kijken naar de behoeften en verwachtingen van slachtoffers en
31
risicofactoren, alsook hoe preventief op te treden tegen slachtofferschap.
32
Hoofdstuk 3: Beleid en wetgeving
Ondanks dat de aandacht voor het slachtoffer maar vrij laat op gang kwam, neemt het
slachtoffer nu een alsmaar prominentere rol in, zowel op politiek als wetenschappelijk vlak
(Pauwels & Pleysier, 2008). Dit laat zich merken in de beleids – en wetgevende initiatieven
die vanaf de jaren ’90 tot stand kwamen. Hieronder worden zowel op beleids – als op
wetgevend niveau een aantal initiatieven besproken die van belang zijn voor de
slachtofferhulp bij intrafamiliaal geweld.
1. Beleid
1.1. Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake
slachtofferzorg
Dit decreet uit 1998 beoogt een structurele samenwerking op het gebied van slachtofferzorg
tussen diensten van het ministerie van Justitie - justitiehuizen -, het ministerie van
Binnenlandse zaken – politie - en de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en
gesubsidieerde diensten - hulpverlening. Deze samenwerking is noodzakelijk in functie van
een kwaliteitsvolle dienstverlening aan slachtoffers. Een optimale slachtofferbejegening door
politiële en justitiële diensten en een daarop aansluitende goed uitgebouwde slachtofferhulp
moet alle gevolgen van slachtofferschap in de mate van het mogelijke beperken en herstellen.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bevoegdheden en opdrachten voor de Staat en deze
voor de Vlaamse Gemeenschap. Zo is de Staat bevoegd voor het niet-justitiële en het
gerechtelijk slachtofferbeleid. De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd voor bijstand aan
personen, door hulp - en dienstverlening aan te bieden aan slachtoffers.
Voor een vlotte uitwerking van deze bevoegdheden sluiten de Staat en de Vlaamse
Gemeenschap ook een aantal verbintenissen af. Zo verbindt de Staat zich ertoe om
slachtoffers informatie te geven omtrent de doorverwijzingsmogelijkheden via de
politiediensten. Politieambtenaren kunnen zich hierin laten bijstaan door een dienst politionele
slachtofferbejegening. De Vlaamse Gemeenschap verbindt zich ertoe om de nodige
aansluitende hulpverlening te organiseren. Zo bestaan er CAW's met een gespecialiseerde
afdeling Slachtofferhulp waar de politie naar kan doorverwijzen.
33
1.2. Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van
intrafamiliaal geweld
Het eerste Nationaal actieplan in België kwam er in 2001. Alle acties in het kader van de
strijd tegen geweld op vrouwen werden voor het eerst gecoördineerd en in gezamelijk overleg
bepaald. In dit actieplan werd geweld binnen het gezin als prioritair fenomeen gezien.
Samenwerking op dit gebied moest versterkt worden, in het bijzonder op vlak van preventie,
bestraffing, slachtofferhulp en behandeling van daders. Naast partnergeweld was dit plan ook
gericht op seksueel geweld, geweld op het werk en mensenhandel.
Op basis van de evaluatie door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen werd
een nieuw actieplan uitgewerkt voor de periode 2004-2007 rond één groot exclusief domein:
de strijd tegen (ex-) partnergeweld, omdat uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat vooral
intrafamiliaal geweld de grootste noemer van geweld uitmaakt en steeds meer toeneemt.
Vooral partnergeweld bleek de meest agressieve en levensbedreigende vorm van geweld te
zijn voor vrouwen. Dit plan heeft 6 grote strategische doelstellingen: het uitwerken van
maatregelen inzake sensibilisering, uitwerken van maatregelen inzake opleiding en vorming,
uitwerken van maatregelen inzake de preventie, uitwerken van maatregelen inzake de opvang
en bescherming van slachtoffers, uitwerken van repressieve en andere maatregelen en
uitwerken van maatregelen inzake de evaluatie.
Er werd een nieuw nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld aangenomen op de
interministeriële conferentie van 15 december 2008. De bedoeling was om de vele al
verwezenlijkte vorderingen in het domein van de strijd tegen partnergeweld te versterken en
nieuwe acties op te starten rond vier prioritaire doelstellingen: de onmiddellijke aanpak van
daders, de bescherming van slachtoffers en kinderen die getuige zijn geweest van geweld, de
versterking van de doeltreffendheid en de samenhang van de acties en de preventie van
geweld door middel van algemene of specifieke sensibilisatie. Dit plan bevatte ook het
oprichten van een werkgroep dat belast is met het bestuderen van de uitbreiding ervan naar
andere vormen van geweld (genitale verminking, gedwongen huwelijken, eergerelateerd
geweld).
In 2010 kwam er weer een nieuw NAP. De bedoeling van deze update van het NAP 20102014 was om over een plan te beschikken dat meer overeenstemt met het huidige Belgische
beleid aangaande deze materie. De vele al uitgevoerde maatregelen worden dus niet langer in
het NAP vermeld, maar er werden nieuwe maatregelen en doelstellingen opgenomen die
34
tegemoetkomen aan de actuele noden teneinde de draagwijdte van het Belgische beleid te
versterken. Het actiegebied van dit nationaal actieplan betreft partnergeweld, maar werd ook
uitgebreid naar andere vormen van intrafamiliaal geweld, alsook naar nieuwe vormen van
geweld zoals gedwongen huwelijken, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale
verminkingen.
Via het nationaal actieplan ter bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld
2015-2019 wil België zijn inspanningen om alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen
vrouwen en mannen te voorkomen en te bestrijden opdrijven. Het besteedt hierbij in het
bijzonder aandacht aan seksueel geweld. Dit actieplan ligt bovendien volledig in de lijn van
het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld. Het actieplan concentreert zich op de volgende vormen van
geweld: partnergeweld, vrouwelijke genitale verminkingen, gedwongen huwelijken,
(zogenaamd) eergerelateerd geweld en seksueel geweld.
1.3. Kadernota Integrale Veiligheid
De ambitie van de kadernota is een kader uitbouwen voor een integraal en geïntegreerd
veiligheidsbeleid, waarbij criminele fenomenen zoals bijvoorbeeld intrafamiliaal geweld, in al
hun aspecten en in een zo breed mogelijke context benaderd worden. Hierbij moet een
constante aandacht zijn voor zowel preventie, repressie als opvolging van daders en
slachtoffers. Ook is er noodzakelijke samenwerking van alle betrokken actoren om tot een
gezamelijke probleemoplossing te komen.
Al sinds de Kadernota Integrale Veiligheid van 2004 wordt intrafamiliaal geweld als een
aandachtspunt gezien. Belangrijk hierbij is dat zowel op niveau van opsporing, vervolging,
straftoemeting als strafuitvoering hetzelfde wordt begrepen onder intrafamiliaal geweld. Voor
een geïntegreerde aanpak van intrafamiliaal geweld is er nood aan een goede samenwerking
tussen politie, justitie en hulpverlening.
In de kadernota wordt ook de stand van zaken weergegeven. Het grootste probleem blijkt een
gebrek aan aangifte te zijn waardoor de registratie niet optimaal verloopt.
Een aantal strategische doelstellingen worden in deze kadernota vooropgesteld, zoals:
sensibiliseren van zowel bevolking als politie/justitie voor de ernst en omvang van het
fenomeen, de aangiftebereidheid verhogen, de registratie verbeteren, een eenvormig
strafrechtelijk beleid uitwerken en de positie van het slachtoffer te verbeteren.
35
1.4. COL’s
1.4.1. COL 3/2006
De COL 3/2006 is er gekomen vanuit de vaststelling dat er een gebrek bestond aan relevante
statistische gegevens, zowel op het niveau van de politiediensten als op het niveau van de
parketten en rechtbanken. Deze COL behandelt dus de eenvormige registratie bij politie en
parket bij politie en parket in geval van feiten van intrafamiliaal geweld (College van
Procureurs-generaal, 2006), en maakt het mogelijk om een fenomeen dat alle mogelijke
tenlasteleggingen omvat, te onderzoeken, wat een enorme meerwaarde schept (Beckers,
2008).
Het doel van deze COL is om zowel op federaal als lokaal niveau een instrument te
construeren voor de uitwerking, uitvoering en follow-up van een strafrechtelijk beleid en om
te kunnen antwoorden op wetenschappelijke en politieke vragen omtrent het fenomeen.
Hiernaast streeft men naar een eenvormige definitie van intrafamiliaal geweld en
extrafamiliale kindermishandeling, alsook wat begrepen wordt onder bepaalde termen zoals
'leden van een zelfde familie' en 'geweld'.
Omdat er nood is aan wijzigingen aan de informaticasystemen van de politiediensten en de
parketten, is er beslist om de aanpassingen van de informaticasystemen gelijktijdig door te
voeren en nieuwe onderrichtingen betreffende intrafamiliaal geweld en extrafamiliale
kindermishandeling op dezelfde dag in werking te laten treden
Voor de identificatie en registratie van dossiers op het niveau van de politiediensten schrijft
de COL 3/2006 bepaalde richtlijnen voor. Zo kunnen politieambtenaren, wanneer een procesverbaal opgemaakt wordt in meer detail beschrijven of de situatie onder de definitie van
intrafamiliaal geweld of extrafamiliale kindermishandeling valt, over welk geval van
intrafamiliaal of extrafamiliaal geweld het gaat en de relatie tussen dader en slachtoffer. Ook
op het niveau van de parketten worden er bepaalde richtlijnen voorgeschreven.
1.4.2. COL 4/2006
De COL 4, die uit hetzelfde jaar stemt als de COL 3, gaat specifiek over partnergeweld. Deze
omzendbrief formuleert zeer precieze doelstellingen, die er voornamelijk op gericht zijn een
passend gevolg te geven aan partnergeweld. Deze COL stelt ook een aantal
minimummaatregelen op voor een eenvormige registratie en om herhaling te voorkomen
36
(Beckers, 2008). Ook wil men de krachtlijnen vastleggen van een strafrechtelijk beleid en
instrumenten aanleveren waar gerechtelijke en politiediensten zich op kunnen baseren bij hun
actie. Het betreft het optreden van politiediensten en parketten en is gericht op een
multidisciplinaire aanpak. Dit wil zeggen dat men niet puur repressief mag optreden, maar dat
alle actoren uit de medische, psychologische en sociale middens betrokken moeten worden
(College van Procureurs generaal, 2006).
De omzendbrief voorziet hiernaast in een aantal beleidsmatige richtlijnen voor zowel
procureur, referentiemagistraat als referentieambtenaren bij de politie, voor een zo goed
mogelijke implementatie van de omzendbrief (Beckers, 2008).
Voor de politie staan er specifieke onderrichtingen in de omzendbrief betreffende hun
tussenkomst, zoals: de houding ten opzichte van het slachtoffer en de van gewelddaden
verdachte partner, de opsporing ten huize en kennisgeving aan het parket (College van
Procureurs-generaal, 2006). In het bijzonder moet de politie elke klacht serieus nemen en ze
niet banaliseren. Het slachtoffer moet daarbij worden opgevangen in materiële
omstandigheden die een maximum aan veiligheid en discretie waarborgen; en er moet worden
gezorgd voor kwalitatieve verhoren en bewijsgaring (Beckers, 2008).
Het is belangrijk om te zorgen voor een uniforme afhandeling bij de politie, waarbij voor
iedere vaststelling van een strafbaar feit een proces-verbaal opgesteld en verstuurd wordt naar
de procureur des Konings. Ook voor niet-strafbare feiten wordt aangeraden een procesverbaal of op zijn minst een schriftelijke neerslag bij te houden, zodat er bij latere
tussenkomsten kan verwezen worden naar deze schriftelijke neerslag (College van
Procureurs-generaal, 2006). De vraag wanneer het een misdrijf betreft en wanneer niet, is
initeel te beoordelen door de betrokken verbalilisant. Hoewel na één jaar zeven keer meer
processen-verbaal werden geregistreerd als familiaal geweld, blijkt uit eigen cijfers van
interventie en uit de dagelijkse praktijk dat er zeer veel korte verslagen worden opgesteld, met
veelvuldig verlies van belangrijke informatie tot gevolg (Beckers, 2008).
Ook op het niveau van het parket worden er verschillende doelstellingen aangegeven die
dienen nagestreefd te worden.
37
2. Wetgeving
2.1. Wet op politieambt (1992)
Artikel 46 van de wet op het politieambt (1992) bepaalt dat de politiediensten personen die
hulp of bijstand vragen in contact moeten brengen met gespecialiseerde diensten. Alsook
verlenen zij bijstand aan slachtoffers van misdrijf, in het bijzonder door hun de nodige
informatie te verstrekken. Dit wil dus zeggen dat iedere politieambtenaar in staat moet zijn
om op correcte en efficiënte wijze ondersteuning te bieden aan slachtoffers. Dit door het
slachtoffer correct op te vangen, praktische bijstand te leveren, informatie te verschaffen en
het slachtoffer door te verwijzen naar gespecialiseerde diensten. Dit artikel is van toepassing
op alle politieambtenaren, alsook op het burgerpersoneel tewerkgesteld binnen het korps.
Sinds deze wet wordt elk korps verondersteld aan slachtofferbejegening te doen. Deze wet is
erg belangrijk, de politie is tenslotte, in de meeste gevallen, de eerste officiële instantie waar
het slachtoffer mee in contact komt (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2005).
2.2. Wet van 24 november 1997 strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan.
Deze wet, ook wel wet LIZIN5 genoemd, is gericht op het tegengaan van partnergeweld.
De belangrijkste wijziging die deze wet doorvoerde is een verstrenging van artikel 410 Sw.
Voorheen werd de minimumstraf van misdrijven, beschreven in artikelen 398 tot 405,
"verdubbeld in het geval van gevangenisstraf en met 2 jaar verhoogd in geval van opsluiting",
enkel in die gevallen er een bloedverwantschap was tussen dader en slachtoffer (art. 410
S.w.). Door de wet LIZIN geldt hetzelfde "ook ingeval de schuldige de misdaad of het
wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft of
samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft" (B.S.,
1998).
2.3. Omzendbrief OOP 15, 15bis en 15ter betreffende de politiële slachtofferbejegening
(1999)
OOP 15ter kwam tot stand in 1991 en omschrijft de opdrachten van de politiediensten met
betrekking tot de slachtofferbejegening. Ook wordt in deze omzendbrief verwezen naar
andere instanties die werkzaam zijn in het veld van slachtofferhulp en dienstverlening en het
gevaar van overlappingen.
