Het onderstaande is een fragment uit de familiegeschiedenis van de familie Boas. Ten tijde van het oproer was J.M. Boas inspecteur van politie op bureau Noordermarkt. Het Palingoproer van 1886 Het Palingoproer was een volksopstand in de Jordaan in Amsterdam op 25 en 26 juli 1886. De rellen ontstonden toen de politie het spelen van het verboden “palingtrekken” aan de Lindengracht probeerde te stoppen. Bij het oproer dat volgde vielen 25 doden. Sociale historici plaatsen de gebeurtenissen in een context van maatschappelijke spanningen als gevolg van toenemend (sociaaleconomische) verschillen in de 19e eeuwse Amsterdamse samenleving. Het was de tijd van Karl Marx, Domela Nieuwenhuis en de eerste vakbonden. Kortom, aan het eind van de 19e eeuw werd de weg gebaand voor de grote veranderingen die in de 20e eeuw zouden worden doorgevoerd. Het Palingoproer begon aanvankelijk als een onschuldig vermaak. Het was mooi warm weer en de mensen zochten hun vertier op straat en deden spelletjes, hoepelen, zaklopen en kwam men op het idee te gaan palingtrekken. Tegelijkertijd vond er even buiten de Jordaan een vergadering van de socialisten plaats. In de Willemsstraat was het koningshuis buitengewoon populair. Elk jaar als koning Willem III naar de hoofdstad kwam om zijn verjaardag te vieren deed hij ook de uitbundig versierde, van met guirlandes versierde poorten en slingers naar hem op verzoek van de bewoners vernoemde Willemsstraat aan. Hij werd dan in een prachtig versierde kar door de bewoners door de straat getrokken. De andere delen van de Jordaan waren niet allemaal zo Oranjegezind. Deze factoren, het weer, de vergadering van de socialisten. Het verboden spel, de Oranjeklanten en de sociale onvrede waren de elementen die in die zomer escaleerden tot een oproer. Het palingtrekken was verboden. Het was dierenmishandeling, “wreed volksvermaak”, had het gemeentebestuur bepaald. Vermoedelijk was het idee meegekomen met visverkopers van buiten de stad. Vissers en venters uit Volendam, Marken en Monnickendam die in de stad waren komen wonen om hun nering te doen. Maar ook toen waren Amsterdammers al redelijk eigenwijs. Over de gracht werd een touw gespannen waaraan een levende paling hing. De spelers moesten daar in bootjes onderdoor varen en de glibberige paling proberen te pakken, met het risico in het water te belanden. Op zondag 25 juli 1886 was onder grote publieke belangstelling een spelletje palingtrekken op de toen nog niet gedempte Lindengracht begonnen toen de politie, na aanvankelijk vriendelijk te hebben verzocht het spel te staken, ingreep. Politieagenten maakten het touw los waaraan de paling hing. Hierop keerden de toeschouwers zich tegen de agenten. Eén agent werd in een kelder getrokken en kreeg daar een pak slaag. De andere agenten wisten zich met de getrokken sabel een weg te banen door de woedende menigte, om versterking te halen. Tegelijkertijd kwamen de socialisten teruglopen van hun vergadering. Toen een der Oranjeklanten uit de Willemsstraat de vaandel van de socialisten weggriste en in de gracht gooide sloeg de vlam in de pan. Na een bemiddelingspoging door inspecteur Boas van bureau Noordermarkt, die in burger de menigte probeerde te kalmeren, werden de politieagenten belaagd en escaleerde de situatie. Het bureau Noordermarkt werd enige tijd belegerd door een woedende menigte. De politie trad hard op maar wist om 10 uur ’s avonds, toen de meeste mensen naar huis gingen, pas de orde te herstellen. Maandag 26 juli 1886 braken opnieuw rellen uit. Een met stokken en staven bewapende menigte belegerde het politiebureau. De in het nauw gedreven agenten moesten versterking inroepen en uiteindelijk zelfs het leger vragen om in te grijpen. Er brak een vreselijk gevecht uit waarbij de straten werden opgebroken en barricades opgeworpen. De Jordanezen bekogelden de politie en militairen vanaf de daken met alles waar ze de hand op konden leggen. Het leger schoot met scherp terug. Toen de rust de volgende dag weergekeerd was, waren er naast veel gewonden 25 doden te betreuren. Onder de doden waren ook mensen die werden getroffen door rondvliegende kogels in hun huis of die terugkeerden van hun werk. Na afloop van het oproer was er veel kritiek in de pers over het politieoptreden. Volgens De Nieuwe Gids van januari 1887 was er de zondag voor het oproer een wedstrijd zaklopen georganiseerd die door de politie oogluikend was toegestaan. Na afloop was besloten dat men de volgende zondag een wedstrijd palingtrekken zou organiseren. De politie had door eerder en tactischer optreden [het palingtrekken en daarmee] het oproer kunnen voorkomen. Ook bleek na onderzoek dat de burgemeester ten tijde van het uitbreken van de ongeregeldheden die zondag een wandeling maakte en onbereikbaar was. Ook hij en zijn hoofdcommissaris van politie hadden een steekje laten vallen, met alle gevolgen van dien. Iets wat in de roerige geschiedenis van Amsterdam later meer zou voorkomen. Door anderen werd achter het oproer een socialistisch complot gezien, maar bij het proces dat eind 1886 tegen een aantal opgepakte oproerkraaiers werd gevoerd, stelde de openbare aanklager dat hem van een complot niets was gebleken. Enkele opmerkingen bij deze familiegeschiedenis: Er was dan misschien geen sprake van een socialistisch complot, de inmenging van de socialisten die vergaderd hadden in het Volkspark hadden de ongeregeldheden een ander aanzien gegeven dan een doorsnee Jordaanoproer. In plaats van vernielend door de stad getrokken te zijn en de ruiten van de burgemeesterswoning aan diggelen te gooien hadden de oproerigen zich achter barricades in hun eigen buurt “ingegraven”. Dat was nieuw! Na het aanvankelijk succesvol weren tegen de reguliere agenten op zondag wilde de meute dit voordeel op maandag verzilveren en gingen de ongeregeldheden verder, waarbij het politiebureau Noordermarkt zelfs belegerd werd. Burgemeester Van Tienhoven heeft toen de hulp van het leger ingeroepen, niet de politie zelf. De eerste activiteiten van het leger vonden op maandag plaats door legereenheden van de cavaleriekazerne aan de Sarphatistraat. In de loop van maandagavond en nacht liep het aantal ingezette militairen op tot ongeveer 600. Een 26e dode was te betreuren, na het overlijden van een zwaargewonde in het ziekenhuis. Er is lang gediscussieerd over de schuldvraag. Behalve het commentaar in het stuk hierboven werd bijvoorbeeld ook bekend dat van de schotwonden ongeveer de helft in de ruggen van doden en gewonden vastgesteld werden, wat wilde zeggen dat het leger ook gericht geschoten had toen de oproerkraaiers al wegvluchtten. De rol van de socialisten werd vooral aangedikt door burgemeester Van Tienhoven, die Domela Nieuwenhuis - om politieke gewin - persoonlijk verantwoordelijk wilde maken voor de onlusten. Hij heeft daarin geen steun ondervonden van het Gerecht.