Méér dan een voetnoot in de geschiedenisboeken? Enkele losse bedenkingen over de studentenrevolte in België L. Huyse Mei '68 wordt herdacht. In boeken, artikelen en avondvullende debat­ ten. Voor de oudstrijders een gelegenheid om zich weer op de rode draad van de geschiedenis te hijsen. Toch zijn er vele redenen om de historische betekenis van het studentenoproer te relativeren. Er is vaak gedacht dat de studentenrevolte hier en elders de start be­ tekende van een mutatie in de politiek. Bovendien schreef men de muitende studentenleiders het vaderschap toe van tal van verande­ ringsbewegingen in andere domeinen. Men kan het echter evengoed anders zien. Wat tien jaar geleden gebeurde was waarschijnlijk veeleer een eindpunt in een ontwikkeling die al een tijdje aan de gang was. Een gebeurtenis op het keerpunt van de golfslag. Kijken we maar naar België. In de winter van 1960-1961 kende ons land een van de bîtter­ ste stakingen uit zijn geschiedenis. Ze ging gepaard met massale be­ togingen, relletjes en gevechten met de ordestrijdkrachten waarbij een viertal doden vielen. Misschien de laatste proletarische opstand? Wat later, in 1963, revolteerden de boeren tegen sommige gevolgen .van de Europese eenmaking. Hun bitsige drietandactie richtte zich ook tegen de eigen Boerenbond. In januari 1966 vochten de Limburgse mijnwerkers voor het behoud van 'hun' mijnen. In Zwartberg vallen bij rellen twee doden en enkele zwaargewonden. Van 16 februari tot 6 mei 1966 gingen ruim vijfduizend vrouwelijke werknemers van de wapenfabrieken van Herstal - tegen de ·wil van de mannen aldaar in in staking om gelijk loon voor gelijk werk af te d1,1,ingen. Hun lange staking luidde een reeks feministische acties in. Wat deze laatste re­ voltes zo opvallend maakte was het feit dat het hier ging om ont­ voogdingspogingen van politieke figuranten. Niemand had dat van hen verwacht. De onthutsing van de politieke elite werd wellicht het best verwoord door premier Harmel toen hij begin 1966 bij de rellen in de mijnstreek zijn verwondering uitsprak over het politieke vanda­ lisme van · die brave Limburgers'. Het oproer aan de universiteiten hoort thuis aan de staart, niet aan de kop van tien wilde jaren. 182 De vraag is dan niet wat de oorzaak wel zou kunnen zijn van de stu­ dentenrevoltes, maar wat de voedingsbodem is geweest waarop een meer algemene drang naar vernieuwing en ontvoogding is ontstaan. Het einde van de na,oorlogse volgzaamheid Politiek gezien waren de jaren 1945-1960 allesbehalve rustig. België onderging in die periode de heftige schokken van de koningskwestie en dè schoolstrijd. Deze conflicten werden in grote mate op straat uitgevochten. Achteraf bekeken echter valt het op hoe sterk de greep van de politieke elite op de massa was. De aanhang marcheerde als het nodig was en trad terug als de leiders zich in conclaaf begaven. Volgzaamheid en lijdzaamheid tekenden vele burgers. Over het alge­ meen neemt men nu aan dat hieraan een drietal factoren ten grond­ slag lagen. Aan de ene kant baseerde de politieke elite haar autoriteit in die jaren op de stelling dat de wederopbouw van het land maar mogelijk was als de bevolking bereid was de politieke leiders te vol­ gen. In een boek over overheidsgeweld, dat binnenkort verschijnt, schrijft P. van Reenen dat deze crisislegitimering tot ver in de jaren 'vijftig dienst deed. Bovendien werd in het klimaat van de koude oor­ log kritiek op de gang van zaken in onze politiek al vlug bestempeld als een onheuse aanval op de democratie zelf. Zwijgen was een vorm van Westers patriotisme. En tenslotte was er ook nog de gedrags­ beheersing waartoe onze verzuiling aanleiding gaf: het beroep op de solidariteit van de gelijkgezinden, op het sluiten van de rangen werd door vele burgers in elke zuil met een zekere bereidheid tot gehoor­ zaamheid beantwoord. Op het eind van de jaren 'vijftig, zegt Van Reenen, vallen deze drie rechtvaardigingsgronden weg: de wederop­ bouw van het land was voltooid; het rode gevaar leek minder dreigend en - dat geldt meer speciaal voor België - het schoolpact van 1958 zorgde voor een zekere ontspanning in de verhoudingen binnen de verschillende zuilen. Kortom: de autoriteit van de politieke leiders was niet meer zo v,tnzelfsprekend. De greep op de burgers verslapte. Zo ontstond een gunstige voedingsbodem voor revoltes, voor ontvoog­ dingspogingen ... ook deze van de studenten. Het heeft, met andere woorden, niet veel zin om de studentenrevolte te zien als de navel van het gebeuren in de jaren 'zestig. Blijft natuur­ lijk de vraag waarom het politieke woelwerk aan de universiteiten zo­ veel meer aandacht heeft getrokken dan de erupties van andere be­ volkingsgroepen. Misschien ligt dat wel aan het feit dat de studenten uit de burgeriLkwamen en in die groep slaagt men er keer op keer in om de eigen problemen als de belangrijkste pijnpunten in de samen­ leving te doen aanvaarden. Die studenten waren bevoorrechten, tot in de media toe. 183 Uiteraard had het oproer aan de universiteiten nog andere, meer 'in­ terne' oorzaken dan deze die daar net ter sprake kwamen. Al in de regeringsverklaring waarmee P. vanden Boeynants in 1966 als premier