5
Ingediend door Anne-Marie Lizin in het Senaat
38
In 1994 volgde een tweede omzendbrief, de OOP15bis, die de opdrachtbepaling van in OOP
15ter verder uitzette en nog beter aflijnde, met het oog op het bevorderen van de
samenwerking met andere diensten.
De omzendbrief OOP 15ter vervangt de twee voorgaande omzendbrieven en verduidelijkt een
aantal concepten aan de hand van definities. Hiernaast worden ook de opdrachten van de meer
gespecialiseerde dienst slachtofferbejegening besproken, die elk korps dient te voorzien naast
de individuele verantwoordelijkheid van elke politieambtenaar om aan correcte bejegening
van slachtoffers te doen. Deze diensten dienen in te staan voor advies, opleiding,
informatieverstrekking,
sensibilisering,
tussenkomst
inzake
bejegening
in
ernstige
omstandigheden, deelname aan overlegstructuren en het in contact blijven met hulpverlenende
instanties.
Ook worden in de OOP 15ter de taken van de individuele politieambtenaars inzake het
bejegenen van slachtoffers van misdrijven besproken. Elke politieambtenaar wordt geacht
over voldoende vaardigheden en kennis te beschikken om slachtoffers op een correcte manier
te kunnen opvangen.
Ten slotte wijst OOP 15ter nog eens op het belang van een goede doorverwijzing van
slachtoffers naar meer gespecialiseerde diensten na een eerste opvang door politie.
2.4. Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of
aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege
zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek
Deze wet vult artikel 410 Strafwetboek ten eerste aan met: "de maximulstraf, in het geval
bepaald in artikel 398, lid 1, verhoogd tot gevangenisstraf van een jaar" (artikel 410 S.w.).
Ook worden een aantal artikelen in het Burgelijk Wetboek aangepast. De belangrijkste
wijziging hier is dat wanneer een wettelijk samenwonende of een echtgenoot zich schuldig
maakt aan (poging tot) fysieke gewelddaden bedoeld in artikelen 375, 398 - 400, 403 of 405
tegenover de andere, deze andere, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot van
de gemeenschappelijke of echtelijke verblijfplaats toegewezen krijgen indien hij daarom
verzoekt.
39
2.5. Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus (2007)
Deze omzendbrief bevat regelgeving omtrent de politionele slachtofferbejegening en is zowel
van toepassing op federale als lokale politie. Er wordt benadrukt dat slachtofferbejegening een
essentiële taak is van politiediensten. De leidraad hiertoe is de gemeenschapsgerichte
politiezorg.
De politionele slachtofferbejegening is "de dienstverlening aan slachtoffers door de politie
waarbij de eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer evenals het verstrekken van een
goede basisinformatie aan het slachtoffer centraal staan".
Aangezien de politie vaak de eerste officiële instantie is waar slachtoffers en
na(ast)bestaanden mee kennis maken is het belangrijk dat ze een correct en respectvol onthaal
voorziet, basisinformatie verstrekt en doorverwijst naar gespecialiseerde diensten. Omwille
van haar eerstelijnsfunctie is ze een erg belangrijke partner in de slachtofferzorg.
Voor het realiseren van een goede slachtofferbejegening is er nood aan de invulling van een
aantal taken en bevoegdheden, onder andere: sensibilisering en permanente vorming van
personeelsleden inzake de slachtofferbejegening, systematische informatie over de diensten
voor slachtofferhulp aan de hand van brochures en verwijsformulieren, richtlijnen voor het
opstellen van een proces-verbaal, het hercontacteren van slachtoffers of na(ast)bestaanden,
etc.
Aan doorverwijzing naar andere partners wordt in de omzendbrief erg veel aandacht besteed.
Zo wordt samenwerking met diverse externe partners, onder wie hulpverlening, als een
kritieke succesfactor gezien. Samenwerkingsakkoorden moeten helpen om de samenwerking
met betrokken diensten vlot te laten verlopen. Ook is er nood aan overlegstructuren, een
algemeen verwijzingskader en moet men contacten onderhouden met hulpverlenende
instanties.
Ten slotte wordt het toepassingsgebied van de omzendbrief en wat er verstaan wordt onder
bepaalde begrippen, zoals slachtoffer, na(ast)bestaande, slachtofferzorg en politionele
slachtofferbejegening.
2.6. Strafwetboek
Binnen het strafwetboek is er ook grote aandacht voor geweld in het algemeen en ook voor
specifiekere vormen van geweld die vaak voorkomen binnen het gezin, zoals: artikel 375,
40
handelend over verkrachting; artikel 398 over opzettelijke slagen en verwondingen; artikel
409 over verminking; enzovoort. Ook bestaat er vaak een verzwarende omstandigheid voor
het plegen van deze misdrijven op een bloedverwant.
Het misdrijf intrafamiliaal geweld kent geen aparte strafbaarstelling binnen het strafwetboek.
Wel worden definities en strafbaarstellingen opgenomen van misdrijven die ook binnen de
familie kunnen voorkomen, zoals verkrachting, slagen en verwondingen, etc.; alsook van wat
men verstaat onder geweld (Strafwetboek). De vraag stelt zich hier of er, in het kader van een
integraal en geïntegreerd beleid, geen aparte strafbaarstelling zou moeten opgenomen worden.
2.7. Kaderbesluit van de Raad inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure
(2001)
Ook op Europees en internationaal niveau, wordt veel aandacht besteed aan geweld en
slachtoffers van geweld, via het opstellen van richtlijnen, resoluties en andere officiële
documenten (Pieters et al, 2010). Het Kaderbesluit van de Europese Unie (2001) inzake de
status van het slachtoffer in de strafprocedure is hierbij een essentieel gegeven, aangezien dit
het allereerste regelgevend document op supranationaal is omtrent de rechtspositie van
slachtoffers van misdrijven. Deze regels zijn bindend voor de lidstaten, dit maakt het
kaderbesluit uniek (van Dijk & Groenhuijsen, 2007). Vandaar dat het hier ook besproken
wordt.
In dit Kaderbesluit wordt vastgelegd op welke manier het slachtoffer behandelt dient te
worden, aan de hand van een aantal richtlijnen. Zo stelt men dat er in de strafprocedure een
rol weggelegd is voor het slachtoffer, waarbij men de persoonlijke waardigheid van het
slachtoffer dient te respecteren. Bijzonder kwetsbare slachtoffers moeten een specifieke
behandeling krijgen die zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt.
Hiernaast wordt het recht op informatie vermeld, die op alle mogelijke vlakken geldt. Ook
heel wat andere rechten komen aan de pas, zoals het recht op schadeloosstelling,
bescherming, etc.
Een heel belangrijk artikel is artikel 13, dat bepaald dat er nood is aan gespecialiseerde
diensten en organisaties voor slachtofferhulp, die de volgende zaken aanbieden: informatie,
hulp overeenkomstig de onmiddellijke behoeften, begeleiding tijdens de strafprocedure en
bijstand na afloop van de strafprocedure.
41
3. Conclusie
Zowel op beleids - als wetgevend niveau is al veel moeite gedaan om de aandacht voor
intrafamiliaal geweld te verhogen. Zowel in de Kadernota Integrale Veiligheid als in de
nationale actieplannen ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal
geweld wordt dit als een prioritair aandachtspunt bekeken, waarbij een structurele
samenwerking tussen justitie, politie en hulpverlening de beste kans op slagen biedt voor
kwaliteitsvolle dienstverlening aan slachtoffers.
Op wetgevend niveau bestaan er diverse wetten en omzendbrieven om de slachtofferhulp en
de samenwerking tussen verschillende diensten in de praktijk beter te laten verlopen, zoals de
wet op het politieambt, diverse omzendbrieven, etc.
42
Hoofdstuk 4: Slachtofferhulp
In dit hoofdstuk wordt de slachtofferhulp en de geschiedenis besproken, alsook de betrokken
actoren bij politie en hulpverlening.
1. Omschrijving slachtofferhulp
In
de
literatuur
wordt
onder
slachtofferzorg
verstaan
‘de
slachtofferbejegening,
slachtofferhulp en slachtofferonthaal’, waarbij slachtofferzorg de overkoepelende term is. Dit
is dus de hulp – en dienstverlening in de breedste betekenis, die vanuit verschillende
maatschappelijke sectoren, zoals politionele en justitiële diensten, sociale en medische sector,
aan slachtoffers wordt aangeboden (OOP 15ter). Ook de opvang of mantelzorg in de eigen
omgeving van het slachtoffer (familie, vrienden, etc.) valt hier onder (Aertsen et al, 2002).
Onder slachtofferbejegening verstaat men in de OOP 15ter (1999) de “dienstverlening aan
slachtoffers door politiële en justitiële diensten waarbij de eerste opvang en het onthaal van
het slachtoffer evenals het verstrekken van een goede basisinformatie aan het slachtoffer
centraal staan” (OOP 15ter, 1999). De politionele slachtofferbejegening is iets specifieker en
bevind zich op het niveau van de politie. Deze gaat over de eerste opvang van de slachtoffers
op het moment zelf en het hercontacteren van slachtoffers na aangifte. Dit is de meest
elementaire vorm van dienstverlening aan de bevolking en de meest laagdrempelige (Aertsen
et al, 2002). De dienst politionele slachtofferbejegening binnen de politie staat in voor de
sensibilisering
en
permanente
vorming
van
politieambtenaren
inzake
politionele
slachtofferbejegening enerzijds en anderzijds voor het bieden van deze slachtofferbejegening
zonder afbreuk te doen aan de wettelijke verplichtingen inzake slachtofferbejegening van elke
individuele politieambtenaar (OOP 15ter, 1999).
Slachtofferhulp staat voor de hulp – en dienstverlening aan slachtoffers en is een dienst onder
het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk. Zij bieden emotionele, juridische en praktische
hulp aan slachtoffers en/of na(ast)bestaanden. Dit gebeurt door zowel professionelen
(psycholoog, maatschappelijk assistent, orthopedagoog), als door vrijwilligers. De centra voor
slachtofferhulp hebben ook een aantal structurele opdrachten, zoals: sensibilisering,
coördinatie van het hulpaanbod, samenwerking en doorverwijzing.
Slachtofferonthaal ten slotte, bevindt zich op het niveau van justitie en is vaak gehuisvest op
het parket. Deze kan de slachtoffers meer specifieke informatie geven in concrete dossiers,
informatie geven over de mogelijke stappen die je juridisch gezien kan zetten, etc (Wouters,
43
2008).
In deze masterproef is, op basis van de omschrijvingen in de literatuur, gekozen voor de
volgende stipulatieve definitie van slachtofferhulp: “De eerste opvang van de slachtoffers bij
de politie alsook het hercontacteren van slachtoffers en de emotionele, juridische en
praktische hulp geboden door hulpverleningsinstanties, zoals het Centrum voor Algemeen
Welzijnswerk, maar ook Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, OCMW, etc”. Dit om
eenduidigheid te creëren. Er wordt niet voor de bestaande definitie van slachtofferzorg
gekozen, omdat hier ook het slachtofferonthaal bij het justitiehuis onder valt, en deze actor in
de masterproef niet betrokken wordt.
2. Geschiedenis van slachtofferhulp
Aandacht voor het slachtoffer in het algemeen kwam pas laat op gang in België. De aandacht
voor het slachtoffer moest lange tijd ruimte en plaats maken voor aandacht aan de dader. Pas
vanaf de jaren ’70 kwam er, onder invloed van onder andere het feminisme, aandacht voor het
slachtoffer en de victimologie in België (Hebberecht, 2006).
De victimologie ontpopte zich toen namelijk tot een ruim aangehangen wetenschappelijk
aandachtsgebied (Karmen, A, 1990). Hierdoor onstonden heel wat regelgevende initiatieven,
die hierboven reeds werden besproken.
Sinds de wet houdende fiscale en andere bepalingen (1985), waardoor een fonds is opgericht
die financiële hulp biedt aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, is de aandacht voor
het slachtoffer in een stroomversnelling gekomen en schoten heel wat slachtofferinitiatieven
als paddenstoelen uit de grond.
3. Betrokken actoren
3.1. Politie
De politie is een erg belangrijke actor binnen de slachtofferhulp, omdat deze de eerste
officiële instantie is die het slachtoffer ontvangt na het misdrijf (Federale Overheid, Z.D.).
Slachtofferbejegening bij politie kan dan ook gezien worden als een elementaire vorm van
dienstverlening aan de bevolking, omdat zij in het proces van opsporing en vervolging de
startmotor zijn (Aertsen et al, 2002). Slachtofferbejegening is een taak van iedere
politieambtenaar. Dit wordt dan ook in vele beleids - en wetgevende documenten benadrukt.
Toch was deze taak niet altijd even ingeburgerd...
44
Sinds de jaren '60 is er een opkomst van sociale hulpverlening binnen de politie. Sinds dan
werden bij heel wat stedelijke politiekorpsen sociale diensten opgericht, die bestaan uit
maatschappelijke assistenten, welke aan begeleiding en hulpverlening doen. In het begin
werden zij door hun collega's met een scheef oog bekeken, door hun plaats als hulpverlener
binnen het politiewezen. Niettemin hebben zij baanbrekend werk verricht met betrekking tot
de eerste opvang en begeleiding van diverse probleemsituaties, die vaak eerst bij
politieinstanties terechtkomen. Voor de invoering van deze diensten slachtofferhulp was de
opvang van slachtoffers niet de belangrijkste doelstelling, maar het onderzoek en het oplossen
hiervan. Vanuit deze doelstelling werd het slachtoffer benaderd met als centrale idee meer
informatie te verzamelen over de feiten (Belgische Senaat, 2001).
Sedert ongeveer 20 jaar wordt ook binnen de opleiding tot politieambtenaar zeer veel
aandacht besteed aan sociale vaardigheden, basisbegrippen uit psychologie, sociologie en
criminologie. De laatste jaren peilt men zelfs bij de kandidaat-politieambtenaren naar
bekwaamheden op dit vlak. Aanvankelijk leidde deze aandacht binnen de opleiding niet tot de
gewenste resultaten. Doorheen de jaren is dit verbeterd, maar nog al te vaak overheerst de
hardnekkige, traditionele opvatting van de politieman – of vrouw als wetsontziener
(mondelinge mededeling, 2016).
De politie is een erg belangrijke partner in de slachtofferzorg. Omdat zij te midden van de
samenleving opereren, hebben zij een erg lage drempel, zeker ten opzichte van andere
hulpverleningsdiensten (Federale Overheid, Z.D.). Ook vertegenwoordigen zij de heersende
normen en overtuigingen in de samenleving (Murphy & Barkworth, 2014).
Traditioneel worden de taken van politie onderverdeeld in opdrachten van bestuurlijke en
gerechtelijke politie. Deze tweedeling wordt bevestigd in de wet van 5 augustus 1992 op het
politieambt. In deze wet wordt ook de bijstands – en hulpverleningstaak nader omschreven:
de politie heeft een verwijsfunctie en ook een bijstandstaak, die vooral informatief van aard is
(Aertsen et al, 2002).
De rol van de politie is beperkt: ze verleent de eerste praktische bijstand, staat in voor een
correct en respectvol onthaal, stelt een proces-verbaal op, verstrekt basisinformatie en verwijst
door naar gespecialiseerde diensten (Federale Overheid, Z.D.). Hierbij is het van belang
luisterbereidheid te tonen, correcte opvang te voorzien tijdens het eerste contact, praktische
hulp en bijstand te bieden, informatie te verstrekken en het slachtoffer te hercontacteren
(Aertsen et al, 2002).
45
De politionele slachtofferbejegening onderscheidt zich hierbij van de slachtofferhulp door de
inhoud, intensiteit en frequentie van de contacten met het slachtoffer. Psychosociale of
therapeutische hulpverlening valt niet onder de politietaken. Hiervoor verwijst de
politieambtenaar het slachtoffer door naar de ‘centra voor slachtofferhulp’, die ressorteren
onder de Gemeenschappen (OOP 15ter, 1999).
3.2. Hulpverlening
De hulpverlening heeft 2 doelstellingen. Ten eerste zullen zij tussenkomen om veiligheid te
waarborgen en verdere escalatie of herval te voorkomen. Ten tweede begeleiden zij mensen
naar een nieuw en beter leven (Hulporganisaties, 2015). Zij kunnen verdere ondersteuning
bieden waar politie niet altijd de skill of opleiding voor heeft.
Hulpverlening bestaat er in om zo snel mogelijk na melding van een geweldsituatie tussen te
komen en de veiligheid te realiseren. Hierna zal men de crisissituatie analyseren en een
hulpverleningsvoorstel op maat van de probleemsituatie formuleren. De hulpverlening is
gericht op concrete resultaten, bijvoorbeeld: begeleiding van doorstroming naar een nieuwe
leefsituatie, vaardigheden aanleren om een probleem op alternatieve wijze op te lossen, het
aanpakken van gerelateerde problemen zoals middelenmisbruik, etc (Hulporganisaties, 2015).
Hier onder worden de diensten die van belang zijn voor slachtoffers van intrafamiliaal geweld
besproken,
nl.:
het
Centrum
Algemeen
Welzijnswerk,
Vertrouwenscentrum
kindermishandeling, vluchthuizen en Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg.
3.2.1. Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW)
Het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk is een voorziening die zich als doel stelt een
gediversifieerde en verantwoorde hulp- en dienstverlening aan te bieden aan alle personen van
wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd worden ten gevolge van persoonlijke,
relationele, gezins- en maatschappelijke factoren (B.S., 2007). Dit kan individuele
slachtofferhulp zijn, die zich richt op personen en na(ast)bestaanden aan wie materële, fysieke
en/of morele schade is toegebracht als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar
is gesteld door het strafwetboek of door bijzondere strafwetten of daarvan getuige waren
(Aertsen et al, 2002).
De hulp is erop gericht de opgelopen schade zoveel mogelijk te beperken en het verlies aan
vertrouwen in de medemens en de samenleving te herstellen. De aangeboden hulp houdt
onder andere in: hulp op emotioneel en psychosociaal vlak en hulp op informatief vlak. Ook
46
doet men aan vorming en sensibilisering (Aertsen et al, 2002).
Het CAW werkt niet-categoriaal. Dit wil zeggen dat ze open staan voor slachtoffers van
allerlei soorten misdrijven. Ze werken ambulant en bieden dus geen onderdak of huisvesting
aan. Ook werken zij zo laagdrempelig mogelijk en situeren zij zich op de eerste lijn. Dat wil
zeggen dat de hulpvrager er rechtstreeks, op eigen initiatief en zonder de noodzakelijke
tussenkomst van andere professionals terecht moet kunnen. Ze werken zowel met
professionele beroepskrachten als met vrijwilligers (Aertsen et al, 2002).
3.2.2. Vertrouwenscentrum kindermishandeling
Deze centra, die in werking zijn getreden sedert 1 januari 1998, fungeren onder meer als
meldpunt kindermishandeling. Ook staan ze in voor de eerste opvang, de diagnose en voor de
eventuele doorverwijzing naar gepaste hulpverlening (B.S., 2007).
De centra richten zich op probleem – en conflictsituaties waarvan kinderen of minderjarigen
het slachtoffer zijn of waarin ze benadeeld worden. De opdracht van de centra is drieledig.
Ten eerste doet men aan deskundige ondersteuning van hulpverleners die in hun eigen
werksituatie met gevallen van kindermishandeling geconfronteerd worden. Ten tweede
coördineert men hulpverlening en ten derde sensibiliseert men hulpverleners, onderwijs en het
ruime publiek voor de problematiek van kindermishandeling (Aertsen et al, 2002).
Een erg belangrijk werkingsprincipe betreft de vertrouwelijkheid en de anonimiteit, omdat
men er van uit gaat dat melding en hulpverlening enkel mogelijk zijn binnen een
vertrouwelijk kader. Kindermishandeling speelt zich immers vaak af binnen de gezinssfeer,
waarbij men het probleem poogt af te schermen van de buitenwereld.
De centra beschikken over een multidisciplinair samengesteld hulpverleningsteam: een arts,
psycholoog of orthopedagoog en een maatschappelijk assistent of sociaal verpleegkundige.
Hieruit blijken diverse functies van de centra, namelijk medisch, psychologisch en sociaal. De
hulpverlening die door de centra aangeboden wordt, is in principe geen langdurige therapie.
Daarvoor zal men proberen samen te werken met bijvoorbeeld de Centra voor Geestelijke
Gezondheidszorg.
Samenwerking met de politie ligt vooral op het vlak van de doorverwijzing en de melding met
de mogelijkheid van voorafgaand (telefonisch) overleg. Bepaalde (gezins)situaties kunnen
vanuit de politie (dienst slachtofferzorg) ook samen met het centrum worden opgevolgd,
waarbij ieder zijn rol speelt.
47
3.2.3. Vluchthuizen
Vluchthuizen zijn anonieme, kleinschalige verblijfplaatsen, waar men tijdelijk kan verblijven.
Het vluchthuis is er vooral op gericht een veilig onderkomen te bieden, waar een vrouw en
haar eventuele kinderen tot rust kunnen komen en waar zij informatie en ondersteuning
kunnen krijgen bij het zoeken van oplossingen. Ook bieden zij niet-specialistische
hulpverlening aan. Deze hulpverlening kan gericht zijn op het werken aan een meer positief
zelfbeeld en de bevordering van zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid. Door het samenleven
met andere vrouwen kan ook het isolement doorbroken worden en kunnen solidariteit, inzicht
en vaardigheden bevorderd worden (Aertsen et al, 2002).
3.2.4. Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
Deze centra situeren zich op de tweede lijn, waar je meestal terecht komt na doorverwijzing
vanuit een eerstelijnsdienst voor hulpverlening of gezondheidszorg (Aertsen et al, 2002).
De C.G.G.Z.’s werken niet – categoriaal: zij stellen zich open voor zeer diverse hulpvragen.
Zij bieden geen onderdak. Over het algemeen is hun hulp langdurig en therapeutisch. De
personeelssamenstelling van de centra is multidisciplinair. Er kan zowel beroep gedaan
worden op een psychiater, een psycholoog als een maatschappelijk werker.
De Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg hebben in de eerste plaats de opdracht
gespecialiseerde hulpverlening te bieden. Daarnaast kunnen zij ook medewerking verlenen
aan preventieve activiteiten (Aertsen et al, 2002).
3.3. Justitie
Ook bij Justitie kunnen slachtoffers terecht, en wel bij de dienst Slachtofferonthaal bij het
parket. Deze dienst situeert zich bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg en staat
slachtoffers bij doorheen de gerechtelijke procedure, om ervoor te zorgen dat ze de nodige
aandacht krijgen en over de nodige informatie beschikken om hun rechten te laten gelden
(Justitie, 2016). Dit om secundaire victimisatie te voorkomen.
De opdrachten van de justitieassistent bij slachtofferonthaal zijn divers. Allereerst kan deze
een slachtoffer informatie geven over het individuele dossier gedurende de hele
strafrechtelijke procedure. Hiernaast kan deze ook bijstand bieden tijdens verschillende
momenten van de gerechtelijke procedure, een slachtoffer doorverwijzen naar een bevoegde
dienst en problemen waarmee slachtoffers in hun contacten met de gerechtelijke overheid
48
worden geconfronteerd signaleren en op dit gebied sensibiliseren (Justitie, 2016).
4. Conclusie
Zowel politie als hulpverlening zijn van groot belang binnen de slachtofferhulp. De politie
omdat zij de eerste officiële instantie zijn die het slachtoffer ontvangt na het misdrijf
(Federale Overheid, Z.D.), de hulpverlening omdat zij mensen kunnen begeleiden naar een
nieuw en beter leven (Hulporganisaties, 2015). Zo vullen de taken en bevoegdheden van
politie en hulpverlening elkaar perfect aan. De politie verleent de eerste praktische bijstand en
verwijst door (Federale Overheid, Z.D.), de hulpverlening biedt verdere ondersteuning waar
politie niet altijd de skill of opleiding voor heeft.
De belangrijkste actoren in de slachtofferhulp voor intrafamiliaal geweld, waar in deze
masterproef onder verstaan wordt "de eerste opvang van de slachtoffers bij de politie op het
moment zelf alsook het hercontacteren van slachtoffers, en de emotionele, juridische en
praktische hulp geboden door hulpverleningsinstanties", zijn de politie, het Centrum
Algemeen Welzijnswerk, het Vertrouwenscentrum kindermishandeling, de vluchthuizen en
centra voor Geestelijke Gezondheidszorg.
49
DEEL 2: VELDONDERZOEK
1. Inleiding
In het volgende deel worden de resultaten van de afgenomen interviews besproken. Er werd
gewerkt met een topiclijst en de opbouw van deze topiclijst zal gebruikt worden om de
resultaten te bespreken. De volgende zaken zullen besproken worden: wat in de praktijk onder
het begrip intrafamiliaal geweld begrepen wordt, het al dan niet bestaan van risicofactoren
waardoor iemand sneller slachtoffer wordt van intrafamiliaal geweld, in hoeverre er ingezet
wordt op preventie van slachtofferschap, hoe de slachtofferhulp verloopt in de praktijk, de
nazorg en opvolging van slachtoffers en de samenwerking tussen politie en hulpverlening.
Waar mogelijk - en waar relevant - worden de resultaten vergeleken met de literatuur.
Het is van belang te benadrukken dat deze resultaten niet veralgemeenbaar zijn, zeker omdat
er slechts zes interviews konden afgenomen worden en omdat enkel gefocust werd op
politiezone Gent.
2. Resultaten interviews
2.1. De term 'intrafamiliaal geweld' in de praktijk
Alle respondenten geven aan intrafamiliaal geweld heel breed te zien. Zowel fysiek,
economisch, psychisch, verbaal als economisch geweld valt hier onder (R1POL, R2POL,
R1HV, R2HV, R1BEL, R2BEL) en het gaat over alle vormen van geweld die voorkomen
binnen de familiale context, zoals kindermishandeling, mishandeling tussen broers en zussen,
oudermishandeling, partnergeweld, etc (R1POL, R2HV, R1BEL, R2BEL). Het is dus
duidelijk dat men uitgaat van de definitie voorgedragen door de kadernota Integrale
Veiligheid van 2004, welke intrafamiliaal geweld ook erg breed ziet (Dienst Strafrechtelijk
Beleid, 2004).
Alhoewel dat respondenten van bij de politie aangeven dat de bestaande omzendbrieven
verplicht dienen opgevolgd te worden (R1POL, R2POL), blijkt er in de praktijk toch een
selectiemechanisme te zijn. Door een gebrek aan capaciteit, zeker in een grotere zone zoals
Gent, wordt er een bepaalde selectie gemaakt binnen de gevallen van intrafamiliaal geweld en
ligt de focus toch vaak op partnergeweld (R1POL), gedefinieerd door het College van
Procureurs-generaal als “iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld
tussen echtgenoten of personen die samenwonen of samengewoond hebben en tussen wie een
duurzame affectieve en seksuele band bestaat of bestaan heeft” (College van Procureurs50
Generaal, 2006).
Het valt op dat ook in de literatuur de focus vaak gelegd wordt op partnergeweld, zoals bij de
verschillende oorzaken en verklaringen. Zo focussen de cyclus van geweld, de sociale
leertheorie, de feministische visie, het ecologische model, de sociobiologische benadering en
de cognitieve gedragsmatige benadering allemaal op geweld in partnerrelaties.
2.2. Risicofactoren slachtofferschap
Allereerst moet opgemerkt worden dat zowel binnen de politie als binnen de hulpverlening
vaak geen strikt onderscheid gemaakt wordt tussen dader en slachtoffer. Dit omdat in
werkelijkheid het slachtoffer vaak ook plegergedrag vertoont en de pleger ook slachtoffer kan
zijn. De problematiek is vaak zo complex dat hier geen strikt onderscheid tussen gemaakt kan
worden (R2POL, R1HV, R1BEL).
De respondenten zijn het er roerend over eens: intrafamiliaal geweld en het slachtoffer
worden van intrafamiliaal geweld komt voor in alle sociale lagen van de bevolking (R2POL,
R1HV, R2BEL). Deze vaststelling wordt bevestigd door de literatuur. Bij de registratie van
partnergeweld door politie is er nauwelijks een verband waar te nemen tussen sociale klasse
en geweld. Geweld komt voor in alle lagen van de bevolking, in alle leeftijdsklassen, bij elke
levensovertuiging en in alle relatievormen (Hulporganisaties, 2015).