aantrad, stak de gedachte dat de vette jaren voor de universiteiten voor­ bij waren. Het ijveren voor een expansie van het universitair onder­ wijs moest stilvallen, zei Vanden Boeynants; er dreigde immers een overschot aan universitair-geschoolden. Die ontwikkeling wakkerde de onrust op de campussen aan. Eerst had de sprongsgewijze toename van de studentenbevolking voor een devaluatie van de status van de student gezorgd. Nu dook ook het spook van de werkonzekerheid voor academisch-gevormden op. De reactie van de politici Op zichzelf beschouwd is de studentenrevolte in ons land op geen enkel moment een krachtige bedreiging geweest voor het politieke establishment. Toch is in de reactie van de politieke elite de hele waaier van geweldloze verdedigingstactieken waarover ze beschikt werkzaam geweest - vermoedelijk omdat men de studentenrevolte als een nieuwe uiting van een bredere golf van onrust zag. Die verdedi­ gingsstrategieën waren: bagatellisering, marginalisering en isolering van de studentenbeweging; recuperatie van de slogans; het afkopen van de onlust. Men herinnert zich nog goed hoe vele politici en een aantal kranten in het begin op de herrie aan de universiteiten reageerden: wat er ge­ beurde had geen politiek karakter, zei men. Het was het werk van verwende kinderen, van hogeschoolnozems. De bedoeling was duide­ lijk: door bagatellisering de politieke betekenis van de acties relative­ ren. Op die manier slaagde men er ook in de politieke boodschap, die sommige studenten wilden brengen, weg te moffelen. Een variant op deze tactiek, schrijft Van Reenen (bij wie we de termen 'bagatellise­ ring' en 'marginalisering' ontleend hebben), is de individualisering. De acties worden dan helemaal op de rekening van enkele oproer­ kraaiers geschreven, als geïsoleerde verschijnselen afgedaan. Een twee­ de stap bestond erin - eens het politieke karakter van de revolte nog moeilijk te loochenen was - de studentenbeweging als een marginaal, doch gevaarlijk fenomeen te bestempelen. Soms deed men dat door de studentenleiders te beschrijven als 'onverantwoordelijken', die met politiek vuur speelden. Op andere momenten dook de 'samenzwerings­ theorie' op: de studentenleiders haalden hun richtlijnen in de Cu­ baanse ambassade of waren 'in Praag geschoolde agitatoren'. In de arbeidersbeweging zijn, tenslotte, door enkele topfiguren pogingen ge­ daan om de studentenbevolking te isoleren en de arbeiders tegen 'die bevoorrechten' op te zetten. 184 Een andere tactiek lag in de overname van sommige van de slogans, die in de studentenrevolte (maar daarin niet alleen) naar boven kwa­ men. Tegen 1970 waren 'inspraak', 'participatie' en 'medezegging­ schap' al gepromoveerd tot modieuze kreten die door de elites zelf in de mond werden genomen. In die promotie ondergingen de oor­ spronkelijke slogans evenwel een vermageringskuur. Ze werden van hun scherpe kanten ontdaan en ten dele onschadelijk gemaakt. Het afkopen van de onlust, anderzijds, is op vele manieren gebeurd. Door het opnemen van jongeren in de cenakels van het politieke be­ leid. Door het totstandbrengen ook van wetten, die rechtstreeks de jongerencategorie interesseerden. Om even op dat laatste in te gaan: het is toch wel opvallend dat in 1970 drie wetten ontstonden (de wet op de arbeidsovereenkomst voor dienstboden, op het statuut van de sportbeoefenaar en op de studentenarbeid) waarvoor jongeren, onder­ meer in de arbeidersbeweging, hadden geijverd. Wat bleef er van over ? Ik beschik over te weinig materiaal om een precieze balans op te ma­ ken. Daarom alleen maar enkele losse bedenkingen. Wat opvalt bij het bekijken van de studentenrevolte in België is haar korte levensduur. Ze was als politieke actie kortstondiger dan in een aantal buurlanden het geval was. Waarschijnlijk heeft dat te maken met het feit dat een van de krachtigste eisen een korte-termijnkarakter had: de splitsing van de Leuvense universiteit. Eens aan die eis vol­ daan was, is heel wat dynamiek uit de studentenbeweging weggevloeid, niet in het minst omdat een belangrijke fractie in de studentenbevol­ king op dat moment heeft afgehaakt. Belangrijker zijn de effecten geweest in de politieke strategie en actie van een aantal mensen, die op vernieuwing uit waren. De ontgooche­ lingen, die de afloop van de studentenrevolte veroorzaakten, hebben velen er toe gebracht zich terug te plooien op realistischer doeleinden. Sommigen hebben gekozen voor politieke actie op het lokale vlak nu bleek dat een mutatie op het nationale vlak niet te verwachten was. Die stap is vruchtbaar geweest. In Vlaanderen is zo in vele gemeenten en regio's een begin van politieke vernieuwing ontstaan. Anderen heb­ ben voor zichzelf uitgemaakt dat de politieke vuist, die de studenten hadden gemaakt, niet krachtig genoeg was omdat op het stuk van de politieke vorming nog alles te doen was. De alternatieve vormings­ bewegingen, waar:van het belang ondertussen overduidelijk is gewor­ den, zijn ten dele in die koerswijziging tot leven gekomen. Als de studentenrevolte hier te lande méér zal zijn dan een voetnoot in de geschiedenisboeken, dan is dat vermoedelijk omwille van die twee geesteskinderen. 185