Volgens één respondent is wel slechts 10 % afkomstig uit de middenklasse (R2HV). Een
andere respondent zegt dat er heel moeilijk cijfers op te plakken zijn, omdat geweld die zich
voortdoet in een kansarme wijk, veel meer veruitwendigd wordt, waar dat geweld in meer
afgesloten woningen meer onder de radar blijft. Ook weten mensen van uit de middenklasse
beter welke antwoorden het meest sociaal wenselijk zijn bij tussenkomsten (R2BEL). Geweld
valt hiernaast meer op in een drukke buurt in Gent-Centrum, dan in een villa in Sint-MartensLatem (R2POL).
“Goh ja, de manier waarop het zich uit, daar is misschien wel verschil in. Dat in een Brugse
Poort in een wijk, in kansarme gezinnen, dat intrafamiliaal geweld veel meer veruitwendigd
wordt, om het zo te zeggen. Dat mensen op straat staan te roepen, dat er gedronken wordt en
met dingen gegooid worden. Dat de buren het horen, snellere politietussenkomsten zijn.
Terwijl bij middenklasse dat het allemaal wat meer onder de radar blijft en dat als er
tussenkomsten zijn, dat mensen ook gemakkelijker weten welke sociaal wenselijke antwoorden
er graag gehoord worden. Dat gezegd wordt "het was maar 1 keer, we zijn in fout gegaan, we
51
gaan dat veranderen, het is omwille van de stress van het werk". Dus dat maakt dat er daar
wel verschil in zit, maar er zit zeker geen verschil in de zin van dat je kunt zeggen: het is een
problematiek die zich enkel stelt bij kansarme gezinnen, absoluut niet.” (R2BEL)
Het overgrote deel komt volgens respondenten nog nog steeds uit meer kansarme milieus
(R2POL, R2HV), waar ook veel generatiearmoede heerst (R2HV). De meeste slachtoffers die
bij politie en hulpverlening terecht komen zijn sociaal kwetsbaar en laaggeschoold (R2POL).
Het hebben van slechte sociaal-economische omstandigheden als risicofactor voor geweld
wordt ook teruggevonden in de literatuur (De Groof, 2005). Ook komen in de hulpverlening
veel mensen met een migratie – of vluchtelingenachtergrond terecht (R2HV). In hoeverre dit
een oorzakelijk verband betreft, is niet geweten (R2POL).
Er zijn een aantal risicofactoren aanwezig voor slachtofferschap. Ten eerste zijn alcohol en
drugs een belangrijke trigger. Door alcohol en drugs vermindert de grens die je tegenhoudt
om geweld te gebruiken en is het geweld ook vaker explosief (R1POL, R2HV, R1BEL).
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het meestal niet alleen de alcohol is die voor een
geweldsuitbarsting zorgt (R1BEL). Het is vaak de combinatie van risicofactoren.
Geweld binnen het gezin wordt vaak situationeel getriggerd (R1HV, R1BEL). Door bepaalde
veranderingen of overgangssituaties binnen het gezin of de partnerrelatie en de ontwikkeling
van het gezin, zoals een jong koppel dat aan kinderen begint, verhoogt de stress (R1HV).
Mensen weten vaak niet waar ze naar toe moeten, hoe het anders zou kunnen (R1POL). De
gevoelens van angst en afhankelijkheid komen ook naar voor in de literatuur (Howells &
Hollin, 1989). Ze hebben schrik om alles dat ze opgebouwd hebben te verliezen. Mensen
hebben vaak eerst een uitweg nodig, zoals de kinderen die afstuderen of het vinden van een
nieuwe partner (R1POL).
“(…)maar ook gewoon het niet weten van wat, hoe het anders zou kunnen. "Maar waar moet
ik naartoe? Ik heb geen geld. Ik ben afhankelijk van zijn geld. Ik heb kinderen en we hebben
juist een huis gekocht, ..." Mensen hebben daar allemaal schrik van. Omdat ze weten, al bij al
hebben we het nu goed qua financiële middelen, van materiale middelen. Als ik morgen mijn
vent in de steek laat, ben ik dat allemaal kwijt. Dat speelt een belangrijke rol.” (R1POL)
Het valt op dat mensen vaak op meerdere vlakken problemen hebben en daardoor een groter
risico lopen. Meestal is er niet maar 1 risicofactor aanwezig, maar meerdere, en op meerdere
vlakken (R1BEL). Zo hebben mensen vaak financiële, huisvestings -, gezondheids- en
52
psychische problemen (R2HV, R1BEL). Voorbeelden die aangedragen worden door de
respondenten zijn: weinig sociale en communicatieve vaardigheden hebben (R2HV, R1BEL),
een verhoogd aantal depressies, borderline, persoonlijkheidsstoornissen en een jeugd met
geweld (R1BEL). Ook zijn bepaalde types mensen sneller slachtoffer, omwille van een
gebrek aan veerkracht en weerbaarheid (R2BEL). Deze voorbeelden komen ook naar voor in
de literatuur (Howells & Hollin, 1989; Van Outsem, 2001).
Schaamte speelt een grote rol. Geschat wordt dat maar 3 procent van de slachtoffers aangifte
doet bij de politie, door dat ze denken dat er toch niets aan gedaan zal worden (R1POL). Het
hebben van kinderen en problematieken rond kinderen houden ook veel mensen tegen om
weg te gaan (R1BEL) en kunnen dus in zekere zin gezien worden als ‘risicofactor’.
2.3. Preventie van slachtofferschap
In de interviews werd ook nagegaan in hoeverre er wordt ingezet op de preventie van
slachtofferschap. Om intrafamiliaal geweld te voorkomen is zowel preventie naar daders en
slachtoffers, als sensibilisering naar de samenleving noodzakelijk. Dit om slachtofferschap te
vermijden en om het onderwerp meer bespreekbaar te maken, zo dat mensen gestimuleerd
worden tot aangifte indien geweld zich heeft voorgedaan (Dienst Strafrechtelijk Beleid,
2004). Uit literatuur blijkt dat preventiestrategieën zich op 3 niveau’s bevinden: primair,
secundair en tertiair. Primaire preventie tracht geweld aan te pakken alvorens het ontstaat,
terwijl men bij secundaire preventie (het risico op) geweld vroeg wilt identificeren. Tertiare
preventie ten slotte omvat technieken die toegepast worden als partnergeweld reeds is
vastgesteld (Howells & Hollin, 1989).
Uit de interviews met respondenten bij politie blijkt dat politie zichzelf niet echt als een
preventieve actor ziet. Zo werken zij eerder mee aan preventieve acties, in plaats van ze zelf
te organiseren. De politie zal meewerken met externe preventieve acties door posters te
verspreiden, preventiefolders in onthaaldiensten te leggen (R1POL, R2POL), maar meer dan
dit doen ze niet. Een voorbeeld van zo een folder is: ‘Breek de stilte voor je zelf gebroken
bent’, van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze folder biedt
slachtoffers de weg naar diensten waar zij in hun eigen taal terecht kunnen en waar zij hulp en
advies kunnen krijgen (IGVM, 2011). Toch doet politie volgens de literatuur ook aan
preventie. Zo doen ze aan tertiaire preventie, door interventies te doen, na dat het geweld
reeds is vastgesteld (Howells & Hollin, 1989).
Ook binnen de hulpverlening is er medewerking aan campagnes vanuit 1712 en de provincie
53
Oost-Vlaanderen of Stad Gent, maar organiseert men zelf niet echt preventieve acties. Wat
wel gebeurt, is inzetten op vorming van de maatschappelijk werkers en politie, om ze alert te
maken op signalen van intrafamiliaal geweld, zodat mensen zo snel mogelijk doorstromen
naar hulpverlening (R2HV). Dit is een vorm van secundaire preventie, waar het risico op
geweld vroeg wordt geïdentificeerd, om preventief te kunnen ingrijpen (Howells & Hollin,
1989).
De meeste preventie zit op beleidsniveau, zowel provenciaal als lokaal. Zij spelen de
intermediair tussen politie en hulpverlening en coördineren de samenwerking. De opdracht
om te sensibiliseren naar de maatschappij toe zit vooral in hun werking ingebed. Zodus zijn
het vooral zij die sensibiliseringsacties doen (R1HV). Zij doen aan primaire preventie, waar
men op maatschappelijk niveau werkt en publieke bewustwording tracht te beïnvloeden
(Howells & Hollin, 1989).
Het belangrijkste waar op ingezet wordt vanuit beleidsniveau is het aanspreken van diensten
en organisaties die vanuit hun nulde - of eerstelijnswerk dicht bij de mensen staan en/of een
vertrouwensband hebben met mensen, omdat zij in het kader van hun werk signalen zouden
kunnen opmerken die wijzen op intrafamiliaal geweld (R2BEL). Dit is een vorm van primaire
preventie (Howells & Hollin, 1989). Ook worden er vanuit de provincie cursussen
georganiseerd voor mensen die reeds slachtoffer zijn, om zelfverdediging en weerbaarheid te
verhogen. Mensen – vooral vrouwen – leren hier hoe ze zichzelf kunnen verdedigen en hoe ze
kunnen inschatten wie goede en slechte bedoelingen heeft (R1BEL). Dit is een vorm van
tertiaire preventie (Howells & Hollin, 1989). Vanuit Stad Gent wordt vooral ingezet op
detectie en vroegdetectie, waarbij men wil vermijden dat gevallen van intrafamiliaal geweld
uit de hand lopen en zware cases worden. Intrafamiliaal geweld begint namelijk meestal klein
en kan snel escaleren, dit wil men vermijden (R2BEL). Dit is een vorm van tertiaire preventie
(Howells & Hollin, 1989).
In hoeverre deze preventie werkt is nog maar de vraag. Volgens één respondent is dit
eigenlijk een druppel op de hete plaat, omdat de acties maar in heel beperkte mate gebeuren.
Zo is een halve dag per jaar in het centrum gaan flyeren niet voldoende om echt een verschil
te maken (R2POL).
54
2.4. Slachtofferhulp in de praktijk: politie
De belangrijkste taak van de politie is crisisopvang (R1POL; R2POL), aangezien zij de eerste
overheidsinstantie zijn waarmee slachtoffers in contact komen. De politie moet hierbij aan
heel veel zaken denken, waardoor het doorverwijzen naar de juiste diensten misschien niet
altijd even goed gebeurt (R1HV). Toch is elke politieambtenaar wettelijk verantwoordelijk
voor een eerste goede slachtofferbejegening, zijnde “de dienstverlening aan slachtoffers door
politiële en justitiele diensten waarbij de eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer
evenals het verstrekken van een goede basisinformatie aan het slachtoffer centraal staat”
(OOP 15ter, 1999). Het is pas wanneer er heel ernstig slachtofferschap is, waar de kans op
herhaling heel groot is of waar er verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, dat de tweede
lijn, de dienst slachtofferbejegening wordt betrokken, die 24/7 te bereiken zijn (R2POL).
Deze sociale dienst is opgericht na de politiehervorming, om op meer diepgaande wijze
aandacht te kunnen geven aan slachtoffers. Men wil vanuit de politie meer betekenen voor
slachtoffers dan alleen maar een proces-verbaal opstellen (R1POL). Dit gebeurt door het
inlichten van de slachtoffers over bestaande hulpverleningsdiensten. Het is belangrijk wat
uitleg te geven over wat deze verschillende diensten doen en het aangeven van het belang van
bepaalde documenten voor eventuele vervolging (R1POL). Ook is het van belang bij
intrafamiliaal geweld om de omgeving rond een koppel of een gezin ook te gaan verkennen en
mee te nemen (R2BEL).
"Ge moet daar een beetje uitleg aan geven. "Ik ga u doorverwijzen hé, naar het CAW." "Ah
ja." Punt. Als ik ga zeggen "mevrouw, is het goed, we gaan u doorverwijzen naar het CAW,
dat is een dienst slachtofferhulp. Deze mensen gaan met u telefonisch contact opnemen. Dat is
vrijblijvende hulpverlening, waarin je kunt instappen en uitstappen wanneer dat ge het zelf
wilt. Mensen nemen met u contact op, er gaan verdere afspraken met u gemaakt worden, hoe
dat zij verder met u gaan werken. Dat kan op verschillende manieren zijn. Is het goed dat we
dat doen mevrouw?" "Ja." Geeft die mensen wat uitleg." (R1POL)
Na dat dit gebeurd is wordt zo snel mogelijk doorverwezen naar de hulpverlening, om er voor
te zorgen dat de politie geen hulpverlenende, therapeutische rol begint te spelen (R2POL). Dit
is in overeenstemming met de wet op het politiemambt (1992), welke specificeert dat de
politiediensten personen die hulp of bijstand vragen in contact moeten brengen met
gespecialiseerde diensten.
Het is belangrijk het dossier altijd erg goed te bekijken en uit te maken hoe de situatie exact in
55
elkaar zit. De eerste vaststelling moet dus zo grondig mogelijk gedaan worden. Er moet
gekeken worden of zeker alles gedaan is dat men moest doen. Hierbij is een gedetailleerd
verhoor van belang (R1POL). Dit ook omdat slachtoffers onmiddellijk na de feiten sterk
geëmotioneerd zijn, waardoor men zich bepaalde bijzonderheden of details minder goed zal
herinneren (Aertsen et al, 2002). Dit gedetailleerd verhoor probeert men te verkrijgen via een
'quality PV', waarbij richtlijnen opgesteld zijn die gevolgd kunnen worden wanneer je een
verhoor afneemt, om zeker te zijn dat je alle relevante informatie hebt (R1POL).
"Ik wil een gedetailleerd verhoor. Wie is dat slachtoffer? Wie is die verdachte? Hoe lang
kennen ze elkaar? Is dat een eerste feit? Zijn daar meerdere feiten? Was dat met geweld bij?
Was dat seksueel geweld? Was dat verbaal geweld? Wat was de aanleiding? Zijn daar
kinderen in dat gezin? Waren ze getuigen? Waar waren ze? Hoe is dat gebeurd? Is er een
doktersattest? Zo neen, wanneer gaan we dat krijgen? Worden er foto's van genomen? Zijn er
wapens vertoond geweest? Heeft hij een mes gebruikt op dat moment als wapen? Heeft hij een
glas kapot gemaakt en dan dat gebruikt als wapen? Zijn er verwondingen? Kan er
doorverwijzing zijn? Dat moet er allemaal instaan." (R1POL)
Naast het opvangen van het slachtoffer komt uit de interviews naar voor dat sensibilisering
heel belangrijk is (R1POL, R2POL). Dit wordt ook benadrukt in de GPI 58 (2007). Veel
leden van de interventiedienst, die de eerste opvang doen van slachtoffers, vinden dat het
bejegenen van slachtoffers niet tot hun taak behoort. Het is belangrijk deze mensen te
sensibiliseren en hen het belang van slachtofferbejegening bij te brengen (R1POL, R2POL),
alsook het belang van een goed gestructureerd verhoor. Kwaliteitscontrole is hier van belang
(R1POL).
"Ik vind, dit kan niet meer zijn dat een slachtoffer vandaag de dag bij politie verhoord wordt
in 3 zinnekes. "Ik heb vandaag weer slaag gehad van mijn vent. En ik wil er van weg."
Vroeger was dat zo hé. Ah, madam is daar weer ze. Ze heeft weer ne keer klop op haar kop
gehad. Alee, hebt ge weer boel gehad? Alee we gaan een keer de datums veranderen en het
uur veranderen... Voila, madam heeft weer slaag gehad van haar vent en ze is het kotsenbeu,
boem (...) Ik wil een verhoor waar ik mee kan verder werken, als tweedelijns, maar waar ook
het parket iets mee is, naar vervolging toe." (R1POL)
De slachtofferbejegening gebeurt wel steeds beter, steeds meer inspecteurs beginnen hier
aandacht aan te besteden. Dit komt volgens één respondent deels door dat steeds meer
inspecteurs studierichtingen doen in de richting van maatschappelijk werk, criminologie, etc.
56
(R2POL). Ook wordt de gevoeligheid voor de materie van intrafamiliaal geweld binnen het
korps wat aangewakkerd via opleidingen, al kan de opleiding volgens één respondent nog wat
meer sociaal gericht (R2BEL).
De respondenten hebben begrip voor het feit dat de mensen bij de interventiediensten het druk
hebben en dat er soms weinig tijd is. Toch probeert men te benadrukken dat het van belang is
elke aangifte en oproep serieus te nemen, omdat het zelden gebeurt dat een koppel na één
politionele interventie uit elkaar gaat. Er zijn dikwijls meerdere interventies nodig. Daarom is
het belangrijk om blijvend aandacht te hebben voor slachtoffers bij de interventie.
Slachtoffers moeten het gevoel hebben dat het nuttig was om aangifte te doen (R1POL;
R2POL; R2HV).
Hierbij is het probleem dat slachtoffers vaak terugkeren. Dit kan je natuurlijk niet
tegenhouden (R1POL), maar voor vaststellers is dit heel frusterend. Het is dus begrijpelijk dat
vaststellers het vaak beu worden om elke keer opnieuw opgeroepen te worden en dat ze dan
opnieuw begripvol moeten zijn (R1POL).
"Dat is dan wel het risico, dat je, bij u vaststellers, je er enorm veel voor doet voor die
mensen, en wat doen ze dan, de week nadien, ah, ze zijn weer samen. Ah, ok ja, ze zijn weer
samen. En dan de week nadien bellen ze weer naar de 101, en is het weer diezelfde ploeg. Ge
kunt u wel een keer inbeelden dat die gasten zeggen "alee ze madam, heb ik het u vorige week
niet al gezegd dat het een slechte vent is?" Maar ze hebben daar geen boodschap aan. Op dat
moment hebben ze daar geen boodschap aan, want ze zal op de een of andere manier wel een
reden hebben gehad om terug te keren. En dat is soms het moeilijke binnen ons politiewerk,
dat wij altijd moeten terugkeren, maar ja..." (R1POL)
Toch is het van belang dat de vaststellers hier attent voor blijven zijn en dat de gevoeligheid
voor het fenomeen niet wegebt. Daarom is het ook van belang dat men bij de politie ook
inzicht heeft in de psychologie van intrafamiliaal geweld en partnergeweld (R1BEL; R2BEL).
“Terwijl ja, geweld is natuurlijk een dynamiek dat niet zo maar kan stopgezet worden. Dat is
iets dat tijd vraagt. En dat is iets wat politie ook niet altijd begrijpt, waardoor dat ge ook wel
een keer vorming gaat geven in de politiezone zelf om een keer uit te leggen hoe dat dat zit
met de dynamiek van geweld. Dat dat een probleem is dat met vallen en opstaan gepaard
gaat, dat dat een langere tijd vraagt, langere begeleiding vraagt van mensen voor dat ze
effectief kunnen stoppen met geweld..." (R1BEL)
57
"(...) Die interventieploegen komen 1 keer ter plaatse, een 2de keer, een 3de keer, een 4de
keer, een 5de keer, en bij mensen geeft dat dan vaak het idee van "ok ja..." Stel dat een vrouw
slaag krijgt van haar man, wanneer ga je een keer de beslissing nemen om te gaan scheiden
en het hier af te stappen in plaats van dat je om de 5 botten naar ons moet bellen en dat wij
moeten langs komen en weeral papierwerk hebben en weeral eens moeten optreden, wat er
hier gebeurd is en uiteindelijk veranderd er niets. En dat maakt dat die gevoeligheid
daarvoor, dat die serieus wegebt. Mensen binnen de politie het idee hebben van "ja, of dat wij
nu langs gaan of niet langs gaan, als 1 van die 2 partners het heft niet zelf in handen neemt,
dan veranderd er toch niks en brengt alleen maar meer tijdsverlies en werk voor ons mee".
Terwijl als ge die psychologie van IFG en partnergeweld dan specifiek gaat bekijken en welke
mechanismen erachter zitten, ja..." (R2BEL)
Slachtoffers moeten weten dat het nut heeft om naar de politie te stappen. Vaak leeft bij
slachtoffers het idee dat het weinig nut heeft om aangifte te doen. Het is dus van belang ook
naar slachtoffers toe te sensibiliseren, zodat ze beseffen dat ze voor elke duw, slag, etc. bij de
politie terecht kunnen (R1POL).
Volgens één respondent leeft er bij de politieagenten binnen de interventiedienst een machocultuur, die slachtofferbejegening zien als 'sociale zever'. Van daar is in de politiezone Gent
sinds 1 maart een nieuw project in het leven geblazen, consulent per peletton, waar
consulenten naar de teamvergaderingen van de pelettons gaan, waar ze proberen wat meer
inzicht te leveren rond een bepaald onderwerp, zoals slachtofferbejegening aan slachtoffers
van intrafamiliaal geweld (R2POL).
Specifiek in politiezone Gent bestaat er een meldingsfiche, waarmee de interventieploeg
slachtoffers doorverwijst naar de tweedelijns, nl. de dienst slachtofferbejegening. Hierbij
moeten ze zelf het onderscheid kunnen maken tussen ernstige en minder ernstige vormen van
partnergeweld en weten wanneer men de tweedelijn moet inschakelen. Deze tweedelijn komt
tussen bij de onrustwekkende situaties en doen een hercontactname binnen de 24u, waarbij er
ook opvolging is op wijkniveau (R2POL).
2.5. Slachtofferhulp in de praktijk: hulpverlening
De belangrijkste partner van de politie binnen de hulpverlening is het Centrum Algemeen
Welzijnswerk (CAW). Deze voorziening stelt zich als doel een gediversifieerde en
verantwoorde hulp – en dienstverlening aan te bieden (B.S., 2007), zowel individueel als
relationeel (Aertsen et al, 2002).
58
Binnen het CAW wordt gewerkt met twee teams: een team partnergeweld en een team
slachtofferhulp. Bij het team partnergeweld wordt aan begeleiding van slachtoffers - en daders
- van partnergeweld gedaan, gericht op het stoppen van het geweld binnen de partnerrelatie,
waarbij de koppels de bedoeling hebben een relatie verder te zetten. Dit is beperkt tot koppels
en gaat dus enkel over partnergeweld - niet over intrafamiliaal geweld. Bij het team
slachtofferhulp daarentegen wordt ook hulp geboden aan mensen geconfronteerd met
partnergeweld, maar die de relatie stopgezet hebben, om hen te helpen met het verwerken van
mentale of psychische gevolgen (R1HV).
Het aanbod binnen het CAW is zeer uitgebreid en gaat van een Welzijns - en Relatieteam, dat
ambulante psycho-sociale begeleiding biedt, tot een dienst Oudermishandeling en een
vluchthuisaanbod (R1HV). Er is zowel eerstelijns - als tweedelijnshulpverlening (R2HV).
De aanmelding binnen hulpverlening gebeurt slechts in een minderheid - zo een 10 % - door
slachtoffers zelf. 90 % wordt aangemeld via politie, een andere hulpverleningsdienst of via
het meldpunt 1712 (R1HV). Die 10 % zijn vooral slachtoffers die geen aangifte willen doen,
maar die wel psychische hulp wensen. Het probleem hierbij is dat mensen zelf de weg niet
gemakkelijk vinden (R1HV).
Het doel is om hulpverlening zo laagdrempelig en aanklampend mogelijk te maken en mensen
veel nieuwe kansen te geven (R2HV). Het is erg belangrijk om laagdrempelig te zijn, omdat
zowel slachtoffers als daders vaak erg beschaamd zijn om de stap te zetten naar de
hulpverlening (R2HV). Ook probeert men slachtoffers aan te moedigen om toch nog de stap
te zetten naar politie (R1HV).
Het valt op dat de focus vooral ligt op partnergeweld en seksueel geweld en minder op andere
vormen van intrafamiliaal geweld. De maatschappij heeft op een bepaald moment meer
aandacht voor een bepaalde vorm van geweld, dit gaat in golfbewegingen (R1BEL).
Uit een tevredenheidsonderzoek uitgevoerd binnen het CAW, waar gekeken werd naar het
effect van hulpverlening een aantal maanden na het afsluiten van de begeleiding, blijkt dat 60
% van mensen die een begeleiding hebben gevolgd tevreden zijn over de verkregen
hulpverlening (R1BEL).
Sinds een aantal jaren is er een nieuwe dienst opgestart, 1712. Deze hebben als doel om
mensen op een eenvoudigere manier toe te leiden naar de hulpverlening. Het gratis nummer
dient als toegangspoort en onthaalpunt naar de hulpverlening voor slachtoffers. Het probleem
59
hiermee is dat dit andere regelingen doorkruist, waar geen rekening mee gehouden is. Zo is
1712 provenciaal georganiseerd, terwijl dat de hulpverleningsdiensten dat niet zijn. Ook staat
het nummer 1712 niet beschreven in het aanbod van slachtofferzorg, waardoor politie deze
dienst vaak vergeet te vermelden bij contact met slachtoffers (R1HV).
“In de afstemming, in de samenwerking met politie en slachtofferonthaal van de dienst
Justitiehuizen bijvoorbeeld en CAW, dat komt daar niet in voor. Dat bestond toen nog niet.
Plots brengt men dat, zet men dat in, 1712. Men plaatst dat binnen de CAW's, maar gans het
samenwerkingsmodel die ervoor uitgeschreven was en heel gedetailleerd beschreven staat,
daar wordt dat gewoon niet in vermeld. Dus politie maakt daar... Voor politie is dat geen, is
dat een nieuw gegeven. Wij moeten dat eigenlijk aan politie proberen... Wij moeten dat bij
hen onder de aandacht brengen. Wij moeten hen vragen om dat aan te bieden wanneer dat
mensen bijvoorbeeld bij politietussenkomst geen hulpverlening direct wensen, om dat te geven
als euh... Als opstap naar hulpverlening in het geval dat ze dat later wensen. Dat is eigenlijk
allemaal op dit moment iets... Ja, dat is een nieuwe praktijk. Dat bestond vroeger niet, waar
door dat dat eigenlijk ook niet zo makkelijk van de grond komt" (R1HV)
Nog een ander probleem met 1712 is dat niet elke burger zichzelf ziet als een doelgroep van
slachtofferhulp, terwijl het CAW wel een opdracht heeft naar die mensen. Hierdoor komen
deze mensen moeilijker bij het CAW terecht (R1HV).
"Het merk 1712 wordt eigenlijk geprofileerd als een onthaalpunt voor de burgers, voor al wat
dat misdrijfgerelateerd is of te maken heeft met kindermishandeling. Maar,
verkeersslachtoffers, dat is ook een doelgroep van slachtofferhulp, herkennen zich niet in die
groep. Herkennen zich niet in de groep van slachtoffers van misdrijf. Dus dat maakt het
allemaal wat ingewikkeld. Want op welke manier gaan we dat dan... Op welke manier gaan
we ons aanbod naar verkeersslachtoffers, waar dat wij de opdracht in hebben in
slachtofferhulp, bekend maken? Dat is niet zo simpel" (R1HV)
2.6. Nazorg en opvolging van slachtoffers
Zowel bij politie als bij hulpverlening is het belangrijk om na de eerste opvang van
slachtoffers aan nazorg en opvolging te doen. De GPI 58 (2007) vermeldt dit ook.
Meestal gebeurt dit via een hercontactname (R1POL, R2POL, R1HV, R2HV) en een
herbezoek door de wijkagent binnen twee weken (R2POL). Dan wordt gevraagd hoe het
ondertussen gaat en of er nog nood is aan extra hulp en/of informatie (R1POL, R2POL).
60
In de meeste gevallen is deze ene hercontactname genoeg. In sommige gevallen zijn er
meerdere hercontnames nodig (R2POL), al lukt het bij politie niet altijd om meerdere
hercontactnames uit te voeren (R2POL), wegens drukte. Daarom zou het interessant zijn om
een ombudsdienst op te richten in elke gemeente, waar je met bijkomende vragen terecht kan.
Dit bestaat helaas nu nog niet (R1POL).
Bij de hulpverlening, meer bepaald het CAW, gebeurt de hercontactname binnen 6 maand na
het beëindigen van de begeleiding (R1HV).
2.7. Samenwerking tussen politie en hulpverlening
Doorverwijzing en samenwerking tussen politie en hulpverlening is een kritieke succesfactor
(GPI 58, 2007).
Tussen de politie en hulpverlening verloopt de samenwerking over het algemeen goed
(R1HV). De politie heeft contact met erg veel externe partners, van het CAW tot het CLB,
scholen, OCMW's, dokters, slachtofferonthaal, etc. Er moet wel blijvend gesensibiliseerd
worden en kwaliteitscontrole gebeuren, zodat de vaststellers binnen politie aandacht blijven
behouden voor de doorverwijzing (R1POL, R2POL). De doorverwijzing en het contact tussen
politie en hulpverlening is op zich goed, knelpunten liggen vooral bij de eerste vaststelling
(R1POL). Om dit te verminderen, wordt er vanuit hulpverlening geïnvesteerd in vormingen
en opleidingen binnen de politieschool (R1HV), omdat men merkt dat politie veel minder
frequent moet tussenkomen bij mensen die succesvol doorverwezen zijn, en er tot 80 %
minder recidivering is (R1BEL).
Een ander knelpunt zit hem in het feit dat de hulpverlening beroepsgeheim heeft (R2POL,
R2HV, R1BEL). Hierdoor verloopt de uitwisseling van informatie niet altijd zoals gewenst
(R1BEL). De politie weet vaak na doorverwijzing niet of de hulpverlening werkelijk opgestart
en/of geslaagd is. Wanneer het interventieteam dan een week later opnieuw moet
tussenkomen bij hetzelfde gezin, is het frustrerend niet te weten of dit gezin al dan niet
begeleid wordt vanuit de hulpverlening (R2POL, R1BEL). Een respondent binnen de
hulpverlening bevestigde dit (R1HV). Uiteindelijk is er wel een afspraak gemaakt dat de
hulpverlening een fax stuurt naar de politie waar het verloop van de begeleiding in vermeld
wordt, maar dit is dan ook het enige (RBEL).
"Het beperkt zich tot doorverwijzing. Dus we krijgen de contactgegevens plus de naam,
identificatiegevens van mensen die doorverwezen worden, die worden uitgewisseld. En wij
61
hebben de afspraak dat wij eigenlijk ook aan de politie laten weten of dat er, dus wij gaan
feedback faxen, van de begeleiding is opgestart, contact is opgenomen met die client. Maar
we blijven eigenlijk op vormelijk, we geven, we wisselen informatie uit op vormelijk niveau.
Dus het gaat over, we hebben een afspraak, we hebben begeleiding, de begeleiding is
afgerond tout cours. Dat heeft te maken met deontologische verschillen." (R1HV)
Wanneer men bij politie geconfronteerd wordt met bepaalde feiten, zoals intrafamiliaal
geweld wordt contact opgenomen met externe diensten, wordt een aanmelding gedaan via fax.
De hulpverleningsdienst, meestal het CAW, geeft dan feedback aan de politie om te laten
weten dat het doorverwezen slachtoffer is opgenomen binnen de werking van het CAW of
doorverwezen naar een andere dienst. Hierna trekt de politie zich terug (R1POL).
Een probleem hierbij is dat slachtoffers vaak weinig doen met de informatie die ze krijgen bij
de politie. De politie kan het slachtoffer aanmoedigen en hulpverlening aanbieden, maar ze
kunnen dit niet afdwingen (R1POL). Het enige dat ze kunnen doen is aangeven wat de
mogelijkheden zijn en wat deze diensten zijn (R1POL).
Men probeert zoveel mogelijk op maat te werken. Wanneer duidelijk wordt dat er veel
bovenhangende problematieken zijn, zoals alcohol - of drugsmisbruik, wordt geprobeerd deze
problematieken ook aan te pakken (R2POL).
In de uitvoeringsbesluiten van COL 3 en 4 wordt niet gespecifieerd hoe er in de praktijk moet
samengewerkt worden met de CAW's. Dit wordt uitgewerkt per arrondissement (R2POL). In
de COL’s wordt vooral gespecifieerd welke houding de politie moet aannemen ten opzichte
van het slachtoffer en de van gewelddaden verdachte partner (College van ProcureursGeneraal, 2006).
Tussen het CAW en de politie is er een specifieke samenwerking. De politie is voor het CAW
een gepriviligeerde doorverwijzingspartner, zo een 60 % van slachtoffers van intrafamiliaal
geweld wordt via politie aangemeld, 40 % via andere toeleiders. Er wordt in deze
samenwerking veel energie gestoken door continu afspraken te maken, zaken af te stemmen,
bij te sturen en te sensibiliseren. De rechtstreekse instroom van cliënten is zeer beperkt, de
instroom is voornamelijk via politie. Dit is problematisch wanneer mensen geen aangifte
willen doen maar wel baat zouden kunnen hebben bij hulpverlening. Deze mensen worden
momenteel wat verwaarloosd (R1HV).
62
Wanneer iemand zichzelf aanmeldt bij het CAW en deze heeft nog geen aangifte gedaan bij
politie, dan wordt deze doorverwezen naar de politie en aangemoedigd om aangifte te doen
(R1HV).
Er bestaan overlegstructuren en samenwerkingsakkoorden (GPI 58, 2007). Binnen de
overlegstructuren is vastgelegd dat er overleg en expertise-uitwisseling moet zijn, tussen
politie en hulpverlening, maar ook tussen hulpverleningsdiensten onderling (R1HV). Zo is er
jaarlijks
een
ontmoetingsdag
binnen
het
slachtoffernetwerk,
waar
zowel
hulpverleningsdiensten als politie naar toe komen, om een netwerk te creëren en bestaande
netwerken te versterken en te behouden (R1HV).
Wanneer iets minder goed loopt of er zijn bepaalde zaken die meer aandacht vereisen, kan dit
aangehaald worden op de overlegmomenten en wordt besproken hoe kan voorkomen worden
dat het opnieuw gebeurt (R1HV; R1BEL).
"Dat dient opgevolgd te worden... Aventoe loopt er een keer iets minder goed en dan wordt
dat opgepikt op een of ander overleg terug. Of iets dat wat minder onder de aandacht, of dat
wat minder aandacht krijgt. Ik denk nu bijvoorbeeld, 1 die wij nu willen signaleren (…) En
dat was iets wat dat wij vroeger wel regelmatig aangemeld kregen, maar nu de laatste tijd
niet meer, stellen we vast, al een paar jaar dat wij daar weinig voor worden aangesproken
door politie (...) Dus vroeger was dat zo dat politie standaard elke keer mensen verwees,
kinderen verwees... Opvoedingsverantwoordelijken verwees naar slachtofferhulp in dergelijke
situaties. De laatste tijd komt dat niet meer voor. Dus wat gaan we daar dan mee doen? We
zetten dat op de agenda van het welzijnsteam, en dat wordt daar besproken. We kijken op
welke manier dat we dat terug onder de aandacht kunnen brengen. Zulke zaken zijn dat.
Dikwijls, bijvoorbeeld in de opvolging van de politionele afhandeling bijvoorbeeld, dat er
minder aandacht besteed wordt aan rechten van het slachtoffer bijvoorbeeld, en dat wij daar
dan nog eens de aandacht op vestigen. Zo dingen." (R1HV)
Ook vanuit beleidsniveau wordt actief meegewerkt aan de samenwerking tussen politie en
hulpverlening. Zo organiseert men vanuit de provincie Oost-Vlaanderen studiedagen en doet
men acties rond deskundigheidsbevordering. Die deskundigheidsbevordering gebeurt via les
geven binnen de Vlaamse politieacademie (R1BEL). De studiedagen dienen om de harde
sector - politie en justitie - en de zachte sector - hulpverlening en medici - te verenigen en om
samenwerking te verbeteren (R1HV; R1BEL).
63
"We hebben 3 overlegplatformen (...) rond partnergeweld, waar politie, parket, justitiehuizen,
CAW, CGG en de provincie rond de tafel zitten. Dus wij organiseren dat. En de bedoeling is
om de werking rond partnergeweld, met een beetje oog voor de kinderen, mag in de toekomst
wel wat meer, de werking af te stemmen. Dat is dan de doorverwijzing op de heel korte
termijn, van wat partnergeweld is, dat de hulpverlening daar binnen de 3 dagen kan starten
en aanklampend - onverstaanbaar - aan de hulpverlener." (R1BEL)
3. Conclusie
Ook al wordt intrafamiliaal geweld heel breed gezien (R1POL, R2POL, R1HV, R2HV,
R1HV, R2HV) en gaat het over alle vormen van geweld die voorkomen binnen de familiale
context (R1POL, R2HV, R1BEL, R2BEL), toch is er in de praktijk een selectiemechanisme
waar te nemen en ligt de focus meestal enkel op partnergeweld (R1POL).
De belangrijkste risicofactoren voor slachtofferschap zijn uit een kansarm milieu komen
(R2POL), een migratie - of vluchtelingenachtergrond hebben (R2HV), alcohol - of
drugsmisbruik (R1POL, R2HV, R1BEL) en veranderingen of overganssituaties binnen het
gezin of de partnerrelatie die voor stress zorgen (R1HV). Meestal bevinden de risico's zich op
meerdere vlakken (R1BEL).
Preventiestrategieën bevinden zich op 3 niveau's: primair, secundair en tertiair (Howells &
Hollin, 1989). Zowel politie als hulpverlening zien zichzelf niet echt als preventieve actoren.
Toch doen zij volgens de literatuur beiden aan preventie. De meeste preventie zit wel op het
beleidsniveau, zij sensibiliseren naar de maatschappij toe (R1HV). In hoeverre
sensibiliseringsacties werken is niet geweten. Het is eigenlijk een druppel op een hete plaat,
omdat de acties maar heel beperkt gebeuren (R2POL).
De slachtofferhulp bij politie en hulpverlening verloopt over het algemeen goed. Het grootste
knelpunt bij politie is dat leden van de interventiedienst het bejegenen van het slachtoffer niet
als hun taak is. Het is van belang hier blijvend te sensibiliseren en hen het belang van een
goed gestructureerd verhoor bij te brengen, zodat de gevoeligheid voor het fenomeen niet
wegebt (R1POL, R2POL). Bij hulpverlening is het belangrijkste knelpunt dat het nieuwe
meldpunt, 1712, niet beschreven staat in het aanbod van slachtofferzorg, waardoor politie
deze dienst vaak vergeet te vermelden bij contact met slachtoffers. Ook zien niet alle
slachoffers zich als doelgroep binnen 1712, waardoor deze uit de boot vallen (R1HV).
64
Ook doorverwijzing en samenwerking tussen politie en hulpverlening verloopt over het
algemeen goed (R1HV), al moet er altijd gesensibiliseerd worden en kwaliteitscontrole
gebeuren, zodat de aandacht voor doorverwijzing blijvend is (R1POL, R2POL). Door
vormingen, opleidingen en ontmoetingsdagen (R1BEL) wordt het bestaande netwerk versterkt
en behouden (R1HV).
65
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
Geweld in de privé-sfeer is erg omvangrijk en komt voor in alle sociaal-economische klassen
en culturen van de samenleving (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2015; R2POL, R1HV,
R2BEL). Toch komt de overgrote meerderheid uit de meer kansarme, sociaal kwetsbare
groepen (R2POL, R2HV). Het is moeilijk hier cijfers op te plakken, aangezien geweld in een
kansarme wijk meer veruitwendigd wordt (R2BEL). Ook zijn er bij slachtoffers van
intrafamiliaal geweld bepaalde risicofactoren aanwezig, zoals depressies, angststoornissen,
(Howells & Hollin, 1989; R1BEL), sociale isolatie, slechte sociaal-economische
omstandigheden, etc (De Groof, 2005).
Na het einde van WO II is er in toenemende mate aandacht gekomen voor interpersoonlijk
geweld als maatschappelijke problematiek (Pieters et al, 2010). Sinds de jaren '90 zijn er
verschillende beleids - en wetgevende initiatieven tot stand gekomen, onder meer nationale
actieplannen, de COL's, de wet op het politieambt, omzendbrief OOP15ter, etc. Toch is er nog
steeds een groot dark number en een lage rapportering van victimisatie (Murphy &
Barkworth, 2014). Slachtofferhulp bij politie en hulpverlening aan slachtoffers van
intrafamiliaal geweld in kaart brengen, alsook de knelpunten, kan als startpunt dienen om het
dark number te verlagen. Kwalitatieve slachtofferbejegening en samenwerking tussen politie,
zorg - en hulpverlening wordt nl. als beste kans op slagen gezien (Geens, 2015).
Voor intrafamiliaal geweld bestaat geen exacte juridische definitie. In de praktijk wordt
uitgegaan van de definitie vermeld in de kadernota Integrale Veiligheid (2004), nl.
"intrafamiliaal geweld is iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld
tussen 2 of meerdere leden van een familie" (Dienst Strafrechtelijk Beleid, 2004; R1POL,
R2POL, R2HV, R1BEL, R2BEL). Er bestaan verschillende vormen van intrafamiliaal
geweld, nl. partnergeweld, oudermishandeling, kindermishandeling en geweld tussen
kinderen en jongeren binnen eenzelfde gezin (College van Procureurs-Generaal, 2006). Toch
blijkt er in de praktijk een selectiemechanisme te bestaan. Door een gebrek aan capaciteit ligt
de focus vaak enkel op partnergeweld (R1POL, R1BEL).
De slachtofferhulp, waar in deze masterproef "de opvang van slachtoffers bij politie en de
hulp geboden door hulpverleningsinstanties" onder verstaan wordt, verloopt over het
algemeen goed in politiezone Gent.
66
De slachtofferhulp bij de politie is over het algemeen in overeenstemming met wat
voorgeschreven wordt door diverse wetgevende documenten. Zo doen zij vooral aan
crisisopvang. De slachtofferbejegening zit hem vooral in het inlichten van slachtoffers over de
bestaande hulpverleningsdiensten (B.S., 1992; OOP15ter; GPI58; R1POL, R2POL). In de
praktijk blijken slachtoffers vaak weinig te doen met de informatie die ze krijgen bij de
politie. De politie kan het slachtoffer natuurlijk alleen maar aanmoedigen en hulpverlening
aanbieden, maar ze kunnen dit niet afdwingen (R1POL). Hiernaast is het de bedoeling een zo
grondig, gedetailleerd verhoor mogelijk te hebben (College van Procureurs-Generaal, 2006;
Beckers, 2008; R1POL). Dit probeert men in politiezone Gent te verkrijgen via een 'quality
PV', met bepaalde richtlijnen, om zeker te zijn dat je alle relevante informatie vastlegt
(R1POL).
Eén van de belangrijkste knelpunten binnen de slachtofferhulp bij politie is dat de
gevoeligheid voor het fenomeen van intrafamiliaal geweld wegebt (R1BEL, R2BEL), omdat
slachtoffers vaak terugkeren. Dit is voor vaststellers heel frusterend, waardoor ze het moeilijk
vinden om begripvol te blijven wanneer ze voor een vijfde keer opgeroepen worden (R1POL).
Het is dus van belang dat de politiediensten kennis hebben van verschillende theorieën zoals
de cyclus van geweld, de sociale leertheorie, het ecologische model van Bronfenbrenner, de
pathologische benadering, etc. die verklaren waarom slachtoffers terugkeren of zelfs jarenlang
blijven en inzicht geven in de psychologie van intrafamiliaal geweld (R1BEL, R2BEL).
Ook hebben veel leden van de interventiedienst, die de eerste opvang doen van slachtoffers,
het idee dat het bejegenen van slachtoffers niet tot hun taak behoort (R1POL, R2POL). Door
sensibilisering (R1POL, R2POL), opleidingen (R2BEL) en door dat steeds meer inspecteurs
studierichtingen doen in de richting van maatschappelijk werk, criminologie, etc. (R2POL),
gaat de slachtofferbejegening wel steeds beter. In de opleidingen probeert men te
benadrukken dat het van belang is elke aangifte en oproep serieus te nemen, omdat het zelden
gebeurt dat een koppel uit elkaar gaat na één politionele interventie (R1POL; R2POL;
R2HV). Ook is er in politiezone Gent sinds 1 maart een nieuw project in het leven geblazen,
nl. consulent per peletton, waar consulenten naar de teamvergaderingen van de pelettons gaan,
om wat meer inzicht te leveren rond een bepaald onderwerp, zoals slachtofferbejegening aan
slachtoffers van intrafamiliaal geweld (R2POL).
Een ander knelpunt is dat de hercontactname niet altijd lukt, wegens drukte (R2POL). Een
ombudsdienst in leven roepen, waar je als slachtoffer met bijkomende vragen terecht kan, zou
interessant zijn. Dit bestaat helaas nu nog niet (R1POL).
67
Voor slachtofferhulp binnen hulpverlening zijn vooral volgende instanties van belang: het
Centrum Algemeen Welzijnswerk, het vertrouwenscentrum kindermishandeling, de
vluchthuizen en de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Binnen politiezone Gent zijn
vooral het CAW en de vluchthuizen belangrijke actoren, het CAW is een gepriviligeerde
doorverwijspartner van de politie en heeft een zeer uitgebreid aanbod (R1HV). Men werkt zo
laagdrempelig en aanklampend mogelijk, om de schaamte van daders en slachtoffers te
overwinnen (R2HV). Over het algemeen blijkt dat 60 % van mensen die begeleiding gevolgd
hebben bij het CAW tevreden zijn over de verkregen hulpverlening (R1BEL).
Zo een 90 % van de aanmelding binnen hulpverlening gebeurt via politie, een andere
hulpverleningsdienst of via het meldpunt 1712. Slechts 10 % van de slachtoffers meldt zich
zelf aan (R1HV). Dit is problematisch wanneer mensen geen aangifte willen doen maar wel
baat zouden kunnen hebben bij hulpverlening. Deze mensen worden momenteel wat
verwaarloosd (R1HV).
Sinds de oprichting van de dienst 1712, is een ander knelpunt gerezen. Deze is opgericht om
mensen op eenvoudigere manier toe te leiden naar de hulpverlening. Het probleem hierbij is
dat deze andere regelingen doorkruist en dat dit nummer niet beschreven staat in het aanbod
van slachtofferzorg, waardoor politie deze dienst vaak vergeet te vermelden bij contact met
slachtoffers. Nog een ander probleem met 1712 is dat niet elke burger zichzelf ziet als een
doelgroep van slachtofferhulp, terwijl het CAW wel een opdracht heeft naar deze mensen.
Hierdoor komen deze mensen moeilijker bij het CAW terecht (R1HV).
Doorverwijzing en samenwerking tussen politie en hulpverlening is uiteraard een kritieke
succesfactor (GPI 58, 2007). Over het algemeen verloopt deze samenwerking goed (R1HV).
Er moet wel blijvend gesensibiliseerd worden en kwaliteitscontrole gebeuren, zodat de
vaststellers binnen politie aandacht blijven behouden voor de doorverwijzing (R1POL,
R2POL). Het is dus vooral bij de eerste vaststelling dat er knelpunten aanwezig zijn (R1POL).
Er wordt wel getracht dit te verminderen, door vormingen en opleidingen te geven binnen de
politieschool (R1HV), omdat men merkt dat politie minder frequent moet tussenkomen bij
mensen die succesvol doorverwezen zijn (R1BEL).
Om de samenwerking en uitwisseling van informatie te verbeteren worden er vanuit
beleidsniveau studiedagen georganiseerd om de harde en zachte sector te verenigen (R1HV;
R1BEL) en doet men acties rond deskundigheidsbevordering, door les te geven binnen de
Vlaamse Politieacademie (R1BEL). Er bestaan verschillende overlegstructuren en
68
samenwerkingsakkoorden, waarin is vastgelegd dat er overleg en expertise-uitwisseling moet
zijn (R1HV). Wanneer er problemen zijn, worden deze aangehaald op de overlegmomenten
(R1HV, R1BEL).
Een ander knelpunt zit hem in het feit dat de hulpverlening beroepsgeheim heeft (R2POL;
R2HV; R1BEL). Hierdoor verloopt de uitwisseling van informatie niet altijd zoals gewenst
(R1BEL) en weet de politie niet altijd of de hulpverlening werkelijk opgestart en geslaagd is.
Dit is frusterend voor het interventieteam (R2POL, R1HV, R1BEL).
Hiernaast worden in de uitvoeringsbesluiten van COL 3 en 4 niet gespecifieerd hoe dat er in
de praktijk moet samengewerkt worden met de CAW's. Dit wordt uitgewerkt per
arrondissement (R2POL), wat voor verwarring kan zorgen.
Naast het bieden van slachtofferhulp is het ook belangrijk om preventief op te treden om
slachtofferschap te vermijden. De gevolgen voor slachtoffers zijn namelijk divers en gaan van
fysieke verwondingen zoals kneuzingen, letsels (Dienst Gelijke kansen), hoofdpijn en
buikpijn tot diverse psychologische gevolgen: angsten, negatief zelfbeeld, angsten (IGVM,
2008), depressies, psychosomatische klachten, etc (Trute, 1998).
Preventiestrategieën bevinden zich op 3 niveaus: primair, secundair en tertiair (Howells &
Hollin, 1989). Politie doet vooral aan tertiare preventie, door te interveniëren, na dat het
geweld reeds is vastgesteld (Howells & Hollin, 1989). Hiernaast werken ze mee aan
preventieve acties, door posters te verspreiden en preventiefolders in onthaaldiensten te
leggen (R1POL, R2POL).
Binnen de hulpverlening wordt er ook meegewerkt aan externe campagnes. Hiernaast zet men
in op vorming van maatschappelijk werkers en politie, om ze alert te maken voor signalen van
intrafamiliaal geweld, zodat mensen zo snel mogelijk doorstromen naar hulpverlening
(R2HV). Dit is een vorm van secundaire preventie, waar het risico op geweld vroeg wordt
geïdentificeerd, om preventief te kunnen ingrijpen (Howells & Hollin, 1989).
De meeste preventie zit dus op beleidsniveau, zowel provenciaal als lokaal. Zij spelen de
intermediair tussen politie en hulpverlening en coördineren samenwerking (R1HV). Hier
wordt aan primaire preventie gedaan, waar men op maatschappelijk niveau werkt en publieke
bewustwording tracht te beïnvloeden (Howells & Hollin, 1989). Ook worden er vanuit de
provincie cursussen georganiseerd voor mensen die reeds slachtoffer zijn, voor de
69
weerbaarheid te verhogen (R1BEL). Dit is een vorm van tertiaire preventie (Howells &
Hollin, 1989).
In hoeverre deze preventie werkt is nog maar de vraag. Volgens één respondent is dit
eigenlijk een druppel op de hete plaat, omdat de acties maar in heel beperkte mate gebeuren.
Zo is een halve dag per jaar in het centrum gaan flyeren niet voldoende om echt een verschil
te maken (R2POL).
We kunnen dus besluiten dat, desondanks de aanwezigheid van een aantal knelpunten, er veel
moeite wordt gestoken in de slachtofferhulp aan slachtoffers van intrafamiliaal geweld en de
samenwerking tussen politie en hulpverlening. Het is vooral van belang blijvend aandacht te
besteden aan sensibilisering, opleiding en vorming van leden van de interventiedienst, zodat
men rekening houdt met risicofactoren en de verschillende verklarende theorieën voor
intrafamiliaal geweld. Dit om te zorgen dat de gevoeligheid voor intrafamiliaal geweld niet
wegebt. Hiernaast zou het een goed idee zijn een ombudsdienst in te richten binnen de politie,
die hercontactnames met slachoffers voor hun rekening nemen. Bij de hulpverlening ten
slotte, is het van belang de dienst 1712 op te nemen in de beschrijving van het aanbod van
slachtofferzorg, zodat zeker elke doelgroep van slachtoffers ook werkelijk bereikt wordt.
70
REFERENTIES
Aertsen, I., Christiansen, S., Hougardy, L. & Martin, D. (2002). Vademecum politiële
slachtofferbejegening. Gent: Academia Press.
Baarda, D.B., de Goede, M.P.M. & Meer-Middelburg, A.G.E., van der (1996). Basisboek
open interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en afnemen van open
interviews. Groningen: Stenfert Kroese.
Beckers, E. (2008). De ketenaanpak van partnergeweld/intrafamiliaal geweld (IFG): waar zit
de zwakste schakel? Orde van de dag, 43, 11 – 18.
Beke, B.M.W.A. & Bottenberg, M. (2003). De vele gezichten van huiselijk geweld: aard,
omvang en achtergronden. Amsterdam: SWP.
Belgische Senaat (2001). Colloquium: de rechten van slachtoffers. Stand van zaken en
ontwikkelingen. Opvang van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Geraadpleegd op:
https://www.senate.be/doc/misc/slachtoffers_22-6-2001.html
Beyens, K. & Tournel, H. (2010). Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve
interview. In Decorte, T. & Zaitch, D. (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de
criminologie (pp. 200 - 232). Leuven: Acco.
Billiet, J.B. (1990). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Leuven: Acco.
Bouchard, G. & Lee, C.M. (1999). La violence contre l’épouse: les traitements de couple
sont-ils appropriés? Canadian Psychology, 40, 328-342.
Bruynooghe, R., Noelanders, S. & Opdebeeck, S. (1998). Geweld ondervinden, gebruiken en
voorkomen, Onderzoeksrapport in opdracht van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en
Gelijke Kansen M. Smet, Diepenbeek.
Cambré, B. & Waege, H. (2006). Kwalitatief onderzoek en dataverzameling door open
interviews. In Billiet, J. & Waege, H (Eds.), Een samenleving onderzocht. Methoden en
technieken voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek (pp. 315 - 342). Antwerpen: De Boeck.
College van Procureurs-Generaal (2006). Omzendbrief nr. COL 3/2006 betreffende de
definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de
71
identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten.
College van Procureurs-Generaal (2006). Omzendbrief nr. COL 4/2006 betreffende het
strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld.
Comijs, H.C., Jonker, C., Pot, A.M. & Smit, J.H. (1996). Agressie tegen en benadeling van
ouderen. Een onderzoek naar ouderenmishandeling. Amsterdam: Vrije Universiteit.
Crouse C.D. & Faust R.A. (2003). Child abuse and the otolaryngologist: Part I.
Otolaryngology – Head and Neck Surgery, 128, 305 – 310.
Decorte, T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. In Decorte, T.
& Zaitch, D. (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 442 - 471).
Leuven: Acco.
Decorte, T. (2015). Methoden van criminologisch onderzoek. Ontwerp en dataverzameling.
Universiteit Gent: Faculteit Rechtsgeleerdheid.
De Groof C. (2005). Dossier: intrafamiliaal geweld: naar een meer samenhangende aanpak.
Antwerpen: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk.
De Raad van de Europese Unie (2001). Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake
de status van het slachtoffer in de strafprocedure
De Ruyver, B. (2015). (Grondige Studie) Strafrechtelijk Beleid. Universiteit Gent: Faculteit
Rechtsgeleerdheid.
Dienst Gelijke Kansen in samenwerking met de werkgroep Geweld van de Limburgse
VrouwenRaad (2002). Partnergeweld! Informatiebrochure om geweld binnen relaties te
stoppen. Overpelt: drukkerij Vaes.
Dienst Strafrechtelijk Beleid (2004). Kadernota Integrale Veiligheid. Geraadpleegd op:
http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/kiv2004NL.pdf
Dienst
Strafrechtelijk
Beleid
(2015).
Intrafamiliaal
geweld.
Geraadpleegd
op:
http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&lang=nl&id=58
Dikson, L. & Browne, K. (2003). The heterogenity of Spouse Abuse: A Review. Agression
and Violent Behaviour, 8, 107 – 130.
Dutton, D.G., Golant, S.K. & Pijnaker, H. (2000). De partnermishandelaar: een
72
psychologisch profiel. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Evers, J. (2007). Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Den Haag: Lemma.
Federale
overheid
(Z.D.).
Partnergeweld.
Wat
nu?
Geraadpleegd
op:
http://www.partnergeweld.be/nl
Federale
Politie
(2015).
Criminaliteitsstatistieken.
Geraadpleegd
op:
http://www.stat.policefederale.be/statistiquescriminalite/interactif/
Federale Overheidsdienst Justitie (2016). Brochure slachtofferonthaal: de justitiehuizen.
Geraadpleegd
op:
http://justitie.belgium.be/sites/default/files/downloads/BROCHURE_SLACHTOFFER_NL_B
D.pdf
Ferwerda, H.B., & Leiden, I., van (2005). Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een
werkdefinitie. Advies- en Onderzoeksgroep Beke, i.o.v. Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum, Minister van Justitie.
Fischbach, R.L. & Herbert, B. (1997). Domestic violence and mental health: Correlates and
conundrums across cultures. Social Science and Medicine, 45, 1161 – 1176.
Galeazzi, G.M., Bucar-Rucman, A., Defazio, L. & Groenen, A., (2009). Experiences of
stalking victims and requests for help in three European countries. A survey. European
Journal on Criminal Policy and Research, 15, 243 – 260.
Geens, K. (2015). Het Justitieplan. Een efficiëntere Justitie voor meer rechtvaardigheid.
Geraadpleegd op: https://cdn.nimbu.io/s/1jn2gqe/assets/Plan_justitie_18maart_NL.pdf
Geens,
K.
(2015).
Beleidsverklaring
Justitie.
Geraadpleegd
op:
https://cdn.nimbu.io/s/1jn2gqe/assets/Beleidsverklaring_Koen_Geens.pdf
Goodyear-Smith, F.A. & Laidlaw, T.M. (1999). Aggressive acts and assaults in intimate
relationships: towards an understanding of the literature. Behavioral Sciences & the Law, 17
(3), 285 – 304.
Groen, M. & Van Lawick, J. (2003). Intieme oorlog: over de kwetsbaarheid van
familierelaties. Amsterdam: Van Gennep.
Groenhuijsen, M. (2008). Slachtoffers van misdrijven in het recht en in de victimologie.
73
Verslag van een intellectuele zoektocht. Delikt en delinkwent, 38, 121 – 145.
Guba, E.G. & Lincoln, Y.S. (1994). Competing paradigms in qualitative research. In Denzin,
N.K. & Lincoln, Y.S. (Eds.), Handbook of qualitative research (pp. 105 – 117). Thousand
Oaks: Sage.
Hebberecht, P. (2006). Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een
progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis. In
Balcaen, A., De Kimpe, S., Devroey, K., Goudriaan, H., Hebberecht, P., Ponsaers, P.,
Sneiders, E., Vander Beken, T., Vande Walle, G. & Vermeulen, G. (Eds.), Update in de
Criminologie: het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Vol 3, 3 – 21.
Mechelen: Kluwer.
Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid (2005). Politiële slachtofferbejegening. De
adviezen en aanbevelingen van het Nationaal Forum voor slachtofferbeleid. Politiejournaal –
Politieofficier, 5, 25 – 31.
Howells, K. & Hollin, C.R. (1989). Clinical Approaches to Violence. New York: Wiley.
Hulporganisaties (2015). Versterking in strijd tegen intrafamiliaal geweld. Geraadpleegd op
06-04-2016 op: http://hulporganisaties.be/artikels/2254/misbruik/Versterking-in-strijd-tegenintrafamiliaal-geweld.htm
Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen (2008). Geweld. Wat nu? Geraadpleegd
op: http://igvm-iefh.belgium.be/sites/default/files/downloads/GEWELD-NL-2008.pdf
Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen (2010). Nationaal actieplan ter
bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld 2010 – 2014.
Geraadpleegd
op:
http://igvm-iefh.belgium.be/sites/default/files/downloads/nap_2010-
2014.pdf
Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen (2011). Breek de stilte voor je zelf
gebroken bent. Geweld tussen partners. Informatiebrochure.
Karmen, A. (1990). Crime victims: an introduction to victimology. Belmont (Calif.):
Wadsworth.
Leal, C. & Brackley, M. (2004). There’s more to a battered woman’s experience than her
partner and the abuse. Journal of Multicultural Nursing and Health, 10 (2), 57 – 61.
74
Lemonne, A., Vanfraechem, I., & Vanneste, C. (2010). Wanneer het systeem de slachtoffers
ontmoet: eerste resultaten van een evaluatieonderzoek aangaande slachtofferbeleid. Gent:
Academia press.
Loader, I. & Sparks, R. (2012). Situating Criminology: on the production and consumption of
knowledge about crime and justice. In Maguire, M., Morgan, R. & Reiner, R. (Eds.), The
Oxford Handbook of Criminology (pp. 3 - 38). Oxford University Press.
Lokale
Politie
Gent,
“Nee
tegen
huiselijk
geweld”
(2013).
Geraadpleegd
op
http://www.lokalepolitie.be/5415/archief/1644-nee-tegen-huiselijk-geweld.html
Lokale
Politie
Leuven,
“Intrafamiliaal
geweld”
(2015).
Geraadpleegd
op
http://www.lokalepolitie.be/5388/over-ons/projecten/intrafamiliaal-geweld
Nationaal actieplan tegen het geweld op vrouwen 2001.
Nationaal actieplan partnergeweld 2004 - 2007.
Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld 2008 - 2009.
Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal
geweld 2010 - 2014.
Nationaal actieplan ter bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld 2015 2019.
Maesschalck, J. (2010). Methodologische kwaliteit in kwalitatief criminologisch onderzoek.
In Decorte, T. & Zaitch, D. (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie
(pp. 120 - 145). Leuven: Acco.
Mortelmans D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven/Den Haag:
Acco.
Mortelmans, D. (2010). Het kwalitatief onderzoeksdesign. In Decorte, T. & Zaitich, D (Eds.),
Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 76 - 118). Leuven: Acco.
Murphy, K. & Barkworth, J. (2014). Victim Willingness to Report Crime to Police: Does
Procedural Justice or Outcome Matter Most? Victims & Offenders 9:2, 178 – 204.
O'Gorman, A. & Vander Laenen, F. (2010). Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek.
In Decorte, T. & Zaitch, D. (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie
75
(pp. 532 - 557). Leuven: Acco.
Omzendbrief OOP 15ter betreffende politiële slachtofferbejegening (1999).
Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie,
gestructureerd op 2 niveaus (2007).
Pauwels, L. & Pleysier, S. (2008). Crime victims and insecurity surveys in Belgium and the
Netherlands. In Zauberman, R. (Eds.), Victimisation and insecurity in Europe. A review of
surveys and their use (pp. 39 – 64). Brussel: VUB Press.
Pieters, J., Italiano, P., Offermans, A.M. & Hellemans, M. (2010). Ervaringen van vrouwen
en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld. Brussel: Instituut voor de gelijkheid
van vrouwen en mannen.
Respondenten kwalitatieve interviews (2016). Persoonlijke mededelingen.
Römkens, R. (1986). Vrouwenmishandeling: over geweld tegen vrouwen in heteroseksuele
partnerrelaties. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Römkens, R. (1989). Onder ons gezegd en gezwegen: geweld tegen vrouwen in man-vrouw
relaties. Amsterdam: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
RoSa factsheets (2002). Huiselijk geweld: oorzaken en gevolgen.
Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M. & Verckens, J.P (2011). Methoden en
technieken van onderzoek. Pearson Education.
Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg
(1998).
Stals, I. (2008). Intrafamiliaal geweld van onder de deurmat gehaald: nieuwe richtlijnen,
nieuwe uitdagingen. Orde van de dag, 43, 19 – 43.
Staring, R. & van Swaaningen, R. (2010). Naar een kwalitatieve criminologie. De relatie
tussen theorie, onderzoeksvragen en methode. In Decorte, T. & Zaitch, D. (Ed.), Kwalitatieve
methoden en technieken in de criminologie (pp. 34 - 74). Leuven: Acco.
Strafwetboek.
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2011). Klopt dit nu? 6 jaar werken rond familiaal
76
geweld.
Steunpunt
Algemeen
Welzijnswerk
(2015).
Sibling-geweld.
Geraadpleegd
op:
http://www.steunpunt.be/onderwerpen/geweld_en_misbruik/familiaal_geweld/andere_vormen
Ten Boom, A. & Kuijpers, K.F. (2007). Wat wil het slachtoffer? Justitiële verkenningen, 33
(3), 39 – 49.
Ten Boom, A. & Kuijpers, K.F. (2008). Behoeften van slachtoffers van delicten. Een
systematische literatuurstudie naar behoeften zoals door slachtoffers zelf geuit. Den Haag:
Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum.
Trute, B. (1998). Going beyond gender-specific treatments in wife battering: Profeminist
couple and family therapy. Agression and Violent Behaviour, 3(1), 1- 15.
Van Parijs, I. (2005). Spiraal van geweld. Brussel: VZW Zijn.
Van Outsem, R. (2001). De aanpak: systeemgerichte hulp bij geweld in relaties. Utrecht:
Transact.
van Dijk, J. (1989). Eigen schuld, dikke bult? Over de neiging om het slachtoffer
verantwoordelijk te stellen voor zijn/haar lot. In Soetenhorst-De Savornin Lohman, J. (Eds.),
Slachtoffers van misdrijven: Ontwikkelingen in hulpverlening, recht en beleid (pp. 11 – 24),
Arnhem: Gouda Quint.
Van Dijk, J. & Groenhuijsen, M. (2007). Benchmarking victim policies in the framework of
European Union Law. In Walklate, S. (Eds.), Handbook of Victims and Victimology (pp. 363
– 379). Portland: Willan Publishing.
Van Den Berg, J. & Tjoelker, A. (1997). Geweld tegen vrouwen in relaties.
Groepshulpverlening voor bedreigde en mishandelde vrouwen. Alkmaar: Riam.
Van der Knaap L.M., el Idrissi F. & Bogaerts S. (2010). Daders van huiselijk geweld. Den
Haag: Boom Juridische uitgevers.
Van Hasselt, V. & Morrison, R.I. (1988). Handbook of family violence. Londen: Plenum
press.
Van Vossole, A. & Gilbert, E. (2011). Wetenschappelijk fenomeenonderzoek naar
eergerelateerd geweld in België. Eindrapport. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en
77
mannen en van de Minister van Binnenlandse Zaken
Verschuren, P. & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag:
Lemma.
Vynckier, G (2012). Slachtofferschap = de schuld van het slachtoffer? In Handboek
Politiediensten, Vol. 104, 1-15. Mechelen: Kluwer.
Walker, L.E. (1979). The battered woman. New York: Harper & Row Publishers.
Walsh, A. & Hemmens, C. (2008). Introduction to Criminology. California: Sage.
Wouters, I. (2008). Je rechten als slachtoffer. Berchem: EPO.
Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen.
Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Wet van 24 november 1997 strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan.
Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de
wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner
en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek.
World Health Organization (2008). A Global Response to Elder abuse and Neglect: Building
Primary Health Care Capacity to Deal with the Problem Worldwide: Main Report.
Geraadpleegd op: http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/43869/1/9789241563581_eng.pdf
1712 (2015). 4 soorten geweld. Geraadpleegd op: https://1712.be/geweld/informatieovergeweld/4-soorten-geweld
78
BIJLAGEN
Bijlage 1: Politiezone Gent
De Politiezone Gent werkt in Gent en bestaat uit dertien commissariaten. Hiervan zijn er zes
grote commissariaten, namelijk:
Gent Centrum
Sint- Amandsberg
Gentbrugge
Gent-West
Nieuw-Gent
Wondelgem
De andere zeven commissariaten zijn bijcommissariaten, nl:
79
Oostakker
Sint-Kruis-Winkel
Ledeberg
Drongen
Zwijnaarde
Sint-Denijs-Westrem
Meulestede
80
Bijlage 2: Topiclijst interviews
Topics
Het begrip intrafamiliaal geweld
Voorbeeldvragen
-
Wat verstaat u onder intrafamiliaal
geweld?
-
Worden naast de wettelijke definities
van intrafamiliaal geweld ook andere
operationele definities gehanteerd?
-
Welke vormen/verschijningsvormen
onderscheid u in de praktijk?
-
Zijn er bepaalde mensen die vaker
slachtoffer zijn van intrafamiliaal
geweld?
-
Risicofactoren?
-
Wordt er ook ingezet op preventie van
slachtofferschap?
-
Zo ja, op welke wijze?
-
Wat houdt de slachtofferhulp in?
-
Wat verloopt goed?
-
Waar zitten knelpunten, obstakels,
beperkingen?
Nazorg
-
Is er opvolging van slachtoffers, via
bijvoorbeeld, het hercontacteren?
Samenwerking politie en hulpverlening
-
Hoe verloopt de samenwerking en
doorverwijzing tussen politie en
hulpverlening?
-
Bestaan er overlegstructuren tussen
politie en hulpverlening?
-
Zo ja, werken deze? Waar zitten
knelpunten, beperkingen?
-
Welke verwijsmogelijkheden bestaan
er van politie naar hulpverlening (en
omgekeerd)?
Slachtofferschap
Preventie
Slachtofferhulp
81
Registratie
-
Informatieuitwisseling
-
Hoe verloopt de
processen-verbaal?
registratie
in
82
Bijlage 3: E-mail naar respondenten
Beste,
Mijn naam is Jolien Mangelschots, ik ben een masterstudente Criminologische
Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Voor mijn opleiding af te ronden moet ik een
masterproef schrijven. Deze handelt bij mij over slachtofferhulp voor slachtoffers van
intrafamiliaal geweld bij politie en hulpverlening, en meer bepaald deze binnen de politiezone
Gent.
Omdat intrafamiliaal geweld een erg complex fenomeen is met een groot dark number en een
lage rapportering van victimisatie, is slachtofferhulp geen sinecure. Met deze masterproef wil
ik meer inzicht creëren in het verloop van de slachtofferhulp in de praktijk, mogelijke
knelpunten en aandachtspunten en het verloop van de samenwerking tussen politie en
hulpverlening.
Dit inzicht wil ik verkrijgen via het doen van interviews met professionelen uit het werkveld,
betrokken bij de integrale en geïntegreerde aanpak van het intrafamiliaal geweld en
slachtofferhulp.
Hierbij wil ik u uitnodigen om deel te nemen aan dit interview. U heeft de garantie dat:
1) Uw anonimiteit gewaarborgd wordt en dat uw antwoorden of gegevens onder geen enkele
voorwaarde aan derden worden verstrekt, tenzij met voorafgaande uitdrukkelijke
toestemming.
2) U zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw
deelname voortijdig kan afbreken. Ook kan u achteraf (binnen 24u na deelname) uw
toestemming intrekken voor het gebruik van uw antwoorden voor het onderzoek.
3) U uiterlijk 3 maand na afloop van het onderzoek de beschikking kunt krijgen over de
resultaten
van
het
onderzoek.
In dit onderzoek werk ik aan de hand van een sneeuwbalsteekproef. Dit wil zeggen dat gestart
83
wordt met één of meerdere personen van wie de onderzoeker denkt dat ze relevant zijn om te
interviewen. Aan deze personen wordt dan gevraagd of zij mensen kennen die eventueel voor
de onderzoeker ook interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. Bij deze wil ik u dus
vragen of u eventueel andere mensen kent die interessant zouden kunnen zijn voor dit
onderzoek.
Moest u nog vragen hebben, kan u mij altijd bereiken op volgend e-mailadres:
[email protected]
In afwachting van uw antwoord en met vriendelijke groet,
Jolien Mangelschots
84
Bijlage 4: Codeerschema interviews
R1POL: respondent 1 politie
R2POL: respondent 2 politie
R1HV: respondent 1 hulpverlening
R2HV: respondent 2 hulpverlening
R1BEL: respondent 1 beleid
R2BEL: respondent 2 beleid
85
Bijlage 5: Campagnes 1712
86
87
88
89
Download